W. 11673 Maandag 14 Maart. A0. 1898 (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van gon- en feestdagen, uitgegeven. F" euilleton. Een strenge vergelding. LEIDSCH DAGBLAD. -T PRIJS DEZER COURAJfT: V&or Leidon per 3 maanden^ r 1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlyko Nommers 0.05. PRIJS DER ADYERTEïmEN Van 1—6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grooterd letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Derde Blad. Praatjes over Kunst. Vlokken. CLIII. %Verzen" door P. C. Boultna, met een ▼oorrede vta L. Yaa Deyseel, Oen Haag, Waieoa B.ok 1898. By den heer Huysman (Firma Kooyker) kreeg ik gisteravond dit sublieme bundeltje gedichten in handen, dat zoo pas het licht zi6t. Een gevoelvol voorwoord van Karei Alber- dlngk Tbym gaat vooraf. „Ik ben dit boekji een genegen vriend. (Aldus V.n Deyssel.) Waarom ligeniyk zco zeer? Waarom heb ik deze verzen zoo be- tuurd en ze met myn gemymer zoo om en om betast, als een schat paarlemoerklc-urige schelpen, bleek röze en Meek paarsche papa vérs, bloetren van avondluchtkleur? Er z(jn er by ole gelyk-n de melancholie zelve zichtbaar opbloiyend in kleur ets, land schappen stil in overschaduwd meer, spiegel beelden van geliefde, kl in en vaag in donker vrouwen-oog als heimelijk kleinoot gevat ia traar.-juweel, weêrschyu van lieve levenskamer in spk-gel in de schemering,... Zooals er een heimelijke verstandhouding van arisfokratie is, die een zekere toon, die zekere wyze van zich te hóuden, aan welke stellig do een den ander herkent to midden «ener daarvoor ongevoelige menigte, en hem met welbehagon denken doet: aa juist, die is van het ochte ras, zoo is er een ge noegdoening, een verheugd herkennen voor den boeken doorlezeuden dichtkunsilief hebber, als hy daar, te midden van zooveel hulpeloos en waarJtloos werk, regels ziet, verzen, die zjf! aandacht bly kan doorproeven, cn-die toven het werk zyn gelaat bewegen tot inge nomenheid, door een glimlach in zwygende vreugde beantwoordend het mooie, dat in den schrijver heeft bewogen en door hem vaat gesteld is in het schrift Poëzie is iets zoo buitengewoon voortreffe lijks, dat in Frankrijk, het rijke literatuurland, Verlaine niet één goad groot gedicht heeft gemaakt, niet één groot geheel van Hoogo Lyriek, dat hy maar zeer enkele kleine, zachte gedichten heeft gemaakt, die gehéél vloeibaar zyn van loutere poëzie, dat hy meest vol komen goed is alleen by kleine scheutjes van regels, en toch Verlainezonder eenigen twyfel, de grootste, of eigeniyk de óénige, dichter is van de laatste eeuwhelft in Frankrijk. De bezigheid van dezen dichter is het afbeelden van zyn Gevoel. Dit doen alle dichters en kenschetst hem dus alleen in 't algemeen; maar in 't bizonder geldt deze uitirukking nauwkeurig voor hèm, omdat hy niet do natuur afbeeldt met gevoel, maar zyn gövoel afbeeldt met de natuur. In plaats van to&< de natuur te gaan, trekt by haar naar zich tpo Ia Gedicht is Gevoel alles. Een Gedicht moet my aandoen, moet aktief en duidelijk in my indringenals plotselinge bloemengeur in reukeloos vertrek, als kaarsevlam in duistere ruimte Het lykt my, dat dagelykecho tevredenheid en oppervlakkig-vreugdevolle levenskalmte, hoezeer wellicht daarvan een lage parallel, aanmerkelyk verder van de niet bewegende verrukking &f is dan de, smartelyko, emotie. Wat is weemoed? (vraagt Yan D.yssel). Hoa komt het, dat zoo dikwyis weemoed en poëzie ons toescbynen twee benamingen voor hetzelfde te zyü? En dat, wat wydenklar.k, de melodie van een gedicht noemen, de tot muziek geworden weemoed lykt te wezen? Is bet niet, omdat het vermogen onze smart schóón te zien en er van te genieten, een bode is, welke alleen da >It van de hellingen, die tot het bovenmenschriyke reiken?.... „Het gonot, dat in smart is, is zoot9r dan 't gonot van genot zelf, (zegt Shelley.) Dit is ook de bron van de zwaarmoaaigheid, die onafscheidelijk van de zoetste melodie Is.".... Weemoed is do Trooster, die nimmer ver laat. Geluk zy betrr, Geluk is beter, maar wio kent véél Geluk? Steil en smal zyn van uit de menschheid de wegen van eigen op klimming tot God, die het Geluk Is; zeldzaam is Gods eigen neierdaling in een menschen- leven; maar lieflyk en voor altyd ons gegeven is de schat van den weemoed, dat pand, die talisman. De Weemoed, In baar gewoonheid, in onze vertrouwelijke bekendheid met haar, schynt déa-om wel eens wonderlijker dan het wcnder zelf, omdat ze e6n gloor is van liet Godslicbt, dat zich volkomen heeft vertydeiyktIa by (de dichter Boutens) dan niet magistraal, ni t zóó zuiver, niet zóó rjjk, lang niet zoo krachtig in mooiheid, als een enkele onzer beste dich ters, met wien hy W6l verwantschap toont, bet element der melodie, in zyn verzen zoo bekorend aanwezig en dat tot de intiemste eigenschappen der Dichtkunst behoort, maakt ook hèm van goeden rang. „En," (besluit v. Deyssol) „het is mij eon eer geweest hein te mogen binnenleiden." Ten slotte hier om de plaatsruimte oen vers uit den bundel. Uit: Leven ia goed Leven is goed: het is eon zachte dr.mg Héén naar den dood. en die geeft rust voor lang. Mengen nit eigen daên den avonddrank Zacht te gaan slapen van dage geklank, Dragen weg nit het Leven ala sieraden Paarlen leven, juweelen loven, daden Zuiver goud, gelouterd in Levensvuur, Rijkdom eeuwig, gestold uit vluchtig Uur, Maken zich mooi met leven voor den Dood: Zoo doet een bruid, die jongen bruigom noodt C. V. TWEEVE KAHES' Door de afdeelingen der Tweede Kamer zyn tot rapporteurs benoemd: 1°. over het wetsontwerp tot regeling van de wyze, waarop door de daartoe verplichte Rijksambtenaren ten behoeve van den Staat zekerheid wor it gestol i, de heeren Hesseliok van Suchtelëo, Travaglioo, Kerdyk, Bastert en Yan Gilse; 2°. over de wetsontwerpen tot aanvulling en verboogingen der begrootingen van justitie en binnenlandsche zaken de heeren Roessingh, Harte, Yan Alphen, Yan de Velde en Rethaan Macaré; 3°. over het wetsontwerp van den h9er Bahlmann tot wyziging -van art. 36 der schut- terywet de heeren Van Bylandt (Gouda), Yan Bylandt (Apeldoorn), Pyttersen, Zylma en Van Karnobeek. Do heer Goekoop is benoemd tot voor zitter der commissie van rapporteurs over de Marine-b9grooting. Onteigening can een haven te Numansdorp. By de Kamer is ingediend een wetsontwerp tot verklaring van het algemeen nut ton name van den Staat en ten name der Rotterdam- sche Tramwegmaatschappy, de onteigeningen bahoeve van het maken van een haven te Numansdorp, met verbindingsbaan tusschen deze on den in aanleg zanden spoorweg (tram weg) van Rotterdam naar Zuid-Beierland. Tegen de onteigening zyn geen.bezwaren ingebracht. Ten name van de Rottordamsche Tramweg- mactsehappy werd bij do wet van 21 Maart 1896 het algemeen nut der onteigening uit gesproken voor den aanleg van een spoorweg van Rotterdam naar Znid Beierland, met zytak naar Oud-BsierlaDd, de aanleg van welk werk thans in uit ^oaring is, terwyi hot voornemen bestaat aan dezelfde Maatschappy een rente loos voorschot voor bet maken van een ver bindingsbaan tusschen dien tramweg en de haven naby Numansdorp toe te kennen.; Ruiling van grond vn het Ulvcnhoutsche Bosch, Bij het afdeeMngsonderzook van het wets ontwerp tot goedkeuring vap ruiling van grond en vestiging van uitwegep ton behoeve van bet Ulvenhoutsche t osch én de domelnhóeve te UI venbout met A. Yan Dijk aldaar e. a. werd er over geklaagd, da* op de by dit wets ontwerp overgelegde 'kaart' de in do-stukken genoemde kadastrale sectiën niet -voorkomen. Men drong er op aan, dergolyke wetsontwerpen voortaan van duideiyker en vollediger kaarten te doen vergezeld gaan. Goedkeuring van den afkoop van grond door de gemeente Rotterdam. Tegen hot wetsontwerp tot goedkeuring van den afkoop door do gemeente Rotterdam van het rocht van opstal op een strook oever land lang de Nieuwe Maas onder Cbarlois en van het recht van overweg op belendenóen grond, bestond in de afdeelingen geen bezwaar. Slechts haJ het by sommige leden bevreem ding gewekt, dat de gemeente Rotterdam, die van het staatsbestuur dikwerf zooveel tege moetkoming heeft ondervonden, zich thans tegenover den Staat zoo weinig vrijgevig heeft betoond. Verkoop van grond aan de gemeente 's-Hertogenbosch. Gevraagd werd, welke de plannen van het gemeentebestuur van 's-Hertogenbosch zyn, met het bouwterrein, dat aan die gemeente zal worden toegovo gd. Gemengd Nieuwe. De wegens ontvreemding van boeken en plaatwerken aangohouden knecht S. der Ryks-bibliotbeek alhier is 10 dezer overgebracht naar de gevangenis te 's-Gra- ▼enhage. De opkooper O. ia voorloopig op vrye vo.-ten gelaten. Door de keurmeesters vanvee en vleesch Polder en Noë werd hedenmorgen een groote party nuchter-kalfs-vloosch uit de binnenkamer by een vleeschvarkooper in beslag genomen. Het vleesch werd voor de consumptie afgekeurd. Hedenmorgen had zekere acbip- per O. het ongeluk in liet water aan het Gangetje te vallen. Daar by Diet kon zwem men, waagden de gebroeders Kalkhoven zich te water en redden hem met voel moeite. Werd de vorige week een be langrijke medische quaestie voor het kanton gerecht te Haarlem behandeld, thans zal de kantonrechter over oen niet minder belangrijk vi8schery-gtschil hebben te oordeelen. Aan J. K., visscber te Spaamdam, was ten laste gelegd, dat hu op oen dag in Februari, terwijl hy in het Spaarne een baaranet te water had gebracht, telkens on onopbondeiyk binnen den kring van dat baarenet met een stok, waaraan oen holle halve bal was beves tigd, in het water had geplonst, zoodat door den knal, dien dat herbaalde plompen op b6t water met dat voorwerp gen -amd „Kaas kop" veroorzaakte, de boven den kring van het net aanwezige viach in een zoodanigen toestand van schrik, vrrdooving of bedwelming geraakte, dat zy in het net kwam on hy ze op die wyze wat ook zijn óosl was be machtigde, by het ophalen van het net. In deze zaak nu waren vjjjf deskundigen gedagvaard, ten einde vast te stellen of het gebruik van den „kaaskop" op bovon om schreven wyze moet worden gereken J lot de middelen om visch door bedwelming te vangen. De Riten zeiven werden, volkomen bekend, zoodat het onderzoek alleen liep over do waar deering van den kaaskop. Do eorste deskundige, de brigadier-majoor der Rjjks veld wacht C. Kloes, verklaarde meer malen het visschen roet den kaaskop to heb ben gezien en gaf als zyn meaning te ken nen, dat de visch, door het herhaalde plompen verschrikt, naar alle zjjden wegschiet en op dia wyza al de zich binnen den kring der netten bevindende visch in de netten komt. Dat de visch door het plompen zou bedwel men, kan by niet aannamen, daar visch, die bedwelmd is, de macht verliest om zich in evenwicht te houden, met den buik zich naar boven keert en mar de oppervlakte van het water rüst. De beklaagde was het geheel met deze ver klaring eens. Het was zyn doel de visschen door schrik in zyn n ttsn te jagen en hy gebruikte dus den kaaskop als schrik-, niet als badwelmings- mi Joel. De beide andere deskundigen, do heeron Van Laer en Anderheggeü, uit Amsterdam, toonden aan," dat huns inziens de visch wel degeiyk door het geluid, dat de in den kaaskop saanri geperste lucht veroorzaakt, als het ware van schrik bedwelmd wordt en zonder acht te geven op richting, wegschiet, waardoor alle visschen, klein en groot, binnen den kring van het net worden gevangen. Zy noemden den kaaskop een moord middel, waartegen hoe er hoe beter maatregelen moesten worden ge nomen, omdat niet alleen alle aanwezige visch wordt weggevangen, maar ook omdat de eitjes der kuitvisschen door den schrik gesteriliseerd worden en de visschen dus op die wijze hun eigen graf d6lven. De beide andere aanwezige deskundigen werden oitmaal niet gehoord. Het kantongerecht zal zich met die deskun digen, nl. dr. v. d. Von en dr. Calkosn, naar een nabygelegen visch water begeven, ten eiade met hen het effect van het geluid van don kaaskop op de visschen na te gaan. Nu ver nam men echter reeds van dr. Calkoen, misschien een voorproefje van het verdere onderzoek dat het gehoor by de visschen evengoed bestaat als by de rnenschen. Of het echter eveu sterk ontwikkeld is, kon de des kundige nu nog niet verzekeren. HG.) Een meisje, dat te Utrecht door een tramrytuig werd overreden, is in het ziekenhuis aan de gevolgen overleden. Het „N. v. d. D." deelt mede, dat onder het signalement van een dezer dagen in Gelderland verdronken persoon, wiens ïyk nog niet is gevonden, o.a. voorkomt: „Spraak Gelderach"! Do bykers in Gooi- enEemiand hobben, hun gewoonte getrouw, ook cit jaar na Vrouwendag hun korven eeos nage» zieD. Het geschiedde met een beetje aog6tig hart. By zacht weer toch, als wy dezen wiDter gehad hebben, zyn de byen in den regel los en wakker, wat gepaard gaat met meer voodselgebruik dan wanneer koud weer de diertjes kalm houdt. Toch viel dit onderzoek zeer mede. Hoogstvvaarschyniyk ten gevolge van de uitmuntende boe;anigbeii van den honig in het argeloopen jaar, verkeerden de stokken in bevredigend n toestand, z;odat de ymkers den komenden zomer met goeden mood tegengaan. HetLondensche weekblad „Lancet" maant diegenen, dia thaas naar lulië denken te reizen, zeer tot voorzichtigheid aan, wegens de daar nog stoeda toenemende gri-p. De vreemdeling moet in de eer^ta plaats vermijden zich to veel bloat te stellen aan de wisseling van de luchttemperatuur, vooral in v» rrno; idea toestand en in 't algemeen in het Kte avond uur, wanneer hy ni t door een gowoii inailtyd versterkt en van warme kleudii g voorzien is. In Zuid-Italiö, vooral in de streek van Napels, moet het gevaar het grootst zyn. In het dorpje Klem entje u, in Rusland, werd een daklooze grijsaard door een arme vrouw opgenomen. Naoat by den eersten nacht daar had doorgebracht, nam hy by afwezigheid van de vrouw eeu mes en sneed het jongste kiod de ked do r De beide andere kinderen wierin zich te redden. Yoor den rechter van instructie z iio ce moordenaar eenvoudig: „Wel, wat mo zoo invalt, dat doe ik." 15) Hij schynt veel mear ontroerd to zyn door dit voorval dan sir Adriaan, dio ternauwer nood aan het gevaar van gewond te wordon was ontsnapt. Dit was enkel een bewys van zyn fijngevoeligheid en kiesebbeid, zooals by na alle dames, oie tegonwoordig waren, elkander toestemden. Byna alle, maar toch niet alle. Dora Tdbot byvoorbeeld wordt doodsbleek, tejkjjjl zy naar den uitleg hoort en Arthur's dóddsbleek gelaat beschouwt. "50, neen, neen," hygt zy inwendig; „dat zeker niet!" "„"Het was een ongelukkig toeval, anders niets," verzeksrt Arthur nogmaals, alsof hy deza overtuigiog ook aan zichzelf wenschtop te dringen. Het kon zeer ernstig geworden zyn," Z9gt de cbirurgyn, terwyi hy hem onderzoekend aanziet. „Het bon sir Adriaan gedood hebben." Florence verandert van klour en ziet met angst naar den gastheer. Dora Talbot dringt door de groep by do deur en gaat regelrecht naar hem toe, terwyi zy zyn hand neemt en die hartelyk drukt. „Beste sir Adriaan, hoe zullen we dankbaar genoeg zyn voor uw redding?" zegt zy zacht, terwyi de tranen in haar heldere blauwe oogen staan. Zy heft zyn hand op en drukt die, door haar ontroering overmeesterd, aan haar tpen. Zooals zü daar staat in haar rozeroods morgenkleeding, die haar blanke gelaatskleur zoo goed doot uitkomen, ziet Dora Talbot er inderdaad lief uit. „Gy zyt zeer goed zeer vriendelyk," ant woordt sir AdriaaD, getroffen door haar be langstelling, maar zyn oogen niet van de witte verschycing by de deur kunnende afwenden, „maar gij maakt te veel ophef van de zaak. Het spyt my slechts, dat ik de onschuldige oorzaak bon, die u uit uw roos kleurige droomen heb opgewekt; gy zult my morgen niet dankbaar zijn, wanneer gy dan alleen lelies op uw wangon kunt ver- toonen." De lelies herinneren hem wo.r aan zyn gesprek met Florence. Hy ziet haastig naar baar rechterhand; ja, zy houdt zijn lelie nog io haar vingers. Heeft zy al dien tyd, met zyn geschenk voor haar, in haar eenzame kamer gezeten? Alleen met haar verdriet misschien. Maar waarom heeft zy zyn bloem bowaara? Wat beteekeot dit alles? „Wy geven daar niets om, nu gy slechts behouden zyt," verzekert Dora yverig. „My dunkt, ge moogt ook voor my wel eenige belangstelling tooneD," zegt Arthur, die krachtige pogingen aanwendt om kalm te zijn en luchthartig te spreken. „Wanneer er een ongeluk gebeurd was, zou ik degene zyn, die het meeeto medolyden verdiende. Het zou myn schuld geweest zyn, en dus, mrs. Talbot, moet gy my eenig medelyden betoonen." Hy strekt zyn hand naar haar uit en Dora legt werktuiglyk de hare er in. Maar voor een oogenblik slechts, en zy beelt hevig, als zün hand de haro aanraakt.. Haar oogen zyn naar benoden geslagen en zj kan zichzelve Di»t dwingen, naar hem op te zien. Haastig trokt zy haar vingers terug, gaat naar de deur en verdwynt in de gang. In denzelfden tijd nadert sir Airiaan Florence en wyst op de lelie. „Hebt ge die nog bewaard?" vraagt hy op zachten toon. „Ik had dat niet durven hopen. Maar gy hebt my geen geluk gewensebt; gy alleen hebt nog niets g6zegd." „Waarom zou ik spreken Ik heb met myn eigen oo^en gbzian, dat gy geen letsel go- kregen hebt. En geloof my, sir Adriaan, ik feliciteer u recht hartelyk daarmede." Haar woorden zyn koel, haar oogen neergeslagen. Het 6pyt haar zeer, dat zy de leli3 mede hierheen genomen heelt. Het feit, dat hij dit opgemerkt heeft en er tegen haar over sprak, heeft getoond hoeveel gewicht hy er aan hechtte. Wat zal hy van haar denken? Hy zal zich zonder twyfel oen voor- st?lling van haar maken, hoe z() schreiende en zuchtende m6t de bloem voor zich zit, haar door iemand gegeven, die haar ni9t bemint en wien zy ongevraagd haar liefde heeft geschonken. Haar opvallende koelheid hindert hem zoozeer, dat hy achteruit treedt en het niet waagt vorder tegen haar te spreken. Hy denkt, dat haar terughoudendheid moet toe geschreven worden aan Arthur's tegenwoor digheid. Op dit oogenblik stelt lady Fitz-Almont zich weer aan het hoofd van haar geleidsters en zendt hen allen naar hun kamers, terwyl 4lj de snikkende Gertrude ernstig beknort over haar gebrek aan zelf beheerscbing. Kort daarna verlaten ook de heeren de rookkamer en zoeken elk afzondoriyk hun slaapkamers op; kapitein Ringwood en de o.'ficier van gezondheid zyn de laatsteo, die weggaan. „Wie is de naaste erfgenaam van deze bezitting?" vraagt de laatste peinzend, terwyl hy met zyn vingers op een tafel trommelt, die naast hem staat. „Dynecourt, die byna sir Adriaan's dood veroorzaakt had van avond," antwoordt Ring wood kalm. „Ah 1" „Het zou een zeer goede zaak voor Arthur geweest zyn, wanneer bet schot een verkeerde richting had genomeD," zegt Ringwood, zijn metgezel beteekeDisvol aanziende. „Het zou een moord geweest z(jD, sir!" zegt de officier kortaf. V. „Beste sir Adriaan," zegt Dora Talbot, ter wyl zy haar raket op een tuinstoel legt en daarna, het tennisspel aan zjjn lot overlatend, haar gastheer nadert, om hem te begroeleD. „Waar zyt ge geweest? Wy hebben u allen gemist. Floronce," zich naar haar nicht wendend „wilt gy myn r^ket nemen, lieve 1 Ik ben geheel vermosid van myn stryd tegen lord Lisle." Lord Lisle, een heer van middelbare jaren, met een dcor de zon verbrand gelaat, is biykbaar verrukt over het vooruitzicht van een verandering in het ecel. Hy is gehuwde hoeft een greote famide vao voelbsloofde jonge Lisles en een iiuiLaiociiLeluke vuo.iiride voor het tennisspel. Nu mrs. Talbot is gebleken een zwakke t-genp u-ty te zy.i, is hy blyde, dat by oen kans krygl om van haar af te komen, Due koait F orence nu in Dora's plaats tn het spel wor it met onverminderde kracht voortgezet. Nu echter lord Lisle een groote overwinning behaald haeft en al de spelers verklaren geheel uitgeput te zyn en te moeten rusten, komt sir Adriaan naar de dames en spreekt dadelijk miss Dolmaine aan, tot groot verdriet van Dora en geheime ergernis van Arthur Dynecourt. „Gy hebt diiwyls uw verlangen te kennen gegeven, om de „spookkamer" te zien," zegt by, „willen wo daar du eeus heengaan? Er is niet veel aan te zien, zooals gy denkon kunt, maar toch voor liefhebbers van zoo iets wel belangwekkend." „Laat ons dan allen met elkaar gaan", stelt Dora voor, opgetogen in haar handen klappend haar geliefkoosde manier, om wezenlyko of valsche ingenomenheid te betui gen. Zy is va6t besloten om deel te nemen aan het plan en even vast besloteD, dat Florence nergens alleen met sir Adriaan zal heengaan. „Wolk een prachtig denkbeeld 1" zegt Arthur Dynecourt, naar miss Dülma,ine gaande en haar alleen aansprekende, alsof hy daartoe een byzoader recht had. „Yerrukkeiykfluistert een jongo dame, en zoo wordt dus tot den tocht besloten. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 9