N\ 11656. Dinsdao; 32 JF'etoruavi. A°. (898 te feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. F1 eullleton. ROZEKATE. LEIDSCH DAflBLAB. PRIJS DEZER COURANT: Yoor Leidon per 3 maandon. f 1.10, Franco per post1.40. Afzonderlyko Nommere 0.05. PRIJS DEB AD VERTENT IEN: Van 1-8 ifegels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17{. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Het proces-Droyfus-Zola. Esterhazy voor het Hof. Hft waren in de terechtzitting van Vrijdag pijnlijke oogcntlikken, toen majoor Esterhazy voor het Hof verschoen om als getuige ge boord te worden. Op al de vragen van de verut'digers der beklaagden Zola c. s. ant- woo dde hij: „Dian lui antwoord ik niet." Intu3c.ohen legden de verdedigers hem tien tallen vragen *oor, waarin al wat tegon den vrijgesproken en sedert op zijn verzoek eervol ontslag n mjjoor kon worden aangevoerd, was 8aamgevat. Zy vroegen hom ook, of hy de schrijvir was van de brio ven aan mevr. de Boulancy, waarin o. a. gezegd werd: „De Duitscbers zullen al die lui (de Fran- schen) binnenkort op hun plaats zetten." „Ziedaar, dat mooie* loger van Frankryk! Hot is een schande!Maar ik zal niet myn afscheid nemen dan na al oie smeerl een kool gestoofd te hebben 1" „Mijn hooge chefs, lafaards en weetnieten, zullen nog eens de Duitsche gevangenissen gaan bevolken!" „Generaal Saussier is een clowndien de Duitscbers in een kermistent zouden zetten." „Als de Pruisen vcor Lyon mochten komen, zouden zy hun geweren kunnen wegwerpen en enktl de laadstokken behoeven te beboudeD, om de Franechen voor zich uit te jagen." En dan uit den brief van den „Ulaan", waarvan de echtheid betwist is, zonder echter dat dit is onderzocht: „Dit volk (hot Franscbe) is het kruit niet waard om bet dood to schieten.... Als men mij van avond kwam zeggen, dat ik morgen sneuvelen zal, als een ulanen-kapitein, die de Fr ir scheD neersabelt, z;l ik my heel gelukkig govoebn.... "Wolk een droovig figuur zou die haele troep rcakon onfiër de roode zon van het slagveld, als P.-rys stormenderhand wordt i genomen en overgeleverd aan de plundering door honderdduizend cronken soldaten. Dat is een feost, waar ik van droom I Zoo zy het." De marteling van graaf Walsin Esterhazy begon reeds in de schermutseling met advo caat Libori. Hy had aan zijn kameraden be zworen, dat hy geen antwoord zou geven, en hy weigerde to antwoorden ook op de vragen, die door de verdedigiug door middel van den president van het Hof werden gedaan. En toen kwam Clómenceau met niet minder dan zestig vragen. Eon paar malen antwoordde de getuige: „Ik antwoord niet." Daarna bleef hg zwijgen. De stilte was ontzettend. Met zijn droge, scherpe stem liet de advocaat zyn vragen één voor één, langzaam, zeer afzonderiyk door de ruimte klinken. Den rug gekeerd naar zijn martelaar, de vuisten knokig ineengeklemd, de tanden op eikaar stond Esterhazy, zwygen blijvend. Eenmaal scheen het, dat hy zich niet meer houden kon. Maar h'J verwon zich; de blik van l aat, die een oogenblik den aovocaat trof, verzachtte. Esterhazy bleef weer onbeweeglijk, bleef zwijgend. Twintig minuten duurde het, en twintig minuten steeg de spanning by het gehoor, by den getuige, maar niet by den advocaat. De vragen stonden op het papier, yskoud, zwart op wit, werden gezegd, yskoud en scherp, zonder één eDkele over te slaan. Het was erom te doen den getuige zoo op te winden, dat hy in zyn woedende drift iets, al was het één woord, uit zou stooten. Maar sterker nog dan Clémenceau was Tézénas, die Esterhazy op het hart had gedrukt te zwygen. Dat was de eenige ver dediging van hem, die door verdediging niets winnen kon. De bvkende radicale schrijfster Séverine vo9gt by het verhaal van de afstraffing van Esterhazy, deze woorden: „Ik keek den generalen staf aan, onder het voorlezen van dezo taal, waarby myn hart opspringt. Hoe is bet mogelyk, dat dis generaals, die aanvoerders van ons leger afgezien van alle quaestie van verraad en spionneering zich vereenzelvigen met een officier, die zulke dingen geschreven heeft? dat zy hom in bun Dabyheid dulden, hem de hand boven bet hoofd houdeD, hem in bescherming nemen? „Ziedaar een onoplosbaar raadsel, een geheimsnis, waarvoor het verstand stilstaat. "Welke band bestaat er toch tusschen hen en dien man? Welk karwei heeft hy verricht? Hy heeft hen dus in zijn macht, hy, wicn zyn kameraden van het 74ste zooals Jules Huret heden heeft verklaard voor onzuiver op de graat hielden en als rastaquouère behandelden? „O, myn lief land, myn geliefd Frankryk, welke rol heeft die man in uw geschiedenis gespeeld?" En die zelfde man werd, toen hy uit het Paleis van Justitie kwam, door een deel der menigte toegejuicht als een held en door velen omhelsd l De zitting van den twaalfden dag. De zitting van Zaterdag was slechts kort; het getuigenverhoor word geëindigd. Do generale staf, gesteund door den presi dent van het Hof, beschouwde de debatten als afgeloopon, na de verklaring door generaal Boisdeffre Vrijdag afgelegd. Nadat de zitting geopend was protesteerde, ko'onel Picquart tegen de kwaadwillige en onjuiste uitingen van sommige dagbladen te zynen opzichte. Picquart verzoekt, dat men generaal De Galliftt zal ondervragen, om te booren wat deze denkt van zyn eerlykheid. De president weigert aan dit verzoek te voldoen. De beer Labori merkt op, dat klaarbiykeiyk alle3 wat de eeriykheid van een getuige der verdediging kan doen uitkomen, geweigerd wordt* Vervolgens wordt generaal De Pellieux gehoord. Hy zegt in overeenstemming met de Vrydag door den advocaat-generaal gesproken woorden, te weigeren in den vervolge op een andere Traag te antwoorden, dan d'o betrekking heeft op de zaak-Zola. Zich daarna tot kolonel Picquart wendend, zegt generaal De Pellieux, die in burger- kleeciing is, „bet een vreemde houding te vinden van een mynheer, die nog de Franscbe officiersuniform draagt, en die hier drie gene raals komt beschuldigen een valsch stuk go- maakt te hebben c-n zich daarvan te hebben bediend." Donderend applaus). Picquirt zegt daarna: „Ik heb gezegd, dat ik myn chefs eerbiedig en bier slechts voor de justitie zou spreken, om de waarheid te zeggen, en ik herzeg dat in tegenwoordigheid van myn chefs. Ik heb hun goede trouw niet in twyfel willen brengen." Labori zegt: „Ook ik acht de militairen te goeder trouw. Dat juist maakt my verschrikt..." De president valt hem in de rede, zeggende: „Gy pleit 1" Labori: „Neen. Ik moet hier iets uiteen zetten, dat voor my van hot grootste belang is. Men tracht my bang te maken. Men schryft brievon aan myn vrouw, om haar schrik in te boezemen...." De president dreigt opnieuw Labori het woord te ontnemenen toen Labori aanhield, legde de president hem het zwygen op. Generaal De Pellieux zegt, dat de rol, die hy in deze zaak gespeeld heeft, geheel buiten zyn wil is geweest. Labori, die het woord wil nemen, wordt door den president bedreigd met disciplinaire straf. Applaus achter in de zaal.) Labori zegt: Ik kan toch aan De Pellieux vragen, wanneer de hydraulische rem van 120 in dienst werd gesteld. Labori wil nog andore vragen stellen, doch oorverdoovend leven belet hem te verstaan. Labori roept uit: „Ja, verheugt er u maar over, dat het recht verkracht wordt l" „Ik vraag my af," zegt hy verder, zich tot Zola wendend, „of hot niet beter zou zijn de zitting te verlateD, liever dan ons den mond te laten snoeren!" De president: „Kom, kom, dat bedoelt gy niet ernstig l" Na deze interruptie van den president, roept Labori uit, zich tot hem wendend: „Gy beleedigt rayi Ik durf beweren, niets te zeggeD, dat niet ernstig bedoeld is!" Kolonel Picquart zegt, dat het stuk, waar van in het rapport Ravary gesproken wordt, als het ernstig zou worden behandeld, vooral van toepassing zou zyn op een officier van den generalen staf. Labori: Heeft generaal De Boisdeffre u niet gezegd: Houd u maar met die zaak- Dreyfus bezig, want werkeiyk er is niet veel zaak3 in het dossier? Picquart weigert te antwoorden. Labori: Hebt gy Esterhazy niet willen doen arresteeron Picquart: Dat was myn bedoeling, maar dat dit niet gebeurde, was alleen omdat het niet overeenkwam met de meening van myn chefs. Mr. Labori stelde nog verschillende vragen, doch kolonel Picquart weigerde daarop to ant woorden, zoolang hy niet uitdrukkelyk door den minister van oorlog van het beroepsge heim was bevrijd. Het eenig belangrijke^ dat hy nog verklaarde, was, dat in October of November 1896, toen het bericht over het geheime stuk in de „Ecleir" verscheen, een medewerker van dat blad, do heer Marchand, als burgeriyk ambtenaar in zfin bureau werk zaam was, en dat de chefs van den generalen staf in die periode de echtheid van het aan Esterhazy geadresseerd kaarttelegram nooit hebben ontkend. De uitgever Stock verbaalt nog eens de geschiedenis van de brieven over het appar tement van Mme. Pays, en voegde er aan toe, dat de goede trouw van Zola bovsn eiken twijfel staat, 6n dat hy zelf van oen lid van den krygsraad van 1894 vernomen had, dat verschillende stukken in het geheim aan dien krygsraad zijn medegedeeld, waarvan hy er vier kan aanwijzen. De president legde hem echttr het zwygen op door tot hem to zeggen „Dat gaat ons niet aan; gaat u maar zitten." De heer Auguste Lalance, die als protest- afgevaardigde voor Mülbauson jarenlang zit ting had in den Duitschen Ryksdag en al die Elzasser familièn nauwkeurig kende, legde een verklaring af, die in andere omstandig- be en zeker diepen indruk gemaakt zou hebben. Ook nu werd hem niet verguöd voluit to spreken, zelfs op vry kraBso wyze werd hem dit belet, maar toch wist hy te vertellen, dat de vader van kolonel Sandberr, van het protestantisme tot den katholieken godsdienst overgegaan, zich na zIJd bekeering steeds een zeer onverdraagzaam man op godsdienstig gebied had getoond. Kolonel Sandherr, die het hoofd was der contra spionage tydens het proces Dreyfus, had die onverdraagzaamheid tegen Protestanten en Joden overgeörfd en nooit verborgen. Getuige deelde daarvan treffende staaltjes mede. Boven dien verzekerde hy, dat deze kolonel in 1894 reeds ïydende was aan bloedarmoede ia de hersenen, den voorlooper van de algemeene paralysis, waaraan hy in 1896 stierf. De laatsto getuigen waren de pbilosoof professor Seailles, die zelf verhinderd te komeD, in een brief verklaarde, waarom by het protest adres had onderteekend, en bedaard doch scherp het proces Dreyfus onder handen nam. Hy deed dit als getuigenis van de goede trouw van den heer Zola „Deze heeft gehandeld vol gens zyn temperament, zooals iemand die in een kamer is opgesloten, als de lucht er to benauwd wordt, zich op een venster stort en op gevaar zich te verwonden, de ruit inslaat om licht en lucht te doen binnentreden." De heer Duclaux, directeur van het Instituut Pasteur, en het Academielid Anatole France legden mondeling korte verklaringen in dien zelfden geest af, en de laatste woorden van een getuige in deze ingewikkelde zaak waren „De goede trouw van Zola is volkomen, hy heeft met moed bewogen, door hot meest edele gevoel gehandeld in bet belang van het recht en van de waarheid." Nadat de zitting korten tyd geschorst ge weest is, deelt de president mede, dat het Hof besloten heeft generaal Billot en den agent Souffrain niet te booren. De brief van Esterhazy, waarin het woord „Uhlaai" voor komt, zal niet in het debat gebracht worden. De zitting werd te 2 u. 5 min. opgeheven. Hedeü zou de advocaat generaal requisitoir nemen. Dinsdag zal een korte zitting worden gehouden, en Woensdag zullen de debatten geëindigd zyn. Ofschoon de zitting van het Hof Zaterdag vroeg was afgeloopen, bleef een zeer dichte meDigte op de Place Dauphins tot vyf uren byeen. De weinige politie agenten waren niet in staat de nieuwsgieiigen te verspreiden en en vroegen versterking. By de nadering van eenige reserve brigades trokken de betoogers zonder tegenstand af. Wat over de bekende getuigenis van gene^ raai De Pellieux van gewicht lykt, is het betoog, door „l'Ecbo de Paris" daaraan vast geknoopt, dat onmogelijk iemand andera dan Dreyfus in handen kan hebben gehad het plan der verandoringen in het opstellen der grenstroepen. In hot borderel kondigt de schrijver de overzending aan van een nota dienaangaande, en jaist op dien oogenblik hield kapitein Dreyfus in het vierde Bureau van Oorlog zich met dat onderwerp bezig. De aankondiging der veranderingen komt over een met bet feit, vroeger ODtdekt. dat twee vreemde mogendheden, vermoedriyk Duitsch- land en Italië, kennis droegen van h9t te voren bestaande plan dier opstelling. Het ver- mo.den bts'.oni aan Oorlog, dut Dreyfus de dader moest zyn van deze o-thullingen, om dat zslfs de spoorweg maatschappijen en de militaire bevelhebbers van die wijzigingen geen kenDis dro gen. Zyn aanhouding zou eerst hebben plaats gehad, nadat op de post twee brieven waren aangehouden, waarvan do herkomst niet te loochenen is, en waarin Dreyfu3 met zyn n3am voluit wordt giro.md om zyn yver in het geven van inlichtingen betreffende het werk van den Generalen Staf. In een brief van vroegeren datum, eerst na het proces gekregen aan Oorlog, wordt de wenschtlykheid besproken, dat Dreyfua zou overgaan uaar Byo waar de Militaire Gouverneur zou optreden als bevelhebber van het leger der Alpen, en juist om dien zelfden tyd heeft Dreyfus moeite gedaan, naar Lyon te worden overgeplaatst, wat eebter niet is geschied, omdat Generaal Yoisin antwoordde, geen plaats open te hebben in zyn staf. Zie daar wat „l'Ecbo de Paris" blykbaar uit officieuze bron mededeelt. Zy, die voorzien, dat de Dreyfus-zaak in weerwil van al de herbaalde verzekeringen van de legerhoofden nog niet van de baan zal zyn, zelfs al wordt di heer Zola veroor deeld, opperen het denkbeeld, dat voor dit byzondere geval een scheidsrechter zal wor den aangewezen, die, kennis nemondo van al de geheime stukken, zou moeten oordeelen, of kapitein Dreyfus schuldig is of niet, en de naam van den heer Casimir-Péritr is geDoemd als de man, wiens uitspraak in allerlaatste ressort de Franschen zou moet.-n verlossen van dezen eindelcnzon kwaden droom, welke niet alleen hun nachtrust maar vooral bun dagruet vernielt. Zy, die dit plan opperen OOj Zy las veel, wellicht t« veel, maar ik kon het niet over myn bait verkrijgen, baar dat eenigo g6not du ook nog te ontnemen. B(J voorkeur las zij dramatische werken en ik had, van thuis nog, een groote bibliotheek met Goetho, Schiller en Lessing. Ais een klein meisje was zy eens op een kinderpartij'jgeweest, waar komedie was gespeeld, en sedert was het tooneel voor haar het begrip van alle schoon. Zy speelde nu komedio, als het ging, met de kinleren uit het dorp, en als dis er waren, met den hond of de kat, d. w. z. zj] hield gesprekken mot heD. DikwJJls heb ik haar daD, zonder dat zjj hat wist, beluisterd on het klonk vaak potsierlijk. Eenige jonge meisjes uit bet dorp gingen nu ea dan wel eens iD de op een uur afstands gelogen stad naar eon concert, oen danscursus of hts dergelijks. Anne keek haar met van verlangen voch tige oogen na, maar medegaan mocht zy niet. Zo> was zjj achttien jaar geworden en bekoorlijk schoon, maar wie zag daar iets van in ons dorp? Zelfs de jonge Ellerkamp, die sedert eenigan tyd zeer druk b(j ons aan huis kwam, scheen er niet3 van te bemeiken. Oogcnschijnlijk maakte hjj werk van haar, maar zjjn gelaat Btond altjjd even strak en vervelend. Anne lachte dan ook slechts verachtelijk om hem. „Nimmer, moeder, zal ik zulke keteneD dragen." „Uaar als je vader h.t nu wil, mijn kind?" En hjj wilde het, dat wist ik. Z(j werd bleek. ,Dan dan sterf ik liever, of Een zonderlinge uitdrukking ver toonde zich op haar gelaat. Mijn hart kromp ineen van angst hoe zou dat afloopen? Op zekeren dag kwam er een brief van een van mijn familieleden, die in de stad woonde en daar getrouwd was. Al gingen wij ook niot veel met elkander om, toch waren wj) elkander vriendschappelijk gezind gebleven. Zy was plotseling ziek geworden en daar zy een groot huishouden had, ver zocht zij ods, haar Anne voor eenige weken te zenden, om haar behulpzaam te zj)d. Myn man, die anders niet veel ophad met de stad, kon, nu zijn plicht ala Christen ter spraks kwam, er niets tsgen inbrengen en Anne was natuurlijk, als altyd, gereed te helpen, lltjzelve was deze gelegenheid hoogst welkom, want ik hoopte, dat mijn kind nu eenige verstrooiing zou vinden. Ik ztide baar, dat zjj er maar zoo lang moest blijven als haar verwanten haar aanwezigheid be geerden, en gaf haar ook stn klein gedselts van myn overgespaard geld mede, opdat zij, als de gelegenheid zich voordeed, zich ook nu en dan «enig amusement kon verschaffen. Het was op een mooien herfstdag, toon ik haar zelf een eind weegs naar de stad ver gezelde. Zy praatte vrooiyk en opgewekt met mij, tatdat ik ten laatst* terug moest keeren en zij teeder afscheid van my nam. De eerste dagen gingen mi) zonder Anne zeer eenzaam voorbij, maar ik gewende er aan en gevoelde in myn eenzaamheid toch ook vreugde, dat zy nu eene voor een tijdje buiten de drukkende stilte van ons huis kou zjjn. Drie weken lang had ik reeds haar gezel schap moet ontberen. In dien tyd kwam de jonge Ellerkamp een paar maal bjj ons en deed eindeiyk ook in zeer officiëelen vorm aanzoek om de band onzer dochter, die mjjn msn hem, zonder een oogenblik te aarzelen of Anne zelve hierbij te raadplegeD, aanstonds toezegde. Hy schreef haar nu een brief, waarin hy haar van het gebeurde in kennis stelde en den wensch uitsprak, dat zy zoo spoedig mogoiyk naar huis zou terugkeeren. Mijn hart was bekneld. Ik wist, dat Aone zich tegen deze verbintenis zou verzetten en dan zou er etryd komen, strjjd tot zoolang tot zoolang zy moede was. Er verstroek ongeveer een woek, maar Anne kwam niet en er kwam ook geen brief. Wat had dat teboteekenen? Myn man schreef nog eens, ditmaal aan de familie zelve. En toen - de predikantsweduwe zweeg een oogenblik, door aandoeniog overmand toen kwam het bericht terug, dat Anne reeds voor vier dagen naar ons was teruggekeerd, althans, dat zy afscheid had genomen en ook haar goed had medogenomen. Myn nicht kwam ons dis tyding zelve brengen. W(j stonden als verlamd van schrik. Wat was er gebeurd Had zy onderweg een ongeluk gekregen, of had zy myn hart werd zoo koud als ys had zy een zonde aan zlcbzelve begaan, om zich aan die gebate verbintenis te onttrekken? Ik was buiten bezinning van schrik en angst, terwyi myn man myn nicht alle mogelyke vragen deed en zicb gereedmaakte, om in de stad op onderzoek uit te gaan en de hulp der politie in te roepen. Zy gingen beiden naar de stad, tsrwyi ik thuis bleef, verteerd door angst. Maar het duurde niet laDg, of ik zag hem weder op den weg aankomen; hy droeg iats in de hand. Was het een brief? Had de post bode hem wellicht onderweg ontmoet en bracht hy nu tyding van haar? Ik snelde hem te gomoet; ik zag niet, dat zyn gelaat een uitdrukking bad van barovochtigbeid, van toorn en van smart, ik rukte hem bet papier uit de hand ja, dat was haar schrift. Adem loos las ik de weinige regelen, die aan my gericht waren, hoewel myn man den brief reeds geopend had en den inhoud moest kennen. „Vergiffenis, moederl Lieve ouders, ver geeft het my, dat ik u verlaat en myn eigen weg ga, maar ik kan niet andore. Ik kan niet terugkeeren in de drukkende stilte; ik kan de verbintenis, die gy mij wilt opleggen, Diet nagaan. Er zouden heftige twisten komen en die zjjn over bodig. Dat alles ontwijk ik. Hebt geen angst voor my, ik zweer u, dat ik goed en braaf zal blyven. Waar ik nu ben, kan ik n thans nog niet zeggen, maar ik bevind mjj by goede, fatsoeDiyke lieden, al zyn zy ook slechts tooneelspelers. Zy leiden my op voor dat bero;p. Ik gevoel my daartoe gedrongen; ik kan niet anders. Men zegt, dat ik talent heb. Als ik myn doel beb bereikt, zal ik u weder schry- ven. Nogmaals, schmkt my vergiffenis en gedenkt uw Anne in vriendolyke her innering." Ik liet bet papier uit myn band vallen. „God zy geloofd I" liet ik my onbewust ont vallen. Myn man lachte bitter. „Dank je daar den Schepper nog voor, dat je kind da zonde in de armen loopt?" zeihy snydend. „Dat zal zU Dief, zy zal braaf b'.yven - ik had gevreosd, dat het erger was." „Erger kon het niet zynl" was zyn ant woord, „tienmaal beter ware de dood goweestl" „Frederik!" riep ik vol ontzetting uit, maar by wendde zich schouderophalend van my af en trad op het huis toe. Van dien dag af was er een diepe kloof tusschen ons; ik kon hem zyn hardvochtig heid niet vergeveD. Het was toch zyn kindt Nu werd het eerst stil in ons huis, ach, zoo stil als in het graf. En myn gedachten verwylden altyd by myn arm kind, dat in de wereld was gevlucht, van welker gevaren, van wier duizenderlei verzoekingen zy nog niets wist. Hoe veak rezen sombere beelden voor my op, die mU van angst door het huis en naar buiten, over weg en veld, joegen 1 En ik kon niet uitscbreieD, ik kon geen troost vinden by myn man. Voor bem was ODze dochter dood, hy noemde baar naam niet meer. (.Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5