N°. 11649. Maandag; 34 Febrnavi. jggg
^ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van J\on- en feestdagen, uitgegeven.
Ttoeeéê Blad,
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
ROZEKATE.
LEIBSCH
DAGBLAB
E
PBU8 DEZEE COUBAMTi
Voor Leiden per 3 toaandon. f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afconderiyko Nommere 0.06.
PRIJS DEB ADVERTENT LEK
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.171. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Kapitaal en Arbeid luidt het opschrift
van het volgende artikel van A. W. P. inde
Delflsclie Courant:
Men verwyte ons niet, dat wy de aandacht
vragen voor een veel besproken onderwerp,
waarover bezwaarlijk iets Dieuws kan gezegd
worden. Immers, de ervaring leert, dat zoo
wel over het kapitaal als over den arbeid
zeer tegenstrijdige meeningen worden gekoes
terd. Reeds is het een zonderling verschijnsel,
dat zy, aie het hardst roopen om afschaffing
van het kapitaal, niets vuriger weuschen dan
zeiven in het bezie te komen van kapitaal,
zoodat zy wellicht morgen zouden zogenoü,
wat xy heden verfoeien. Zulke strijdige denk
beelden kunnen alleen door een wanbegrip
ontstaan, en wy achten het van belang, dit
zooveel mogelyk door een gezond# voorstel
ling te vervangen.
Op de vraag: Wat is kapitaal? geven wy
het eenvoudig antwoordKapitaal is bespaarde
arbeid.
De raonsch werkt om in zyn behoeften te
voorzien. Heeft by door zyn arbeid ia ëón
dag zooveel voortgebracht als voor drie dagen
benoodigd is, dan kan hy de vrucht van
tweedaagschen arbeid al3 onnoodig tor zyde
leggen.
Die bespaarde arbeid is zyn kapitaal.
Daaruit volgt al dadelyk, dat de eigendom
van een rechtmatig verworven kapitaal door
niemand aan den bezitter kan worden betwist.
Hot staat in dit opzicht gelyk met zyn dag
loon, waarover niemand anders als hyzelr kan
beschikken.
Daarenboven bezorgt een met wyshoid aan
gewend kapitaal een grooten zogen aan zijn
bezitters door hun den stryd om het b3staan
gemakktlyk te maken. Als bezitter van het
benoodigde kapitaal pacht of koopt de land
bouwer akkers en weiden, om zyn bedrijf
winstgevend te maker?, sticht de nyverheids-
ondernemor voor hetzelfde dool een fabriek,
en zet zich de handelsman in oen voordeel-
aanbrengende zaak.
Hierdoor wordt het kapitaal wederom een
zegen voor de werklisden. Genoemde kapitaal
bezitters hebben arbeiders noodig, en wel te
grooter getal naar gelang hun aangroeiend
kapitaal hen in staat stelt om hun onder
nemingen uit te breiden.
Wat zou er worden van de maatschappy,
indien het kapitaal met andere woorden:
het piivaat bezit werd opgeheven?
Djn zou er geen prikkel bestaan tot kapi
taalvorming. De mogelykheid, om njjverheids-
ondernemingen te stiehteD, zou verdwynen.
Dringende behoeften zouden bierdoor onbe
vredigd blyven en een noodlottige werkeloos
heid zou de betrekkelijke welvaart vervangen.
Neen zeggen de voorstanders der afschaf
fing van het privaat bezit wy willen het
kapitaal slechts ontoomen zien aan de indivi-
dueele bezitterB, om het in handen te geven
van den Staat. Deze zou dan als alleen-
aaofetfge nyverteeSdsonderaemer op-
tredeD, zich vaa <Je productie en de producten
meestor maken, deze tor markt brengen m
de arbeiders beloonen naar gelang zy tot de
voortbrenging hadden medegewei kt.
By eenig nadenken zal men het onhoud
bare gevoelen van zulk een regeling van zaken,
waarby alle ingezetenen zouden moeten arbei
den als werklieden van den Staat, zoodat
het eigen initiatief was uitgesloten, terwyi
met talent geenerlei rekening werd gehouden
en zelfs bekwaamheid, nauwgezetheid en yver
nauwelijks in aanmerking konden komen by
do bepaling van het verdiende loon. Staats
monopolie der winstgevende bedryven zou
vernietiging zyn der vrye beweging en een
doodolyk vergif voor don vooruitgang der
maatschappy.
Wy willen echtor de vyanden van h6t
kapitaal niet hard vallen, omdat zy tot buQ
onbedachten stryd tegen het kapitaal gekomen
zyn door hun ontevredenheid over do houding
van 3ommigo kapitalisten.
Er zyn er, die fabrieken hebben gesticht
en door het verkoopon van hun voortbrengselen
in korten tyd groote winsten hebben gemaakt,
terwyl zy van bun werklieden vorderden, dat
dezen zich tevreden stelden met een schraal
dagloon.
Uit een oogpunt van recht viel hiertegen
niets te zeggen. Immer*, de werklieien haddon
er vrijwillig in toegestemd, den van ben ge-
vraagden arbeid tegen zulk een gering loon
te verrichten.
Uit een cogpnnt van biliykheid hadden
echtor zulk# fabrikanten mosten beseffen, dat
hun werklieden, dis tot de overgroote^ ver
meerdering van hun winsten zoo y verig hadden
medegewerkt, ook een zedelyko aanspraak
hadden op lerens voorrechten, dis door hoogtr
loon konden worden verkregen.
De houding van zulke fabrikanten heeft
aanleiding gegeven tot ontevroaenheid.
Met groote biydschap kunnen wy echter
vermelden, dat zoer vole fabrikanten in ons
vaderland die ontevredenheid hebban wegge
nomen. Sommigen van hen vergunnen aan
hun werklieden een bescheiden aandeel in
de winst van bun bedryf of zo9ken langs
verschillende wegen het lot hunn9r arbeiders
te vorbeteren en aangenaam te maken. Zy
hebben fondsen gesticht voor zieken en ouden
van dagen, scholen voor de kinderen, lees
zalen en uitspanningsplaat8en. Het blykt uit
hun geheele hanöelwyz', dat zy de kleof
tusschen hen es hun onderhoorigen zooveel
mogelyk willen dempen. Daar dit alles alleon
door de aanwending van kapitaal geschieden
kan, blykt het ook weder hierdoor, hoe de
werkman door het kapitaal kan worden be
voordeeld.
Laten wy voorts niet vergeten, dat arbeid
een levensbehoefte is voor den gezonden
mensch. W;e niet welkt, verveelt zich, by
moge tot de klasse der armen of tot die der
l-yken behooren, en wie zich verveelt, gevoelt
zich ongelukk'g. Gezegend is dus het kapitaal,
dat zyn bezitters gelegenheid gee:t om als
nyvorheids ondernemers werkzaam te wezen
en hierdoor voor de onbemiddelden den weg
opent em werkzaam te wezen en zich door
het volbrengen van hun arbeid gelukkig te
gevoelen.
De Indische Kiosvereeniging in
Den Haag wordt door Insulinde met vreugde
begroet, in de eerste plaats met het oog op
de Tweede-Kamer-verkiezingen.
Het aantal van hen, die een bebooriyk
begrip hebben van Indische toestanden en
koloniale zaken, is, meent het blad, in de
laatste j ren in elke nieuwe Tweede Kamer
minder geweest dan by haar voorgangster.
„Oorspronkelijk was te 's-Gravenhage het
denkbeeld ontkiemd een Inuischen bond op
te lichten.
Men heeft er echter een kiesvereenïging
van gemaakt, omdat men zich niet er toe
bepalen wilde anderen voor te lichten. Men
m9ende zelf handelend te moeten optreden.
Vindt de za3k zooveel bgval als men rreent
te mogen verwachten, dan bestaat het uitzicht
het derdo district van Den Haag te kunnen
bebeerschen, en daarmede is hot goed recht
cener kissvereeniging leeds gevestigd; in de
overige oistricten zal de Oost-Indische Kies-
vereeniging, naar wy vermoeden, nooit zelf
esn canüidaat ttelleD, maar daar kan zy den
candidaat eener kiesvereenigiug eteuoen, mits
hy toont bereid te zyn voor do belangen vaa
Iadie op te komen, zoowel in het alg mee",
als eventueel op de wyze, door baar aange
geven. Dit laatste boopt zy door haar voor
beeld ook in andere steden tot stand te zien
komen, als bijv. Breda, Arnhem, enz., oahet
is niet oumogelyk, dat zy langs dien weg
wat meer belangstelling voor Indië in ons
parlement brengt."
Insulinde vernam, dat in vooruitstrevende
kr.ngen de vrees werd geuit, dat de Indische
Kiesvereenïging ten slotte een steunpilaar
voor het conservatisme zal biyken to zyn.
„Elk oud-gast," zoo werd gézegd, „al roemt bij
zich vooruitstrevend, is in zya hart een aarts
conservatief." Bet blad geloofr, datdie uitspraak
even onjuist is als zoovele gangbare begrippen
onzer onkundige landgonooten over I toie.
„OnJer do bekwame leiding van den heer
Groeneveldt zal deze vereenig ng Diet :11e n
te 's-Gi avonhage, maar ook door het geheele
land ten goede kunnen werken. Ze kan niet
alleen te 's-Qravenhage, maar ook elders
canóidaten aanbevelen, die een hart hebben
voor Indië. Motten we aannemen, dat er niet
zyn onder de vooruitstrevenden, omdat zy
vreezen in da O.-L Kiosvereeniging een tegen
stander te moeten zien? Wy kunnen het niet
gelooven."
Ook de Nieuwe Rottei'damsche Courant w(jdt
haar aandacht aan do nmuwo vereenigmg, die
zy nutug acht, omdat in de laatste jaren in
de Staten Generaal de koloniale aangelegen
heden min of meer op den achtergrond ge
rankt zyn.
„Voor een deel is dat hieraan toe to
scbry vod, dat sedert de dager, toenVan Höavell
in de Tweede Kamer zyn stem vertief tegon
het cultuurstelsel en de daaraan verbonden
misbruiken, er zeer veel is tot stand gebracht
in de richting eener betere koloniale staat
kunde, waarby vooral de belangen van Indië
zelf beter werden behartigd. Maar ook heeft
de loop van zaken op het terrein onzer binnen-
landsche politiek er toe bygeiragen om de
aandacht eenigermate van de koloniale aange
legenheden af te trekken.
Hoeveel er ook verkregen werd sedert de
groote stryd tusschen het koloniaal Behoud
en een liberale staatkunde ook voor In ië
ten gunste dezer laatste beslist is, alles wat
de koloniale hervormers zich voorgenomen
hadden voor de ontwikkeliog van Indië to
doen, is nog niet bereikt. Het gebouw, dat
men heeft willen optrekken, is nog niet vol
tooid. De hervormingspolitiek is blyven steken.
Zal het werk voortgezet worden in de
richting, door de liberale partij ingeslagen,
dan moet in de eereta plaats de belangstelliog
voor Indië weder krachtig worden opgewekt,
ën In de Staten-Ganeraal èn in het land. Daar
toe kan een vereeniging als de nu opgerichte
veel bydragen. Zy kan dat door propaganda
to makeD, dcor aanraking te zoeken met
autoriteiten en met andere vereenigingen,
door kennis aangaande Inoiê te verspreiden
door middel van woord en geschrift en inzon
derheid door invloed te oefenen op de ver
kiezingen."
In de omschrijving van het doel, dat de
vereenigiog zich voor oogen stelt, vindt de
N. R. C. iets, waarop meu stuit. „Wy bedoe
len de behartiging, by zaken, de gemeente,
de provincie, don staat of de maatscbappy
rakende, van d% belangen van de leden dezer
vereeniging. Al wordt ook gezegd, dat bijzon
dere en individueelo belangen niet in aan
merking komen om door de vereeniging te
worden behartigd, ons komt het voor, dat de
vereeniging de mogelykheid had moeten weg
nemen, dat niet uitsluitend het algemeen be
lang richtsnoer vsn haar handelen zou zyn."
Over de beteokenis, die deze vereeniging
hebben kön in ons openbare leven, zal men,
zegt het bl ir', natuuriyk eerst volledig kun
nen oordeelen, wanneer men haar aan het
werk ziet. „Maar al doet zy niets anders dan
de belangstelling verlevendigen voor onze
koloniën en by de kiezers het bosof wekken,
dat de plaats, die Noderland bekleedt als
koloniale mogendheid, niet in de politiek mag
worden verwaarloosd, dan kan er van haar
reeds een groote invloed ten goede uitgaan
en kan zy een nuttigen werkkring vindon."
Het Centrum neemt in zake dea persoon
leken dienstplicht den bandschoen
op voor de a. 8. geestelijken. Vooral wraakt
het blad de woorden van de Middelburgsche
Courant„Liever geen regeling tot invoering
van den persoonlijken dienstplicht dan zulk
een, waarby opnieuw een groote onrecht
vaardigheid wordt gobandhaafd."
Op hoe bedenkoiyke wyze, zegt Het Centrum
geeft het blad zich hier bloot! Heeft hot dan
by zyn ijveren Toor de afschaffing der plaats
vervanging geen ander, goen hooger doel, dan
de opheffing der vrijstelling voor hen, die tot
den geest^iyk n stand behooren, of zullen be
hooren? En moet dan weder by de regeling
eener zaak, welke 's lands defensie raakt er
dus hoofdzikelyk uit een militair oo^pu t
behoort te worden bescho ïwd, het anti-c i
calisme, dat onrust verw.-kt en tweedracht
zaait, den grondtoon vormen?
„De Regeering heeft zich tot dusver vo.r
het begaan van zulk een misslag weten te bo
boeden. Zy heeft daarby ongetwijfeld rekening
gehouden met de gozindbeid der natie en de
greote belangen, welke hier op hot sp<.l staan
En zy heeft in elk geval het bevjfis geleverd,
dat zy haar arbeid te ernstig acht, om dien
te verlagen tot een middel van kleingeestig j
plagery, van benepen en geniepige kwelling
der geloovigen, van smadeiyke aanranding
eener heilige overtuiging. Alleen het fanatisme,
dat by enkelen, die meenen verlicht en ver
draagzaam te zijn, steeds het hoogste woord
vo;rt, kan bier spieken van „onrechtvaardig
heid" en „privilege."
„In Frankryk worden do seminaristen en
Zrlfs joDge priesttrs tot kazernedi jnst ge
dwongen en de Middelburgsche juicht daarover.
Dd „clericale republiek" moet in dezen als
voorbe&li dienen. Wat Frankryk do^t, mooUn
wy cok doen."
In Frankrijk heeft een anti clericaal blad
eens gezegd: „Wat wy willen met den dienst
plicht van seminaristen, kloosterlingen en
gsesttlyken is de ondermyning van het geloo'
on den godsdi-.nst der cLricalen." Dat deze
passie hier by enkelen ia 't spil is, kan,
meent Jlet Centrumaan goen enkelen twyfel
onderhevig zyn.
Het Ncderlandsche Dagblad bad beter ge
vonden, dat de qu-.estie der a. 8. geestelyken
niet ware aangevoerd.
„Tot heden haddon de Roomschen niet één
afdoend argument tegen den porsoonlfikon
dienstplicht, maar zy, die met De Hervorming
meegaan, zullen hun dat nu gaan verschaffon.
„Gaan wy bier ook de Franscbe radicalen
navolgen, aie niet hebben gerust, voordat ook
de toekomstige priester bet gewetrop schouder
bad, dan hebben wy z lf van den persoonlijken
dienstplicht een Roomsche quaestie gemaakt,
wat zy tot nu toe ni:t was."
Het Vaderland juicht bet hoofdbeginsel van
het ontwerp: afschaffing van plaats
vervanging en van nummerverwis
seling, warm tos. Ook do bepalingen, die
ten dool hebben den dienstplicht minder be
zwarend en daardoor het omwerp aanneme
lijker to maken, vinden by het blad instem
ming. Met name de ontheffing van kostwinners
en de vrystelling van geasteiyken, zoadelingen
en ordebroeders.
Wtl vindt het blad de houding van die
geestelyken, die zeggen: wy zyn van doze
vrystolling niet gediend, waardiger
dan die van hen, die haar gretig aaonomon,
maar bet erkent toch, dr.t tot z?kere hoogte
met bestaande opvattingen en vooroordeelen
mag worden rekening gehouden.
In tegenstelling van De Tijd schryft Het
Vaderland:
„Het tydstip, voor de in werking-tr <öing
der wet aangewezen, is uitnomend gekozen.
7)
Maar toch verheugde ty er zich over, dat
het zoo was en dat zy nog eeDige dagen
mocht blyven. Het scheen haar plotseling toe,
dat h t hier zoo buitengewoon heerlyk was;
hoe dat kwam, wist zy niet; misschien was
het we), omdat het afscheid zoo kort op handen
was. Zy snelde nu naar haar leermeesteres,
om deze de biyde tyding mede te deelen,
maar tevens om haar raad in te roepen voor
eenige kleine inkoopen, die zy doon wilde
voor oen nieuw scbilderwerkje, een schotel of
zoo iets, dat zy mevrouw Hagen als souvenir
aan haar verbiyf ten harent wilde schenken.
Htt was een prachtige, zacbto herfstdag,
maar het begon reeds vroeg doüker te wor
den en bier en daar was ia de winkels reeds
het gaslicht ontstoken. Het jonge meisje bleef
herhaaldeiyk voor de magazynen stilstaan,
om Daar de uitgestalde voorwerpen te kyken.
Maar, als om den verloren tyd weer in te baleD,
liop zy dan met verhaasten trad weer voort.
Plotseling werd zy door een hevigen schrik
bovangen en oveitoog een gloeiendo blos haar
lief galaat. Op d6n hoek van do straat ver
toonde zich een slanke, élégante mannon-
gestalto, die regelrecht op haar afkwam. Daar
stond do jonge officier voor haar, de hand
groetend aan de pet. Uit zyn schitterende
oogen sf rak de vreugde over deze ongedachte
ontmoeting. Zy wilde haastig doorloopen, maar
by dwong haar door stil te Liyven staan,
haar tred in te houden en te wachten tot by
haar aansprak.
„Mejuffrouw, welk een gunst van hot toeval,
dat ik u bier ontmoeten magl Het is alsof
myn verlangende gedachten u hierheen heb
ben gebrachr. Duid my mijn viymoedigheid
niet ten kwade," vervolgde hy, toen zy zich
blozend wilde afwenden, „maar als gy eens
wist, mejuffrouw, welk een wonderbare
betoovering mij sedert de voorstelling van
de „Faust" geboeid houdt. "Wat ik ook doe,
steeds zie ik twee donkere, in tranen badende
oogen voor mij, en een gelaat zóó schoon
en zóó droevig, als ik nog nooit heb gezien.
Ea onopuoudeiyk klinkt my een naam in het
oor, die my als muziek klinkt: „Rozekate,
lieve Rozekate
„Ik vraag u vergeving, mejuffrouw," en
by boog zich neder tot het sidderende meisje,
dat voor hom stond, terwyi zyn stom een
weaken toon aannam, „maar ik zou u gaarne
eens hooren lachen, barteiyk liooren lachen;
misechieD, dat dit de betoovering verbreekt."
Rozckate was volstrekt niet tot lachen
gestemd; haar'hart bonsde tot barstene toe,
maar het was misschien de eenige manier om
uit dezen eigenaardigen, benauwden toestand
te gerckeD, om alles, wat zoo vreemd en zoo
bang in haar ziel opkwam, van zich af te
schudden.
En daarom lachte zy met dien helderen
en zilveren lech, éi«n hy geboord had, toen
by haar en ba-ir vriendin v#or het eeret gezien
had. „Dat geotegen v.il ik u gaarne doen,
mynheer Van Eichenbach; ik hoop maar,
dat het middel zyn doel niet mist. Ik ben
maar een sentimenteel meisje," vervolgde zy
op schertsenden, plagenden toon, „maar de
indrukken van dien avond zyn, ho* overwel
digend ze ook waren, toch reeds ling uit-
gewischt dat wil zeggen," voogde zy er
blozend aan toe -- „vergeten ben ik het nog
riet, maar
„Maar?" vroeg hy, zich weder naar haar
vooroverbuigend.
Het werd haar plotseling te warm. „Pardon,"
verzocht zy angstig en trachtte hem voorby
te loopen, „ik moet weg - juffrouw Olpen
wacht my neen," verbeterde zy zicbzelvo
blozend, „dat niet, maar ik wilde haar een
bezoek brengen en ik ben bang, dat zy uit
is, als ik my niet haast."
„O, juffrouw Olpen, de schilderes!" vulde
hy aan. „Zy woont niet ver; u zult my zeker
wel veroorloven, dat ik u daarheen breng?"
Zy wist niet, of zy het hem zou veroor
loven, maar de toon zy'ner stem was zóó
eerbiedig, dat zy meende hem niet te mogen
btletdigen door eon weigering.
Zoo liepen zy dan naast elkander voort,
sprekende over koefjes en kalfjes. Hy vroeg,
hoe lang zy nog in de stad dacht te blyvao,
of by niet het genoegen zou hebben baar nu
en dan te zien, misschien in den schouwburg,
wellicht ten huize van mevrouw Van Wed
dingen? Hy neemtie haar verschillende corne-
diestukken en opeia's op, die zy vooral niet
moest verzuimen te gaan zien.
Ei zoo waren zy eindelyk aan de woning
van juffrouw Olpen gekomen, waar de jonge
officier afscheid moest nemen. Terwyi by de
gestalte van bet jooge meisje nog eenmaal
met een warmen, stralenden blik omvatte,
bracht hy haar band zacht en eerbiedig aan
zyn lippen en nam afscheid met een: „Tot
het genoegen u weer te zien."
Rozekato liep als in een droom do trap
naar bet atelier op. Zy had van buiten gezien,
dat de vensters verlicht waren, en kon niemand
aiders vermoeden dan de schilderes. Hoe
schrikte zy evenwel, toen een mannenstem op
haar kloppen antwoordde! Het liefst had zy
onmiddeliyk rechtsomkeert gemaakt, maar de
deur werd reeds geopend en Ferdinand Olpen
stond voor haar. Zyn gelaat word door een
verheugden trek verlicht, toen hy het jonge
meisje zag, maar tevens werden zyn wangen
overtogen door een blos van verlegenheid, wat
hem nu ni6t bepaald voordeelig stond en een
scherpe tegenstelling vormde met de zelf
bewuste, zekere manier van optreden van
den ólégantes cavalier, die haar zooeven ver
laten had.
Hy begroette haar tamelyk linkecb, trots
de biydschap, die uit zjjn oogen sprak.
„Komt u bin oen, juffrouw Stavemann; m(jn
zuster is met onzen patiënt by dit zachte woer
een wandeling gaan doen; zy kan elk oogen-
blik terugkomen. Heel ver te gaan zouden
de krachten van den heer Antoni niet veroor
loven. Misschien wilt u wel een oogenblik
wachten; dan kunt u ouderwyi o.ize kunst
schatten beschouwen. Ik heb daar juist alle
kisten en koffers uitgepakt, die wy van Mün-
chen hebben medegebracht, en ben nu bezig
een weinig orde in do zaken te brongen."
Rozokate bleef besluiteloos staanhtt liefst
ware zy maar weer naar huis gekeerd; het
samenzyn met den jonger, man was haar
uiterst pyniyk. Maar zy kon zyn viiondelyke
uitnoodigiDg toch eigoniyk niet goedafwyzon
en bovendien bekroop haar de nieuwsgierig
heid, de werken van den veel besproken schil
der toch ook eens to zien. Dus trad zy binnen
en liet zich door Ferdinand 01p.jn rondleiden.
Het atolier had een verandering ondergaan.
De zeer groote ruimte was door een los scho;
en portière8 in twee kleinere vertrekken ver
deeld. Jn het eene, waarin zy zich bevonden
en dat door een gaskroon helder werd ver
licht, stonden nog allerhande kisten en koffers
en verschillende doeken tegen den muur
aan, terwyl andere schilderyen reeds aan
den wand bingen of op ezels s-onden. Het
was oen nog wel wTat bonte chaos, maar do
aitistiek ordenende hand viel toch ni9t to
miskennen, Met eon enellan, krachtigsn ruk
duwde de jooge man Genigs ledige kisten in
een hoek, waar een donkerroode draperie ze
voor het oog verborg.
„Dit wordt het atolier van onzen zieke; in
de andere helft der kamer hoeft myn zuster
haar atelier ingericht," zeide Ferdinand Olpen
verklarend. „Ma^gareta is van meeniog, dat
wy mynbeer Antoni gelegenheid moeten
geven, langzamerhand weer aan don slag te
komen. Z1 hoopt, dat bezigheid hom uit zyn
onverscL.i.jigbeid zal doen ontwaken en hem
nieuwen levensmoed zal geven. Armejongenr
hy mott heelwat te verduren hebben gehad
ia do wteeldl
{Wordt vervolgd.)