Ifc 11643.
Maandag y Februari.
A". 1898
feze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fan- en feestdagen, uitgegeven»
paus DKB AJÜVERTEKTIËK;
j/'weede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
BELASTING.
IDSCH
FRU8 DEZES COüaAJTTs
Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10,
Franco per peet1.10.
Afzonderlijke Nemuners 9.05.
Van 1-6 regels 1.06. Iedere regel meer 0.17J. - Grootere
letters naar plaatsruimte. - Voor bet in casseer» buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
In De Residentiebode lezen we onder iet
lroo/d Besckamesle erkentenis":
In verband met de wederinvoering van de»
nachtarbeid in de bakkery van „Higt«
Hulp", waartoe noest worden overgegaan
wegens te weinig steun der keoron enumera
tors, schrjjft de Haagactie Sprokkelaar in bet
UlreckUclt Dagblad'.
„In elk geval ie nu, ten aanzl9n van den
nachtarbeid, aan 't licbl gekomen, dat do
couperatoreB uit de meervermogende kringen
voor een aanzienlijk gedeelte door geen grein
gemeenschapsgevoel gedreven worden en hun
„beginsel" eenvoudig neerkomt op de vraag:
Hoe krijg 'k 10 ei 10 pet. op mijn huishou
delijke uitgaven terug, om daarvan 'e zomers
naar Scheveningen of 'e winters naar de ceme-
die te kunnen gaan? Immers, de besturen
der coüper. werklieden-bakkerijen hebben met
eenpaiige stemmen erkend, dat de bakkerij
van „E. H." verplicht was, tot den nacht
arbeid terug te keeren, wilde zij niet ten
gronde gaan, omdat velen van baar leden zich
geen enkele opoffering ter wille van den
arbeider wilden getroosten. En stelt men nu
daartegenover, dat de werklieden-bakkerijen
in geen enkel opziebt by haar kl.nten die
tegenwerking ondervonden, ofschoon een werk
man aan zjjn „oogomeubiloerde" boterham
wel eenige meerdere eiscbon zou mogen stel
len dan een meervermogende, die er doorgaans
Wil iele op kan leggen, dan is dus de con
clusie, dunkt mij, dat de arbeiders altbans ia
gemeenscbapsbosef toonen booger te staan
dan een aantel mesroutwikkeldon ea meer
begunstigden: - een slotsom, die wellicht niet
nieuw, maar niettemin vorre van aangenaam ie".
Ziedaar inderdaad een erkentenis, en
zulke van die zijde afgeltgd die bescha
mend mag genoemd worden, doch welke
goud waard is tevensdo' gegoede coupe-
rators „10 of 15 percent" ton koste dc-r nering
doenden op hun huishoudinggeld terugver
dienend, om daarvan 's zomers naar Scheve
ningen, 'a winters naar de comedie te gaan,
maar te zeer op hun lekkeren mond geateld,
om zich des ochtends do opoffering van het
(ongezonde) versche cadotjo te gotroeiten.
„Beschamend" schreven wij, maar dan doet
zich iets voor, dat in nog veel hooger mate
„beschamend" is.
Waarvoor toch, de vraag is geoorloofd,
besparen de houders van eigen equipages,
wier trappelende paarden men degelijke voer
de winkels van „Eigen Hulp" ziet staan, die
10 of 15 ten honderd?
„Beschamend" veoral noemen wjj het veor
Grootdignitarissen der Kroon, die zich niet
ontzien, koetsier en palfrenior, in hoflivrci
gestoken al zijn ze gelukkig niet ia hef-,
maar in oigen rijtuigen gezeten! - meer
malen 's weekB voor do gebouwen van „Eigen
Hulp" te zien stilhouden.
Wezenlijk, als de zoodanigen er ook al 10
of IS percent op hun kruideniers borstel-en
pottonwinkel wetten gaan uithalen ten pre
judice der aeriegdoendea dan durven wy
veilig zegges, dat er it: „something rotten
in the State «f The Netherlands"!
In het Sociaal Weekblad werdt nog eens
de aandacht genjfd aam da aaar 't Week
blad erkent - thans mislukte beweging tot
afschaffing van den nachtarbeid der
hakkersgezellen.
Wanneer wy de resultaten zien, die na
een onafgebroken agitatie van ruim een jaar
zijn bereikt, dan zyn deze, naar 't blad deel
uitkamen, zoe pover, d.t men tot de conclusie
meet kernen: óf de ltiding was verkeerd, óf
ds tjjd, die veer het doordringen der denk
heelden zoe hij het publiek als by de gezellen
veldeep.de werd geacht, ia te kert berekend.
„Een byzender veeg teaken, en beschamend
voor hem, die meenon, dat het publiek, vooral
bet meer gegoede, gaarne zyn medeweikiag
verleent als de misstanden in een beider licht
zyn geplaatst, ia wel, dat de coöperatieve
bakkery van „Eigen Hulp", te 'e-Gravenhage,
zich geaoedzaakt heeft gezien den nacbtzroeid,
die in Juni afgeschaft, althans tot de vroege
morgenuren beperkt was, weer ia te voeren.
Een veeg toeken veeral daarom, dewyi by
deze bakkery, die haar afzet onder het meer
gegoede publiek vindt, enmegeiyk bleek, wat
by de andore Haagsche coöperatieve bakkeryen,
„De Hoop" en „De Vol harems", die de kleine
burgery en de werkmanskringen van brcod
voorzien, tot Dog toe wèl gehandhaafd ken
worden. Een uiterst vseg teeken ten slotte
eok voor hen, die zich iilusiis maken, dat
de leden van coöperatieve consumptie, vereem-
gingen hier te lande in verband wet dat lid
maatschap eenïgszins aissr doordrongen zan
den bljjken van de wenieheltjkkeid van sociale
hervormingen, welk besef men veelal en
dikwijls op goede groadon - aan coöper.itore
toesctrjjft.
Ons Belang, het „orgaan veer de coöperatie
in Nederland", maar epecieal het orgaan van
„Eigen Hulp", deet wel ie waar een poging
om ia het voorbijgaan de schuld van het
mislukken der afschaffing te 'e-Gravenhage ep
de gezellen te laden en uit deze mislukking
de wederinvoering by „Eigen Hulp" te recht
vaardigen, doch constateert terzelfder tyd, dat,
eadanks talrijke bewyztn vaa iastemaiiag,
uitmuntende qualiteit van het breed, tseie-
ming van het ledental, zich in ateede sterker
mate het verschijnsel veordeed, dat de leden
zich by anderen, die wel 'e nacht» bakken,
gingen veerzien van „versch" breed en daar
naast zich af en toe nog wel eena een „eud-
bakken" broodje van hun 'a nachts niet wer
kende bakkery Keten welgevallen. Immers, zegt
Ons Belang, ware bet breeddebint, in verband
met het aantal leden en de verhoogde brood
prijzen, vooruitgegaan naar den maatstaf van
de laatste week vóór de afschaffing van
nachtarbeid (in welke week het f CC6 bedroeg),
daa had het do laatste week van December
moeten bedragen ƒ831. Het bedrag waa die
week slechte f 581.
„Zyn wjj pessimistisch, aldus eindigt het
Weekblad - als wy dit een veeg teeken Boe-
men? Dat wy der coöperatie een gosd hart
toedragen, hebben wy neoit verbloemd, dik-
wyu openlijk uitgesproken. Haar dat wy deze
„cobperators" toejuichen, zal men van ons
niet kunnen vergon."
In de Eerste Kamer is wederom de vraag
ter sprake gebracht, welke de grenzen zyn
tusschen de bevoegdheid der Kroon en het
budget-recht der Kamer. De heer Melvil
van Ljndsn heeft bewoerd, dat door aanneming
van de nieuwe omschrijving vzn „onvoorzien",
waarby de Ktgeering zich heeft neergelegd,
het strevea naar „parlementaire almacht" in
de hand ie gewerkt.
Dit zou, zsgt De (antir.) Nederlander, indien
het waar ia, nogal curieus zyn, vermits het
amendement, waarby de nieuwe omschrijving
ie ingevoerd, verdedigd Is juist door een
Kamerlid, dat zich voortdurend tegen over-
schryding van bevoegdheid door de Kamer
verzet I
Doch het blad gelooft, dat de heer Yan
Ljaden zich vergist, en dat velen zich ver
gissen, doordat twee zaken, die niets met eikaar
te maken hebben, dooreen worden gemengd.
De quaestio van het Ethnographisch Museum
heeft eigenlyk met die van „onvoorzien" niols
uit te staan. De Minister vraagt geld voor
een uitgaaf, die op de Wet on Kooinklyke
besluiten berust, en dus moet worden tos-
gestaan.
De Kamer weigerde het gsld, en ging, zegt
De Ned, haar bovoegdheid te huiten.
Dezelfde Kamer bood later de gevraagde
sum aan do Eegeering aan, doch onder de
voorwaarde, dat de Kroon op een wettig door
haar genomen besluit zou terugkomen. „Daar
mee meende zy haar oarste feut goed te
maken; maar dit hielp ni-.ts, want de Kamer
hoeft geen recht de Kruoa te dwingen, als
deze naar do wet bevoegd le te handelen naar
eigen inzicht.
„Volkomen te recht heeft dan oek de
minister Van Houten die voorwaarde niet
aanvaard; b(j heeft do Kroon niet geadviseerd
ep Haar besluit terug te kernen, maar ken
nu ook van het hem aangeboden geld geea
gebruik maken".
Minister Van Houten vond een middel am
de gelden te krygen, door ze uit den post
„onvoarzien 'te nemen. Daartegen nu is men
in verzet gekomen. Op die wyze zen de peet
„onvoorzien" een geheel verkeerde beetoumiag
krygen. Daarom vroeg mes kerBtel van de
oude redactie, zy het oek in gewyzigden veras,
„Dit most, dunkt ons, door isdtr, dis het
budgetrecht der Kamer wil hsadhavaa, warden
goedgekeurd. Zosnel ds Kreon els het college
der Staten-Genersal heeft wettelyke beveegd-
heden, dis teen ever en weer eerbiedigen nes).
„Dat de minister Van Houten den deer
hem gekozen uitweg gekezenheeft, it hem doer
niemasd kwalyk genomen. HJ heeft zetzelf
ingebeeld, dat geheel ds wyziging van thaas
sen daad van vyindschap was ttgan kam.
Doch ten onrechte. De wet liet den uitweg
toe; de Etkenkaaier heeft zelve dit erkend;
de Minister heeft zich gstaouden aan de
woerden der bsgrootingswet, cn heeft zóó een
erger conflict voorkomen. Hier stak geen
kwaad in.
„Maar toch - „onvoorzien" ia geen post om
het vermyden van politieke conflicten mogelyk
te maken. In vele gevallen zou zy daartoe
zelfs veel te laag zyn, en als haar redactie
onveranderd bleef, zou zy in het vervolg ge
bezigd kunnen worden om het budgetrecht der
Staten-Generaal te ontgaan.
„Dat ie nu geweerd.
„Maar daardoor is „de parlementaire al
macht" ni6t toegOBomeD. Zy bleef precies wat
zy altijd geweest is.
„Indien echter in het vervolg de Staten-
Generaal wederom van hun formeelo bevoegd
heid om gelden te weigeren misbruik maken,
zullen de politieke gevolgen daarvan op hunne
rekening komen en niet op rekening van
„Onvoorzien."
„Dit is, dunkt ons, volkomen correct."
De Standaard herionert, dat de Constitutie
geen andere ministers kent dan dia door den
Koning of een Regent tot die waardigheid
geroepen worden, zoodat zy hun portefeuilles
ter beschikking hebben te stellen, als wisse
ling in het dragen van de Kroon plaat3 grjpt.
Ministers, door onze Koningin-Regentos be
noemd, kunnen Diet biyven waar de Regen-
tesse aftreedt en de Koningin zelve deregee-
ïing aanvaardt. Ze hehooren de vryheid van
keuze der nieuw opgetreden Koningin te
eerbiedigen en geen hunner mag begeeren
zUn taak voort ta zetten, tenz'y duidelijk ge
bleken zy, dat de nieuwopgetredon Koningin
hem als Dienaar d3r Kroon wenscht.
Waar nu niet alleen in de pers, maar ook
dcor de Ministers zeiven nog gesproken wordt
van een vierjarige periode van dit
ministerie, daar meent De Standaard te
sao6ten waarschuwen tegen deze opvatting.
„Of men nu al zegt, dat dit een vorm
geldt, die toch tot geen wisseling van porte
feuilles zal leiden, dit neemt niet weg, dat
het stipt eerbiedigen van den vorm, vooral
waar het koninklijk gezag in het spel komt,
eisch van étiquette en verstandig Staatsbeleid
beide is."
In De Politiegids wordt er over geklaagd,
dat op de zeer lange lyst van militaire en
burgerlijke ambtenaren, beambten en werk
lieden, wier belangen by do begrootings-debat-
ten in de Tweede Kamer in da hoede de3
ministers werden aanbevolen, de politie
beambten schitterden door hun afwezig
heid.
Minimum-loon en maximum-werktijd, deze
eischen wil men wettelyk geregeld zien voor
alle werklieies, voor mannen, die werken,—
maar geea pleit laat zich hooren achrjjtt
het blad ten bato ook dergenen, die zeker
niet minder herespszorg hebben dan zy.
Hooger loon, meer rustals fanfare
klanken worden zy dageljka uitgestooten en
klinken ze ons tegen uit vergaderzalen en
pereorganen, maar niet voor hen, de
politie-beambten, wier loon oek een centen
rekening is en wier werk de weelde niet
kuit van een vollen vryen Zondag. Lotsver
betering voor velt, een menech waardig bestaan
voor allo arbeiders, zoo hoort men schetteren
en kryten, maar niet voor de mannen,
wier lot het is dag en nacht op de been to
zyn, met te kleine rustpoozen, en wier beslaan
niet is overeenkomstig hun arbeid en hun taak
in ds maatschappij.
Laat ons hopen, dat ds toekomst rechtvaar
diger is dan zy, dis haar willen inleiden met
deze door niets gebillykts uitsluiting.
Dan zal wellicht ook veer dien stand verkre
gen worden) wat hun nu nog wordt onthouden.
Dan zal wellicht eenmaal ook de voort
durende en afmattende werkzaamheid der
politis beschouwd worden als een arbeid, en
de beambte ais een werkman, die op wettige
bescherming aanspraak maakt 1
In een ingezonden etuk in De Avondpost
herinnert mr. Van Houten er aan, dat d?
heer Voegens in Vragen des Tijds var
Augustus-September 1897 ds indeeling
der partyen in radicale, liberale en anti
revolutionaire democraten ensrzyds, en libera'
katholieken en antirevolutïonnair» conserve
tieren anderzijds als door een wetenschappelijk
gedachteogang van onzen tyd geboden voorstelt
Da oud-minister meent nu, dat bisiin dr
oorsprong ligt van den naam vryz innig
democratische Kamerclub. Ea tevens ver
onderstelt by, dat de vorming dier club
naar de bodoehDg van het medelid Veegong
hot begin eener herziening van ziebzeb
van dit smaldeel der voormaligs liberale
party is, waarroor hy de tegenwoordige
periode geschikt acht, en dat zy strekt to'
voorbereiding der door hem gewenscfate aan
sluiting aan de radicale en antirevolutionnair»
democraten, welko „tot zyn bittere teleur
stelling" bjj de verkiezing van 1897 niet is
tot stand gekomen. Ziet mr. Van Houten echtor
op de namen der hem genoemde clubleden,
dan acht hy het meer dan twijfelachtig, dat
op deze betoekenis der handeling in de con-
atiMieerende vergadering der club helderlicht
is gevallen.
Dit licht is zyns inziens voor het publiek
opgegaan by de begreoting van onderwijs,
toen de heeren Kerdyk en Drucker het
amendement-Kuyper c. s. tot schrapping der
verhoaging van 1000 veer den nieuwen
Utrechtschen heegleeraar steunden. Het karak
ter van dien ateua ziet h» uitgedrukt in de
verklaring van mr. Kerdyk, dat zyn stem
gericht was tegen het stelsel der wet op hot
hooger onderwye.
Als tweede uiting der ia gang zynde zelf-
herziening bescheuwt mr. Van Houten bet
pleidooi van den heer Veegens, „in 18S9
een der felst» tegenstanders van de schoolwet-
Mackay" - voor gelijkstelling van de bjjson-
ders nest de openbare enderwyzers b(j het
eventueel te stichten weduwen- en weezen-
pensioenfonds.
In oen onderschrift verklaart mr. Van
Houten, dat zUn Avondpost artikelen ten doel
hebben: „in het licht te stelkn, welke vreemde
leiding de vrgzisuig-denaecraten aan onze
staatkunde willen geven en hee zy daarby
in de kaart van dr. Kuypor spelen."
i)
Op zekeren dag kwam oen ijverige bemoeial
het belastingkantoor binnenloopsn.
„Hebt u Wolf daarboveu uit het boech >1
op de Ijjst?" vroeg hy.
„"Wolfgang Filzmoser?" antwoordde de ont-
vangor barscb. „De man van de olie? Die
'e zomers met boschbessen langs de huizen
loopt? Neen, dien armen stakkerd hebben
wy Diet."
„Mynheer de ontvanger!" zei de ander
onderdanig. „Die armo stakkerd is een van
de rykzte mannen uit de streek. Hy oefent
een menigte handwerken uit, hy is har.krab-
ber, oliebrander en handelaar in miereneieren,
kruiden, paddenstoelen en bo3chbeseen. Hy
moet zelfs ergens een brandewynstokery
hebben. Ik hen een heidon, wannser by niet
een dozj'n agenten bezighoudt! Hy strjkt
heolwat geld op, die Wolf! Mijnheer de ont
vanger, dien roan moet u aanslaan."
De ontvanger gaf den asnbr.nger te ver
staan, dat hy wel weer kon gaan. Toen schudde
hy het hoofd, maar het was nu zyn plicht
den man uit zUn schuilhoek te voorschijn te
halen. De oude Wolf kreeg oen grijs papier
met zwarte lynen sn leege vakken daai tus
schen, met het verzoek als eoriyk staatsburger
naar zyn geweten het bedrag in ts vullsn van
zyn jaariyksch inkomen'; in g'sva! bji daaraan
niet voldeed, zou, enz. Wjj zullen dien wrsedpn
zin maar rii;t epschryttn. Wy ksnnon hem
immers allen!
Hst duurde nist lang of de opgave van
Wolf kwam terug. In zeer spits schrift ifsnd
daar in angstig bleektn inkt: „Inkomen jaar -
lyk» 50,000 gulden."
„Hè-ee!" risp de ODtvanger. „Deet dis een
voudige man zulke zaken! Ongsleeflyk. Maar
wacht! Wannoer hij vjjftig duiztod aangeeft,
verdient by jaarlyks zeker honderd duizend;
dat kunstje kennen ws. Voorloepig zullen
wy maar alleen naar hst opgegeven bedrag
rekenen."
Een paar dagen later klom de bode van
het kantoor hygend naar boven en zocht lang
naar het huis van Wolf. Hy trof den man in
het bosch. Wolf was juist bezig uit een ver-
jtoorden mierenhoop do mieren te l.ten wegloo-
pen, die in hun vlucht de eieren meenamen
uit den warboel en zoodoende het tweevoetige
monster onbewust een pleizier deden. Bet
werk of liever do mioren moet men kennen,
en Wolf kent ze. Hy morrelde aan zijn tabaks-
pyp; de tabak wilde niet branden, omdat zy
voor het grootste deel uit beukenbladeren be
stend. Toen nu de man hoerde, dat by onder
de belastingbetalende staatsburgers was op-
gonetnen, maakte bjj een buiging veor den
bode en dankte voor de hem aangsdsne eer.
Toen vouwde hy het grjjae papier open.
Lieve hemel, dat ging meeiljjker dan hars-
krabken of miereneieren graven'. Van binnen
op dat papier zag hy heel mooi geschreven
cjjfers «taan. Daarin werd Wolfgang Filzmoser
aangezegd wegens bedf^fs- eb iqkomstenbe
testing rogf het afgeloopen jaar (finnen veer
tien dagen een hedrag van vier duizead vyf-
honderd zestig gulden en één en zeventig
centen te betalen, anders zouden zjja eigen
dommen gerecbteiyk verkocht worden.
Do bode klsef staan; blykbasr vsrwachtte
hy een fooitje. De oude keek hem met een
knipoogje aan: „Die grap is niet kwaad!"
Anders zei hij niets en keek daarop weer
naar zyn werk.
Den volgenden Zondag ging Welf naar de
herberg, liet aan de tafel het grijze papi.rtjs
rondgaan sn pronkte er mee. De boeren mom
pelden Iets binnensmonds sn keken eerbiedig
naar den mierenjager, die zulke eenvoudige
kleeren en zoo'n eenvoudig gezicht had en toch
zooveel geld bezat.
„Dat geeft nog eens iets," zei de kastelein
„by jou verdient de aanbrenger nog eons wat.
Wanneer by een derde van de belasting krjjgt,
en zooveel krijgt by, geloof ik, wel, dan steekt
hy vijftienhonderd twintig gulden in den z.k
en daarvan behoeft hy zeker ge»n inkomsten
belasting te betalen. Ja, ja, ik verzeker je,
Welf, dat ze je aangebracht hebben. De ent
vanger was zelf niet zoo hard geweest."
„Wat praat jy toch!" riep Wolf. „Het is
toch niets erg, wanneer iemand over de vier
duizend gulden belasting kan betalen."
Verder zei hy niets en de mentchen hoor
den niet waar de oude man zooveel geld
vandaan had.
Wolf vond echter één ding vervelend; hy
koD, wanneer hij langt de huizen ventte, nu
niet mesr om een „warme lepel soep'" be
delen; hy moest nu overal alles betalen on
duurder dan anderen, Daarvoor werd hy ook
overal met eerbied behandeld; hU moest in
de herberg aan de groots tafel zitten, kreeg
een friscb uitgespoeld diinkglas en blankge-
schuurde lepel en vork en allemaal van der
gelijke mooie dingeD, en hu vond dat wel
prettig. Hy werd nu vaak ook door een
bedelaar aangesproken en hu wist die eer op
prys te stellon.
De ontvanger wachtte op do vior duizend
vijfhonderd en zestig gulden. Hy wachtte den
termyn van veertien dagen geduldig af;
nituuriyk, Wolf zal tot op den laatston dag
de rente willen genieten; dat is altijd nog
«en aardig tabaksduitje. Maar toen de derde
week ook voorby ging, en wel alaof er geen
Wolf beatond, en toen de vierde week met
dezelfde eenvoudige geschiedenis begon, stuurdo
de ontvanger den bode er nog eens op af.
Hy trof Wolf weor in het boscb, waar hy
een groot vuur had aangelegd; by stODd er
by met een hout in zyn bandon, waarmee hy
nu en dan In het vuur porde. Op het vuur
stonden verscheiden grooto potten, waarin een
dikke, glanzead-zwaits massa pruttelde.
„Ia het middageten al klaar?" Met die
woorden begroette de bode Wolf.
„Wanneer js lust hebt, wordt jo uitgenoo-
digd," zei Wolf, „maar hot zal je wel wat
bitter smaken." In de potten zat nameljjk
kokend pok.
„Ik heb weer eens een papiertje voor je,"
zei de bode. „De termyn van betaling is over
acht dagen afgeloopen en wanneer je niet
binnen acht dagen betaalt, wordt alle3 in be
slag genomen, het huis en al het aDdere.
,In orde," zei de oude man. „Kom maar.
Wanneer ik sons niet thuis mocht zijn, kun
je den sleutel vinden sudor dsn drempel van
de deur in een muizengat."
„Maar je moet thuis hlyveu, wanneer de
hooge heeren kernen!"
„Wanneer het my uitkomt, heel graag! Maar
voor ds hoogs heoren ben ik niet bang en voor
myoheer den ontvanger wel het allerminst."
Daarmee kon de bode weer gaan. Wolf kook
hem hoofdschuddend na.
„Ik begrijp or nu niets meer van;zy doen
aleof het ernst was. Nu, veor myn part'. Zy
kunnen my tech niet veel maken!"
Toen de ontvanger hierop nog eens acht
dsgen en weer oer.s acht dagen gonacht had,
was zjn geduld ten einde. Met hun vyven,
drie heeren en twee knecht», klommen zy
den berg op. Zy rookten onderweg gemoedelijk
hun sigaar en niemand zag in hun vriendelyk
uiterlijk de inwendige wolven. Op een open
vlakte halverwege den berg stODd ern mooie,
groots boerderij; het stsenen woonhuis mot
de talryke vtnsWre zag er uit ale een klein
kasteel en de groots schuren sn stallen
vormden sta klein derp.
„Woont dear Wolfgang Filsmeeer?" vroeg
een vaa de heeren.
,'t Mocht wat!" ztl ten boerenmeid. „Dat
ie van FUrstenhofer. Wolf weent neg verder
den berg op."
Nadat zy nog een eindje door het donkere
boïch waron gegaan, kwamen zy hy een
kloof, met lang gras en struiken begroeid.
(Slof volgt.)