Ifc 11643. Maandag y Februari. A". 1898 feze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering van fan- en feestdagen, uitgegeven» paus DKB AJÜVERTEKTIËK; j/'weede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. BELASTING. IDSCH FRU8 DEZES COüaAJTTs Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10, Franco per peet1.10. Afzonderlijke Nemuners 9.05. Van 1-6 regels 1.06. Iedere regel meer 0.17J. - Grootere letters naar plaatsruimte. - Voor bet in casseer» buiten de stad wordt f 0.05 berekend. In De Residentiebode lezen we onder iet lroo/d Besckamesle erkentenis": In verband met de wederinvoering van de» nachtarbeid in de bakkery van „Higt« Hulp", waartoe noest worden overgegaan wegens te weinig steun der keoron enumera tors, schrjjft de Haagactie Sprokkelaar in bet UlreckUclt Dagblad'. „In elk geval ie nu, ten aanzl9n van den nachtarbeid, aan 't licbl gekomen, dat do couperatoreB uit de meervermogende kringen voor een aanzienlijk gedeelte door geen grein gemeenschapsgevoel gedreven worden en hun „beginsel" eenvoudig neerkomt op de vraag: Hoe krijg 'k 10 ei 10 pet. op mijn huishou delijke uitgaven terug, om daarvan 'e zomers naar Scheveningen of 'e winters naar de ceme- die te kunnen gaan? Immers, de besturen der coüper. werklieden-bakkerijen hebben met eenpaiige stemmen erkend, dat de bakkerij van „E. H." verplicht was, tot den nacht arbeid terug te keeren, wilde zij niet ten gronde gaan, omdat velen van baar leden zich geen enkele opoffering ter wille van den arbeider wilden getroosten. En stelt men nu daartegenover, dat de werklieden-bakkerijen in geen enkel opziebt by haar kl.nten die tegenwerking ondervonden, ofschoon een werk man aan zjjn „oogomeubiloerde" boterham wel eenige meerdere eiscbon zou mogen stel len dan een meervermogende, die er doorgaans Wil iele op kan leggen, dan is dus de con clusie, dunkt mij, dat de arbeiders altbans ia gemeenscbapsbosef toonen booger te staan dan een aantel mesroutwikkeldon ea meer begunstigden: - een slotsom, die wellicht niet nieuw, maar niettemin vorre van aangenaam ie". Ziedaar inderdaad een erkentenis, en zulke van die zijde afgeltgd die bescha mend mag genoemd worden, doch welke goud waard is tevensdo' gegoede coupe- rators „10 of 15 percent" ton koste dc-r nering doenden op hun huishoudinggeld terugver dienend, om daarvan 's zomers naar Scheve ningen, 'a winters naar de comedie te gaan, maar te zeer op hun lekkeren mond geateld, om zich des ochtends do opoffering van het (ongezonde) versche cadotjo te gotroeiten. „Beschamend" schreven wij, maar dan doet zich iets voor, dat in nog veel hooger mate „beschamend" is. Waarvoor toch, de vraag is geoorloofd, besparen de houders van eigen equipages, wier trappelende paarden men degelijke voer de winkels van „Eigen Hulp" ziet staan, die 10 of 15 ten honderd? „Beschamend" veoral noemen wjj het veor Grootdignitarissen der Kroon, die zich niet ontzien, koetsier en palfrenior, in hoflivrci gestoken al zijn ze gelukkig niet ia hef-, maar in oigen rijtuigen gezeten! - meer malen 's weekB voor do gebouwen van „Eigen Hulp" te zien stilhouden. Wezenlijk, als de zoodanigen er ook al 10 of IS percent op hun kruideniers borstel-en pottonwinkel wetten gaan uithalen ten pre judice der aeriegdoendea dan durven wy veilig zegges, dat er it: „something rotten in the State «f The Netherlands"! In het Sociaal Weekblad werdt nog eens de aandacht genjfd aam da aaar 't Week blad erkent - thans mislukte beweging tot afschaffing van den nachtarbeid der hakkersgezellen. Wanneer wy de resultaten zien, die na een onafgebroken agitatie van ruim een jaar zijn bereikt, dan zyn deze, naar 't blad deel uitkamen, zoe pover, d.t men tot de conclusie meet kernen: óf de ltiding was verkeerd, óf ds tjjd, die veer het doordringen der denk heelden zoe hij het publiek als by de gezellen veldeep.de werd geacht, ia te kert berekend. „Een byzender veeg teaken, en beschamend voor hem, die meenon, dat het publiek, vooral bet meer gegoede, gaarne zyn medeweikiag verleent als de misstanden in een beider licht zyn geplaatst, ia wel, dat de coöperatieve bakkery van „Eigen Hulp", te 'e-Gravenhage, zich geaoedzaakt heeft gezien den nacbtzroeid, die in Juni afgeschaft, althans tot de vroege morgenuren beperkt was, weer ia te voeren. Een veeg toeken veeral daarom, dewyi by deze bakkery, die haar afzet onder het meer gegoede publiek vindt, enmegeiyk bleek, wat by de andore Haagsche coöperatieve bakkeryen, „De Hoop" en „De Vol harems", die de kleine burgery en de werkmanskringen van brcod voorzien, tot Dog toe wèl gehandhaafd ken worden. Een uiterst vseg teeken ten slotte eok voor hen, die zich iilusiis maken, dat de leden van coöperatieve consumptie, vereem- gingen hier te lande in verband wet dat lid maatschap eenïgszins aissr doordrongen zan den bljjken van de wenieheltjkkeid van sociale hervormingen, welk besef men veelal en dikwijls op goede groadon - aan coöper.itore toesctrjjft. Ons Belang, het „orgaan veer de coöperatie in Nederland", maar epecieal het orgaan van „Eigen Hulp", deet wel ie waar een poging om ia het voorbijgaan de schuld van het mislukken der afschaffing te 'e-Gravenhage ep de gezellen te laden en uit deze mislukking de wederinvoering by „Eigen Hulp" te recht vaardigen, doch constateert terzelfder tyd, dat, eadanks talrijke bewyztn vaa iastemaiiag, uitmuntende qualiteit van het breed, tseie- ming van het ledental, zich in ateede sterker mate het verschijnsel veordeed, dat de leden zich by anderen, die wel 'e nacht» bakken, gingen veerzien van „versch" breed en daar naast zich af en toe nog wel eena een „eud- bakken" broodje van hun 'a nachts niet wer kende bakkery Keten welgevallen. Immers, zegt Ons Belang, ware bet breeddebint, in verband met het aantal leden en de verhoogde brood prijzen, vooruitgegaan naar den maatstaf van de laatste week vóór de afschaffing van nachtarbeid (in welke week het f CC6 bedroeg), daa had het do laatste week van December moeten bedragen ƒ831. Het bedrag waa die week slechte f 581. „Zyn wjj pessimistisch, aldus eindigt het Weekblad - als wy dit een veeg teeken Boe- men? Dat wy der coöperatie een gosd hart toedragen, hebben wy neoit verbloemd, dik- wyu openlijk uitgesproken. Haar dat wy deze „cobperators" toejuichen, zal men van ons niet kunnen vergon." In de Eerste Kamer is wederom de vraag ter sprake gebracht, welke de grenzen zyn tusschen de bevoegdheid der Kroon en het budget-recht der Kamer. De heer Melvil van Ljndsn heeft bewoerd, dat door aanneming van de nieuwe omschrijving vzn „onvoorzien", waarby de Ktgeering zich heeft neergelegd, het strevea naar „parlementaire almacht" in de hand ie gewerkt. Dit zou, zsgt De (antir.) Nederlander, indien het waar ia, nogal curieus zyn, vermits het amendement, waarby de nieuwe omschrijving ie ingevoerd, verdedigd Is juist door een Kamerlid, dat zich voortdurend tegen over- schryding van bevoegdheid door de Kamer verzet I Doch het blad gelooft, dat de heer Yan Ljaden zich vergist, en dat velen zich ver gissen, doordat twee zaken, die niets met eikaar te maken hebben, dooreen worden gemengd. De quaestio van het Ethnographisch Museum heeft eigenlyk met die van „onvoorzien" niols uit te staan. De Minister vraagt geld voor een uitgaaf, die op de Wet on Kooinklyke besluiten berust, en dus moet worden tos- gestaan. De Kamer weigerde het gsld, en ging, zegt De Ned, haar bovoegdheid te huiten. Dezelfde Kamer bood later de gevraagde sum aan do Eegeering aan, doch onder de voorwaarde, dat de Kroon op een wettig door haar genomen besluit zou terugkomen. „Daar mee meende zy haar oarste feut goed te maken; maar dit hielp ni-.ts, want de Kamer hoeft geen recht de Kruoa te dwingen, als deze naar do wet bevoegd le te handelen naar eigen inzicht. „Volkomen te recht heeft dan oek de minister Van Houten die voorwaarde niet aanvaard; b(j heeft do Kroon niet geadviseerd ep Haar besluit terug te kernen, maar ken nu ook van het hem aangeboden geld geea gebruik maken". Minister Van Houten vond een middel am de gelden te krygen, door ze uit den post „onvoarzien 'te nemen. Daartegen nu is men in verzet gekomen. Op die wyze zen de peet „onvoorzien" een geheel verkeerde beetoumiag krygen. Daarom vroeg mes kerBtel van de oude redactie, zy het oek in gewyzigden veras, „Dit most, dunkt ons, door isdtr, dis het budgetrecht der Kamer wil hsadhavaa, warden goedgekeurd. Zosnel ds Kreon els het college der Staten-Genersal heeft wettelyke beveegd- heden, dis teen ever en weer eerbiedigen nes). „Dat de minister Van Houten den deer hem gekozen uitweg gekezenheeft, it hem doer niemasd kwalyk genomen. HJ heeft zetzelf ingebeeld, dat geheel ds wyziging van thaas sen daad van vyindschap was ttgan kam. Doch ten onrechte. De wet liet den uitweg toe; de Etkenkaaier heeft zelve dit erkend; de Minister heeft zich gstaouden aan de woerden der bsgrootingswet, cn heeft zóó een erger conflict voorkomen. Hier stak geen kwaad in. „Maar toch - „onvoorzien" ia geen post om het vermyden van politieke conflicten mogelyk te maken. In vele gevallen zou zy daartoe zelfs veel te laag zyn, en als haar redactie onveranderd bleef, zou zy in het vervolg ge bezigd kunnen worden om het budgetrecht der Staten-Generaal te ontgaan. „Dat ie nu geweerd. „Maar daardoor is „de parlementaire al macht" ni6t toegOBomeD. Zy bleef precies wat zy altijd geweest is. „Indien echter in het vervolg de Staten- Generaal wederom van hun formeelo bevoegd heid om gelden te weigeren misbruik maken, zullen de politieke gevolgen daarvan op hunne rekening komen en niet op rekening van „Onvoorzien." „Dit is, dunkt ons, volkomen correct." De Standaard herionert, dat de Constitutie geen andere ministers kent dan dia door den Koning of een Regent tot die waardigheid geroepen worden, zoodat zy hun portefeuilles ter beschikking hebben te stellen, als wisse ling in het dragen van de Kroon plaat3 grjpt. Ministers, door onze Koningin-Regentos be noemd, kunnen Diet biyven waar de Regen- tesse aftreedt en de Koningin zelve deregee- ïing aanvaardt. Ze hehooren de vryheid van keuze der nieuw opgetreden Koningin te eerbiedigen en geen hunner mag begeeren zUn taak voort ta zetten, tenz'y duidelijk ge bleken zy, dat de nieuwopgetredon Koningin hem als Dienaar d3r Kroon wenscht. Waar nu niet alleen in de pers, maar ook dcor de Ministers zeiven nog gesproken wordt van een vierjarige periode van dit ministerie, daar meent De Standaard te sao6ten waarschuwen tegen deze opvatting. „Of men nu al zegt, dat dit een vorm geldt, die toch tot geen wisseling van porte feuilles zal leiden, dit neemt niet weg, dat het stipt eerbiedigen van den vorm, vooral waar het koninklijk gezag in het spel komt, eisch van étiquette en verstandig Staatsbeleid beide is." In De Politiegids wordt er over geklaagd, dat op de zeer lange lyst van militaire en burgerlijke ambtenaren, beambten en werk lieden, wier belangen by do begrootings-debat- ten in de Tweede Kamer in da hoede de3 ministers werden aanbevolen, de politie beambten schitterden door hun afwezig heid. Minimum-loon en maximum-werktijd, deze eischen wil men wettelyk geregeld zien voor alle werklieies, voor mannen, die werken,— maar geea pleit laat zich hooren achrjjtt het blad ten bato ook dergenen, die zeker niet minder herespszorg hebben dan zy. Hooger loon, meer rustals fanfare klanken worden zy dageljka uitgestooten en klinken ze ons tegen uit vergaderzalen en pereorganen, maar niet voor hen, de politie-beambten, wier loon oek een centen rekening is en wier werk de weelde niet kuit van een vollen vryen Zondag. Lotsver betering voor velt, een menech waardig bestaan voor allo arbeiders, zoo hoort men schetteren en kryten, maar niet voor de mannen, wier lot het is dag en nacht op de been to zyn, met te kleine rustpoozen, en wier beslaan niet is overeenkomstig hun arbeid en hun taak in ds maatschappij. Laat ons hopen, dat ds toekomst rechtvaar diger is dan zy, dis haar willen inleiden met deze door niets gebillykts uitsluiting. Dan zal wellicht ook veer dien stand verkre gen worden) wat hun nu nog wordt onthouden. Dan zal wellicht eenmaal ook de voort durende en afmattende werkzaamheid der politis beschouwd worden als een arbeid, en de beambte ais een werkman, die op wettige bescherming aanspraak maakt 1 In een ingezonden etuk in De Avondpost herinnert mr. Van Houten er aan, dat d? heer Voegens in Vragen des Tijds var Augustus-September 1897 ds indeeling der partyen in radicale, liberale en anti revolutionaire democraten ensrzyds, en libera' katholieken en antirevolutïonnair» conserve tieren anderzijds als door een wetenschappelijk gedachteogang van onzen tyd geboden voorstelt Da oud-minister meent nu, dat bisiin dr oorsprong ligt van den naam vryz innig democratische Kamerclub. Ea tevens ver onderstelt by, dat de vorming dier club naar de bodoehDg van het medelid Veegong hot begin eener herziening van ziebzeb van dit smaldeel der voormaligs liberale party is, waarroor hy de tegenwoordige periode geschikt acht, en dat zy strekt to' voorbereiding der door hem gewenscfate aan sluiting aan de radicale en antirevolutionnair» democraten, welko „tot zyn bittere teleur stelling" bjj de verkiezing van 1897 niet is tot stand gekomen. Ziet mr. Van Houten echtor op de namen der hem genoemde clubleden, dan acht hy het meer dan twijfelachtig, dat op deze betoekenis der handeling in de con- atiMieerende vergadering der club helderlicht is gevallen. Dit licht is zyns inziens voor het publiek opgegaan by de begreoting van onderwijs, toen de heeren Kerdyk en Drucker het amendement-Kuyper c. s. tot schrapping der verhoaging van 1000 veer den nieuwen Utrechtschen heegleeraar steunden. Het karak ter van dien ateua ziet h» uitgedrukt in de verklaring van mr. Kerdyk, dat zyn stem gericht was tegen het stelsel der wet op hot hooger onderwye. Als tweede uiting der ia gang zynde zelf- herziening bescheuwt mr. Van Houten bet pleidooi van den heer Veegens, „in 18S9 een der felst» tegenstanders van de schoolwet- Mackay" - voor gelijkstelling van de bjjson- ders nest de openbare enderwyzers b(j het eventueel te stichten weduwen- en weezen- pensioenfonds. In oen onderschrift verklaart mr. Van Houten, dat zUn Avondpost artikelen ten doel hebben: „in het licht te stelkn, welke vreemde leiding de vrgzisuig-denaecraten aan onze staatkunde willen geven en hee zy daarby in de kaart van dr. Kuypor spelen." i) Op zekeren dag kwam oen ijverige bemoeial het belastingkantoor binnenloopsn. „Hebt u Wolf daarboveu uit het boech >1 op de Ijjst?" vroeg hy. „"Wolfgang Filzmoser?" antwoordde de ont- vangor barscb. „De man van de olie? Die 'e zomers met boschbessen langs de huizen loopt? Neen, dien armen stakkerd hebben wy Diet." „Mynheer de ontvanger!" zei de ander onderdanig. „Die armo stakkerd is een van de rykzte mannen uit de streek. Hy oefent een menigte handwerken uit, hy is har.krab- ber, oliebrander en handelaar in miereneieren, kruiden, paddenstoelen en bo3chbeseen. Hy moet zelfs ergens een brandewynstokery hebben. Ik hen een heidon, wannser by niet een dozj'n agenten bezighoudt! Hy strjkt heolwat geld op, die Wolf! Mijnheer de ont vanger, dien roan moet u aanslaan." De ontvanger gaf den asnbr.nger te ver staan, dat hy wel weer kon gaan. Toen schudde hy het hoofd, maar het was nu zyn plicht den man uit zUn schuilhoek te voorschijn te halen. De oude Wolf kreeg oen grijs papier met zwarte lynen sn leege vakken daai tus schen, met het verzoek als eoriyk staatsburger naar zyn geweten het bedrag in ts vullsn van zyn jaariyksch inkomen'; in g'sva! bji daaraan niet voldeed, zou, enz. Wjj zullen dien wrsedpn zin maar rii;t epschryttn. Wy ksnnon hem immers allen! Hst duurde nist lang of de opgave van Wolf kwam terug. In zeer spits schrift ifsnd daar in angstig bleektn inkt: „Inkomen jaar - lyk» 50,000 gulden." „Hè-ee!" risp de ODtvanger. „Deet dis een voudige man zulke zaken! Ongsleeflyk. Maar wacht! Wannoer hij vjjftig duiztod aangeeft, verdient by jaarlyks zeker honderd duizend; dat kunstje kennen ws. Voorloepig zullen wy maar alleen naar hst opgegeven bedrag rekenen." Een paar dagen later klom de bode van het kantoor hygend naar boven en zocht lang naar het huis van Wolf. Hy trof den man in het bosch. Wolf was juist bezig uit een ver- jtoorden mierenhoop do mieren te l.ten wegloo- pen, die in hun vlucht de eieren meenamen uit den warboel en zoodoende het tweevoetige monster onbewust een pleizier deden. Bet werk of liever do mioren moet men kennen, en Wolf kent ze. Hy morrelde aan zijn tabaks- pyp; de tabak wilde niet branden, omdat zy voor het grootste deel uit beukenbladeren be stend. Toen nu de man hoerde, dat by onder de belastingbetalende staatsburgers was op- gonetnen, maakte bjj een buiging veor den bode en dankte voor de hem aangsdsne eer. Toen vouwde hy het grjjae papier open. Lieve hemel, dat ging meeiljjker dan hars- krabken of miereneieren graven'. Van binnen op dat papier zag hy heel mooi geschreven cjjfers «taan. Daarin werd Wolfgang Filzmoser aangezegd wegens bedf^fs- eb iqkomstenbe testing rogf het afgeloopen jaar (finnen veer tien dagen een hedrag van vier duizead vyf- honderd zestig gulden en één en zeventig centen te betalen, anders zouden zjja eigen dommen gerecbteiyk verkocht worden. Do bode klsef staan; blykbasr vsrwachtte hy een fooitje. De oude keek hem met een knipoogje aan: „Die grap is niet kwaad!" Anders zei hij niets en keek daarop weer naar zyn werk. Den volgenden Zondag ging Welf naar de herberg, liet aan de tafel het grijze papi.rtjs rondgaan sn pronkte er mee. De boeren mom pelden Iets binnensmonds sn keken eerbiedig naar den mierenjager, die zulke eenvoudige kleeren en zoo'n eenvoudig gezicht had en toch zooveel geld bezat. „Dat geeft nog eens iets," zei de kastelein „by jou verdient de aanbrenger nog eons wat. Wanneer by een derde van de belasting krjjgt, en zooveel krijgt by, geloof ik, wel, dan steekt hy vijftienhonderd twintig gulden in den z.k en daarvan behoeft hy zeker ge»n inkomsten belasting te betalen. Ja, ja, ik verzeker je, Welf, dat ze je aangebracht hebben. De ent vanger was zelf niet zoo hard geweest." „Wat praat jy toch!" riep Wolf. „Het is toch niets erg, wanneer iemand over de vier duizend gulden belasting kan betalen." Verder zei hy niets en de mentchen hoor den niet waar de oude man zooveel geld vandaan had. Wolf vond echter één ding vervelend; hy koD, wanneer hij langt de huizen ventte, nu niet mesr om een „warme lepel soep'" be delen; hy moest nu overal alles betalen on duurder dan anderen, Daarvoor werd hy ook overal met eerbied behandeld; hU moest in de herberg aan de groots tafel zitten, kreeg een friscb uitgespoeld diinkglas en blankge- schuurde lepel en vork en allemaal van der gelijke mooie dingeD, en hu vond dat wel prettig. Hy werd nu vaak ook door een bedelaar aangesproken en hu wist die eer op prys te stellon. De ontvanger wachtte op do vior duizend vijfhonderd en zestig gulden. Hy wachtte den termyn van veertien dagen geduldig af; nituuriyk, Wolf zal tot op den laatston dag de rente willen genieten; dat is altijd nog «en aardig tabaksduitje. Maar toen de derde week ook voorby ging, en wel alaof er geen Wolf beatond, en toen de vierde week met dezelfde eenvoudige geschiedenis begon, stuurdo de ontvanger den bode er nog eens op af. Hy trof Wolf weor in het boscb, waar hy een groot vuur had aangelegd; by stODd er by met een hout in zyn bandon, waarmee hy nu en dan In het vuur porde. Op het vuur stonden verscheiden grooto potten, waarin een dikke, glanzead-zwaits massa pruttelde. „Ia het middageten al klaar?" Met die woorden begroette de bode Wolf. „Wanneer js lust hebt, wordt jo uitgenoo- digd," zei Wolf, „maar hot zal je wel wat bitter smaken." In de potten zat nameljjk kokend pok. „Ik heb weer eens een papiertje voor je," zei de bode. „De termyn van betaling is over acht dagen afgeloopen en wanneer je niet binnen acht dagen betaalt, wordt alle3 in be slag genomen, het huis en al het aDdere. ,In orde," zei de oude man. „Kom maar. Wanneer ik sons niet thuis mocht zijn, kun je den sleutel vinden sudor dsn drempel van de deur in een muizengat." „Maar je moet thuis hlyveu, wanneer de hooge heeren kernen!" „Wanneer het my uitkomt, heel graag! Maar voor ds hoogs heoren ben ik niet bang en voor myoheer den ontvanger wel het allerminst." Daarmee kon de bode weer gaan. Wolf kook hem hoofdschuddend na. „Ik begrijp or nu niets meer van;zy doen aleof het ernst was. Nu, veor myn part'. Zy kunnen my tech niet veel maken!" Toen de ontvanger hierop nog eens acht dsgen en weer oer.s acht dagen gonacht had, was zjn geduld ten einde. Met hun vyven, drie heeren en twee knecht», klommen zy den berg op. Zy rookten onderweg gemoedelijk hun sigaar en niemand zag in hun vriendelyk uiterlijk de inwendige wolven. Op een open vlakte halverwege den berg stODd ern mooie, groots boerderij; het stsenen woonhuis mot de talryke vtnsWre zag er uit ale een klein kasteel en de groots schuren sn stallen vormden sta klein derp. „Woont dear Wolfgang Filsmeeer?" vroeg een vaa de heeren. ,'t Mocht wat!" ztl ten boerenmeid. „Dat ie van FUrstenhofer. Wolf weent neg verder den berg op." Nadat zy nog een eindje door het donkere boïch waron gegaan, kwamen zy hy een kloof, met lang gras en struiken begroeid. (Slof volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5