N°, 11622 Donderdag 13 Januari. k\ 1SS3 jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven PERSOVERZICHT. Inhuldigingsfeesten. Feiiilleton. EIDSCH PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden- ...f MD. Franco per post1.40. Afzonderlyko Nommera 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIES Van 1-6 regels f 1.Ö5. Iedere regol meer f 0.17^. Groofera letters naar plaatsruimte. Voor bet incasseeren buiten de Btad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. „Een werkman uit Leidon" schrijft aan het radicale weekblad Vooruitgang „Veel wordt er gesproken en geschreven over zedelyken achteruitgang en toeneming van misdaden. De eene richiing wyt het hieraan, do andore daaraan. Br. Kuyper onlangs by v. in de Tweede Kamer aan de openbare school, enz., enz. Maar aangenomen, dat van dien achteruitgang wat waar is (ofschoon ik veel voor het tegendeel zou kunnen aanvoeren), meen ik, dat de oor zaken, die daar schuld aan hebben, meer de volgende zyn, die ik juist nog niet heb hoo- ren bespreken, en waarop ik daarom even de aandacht wil vestigen. Eerstens byv. de uitstallingen in boekwin kels somtijds en vooral in sigarenwinkels. De reclameplaten, welke men vooral in de laatste dikwijls ziet, passen dunkt mjj beter in een Maar de voornaamste i«, meen ik, het tegenwoordig met kwistige hand verspreidon in de volks- en achterbuurten van allerlei sensatie-romans, opgevuld met liefdesgeschie denissen en moorden, en op welke men dan kan inteekenen voor 5 of 10 ets. per week, mot nog de kans er by van een extra-cadeau of zoo iets. Zoo kwam ik onlangs thuis en daar zat een aankomend meisje van my te lezen in oen paar proefafleveringen van boven staande producten, welke even van te voren in myn buis ter inzage waren geworpen, en waarvan de illustraties, vrijage en moord, aan duidelijkheid niets te wenschen overlieten. Ik Dam ze direct af en deponeerde die prullen in de kachel. Maar, helaas, m 't algemeen worden ze met graagte gelezen en te veel dóór de ouders toegelaten. En' juist acht ik die dingen verderfelijk en zedenbedervend vooral voor jonge menschen." De redactie van h6t woekblad voegt aan dit ernstig schrijven deze typisch-radicale opmer king toe, zegt De (anti-rev.) Nederlander: „Zou de werkman er eens over willen nadenken, of er wellicht verband bestaat tusschen stoffelyken en zedelyken achter uitgang?" Alsof zedelijke achteruitgang niet minstens even vaak aan stoffelyken vooruitgang als aan stoffelyken achteruitgang te danken was! Maar dat is nu sen maal radicaal: alle uitin gen der zonde mt»9ten in verband gebracht worden met stoffelijke nooddruft, omdat de zoode zelve als verschynssl sui generis geloochend wordt. Op de wyze van den heer Nolting, die onlangs in de Tweede Kamer het drankmis Iruik op rekening der sociale ellende schoof; en, toen de heer Van Bylandt zeide, dat ook arbeiders met f 16 inkomen zich te buitan gingen, repliceerde, datook de heereu in de Witte Sociëteit zich wel bedronken. Iets, wat niet juist voor zjjn eerste bewering pleitte I Wij lezen in de Haagscho Kroniek der Nieuwe Groninger Courant: „Nog geen Minister van Marine. Men hoort zelfs nog geen namen noemen, dan alleen veronderstellenderwijze. Het interne zal, vooral nu de begrooting van marine, als kredietwet, is afgedaan, misschien wel duren totdat de Eerste Kamer gereed is met de begrooting. Wat meer is, doch ik deel u dit slechts onder reserve mee en zonder dat ik er veel geloof aan hecht in marine- kringen wordt zelfs gesproken van de moge lijkheid, dat we in 't geheel geen Minister van Marine weer zouden krijgen, maar de departementen van Oorlog en Marine zouden worden vereenigd onder één hoofd, een Minister voor de nationale defensie, terwijl er dan een dirocteur-generaal van marine zou worden benoemd. Het denkbeeld is reeds vroeger meermalen opgeworpen en er is zeker iets voor te zeggen, maar of het oogenblik voor zulk een reorganisatie juist nu goed zou zijn gekozpn, is nog zeer de vraag. Hoe hel zjj, ik deel het gerucht „pour acquit de cons cience" mee, anders niet." In het Jaarboek van den Ncderlandschen Vredebond schrijft de heer O. t. H., aan het slot van een opstelOorlog en Vrede, het volgende: Hervorming en codificatie van het volken recht is bet einddoel, waarnaar alle genoot schappen, welke werkzaam zyn aan de be vordering der belangen van vrede en arbitrage, streven. Of voor de beschaafde volken die hervorming op den duur zal kunnen leiden tot afschaffing van den oorlog als middel om zich recht te verschaffen bij internationale geschillen en tot de instelling van een permanent gerechtshof voor arbitrage met daarnaast 66n voor allo mogendheden met wettig gezag omkleed wet boek? Velen antwoorden ontkennend, omdat vol gens hen de oorlog een uitvloeisel is niet alleen van 's menschen natuur, maar van de natuur der ganscho schepping. Ofschoon de meesten niets liever wenschen dan den vrede, wordt toch het streven der vrede- en arbitrage genootschappen nog veelal beschouwd met een zwakke, men zou haast zeggen gesmoorde welwillendheid, nu en dan zelfs met een medelydend schouderophalen of met oen open lijk uitgesproken spotternij. Maar het ligt geenszins in de bedoeling dezer hervormers de natuur van den mensch te veranderen, de menschelyke hartstochten geheel te verbannen. Men moet evenwel de vraag niet verplaatsen De quaestie is niet: Zal men de menschelyke hartstochten ooit kunnen verbannen? Maar zy is deze: Zullen, wanneer die hartstochten ontwaken, de twis tende partijen niet naar den onpartijdigen rechter kunnen verwezen worden? Het streven der practische vredevrienden is volstrekt niet gericht op de verwezenlijking van bet duizendjarig ryk, want de tot stand te brengen verbetering zit hem niet in het doen verdwijnen van internationale twisten dat zou te recht een utopie zjjn, in stryd met 's menschen natuur maar in de wjjze, waarop die geschillen zullen beslecht worden, nl. door recht en niet door geweld. Een waar heid, welke, hoe eenvoudig en natuurlijk ook, nog dikwijls niet begrepen wordt en waarvan een veroordeelen van het stroven der vrede bonden een gevolg is. Een vooroordeel, hetwelk door de houding der dagbladpers nog dikwijls met al te ge lukkig gevolg gevoed wordt, en uit welke averechtsche opvatting onze tegenstanders zeer gemakkelijk hun aanvalswapenen kunnen smeden en zulks dan ook bij voorkeur doen. Zoo lost zich dus hol vraagstuk voor Oorlog en Vrede eenvoudig op in een recht«- quaeetie. Evenwel, zonder een vast geloof in den vooruitgang der beschaving, aan den zedelijken vooruitgang der volken, is van een hervorming van den internationalen rechts toestand niets te hopen. De Londensche correspondent van de Nieuwe Rotterdam-sche Courant beeft een „plebisciet" onder de Engelscho bladen gehouden. Zijn doel was uit te vinden,' hoevelo Engelsche redactiën gevolg zouden geven aan eun even- tueelo uitnoodiging uit Nederk-.od, om de inhuldigingsfeesten by te wonen. Onge veer een maand geleden heeft hij hun die vraag gesteld, en thans heeft hy een ötapeltjo antwoorder.- voor zich liggen. „De uitkomst valt my niet medo. Goen enkele redactie geeft te kennen, dat zy oen uitnoodiging zou aanvaarden, üe i- e.ste mel den integendoel, dat zij geen plan hooben een eigen correspondent naar Nederland te zenden, maar zich zullen behelpen met de telegram men van nieuwsagentschappen, terwyi som mige er by zetten „hardly important enough for special representation" Hieruit volgt dus, dat vergelykingsn met wat de Engelsche per3 te Moskou ,-f Kiel gedaan heeft, mank gaan, en dat het een toer zal wezen, de Engelsche bladen, die men by de inhuldiging vertegenwoordigd zou wil len zien, over te halen een „special" af te vaardigen." De schryver heeft het, om teleurstelling te voorkomen, noodzakeiyk geacht thans reeds deze mededeeling te doen Men schynt toch in Nederland te meenen, dat de wereldpers byzonder op een uitnoodiging is gesteld. Dit nu is althans voor zooveel Engeland be treft niet het geval. Men zal ze daarom op de een of andere wyze moeten lokken. De schryver gaat nl. voort: „Het komt my daarom gewenscht voor, de Engelsche pers reeds nu voor te bereiden op de dingen, die komen zullen, en dat wel op zoo smakeiyke wyze, dat deze of gene hoofd redacteur zwicht voor de verlokkingen, hem voor oogen gehouden, en besluit om nog mee te doen. Misschien lag het in de bedoe ling der byzondere commissie voor de buiten- lanosche pers te Amsterdam, om een derge- lyke aankondiging van de schoone zes dagen in Nederland hier rond te zenden. Doch dat zy het dan spoedig en goed doel Bovenal drage zy er zorg voor, dat de uit eenzetting er smakelyk uitziet en in goed Engelsch gesteld is, niet in die soort van vastelandsch of scboolengelscb, dat hier zoo geminacht en bespot wordt. Niets zou de zaak, die ons zoo ter harte gaat, meer bena- deelen dan dit, want ook hier is het waar: Le ridicule tue!" Verder „Alvorens van de zaak nu af te stappen wil ik nog één verlangen to berde brengen. Ik zou het zeer wenscheiyk achten, dat do feestcommissiên, al dan niet in overleg met de Regeering, de noodige maatregelen beraam den om een zoo volledig mogeiyk bandboekje van Nederland, met mooie prentjes, kaarten en plattegronden er in, zoo spoedig mogeiyk in althans drie of vier hoofdtalen van Europa in gereedheid te laten brengeD, om het dan natuurlyk aan vreemdelingen, die ons land by de inhuldigingsfeesten komen bezoeken, ter band to stellen. Zulk een bandboekje of gids, bflgawerkt tot don jongsten tyd, zal de commission en overheidspersonen hG&lwat vragen kunnen besparen. Maar bet moet er ook smakelyk uitzien en op de hoogte aan den tyd wezenanders doet het meer kwaad can goed. Verleden jaar, by do tentoonstelling te Buda-Pestb, kregen wy ook van die bandboekjes, met een beschrijving van land <.n .elk,. hulpbronnen, statistieken *n zoo meer, ten geschenke. Do uitvoering wan echter erbarmelijk: slecht papier, middel matige druk, prentjes en kaarten, die naar niets leken, en in de Engelsche uitgave een taal, waarover elke Brit hot uitschaterde. Neen, dat handboekje van Nederland zou. heel anders moeten zijn." De Gereformeerde Kerk herinnert aan onder staande passage uit het verslag der jongste vergadering van den Bond van Neder- landscbe ondorwyzers: „Het bestuur zal >?on circulaire richten tot alle onderwijzers en autoriteiten, waarin op onpartydige wyze de bezwaren zullen kenbaar worden gemaakt qie .by een aantal onder- wyzers zoowel om politieke ale paedagogi9cha redenen tegen deelneming aan de K r o n i n g s- feesten bestaan. Het hoofdbestuur hoopt door deze circulaire te bewerken, dat by die feesten de vryheil van ondorwyzers en kin deren gehandhaafd zal worden." Het blad teekent hierby o. a. aan „Is zoo iets niet geschikt om iemand te doen rillen van verontwaardiging? Moest er in een vergadering van N ederlandscbe onderwijzers niet een storm opsteken, als zoo iets werd voorgesteld? Wat moet er, wy zeggen niet van de Christelyke, maar wat moet er van de Maatschappeiyke deug den der openbare school overblyven, als hare onderwyzers zoo onverholen hun tegenzin uitspreken in iets, dat elk Vaderlandscb bart SDeller doet kloppen Dat er vele onderwijzers zyn, die deze taal even sterk als wy afkeuren, nemen wy gaarne aan, maar het feit, dat zy, die de hoogste macht in den Staat niet eeren, in de openbare school geduld worden en er zich op hunne plaats gevoelen, ls niet geschikt om vertrouwen te wekken. Men klaagt veel over de toenemende ban deloosheid der jeugd in orze (lagen, maar moet die niet volgen, als de onderwyzers de eerste ciscben van bescheidenheid en gehoor zaamheid met voeten treden? Het zou voor velen goed zyn eens na te gaan, wat bijv. ia 1857 door Groen en zijn vrienden is geprofeteerd en daarmede de uit komst te vergeiyken. Dat het voor een liberaal gemoed heelwat zegt de openbare school, zooals zy ten onzent bestaat, te verloochenen, begrijpen wy, maar men bedenke, dat troetel kinderen de ouders wel eens ongelukkig maken." Het straat-comité voor de vers ering en ver lichting van de Paardensteeg bestaat uit do heeren E. HORLOOS, voorzitter. W. MATVELD. F. A. M. VAN OLFFEN. De beide laatstgenoemde heereu werden go- kozen in een gistermiddag gehouden samen komst van al de bewoners der Paardensteeg, op aanzoek van den heer Horloos. De verschillende besprekingen kwamen hierop neer, dat er besloten word de gehecle Paar densteeg in een allee te herschapen. Van het begui tot bet einde zullen de beide kanten guirlanclosgowyze met bloemen versierd cn met Jampions verlicht worden. Aan de vier hoeken der straat zullen van at de 1ste étage, reikende tot acn de boveniyst der huizen, hooge bloem- en plantversieringen aange bracht worden, waartusscken wapens of busten, betrekking hebbende op het Huis van Oranje. In het midden der straat zal een symbo lische voorstelling veiryzen: een van uit wolken te voorschijn komende hand, vast houdende Octi reuzenkroon, geheel uit bloemen samengesteld, en een krans, waar.n de beel tenis (in grisaille) van Hare Majesteit Koningin Wiihelmina, geflankeerd door een engil mot bazuin, die de heugiyke tyaing der troons bestijging aan Nederland verkondigt. Het plan bestaat dit prachtige middenstuk te verlichten, waarin ook de cyfers van de geboorte en krouing zullen zichtbaar zyn. UITLOTING EN. Loten stad Luik van 1897. Trekking van 6 Januari 1898. Betaalbaar 1 Mei 1898. Hoofdprijzen: No. 117189 fr. 15,000; No. 54441 fr. 10ÖONo. 127872 fr. 500Nos. G180 on 87703 elk fr. 250; Nos. 12083 13021 17148 19070 23419 2851G 32800 3G965 39670 41642 49682 60393 56331 69558 G3536 64642 69533 70081 72714 73725 8047S 61485 S580G 88949 98230 94791 103070 104326 107923 112019 113251 113678 114134 110869119271 .130995 133314 133815 134092 134594 elk fr. 150. De overige getrokken nummers zrjn aflosbaar a pari. 3 pCt. Oostenr. Boden-Credit-Anstalt Pand brieven van 1889 a 100 fi. Trekking van 5 .lanuari 1898, betaalbaar 1 Augustus 1898. Premiën: Serie 805 no. 24 a fl. 50,000serie 2011 n. 23 a fl. 2000; serie 3298 n. 14. s. 4260 d. 30 ieder 1000 fl.serie 4021 n. 26, s. CUBG n. 37, s. 5365 n. 17, e. 7570 u. 16, s. 7730 n. 25, s 845 n. 1, s. 6509 n. 29, serie 2813 n. 28, serie 6069 n. 20. serie 0445 n. 3 ieder 200 fl. Voor amortisatie getrokken serieën No. 228 2421 247S 3059 4V3G 5002 5341 570b. De in deze serieën vervatte nummers worden afgelost met 100 fl. vrij van belasting. Z(jn laatste wil. 21) Eensklaps hield mevrouw Fuzelier op, en zich dichter naar Paul wendende, fluisterde zy hem aan het oor: „Kyk, daar Ga naar den anderen kant van het plein! Daar komen de beide Ramirès aan. Ze zyn op weg naar het café, waar «y het grootste gedeelte van hun leven door brengen." Paul bemerkte inderdaad de beide Span jaarden, die uit een straat kwamen, en den raad van mevrouw Fuzelier volgende, stak by bet plein over en ging bun dicht veorby, zonder echter te laten zien, dat hy op hen lette. Het was een prachtige dag; de zon scheen helder. In dat glanzende licht was Manuel nog scbooner dan Paul hem op het bal had gezien, en zyn kleeding, welke iets van de mode van zyn land had gehouden, deed de volmaaktheid zijner gestalte nog beter uit komen. Hy droog den Spaanschen mantel, over den schouder teruggeworpen met dien edelen zwier, den bewoners van het schiereiland eigen, en zyn vilten hoed met breeden rand deed eenigszins denken aan den sombrero. Naast hem liep Sancho, geheel in licht flanel gekleed, op zyn Eugelsch, klein, nietig, met groenachtig bleek gelaat. „Een venynig insect", sprak Paul in zich- zei ven. „Ik zou hem liever niet op myn weg vinden daar, waar ik iets to doen heb." Hy bevond zich by de standplaats der huurrytuigon en beval een koetsier hem naar de villa der Ramirè3 te brengen, waarhoen de man den weg wist. Gelyk mevrouw Fuzelier gezegd had, lag deze villa in de Allóes de Morlaas, een der afgelogenste en eenzaamste wyken der stad. Een met zorg gesloten hek verhinderde den ingang tot oen lange, geheimzinnige laan, aan welker einde men zelfs het huis niet be merkte, daar het achter een gordyn van groen was verborgen. Na vyf of zes maal gebold te hebben, zag Paul eindelyk m de laan een klein, lesiyk, mager, donkerkleurig meisj9 aankomen. Heur hart zat in de war, zy was gekleed in een verschoten geruite jurk en naderde zonder zich te haasten, met een afschuwelijken vuilen hond in de armen, die aanhoudend de tanden liet zien. Toen zy by het hek was, zag zy den bezoeker onbeschaamd in het gelaat en riep, zonder open te doen, op den scherpst mogeiyken toon: „Wat is er? Wat wilt g\J?" „De jonge Auroral" dacht Paul, zich de inlichtingen van mevrouw Fuzelier te binnen brengend, en hy antwoordde met de meeste beleefdheid: „Mejuffor, zou ik de eer mogen hebben mevrouw Ramirès een oogenblik te spreken „Mama is niet gekleed." „Wilt gy my dan veroorloven binnen te komen en op mevrouw uw moeder te wach ten, mejuffer?" hernam Paul, die het kleine monster door de uitgezochtste vriendeiykheid poogde te verteederen. „Neen, als mama Diet g.kleed is, mag er niemand binnenkomen." „En hoe laat moet ik my aanmelden, om te kunnen hopen toegelaten te worden?" „Dat weet ik nist." Zy deed oen boweging als om zich te ver- wyderen. „Maar zeg my dan ten minste, hoe het met juffrouw Ramirès is, die gist ren een klein ongeval heeft gehad"Hy hield op. Zonder verder naar hem te luisteren had Aurora hem den rug toegekeerd en ver- wyderde zich, steeds haar hond op haar armen wiegende. „Allerliefst schepseltje 1" bromde Paul woe dend. „En te moeten denken, dat ik myn best nog heb gedaan om beleefd te wezen tegen zoo'n kleine helleveeg, die my zoo maar zonder complimenten aan de deur laat staan!" Besluiteloos keek by naar het gesloten hek, naar do eenzame laan. Alles was stil, ver laten het scheen, dat de bewoners zich ver borgen bielden en bang waren, eenig toeken van leven te geven. „Ik zal er eens binnenkomen I" zei Paul vastberaden tot zichzelven. „Den een of anderen keer zal ik iemand vinden, die my inlaat." Zonder verdere moeite te doeD, steeg hy weder in zyn rytuig en liet zich naar de stad terugbrengen, waar hy uitsfapte voor het café, in hetwelk hij Manuel en Sancho had zien binnen gaan. Gewooniyk hield hy er niet van in de kofflehuizon te komen, daar hy den tyd, dien men er doorbracht, verloren achtte en het een stelregel van hem was, nimmer iets tusschen zyn maaltyden te gebruiken. Maar sedert eenige maanden reeds had hy er zich aan gewond zyn smaak, zyn rust zelfs op te offeren en, de zon, do frissche lucht, het ver- rukkeiyk schoone gezicht op de bergen ver latend, begaf hy zich in de schaars verlichte zaal. Rondom een tafel zaten Sancho en een half dozyn jonge mannen, allen van vreemde afkomst, kaart te spelen. Voider, achter in bet vertrek, zag by Manuel, die in zyn eentje, roet een flesch cognac by zich, een sigaar rookte. Na een oogenblik aarzelens ging Paul by Manuel zitten, liet zich een glas bier brengen en begon do geïllustreerde bladen in te kyken, terwyl hy een voorwendsel zoebt om een gesprek aan te knoopen. Doch zulk een voorwendsel was niet gemakkeiyk te vinden, daar Manuel zelfs de tegenwoordigheid van den nieuw aangekomene niet scheen te bemerken. Hy leunde achterover in zyn 9toel en, met de oogen de rookwolkjes van zyn sigaar volgend, bleef hy verdiept in zyn gepeinzen. Het waren aangename droomeryen ongotwyfeld, welke hem bezighielden, want op zyn schoone trekken blonk een glaDs van inwendige verrukking, en de edele bevallig heid zyner houding zou een beeldhouwer getroffen hebben. Een kwartier verliep aldus, waarna Paul, het hoofd opheffend, don blik ontmoette van Manuel, welke, tot zyn groote verwondering, met zichtbaar welgevallen op hem rustte. „Zou hy misschien wenschen kenDis mot my te maken?" dacht Paul, niet weinig aangemoedigd. Hy haalde zyn sigarenkoker voor den dag en wilde juist aan Manuel vragen om de lucifers, welke een eindje van hem af stonden, (oen deze ze hem met de grootste voorkomend heid overreikte. Paul sprak een woord van dank, waarop de ander met een volzin bescheid gaf, en in een oogenblik was het gesprok in gang. In zyn min of meer gebrekkig Fransch praatte Manuel over allerlei dingen, welke soms in geen bet minste verband mot elkander stonden, terwyl het te merken was, dat de uitdrukkingen, die hy gebruikte, niet altijd juist zyn gedachten weergaven. Paul zou nooit hebben kunnen denken, dat Manuel, met zyn deftige, teruggetrokken houding, in staat zou geweest zyn dermate in vuur te geraken, zoo vertrouweiyk te zyn jegens iemand, dien by niet kende. Het is waar, de waardigheid van den hidalgo behoeft de gemeenzaamheid van den Spanjaard niet uit te sluiten. En daarby, Paul kon 6r zich niet over ver wonderen, dat zyn goed uiteriyk vertrouwen en sympathie wekte. Klaarblykeiyk beviel zyn gezel schap hoe langer hoe meer aan Manuel, die niet van hem scheen te kunnen scheiden en met toenemende welbespraaktheid hot onderhoud voortzette. Het werd reeds laat: in de zaal zaten thans weor andere bezoekers dan die van straks. Paul stond op. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5