H H^l Persoverzicht. MENGELWERK. ;i Tot lid van het burgerlijk armbestuur wordt ait eon voordracht vau twee personen herbenoemd da heer E. G. C. De G root Van Embden, aftredend lid, Aan den inhoud van een adres van T. Van Nes Aid. en een Yan Jb. Broer, beiden alhier woon- acht if, ora de rooilijn Ie willen aaDgeveu voor de door lien to bouwen woningen, wordt voldaan. Een voorstel van den beer A. De Jong, om de hoornen langs den weg sfsaudo gedeeltoljjk op te ruimen en vooral diuir, waar langs dien weg wordt gebouwd, wordt met vier tegen twee stem men aangenomen. Niels meer aan de orde zijnde, wordt de ver gadering re-loten. In De Telegraaf komt het volgende Inge zonden stuk voor o -er Z1 e k e n v e r p 1 e g i n g: „Naar aanleiding dsr debatten o?er zieken verpleging in een der laatste zitlingen der Twe9de Kamer, hoorde ik het navolgende antwoord op de vraag: "Wie is directriceïn het Ziekoahuis te Leiden Daar is geen direc trice, alléén een directeur, die geen genees kuncige is, dus ook niet gecenseerd is, op do hoogte van ziekenverpleging te zy-7. Nu kan ik my ne n ziekonverpleging in een gasthuis voorstellen, waar niet een verstandige gedi- plomierJo directrice, in overleg met den cirec tear den dienst der verpleging regelt, voor de belangen der zusters opkomt tn daarover waakt.' Zoude het nu niet veel doelmatiger zy.n, éérst in deze zoo noolige behoefte te voorzien, alvorens men het aantal zusters gaat ver meer Jeren? AI zou ie man honderd ia plaats vin negen zusters aanstellen, zonder beschaafde geschoolia directrice kan er van geen goede reorganisatie t-pr-ke sgn. D) ondervinding der laatste jaren heeft schitter.jnd bewezen, dat in de gasthuizen, waar de directie werd toevertrouwd aan een geneesheer-directeur en een naast hem staande deskundige directrice, de zieken verpleging volkomen bevrsoigend was, en de belangen van patiénten, zoowol als dh der zusters, mot de meeste zorg behartigd worden. Laten wy dus hopeD, als gunstig resultaat der gevoerde discussiên over de ziekenver- f\e 'gstera in het Academisch Ziekenhuis te Leiden, op een mevrouw César, die daar komt, goed rondziet en z ker overwinnen zal." Het stuk is getetkend S. In het Indisch Mïtüair Tijdschrift schrijft dr. L. J. Eilerts de Hian bet een en ander over de gemeene streken, waaraan hoogere en lagere militairen zich zeer dikwijls schuldig maken, om da schatkist ta plunderen in den vorm van verhoogde pensioenen, die hun rechtens ni.t toekomen. De dokter vei klaart zonder eenig voo'- behou1, dat van de 100 door den vyand ge wonden, die geneeskundige behandeling te- boeveD, Diat min 1er dan 80 hunne gebreken erger doan voorkomen dan za zijn, en dat zij zieh vaak aan b hoarlyke hulp onttrekken om to?h voo'al Di t te genezen, vóór dat het verhoogde pensioan er uit geklopt is. Anderen weder wenden bediiegslyk kwalen voor, die in werk .lykheit Diet bestaan, en weder anderen ontzien zich niet om zichzelven opzettelijk ta verminken. Do verontwa rdi?de geneesheer, die al deze beweringen met feiten uit zijn praktijk staaft, ehchb strengen straffen tegen zulke geweten- looze bedriegers, cie dan ook door hunne kameraden gemeden worden, maar door de E gacring, zonderling genoeg, worden ge steund door bet toekennan van smartegeld, tegen do rapportan der doctoren in. Ook toont dr. Eihrts do Haan zich een voorstander van strengere kenring in Ne derland vóór de wc-rving - van een voor- ter* idende opleiding van jonge militaire geneisheeren door één of meer oudere col lega's en van de samenstelling van een leerboek over specifiek Indische ziekten, tot ontmaskering van simulanten. Een apostel der matiglieid. (Uit het Engelsch.) Mijn naam is Simon Wortbington; fk ben een oude vrijer van veertig jaar eD, als ik 'fcz^lf zeggen mag, iemand van een zeer ge regelde levenswijs. Ik rook slechts enkele sigaren daags en drink niet meer dan twee glazen wjjn aan tafel, zoodat ik met alle vrijmoedigheid m|j er op durf beroemeD, dat ik de matigheid voorsta. Gy kunt u dus 'myn groote verbazing voorstellen, toen de man met de lange haren my aansprak. Maar eerst moet ik nog vertellen wie die persoon ia quiestis is. Ik was op bet punt een kleine zomer- vacantii te nomen en had daartoe alles in gereelheid gebracht, zoodat ik met een ge rust hart een poosje weg kon blijven. Myn nieuw roiskostuum lag klaar en ik had nog maar de laatste beschikkingen te raakon, besta nde uit geld los te maken uit de Bank en myn horloge te halen, dat gerepareerd werd. In de Bank merkte ik een lang man op met zwart haar en een buitengewoon waardig oiterlyk. Hy droeg oen blauwen bril on vroeg ,den bedien Je op zal venden toon een bank noot van vijf pond te willen wisselen. Beleefd het by my eer^t mijn zaakjes afhandelen. By den horlogemaker trof ik hem toevallig weer; by koebt er een kleinigheid van zilver, wat weet ik niet meer, en toen ik wegging, deed hy mot een buiging de deur voor mjj open. Da man frappeerde my door zyo zonderling voorkomen, zonder er veel by te denken keek ik nog eens naar zyn afhangende schouders. lange, zorgvuldig gekamde haren en lenige, witte handen. Ik hield hem voor een plattelandsdokter, een musicus of een apostel van een of ander matigheidsgenootschap. „"Wat gaat my die man aan en waarom zal ik nog verder aan hem deDken?" zeile ik in. myzelf, terwyi ik op een omnibus sprong. Ik merkte, dat er reeds iemand op de bank had plaats genomen, doordat ik op zijn knie terechtkwam. Ik keerde my dadelyk om, om myn excuses te maken, en zag tot myn verbazing, dat het niemand anders was dan myn groote onbekende. „Pardon," bracht ik met ecnigo moeite uit „Volstrekt niet, volstrekt niet," de woorden vergezeld van een paar overdreven beleefde buigingen: „hot was myn schuld, ik had op moeten schikken. Ik ben niet door een kleinigheid beleedigd, mijnheer; neen, tot dezulken bebcor ik niet. Al waart ge met opzet op myn knie gaan zitt9n, myaheer, dan nog had ik u vergeven. Dat is niet meer. dan een staaltje van myn christ.-npHcht, mynheer." Ik boog; een paar jonge meisjes tegenover my glimlachten heimelyk even en do omnibus atcpt9 om twee dames ia te litem „Schik op, mynheer, schik op, plaats voor de dames. Nog een kLin eindje, mynheer; dank u, dank u. We moeten nooit nalaten alles te doen wat we kunnen voor de schoone sekse, mynheer." De meisjes glimlachten nu openlyk. „De jeugd is lichtzinnig, mynheer,ver volgde myn buurman, „wel eens te licht- zionig. Nog een dame, mynheer, schik op." Ik zat roeds zoo nauw dat ik me ni.t meer verroeren kon, doch trachtte hem toch nog te gehoarzameo. Eensklaps snoof hy ja, Iaat ik zeggen, zeer onbebbelyk. „Tabak," fluisterde hij in zichzelf, en toen harder: „Tabak, mynheer; rookt u?" „Als u er belang in stelt, j ik rook." „Verschrikkelyk, ik ruik het; weer een geval van nicotine-vergiftiging, groote dingen. Mynheer, het zal u dcoien. Weet gy dat? „Heel laEgziam, ongetwijfeld.'' „Langzaam", herhaalde hy hoofdschuddend en op e3n graftoon; „dat denken ze allen, die arme dwazen. Mynheer, nog eer ge dezen omnibus verlaat, kunt ge een kind des doods zyn." „Best mogelijk." „Eoo'iors zyn ook drinkers; ge drinkt, myn heer, ontken het niet" „Ik ben een onverbeterlijke dronk.iarJ; iederen Zaterdagavond heb ik delirium tra- mens; ge ziet toch wel, dat ik mijn einde naby ben." „G\j dryft den spot met my", bier werd dreigend eon lange, beenigo wijsvinger opge stoken. „Gy paait u zelf rret u wys t> maken, dat gü een matig drinker zyt, en ge vermcodt niet, dat de drankduivel steeds op do losr I gt, zyn klauwen reeds uitslaat om u te verslinden. Eer gy dazen omnibus verlaat, ziet go wellicht roeda van die kleine, glinsterend grosne slan getjes, die er in werkelijkheid niet zyn, doch die alleen in uw verhitte verbeelding bestaan. Ik verzeker u, mynheer, het is meer gebeurd." „Toch niet als men eerst aan nicotine- vergiftiging bezwykt." „Jawel, eerst delirium, dan de dood; het lot van den rooker en den dronkaard beiden kan uw deel zyD. Ik waarschuw u." De twee meisjes lachten onophoudelijk; de beide oude dames luisterden aandachtig toa. Blykbaar vonden ze de preek toepasselijk en beschouwden ze my reeds als een diap ge zonken zondaar. „Ik waarschuw u", herhaalde de man, met een stom alsof die uit den grond kwam; „het pad i3 smal en glibberig en gy gaat hals over kop de hoogte af; pas op!' „Pas gy zelf op", antwoordde ik, my ge weld aandoende bedaard te biy veD, „zelfs een geheelonthouder kan te veel van het geduld zyner toehoorders vergen." Myn buurman grabbelde in zyn jaszak en bracht eindeiyk een grooten, geelzyden zakdo:-k te voorschyn, waarmede hy zich de oogen ging zitten afwisschen. ,Ik spreek tot uw eigen bestwil", schreide by van uit de diepte; „het is myn plicht een verdwaald schaap tot de kudde terug te brengen." De meisjes schokten tegen elkaar aan, de oude dames keken met bewonderende blikken naar hem op. Een van haar pinkte een traan weg. Nu is het genoeg", zeide ik wcedend, en om myzelf le bedareD, voegde ik er bji: „Ik kan me toch niet verlagen door tegen een waanzinnige te gaan vechten." Ik stond dus op, maar myn tegenparty greep my by den arm. „Noen, biyf gy, ik zal gaan." „Dat kan me niet andera dan aangenaam zyn", zeide ik en ging weor zitten. „Ja, ik zal gaan, myn tegenwoordigheid ia u onaangenaam en dus vorwyder ik mij. Het is myn plicht, adieu, mynheer. Dank ochter, dat ik u gewaarschuwd heb en vergeet niet de vreeseiyke woorden: delirium tremens en nicotine-vergiftiging. O, ik zie het wel, ge gelooft my niet, laat my uw hand op uw hart leggen." Hy greep myn hand en drukte die ergens onder myn overjas. „Meent ge werkeiyk, dat een hart, hetwelk zóó slaat, het lang kan uithouden? Uwheele voorkomen, uw teint, alles voorspelt my de vreeselyke catastrophe. Nogmaals: ge zyt gewaarschuwd.* Ik duwde zyn hand weg en maakto de myne vry; by wierp een blik op de oude dames, schudde het Loofd en sprong van den omnibus. De jonge meisjes vielen van de eene lach bui in de andere. Schaterend stegen ze een paar straten verder uit, zoodat ik alleen bleef met de vrouwen van Ioeftyd, die my met blikken, waarin duidelijk sngst en afkeuring te lezen stond, aanschouwden. Do eene, oio aangeplakte zwarte krullen droeg, merkte op, alsof z~j de jongere wilde onderwijzen: „Wat is onmatigheid toch ontzettend 1" „Ja, dat is het; ontzettend." Wat ik ontz. tt^nd vond was dat myn horloge ketting benevens myn horloge en poitefeuillo verdwenen waren. Myn zakken waren een voudig geloogd, de man met de lange haren was dus niets anders geweest dan een handige gauwdief. De inspecteur van politie, wien ik het ge val voorlegde, had veel medelijden met my, doch kon my slechts weinig hoop geven. Uit myn verhaal maakte hy op, dat waar- schyulyk do bekende zakkenroller „slimme Jan" my tot zjjn slachtoffer gekozen had en dat de beide lachende meisjes ongetwyfeld zyn medeplichtigen waren. Op het juiste oogen- blik konden ze dan mtyn attentie op zich vestigeD. Myn eigendommen heb ik nooit teruggezien. Maandag 20 December 1897. Eedactie: L. S.-Y. „Mokphy". Adres: «J. F. ESSEB, Nieuwe B|)o 106, Lelden. Schaaknieuws. Da Zondag in Den Haag gehouden wedstryd was druk bezocht. De deelnemers speelden als voigt: Eerste Klasse. Mat, Utrecht, v. d. Meulen, Leiden. Van Dam, Moqu tte, Utrecht. Mdlia, Rotterdam, Hoge win 1, Utrecht, Te Kolsté, Hartung, Rotterdam. Mann, 's-Hage. Esser, Leiden. Mat v. Dam. Malta in, by loting. HartUDg. Mat. Hartung II. - Mat L Van Dam IV. Rem. Mann l wint by lot. J Van Dam Maun V. In do 2de klasse was: Aalhuizen (Rotterdam) I, (by loting); Leussen(Leiden) II; Ridderhof (Leiden) HE, (by loting); Da Min (Rotterdam) IV; De Koning (Delft) V; Splinter (Leiden) VI; Dykman (Rotterdam) VII; Tinholt (Amsterdam) VIII, (by loting); Bauer (Delft) IX; Luyendijk (Utrecht) X. Des avonds werd de schaak voorstelling met levende figuren gegeven. Dit was een schitte rend fiasco. Schaakpartij No. 52. Fransche Partij. Beter was P o 5 De pion f5 was, zooals 6. Ban». t'. Walbrodt. P d 7; 11 L d 7 gemakkelijk te zien was, D b 3 12 LcG ni.t te winnen. Wit. Zwart. 0-0 13 D d 7 18 g8 e4L 1 e 6 P f 4 14 T a d 8 P f 4 19 Telip d 4 2 dS Tel 15 T f 6 Tael 20 Lh 4 F c 3 3 P f 6 Er dreigde h 4 ea P f e 6. g 3 21 L g 5 e a 5-: 4 e d 5 D c 2 16 Pf 7 P h 3 22 Ld2: Pf3 5 L e 7 P h 5 17 D d 2 23 T e 8 L d 3 6 0—0 Nog te vroeg, eerst moest T e 8 24 D o 8 P e 2 Z P e 4 wit den andersn Toren vrij Remise gegeven; een ander c 3 8 f5 maken dcor Ld 2 te spelen. resultaat kan niet verwacht P 65 9 P d 7 17 T e 6 worden, want de spelen f3 10 Pgö L d 2 18 staan geheel gelijk Probleem No. 53 ian A. v. Zwart. 'twé- Helde, Deventer. Oplossingen in te zenden by J. .T. Colpj, Lange Mare 18, vóór Zaterdag. Oplossing Probleem Na. 52. L c 4 LxL PxL^. Ld 5. DXLT L e 6 TxLx L f 7. PxL=p e7XP Dxd6=F g x h. L f 4 qz. Pf6 TXgrp Pf8. Lg7T L d 4 D b 2 rp L anders D X L e3. D X e q= e 6. T b 5 dp Mat in 2 zetten. Goede opL No. 51 ontvangen van: Leiden: J. v. Beverer, M. v. Beve- ron Jzn., J. De Borr, jhr. Strick Van Linscboton, G. H. Key, J. J. De Caspaiis, R. Paulides, P. W. Gerstel. Amsterdam: A A. J. Ridderhot Deventer: G. W. Eloo3t?rbosr. Praatjes over Kunst. Vlokken. CXXIX. In de jongsto „Kroniek" gaf Haverman eon zser mcoi, t.er gevoeld kinderportretje. Prachtig is o. m. het haar van htt slapend wichtje weergegeven, en de roode druk van de litho verhoogt niet wei.ig htt algemeen aspect. In lmgen tyd zagen wy niet zulk doorwrocht werk van dezen aitist, diö overigens zoo dikwyls in zyn uiterst savanto teeke- ningen wat dioog schijnt. DU nu is een by zon der gevoaLig dingetje, en het opvouwen in hot week'.lad, waardoor dat kopje wor-t gemutileerd, wil ons een gruwel tosschynen. Och! Mojht de ertist er toe te bewegen zyn, afzon-Jerlykö proefdrukken in den handel te brengen l Een ernstig gemeend en warm woord van hulde wordt bier de Redactie van den Studen ten-Almanak getracht. "Want waarlijk, dit boekdeeltje g6tuigt van het „goed-memrD m.t kunst." Het welverzorgde bandje van Wonckebach (bet3r nog dan dat van het vorig jaar) en het uitmuntend geiykend portret van professor Mac Gillavry door Jan Vtth, wyzen heen naar zeer verblydendo tejkenon in de Stu denten-wereld in zake „kunst." Edochlaat ik niet al t9 vroeg juichen 1 "Want de pedel van hefc Corps, de heer Klein, gaf mij ook inzage van een ander per.odiebje, „S.phir", dat ook zyn intrede in onze L9idsche Studenten-wereld coet, (en daarbuiten?) Als in „Minerva's" hoofdartikel het vol- g-nöe niet te lezan stond, dan zou ik over de veföchyning v^n „Saphir" hebben gezwegen. „Saphir is gekjmen, daarom meen ik een ieder te mogen toeroepen: Steun de redactie 1 Steun haar door hot blad te lezen en door by drag en te sturen. Steun haar met „gaven van uw geest", maak, dat de wereld het niet dood trapt, want het zou zeker jammer zijn, wanneer het blyken moest, dat een blaadje, alleen gebaseerd op scherts en geestigheid, niet bestaan kon hier". Doob, nu daar in „Minerva" een hoofd arükel gewyd is aan dat „prul"r nu sla ik het „pluksel" van den Almanak op en vind na Byron's citaat: „'t Ia done", do Holland- sch9 echo: „'t Is dun". Als men héól zacht gestemd is, niet beïn vloed door triestige contrasten van het leven indien men een „mooi oogen'ulik" wil hebben, dan gaat men op, om het laatste werk van Van Daalhoff te bezien. Want dez9 schildor heeft thans een doek voltooid, dat, grenzend aan z;jn „klein, klein kleut.rtje", de volle victorie is van zyn illusie, in dat vorig werk neergelegd. 't Gegeven is sober: een klein kinöeke, lustig spslend met een achter zich slepend locomotiefje, wandelt in den hof. Als een aurecol wordt dat kindeke omlijst door een prachtig gevuld en begrepen stoenon hofje, terwyl het milieu wordt gevormd door het kindeke zelf en een paar witte blaemekens. Dit schildery van Van Daalhoff is een werk om in een museum te plaatsen. C. V. Gemengd Nieuws. Uit Delfzyl wordt gemeld: Een der bemanning van het verongelukte schip „Victoria," kapt. Baas verhaalde, dat zy op de terugreis in de Finsohe Golf een he.vigen storm kregen, met zeer hooge z^eön, waar door het schip, krakende en schuddende, aar de willekeur der golven werd overgeleverd,, en elk oogenblik het gevaar groater werd van 5f te kantelen öf te stranden en verloren te gaan. In dien toestand waren zy genood zaakt de masten te kappen en verder den storm af te wachten tot het einde. Na den storm heeft het schip nog ruim 3 dagen voor anker gelegen met een deklast, geheel bedekt met ys, en steeds doorgeseind met flambouw- seinen, enz., zonder dat er eenige redding van het in 't zicht zynde land kwam op dagen. Wel werd er één uur contra flambouw- sein van den wal gegoveD, maar geen teeken v^n hulp werd gezien. Eindelyk gelukte het de aandacht te trek ken van een Deensche stoomboot, die nader kwam om hulp te verleenen, aanvankeiyk door het schip op sleeptouw te nemen, maar, doordien het slepende schip telkens dwars scheeps achter de boot geraakte, brak de tros, het schip dreef af en strandde, waarna het volk, met eenige in haast byeenge- pakte goederen, op de stoomboot overging en aan land werd gezet. Het schip is dasrna door midden gebrokenhet volk heeft nog 8 dagen in Rusland vertoefd en toen de reis naar Rotterdam aanvaard; daar heeft het 2 dagen oponthoud gehad, om vervolgens den L4den dezer te Delfzyl aan te komen. De kapitein is in Rusland achtergebleven. Esn der matrozen ia by een val op het beysde dek inwendig licht gekwetst geworden. De heer Baas, reeder van het schip, wononda te Delfzyl, heeft de bemanning onmiddellijk na ontvangst van het telegram reisgeld toege zonden van Rotterdam naar hunne woon plaatsen. De beide personen, die te Rotter dam in voorloopige hechtenis waren gehouden in zake den moord te B?rkenwoude, zyn daaruit ontslagen. De moord te Gentilly. Dein- structie in de afsehaweiyke moordgeschiedenis te Gentilly, nabjj Parys, waarvan een vorig nummer de akelige byzonderbeden vermeldde, heeft even verrassende als huiveringwekkende resultaten opgeleverd. Beide verdachten, da 34-jarige champignonskweeker Xavieracge Carrara, een Italiaan .van geboorte, doch sinds eenige maanden genaturaliseerd' Fransebman, en zyn 23 jarige vrouw Louise Julie Roelant, dia uit Rysel afkomstig is, hebben een voor zoover men kan nagaan volledige bekentenis afgelegd. Zooals men weet, viel de vrouw het eerst door de mand. Zy verklaarde aan den prefect der Paryscho politie, mr. Cochefert, onder don drang van een heftige begeerte, om haar bezwaard gemoed te verlichten,, dat haar man de moordenaar van den gelddrager Lamare van het Comptoir d'Escompte te Pary3 was. Haar maB had haar uiteengezet, dat aan hun berooiden toestand door een misdaad een eind zou kunnen worden gemaakt.' Deze misdaad zou bestaan in het vermoorden van een der gelddragecs, die op den vervaldag van twee wissels, die Carrara niet in staat was te hoaoreereo, zich ten hunnent zouden vervo?gen. De eerste gelddrager, kassiers knecht van het Crédit Lyonnais, ontkwam aan het r.oodlot, dat b07en zyn hoofd zweefde, door de omstandigheid, dat hy geen geld by zich had. Do tweede echter, die later op den dag een wissel presenteerde, werd door Carrara met een zwaren Engelschen schroefsleutel, dien hy daartoe opzettelijk had gereed gelegd; doodgeslagen, waarna men het ïyk, waarop een som van 20,200 franken werd huitgemaakt, in een soort steeogroeve, ingericht tot bewaar- en droogplaats van champignons, tot asch ver brandde. Deze verklaring van de vrouw bleek niet volledig te zyD. Toen Carrara, met zyn vrouw geconfronteerd, vernam, dat deze hem ver raden had, barstte hy in bedreigingen en ver-> wonschingen uit, poogde eerst nog zyn ont- fcentemsr te handhaven, doch liet zich emdelyk door wraakzucht tegen de verraadster vervoe ren, zyn schuld t9 bekennen en haar verklarin gen aan ta vullen met feiten, die zy in haar eigen voordeel verzwegen had. Het kwam nu uit, d.it de vrouw het moordplan niet alleen gosdgekt uri, maar haar man ook een teeken gegeven had om den doodelyken slag op het hoofd van den rampzaligen Lamare toe te brengen. De vrouw, op haar beurt overmeesterd dooc woede tegen haar man, die haar blykbaar t?gen haar verwachting de kans om den dans te ontspringen te iam, heeft nu nog andere feiten aan het licht gebracht, die met deze zaak wel riets te maken hebben, docb di9 voor cp appreciatie van den misdadigen aanleg v?^ het echtpaar van het hoogste belang zyn. Zy deelde in de gevangenis aan den heet Cochefert mede, dat haar man in de laatstg jaren dxiamaal zyn boel in brand gestoken had, om door middel van de assurantiapre» mies uit de schuld te geraken. Ook dit bleek waar, maar niet volledig te zyn. Carrara, opnieuw met zyn vrouw geconfron teerd, wist aan te toonen, dat zy op zijn ver- zosk deze branden had gesticht! Blijkbaar met het oogmerk, om hem den lust tot het doen van verdere onthullingen t9 laten vergaan, heeft de vrouw thans verklaard, nog veel meer ten oadeele van haar man te weten. De heer Cochefert, natuuriyk zeer belangstellend, kon echter verder niets uit haar krygen dan de verzekering, dat zy dit te gelegener tyd zou mededeelen. De knecht Caplain, die door Carrara aan vankelijk als de eenige schuldige, liter als de me 'eplicbtige, was aangewezen, is, nadat «le ongegrondheid van deze insinuaties was ge deken, goiyk gomold, op vryo voeton gesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 10