H H^l
Persoverzicht.
MENGELWERK.
;i
Tot lid van het burgerlijk armbestuur wordt
ait eon voordracht vau twee personen herbenoemd
da heer E. G. C. De G root Van Embden, aftredend lid,
Aan den inhoud van een adres van T. Van Nes
Aid. en een Yan Jb. Broer, beiden alhier woon-
acht if, ora de rooilijn Ie willen aaDgeveu voor de
door lien to bouwen woningen, wordt voldaan.
Een voorstel van den beer A. De Jong, om de
hoornen langs den weg sfsaudo gedeeltoljjk op te
ruimen en vooral diuir, waar langs dien weg
wordt gebouwd, wordt met vier tegen twee stem
men aangenomen.
Niels meer aan de orde zijnde, wordt de ver
gadering re-loten.
In De Telegraaf komt het volgende Inge
zonden stuk voor o -er Z1 e k e n v e r p 1 e g i n g:
„Naar aanleiding dsr debatten o?er zieken
verpleging in een der laatste zitlingen der
Twe9de Kamer, hoorde ik het navolgende
antwoord op de vraag: "Wie is directriceïn
het Ziekoahuis te Leiden Daar is geen direc
trice, alléén een directeur, die geen genees
kuncige is, dus ook niet gecenseerd is, op do
hoogte van ziekenverpleging te zy-7. Nu kan
ik my ne n ziekonverpleging in een gasthuis
voorstellen, waar niet een verstandige gedi-
plomierJo directrice, in overleg met den cirec
tear den dienst der verpleging regelt, voor
de belangen der zusters opkomt tn daarover
waakt.'
Zoude het nu niet veel doelmatiger zy.n,
éérst in deze zoo noolige behoefte te voorzien,
alvorens men het aantal zusters gaat ver
meer Jeren? AI zou ie man honderd ia plaats
vin negen zusters aanstellen, zonder beschaafde
geschoolia directrice kan er van geen goede
reorganisatie t-pr-ke sgn.
D) ondervinding der laatste jaren heeft
schitter.jnd bewezen, dat in de gasthuizen,
waar de directie werd toevertrouwd aan een
geneesheer-directeur en een naast hem
staande deskundige directrice, de zieken
verpleging volkomen bevrsoigend was, en de
belangen van patiénten, zoowol als dh der
zusters, mot de meeste zorg behartigd worden.
Laten wy dus hopeD, als gunstig resultaat
der gevoerde discussiên over de ziekenver-
f\e 'gstera in het Academisch Ziekenhuis te
Leiden, op een mevrouw César, die daar komt,
goed rondziet en z ker overwinnen zal."
Het stuk is getetkend S.
In het Indisch Mïtüair Tijdschrift schrijft
dr. L. J. Eilerts de Hian bet een en ander
over de gemeene streken, waaraan hoogere
en lagere militairen zich zeer dikwijls schuldig
maken, om da schatkist ta plunderen in den
vorm van verhoogde pensioenen,
die hun rechtens ni.t toekomen.
De dokter vei klaart zonder eenig voo'-
behou1, dat van de 100 door den vyand ge
wonden, die geneeskundige behandeling te-
boeveD, Diat min 1er dan 80 hunne gebreken
erger doan voorkomen dan za zijn, en dat zij
zieh vaak aan b hoarlyke hulp onttrekken
om to?h voo'al Di t te genezen, vóór dat het
verhoogde pensioan er uit geklopt is. Anderen
weder wenden bediiegslyk kwalen voor, die
in werk .lykheit Diet bestaan, en weder anderen
ontzien zich niet om zichzelven opzettelijk
ta verminken.
Do verontwa rdi?de geneesheer, die al deze
beweringen met feiten uit zijn praktijk staaft,
ehchb strengen straffen tegen zulke geweten-
looze bedriegers, cie dan ook door hunne
kameraden gemeden worden, maar door de
E gacring, zonderling genoeg, worden ge
steund door bet toekennan van smartegeld,
tegen do rapportan der doctoren in.
Ook toont dr. Eihrts do Haan zich een
voorstander van strengere kenring in Ne
derland vóór de wc-rving - van een voor-
ter* idende opleiding van jonge militaire
geneisheeren door één of meer oudere col
lega's en van de samenstelling van een
leerboek over specifiek Indische ziekten, tot
ontmaskering van simulanten.
Een apostel der matiglieid.
(Uit het Engelsch.)
Mijn naam is Simon Wortbington; fk ben
een oude vrijer van veertig jaar eD, als ik
'fcz^lf zeggen mag, iemand van een zeer ge
regelde levenswijs. Ik rook slechts enkele
sigaren daags en drink niet meer dan twee
glazen wjjn aan tafel, zoodat ik met alle
vrijmoedigheid m|j er op durf beroemeD,
dat ik de matigheid voorsta. Gy kunt u dus
'myn groote verbazing voorstellen, toen de
man met de lange haren my aansprak.
Maar eerst moet ik nog vertellen wie die
persoon ia quiestis is.
Ik was op bet punt een kleine zomer-
vacantii te nomen en had daartoe alles in
gereelheid gebracht, zoodat ik met een ge
rust hart een poosje weg kon blijven. Myn
nieuw roiskostuum lag klaar en ik had nog
maar de laatste beschikkingen te raakon,
besta nde uit geld los te maken uit de Bank
en myn horloge te halen, dat gerepareerd werd.
In de Bank merkte ik een lang man op
met zwart haar en een buitengewoon waardig
oiterlyk. Hy droeg oen blauwen bril on vroeg
,den bedien Je op zal venden toon een bank
noot van vijf pond te willen wisselen. Beleefd
het by my eer^t mijn zaakjes afhandelen.
By den horlogemaker trof ik hem toevallig
weer; by koebt er een kleinigheid van zilver,
wat weet ik niet meer, en toen ik wegging,
deed hy mot een buiging de deur voor
mjj open.
Da man frappeerde my door zyo zonderling
voorkomen, zonder er veel by te denken keek
ik nog eens naar zyn afhangende schouders.
lange, zorgvuldig gekamde haren en lenige,
witte handen.
Ik hield hem voor een plattelandsdokter,
een musicus of een apostel van een of ander
matigheidsgenootschap.
„"Wat gaat my die man aan en waarom
zal ik nog verder aan hem deDken?" zeile
ik in. myzelf, terwyi ik op een omnibus
sprong. Ik merkte, dat er reeds iemand op
de bank had plaats genomen, doordat ik op
zijn knie terechtkwam. Ik keerde my dadelyk
om, om myn excuses te maken, en zag tot
myn verbazing, dat het niemand anders was
dan myn groote onbekende.
„Pardon," bracht ik met ecnigo moeite uit
„Volstrekt niet, volstrekt niet," de woorden
vergezeld van een paar overdreven beleefde
buigingen: „hot was myn schuld, ik had op
moeten schikken. Ik ben niet door een
kleinigheid beleedigd, mijnheer; neen, tot
dezulken bebcor ik niet. Al waart ge met
opzet op myn knie gaan zitt9n, myaheer,
dan nog had ik u vergeven. Dat is niet meer.
dan een staaltje van myn christ.-npHcht,
mynheer."
Ik boog; een paar jonge meisjes tegenover
my glimlachten heimelyk even en do omnibus
atcpt9 om twee dames ia te litem
„Schik op, mynheer, schik op, plaats voor
de dames. Nog een kLin eindje, mynheer;
dank u, dank u. We moeten nooit nalaten
alles te doen wat we kunnen voor de schoone
sekse, mynheer."
De meisjes glimlachten nu openlyk.
„De jeugd is lichtzinnig, mynheer,ver
volgde myn buurman, „wel eens te licht-
zionig. Nog een dame, mynheer, schik op."
Ik zat roeds zoo nauw dat ik me ni.t meer
verroeren kon, doch trachtte hem toch nog
te gehoarzameo.
Eensklaps snoof hy ja, Iaat ik zeggen,
zeer onbebbelyk.
„Tabak," fluisterde hij in zichzelf, en toen
harder: „Tabak, mynheer; rookt u?"
„Als u er belang in stelt, j ik rook."
„Verschrikkelyk, ik ruik het; weer een
geval van nicotine-vergiftiging, groote dingen.
Mynheer, het zal u dcoien. Weet gy dat?
„Heel laEgziam, ongetwijfeld.''
„Langzaam", herhaalde hy hoofdschuddend
en op e3n graftoon; „dat denken ze allen,
die arme dwazen. Mynheer, nog eer ge dezen
omnibus verlaat, kunt ge een kind des doods
zyn."
„Best mogelijk."
„Eoo'iors zyn ook drinkers; ge drinkt, myn
heer, ontken het niet"
„Ik ben een onverbeterlijke dronk.iarJ;
iederen Zaterdagavond heb ik delirium tra-
mens; ge ziet toch wel, dat ik mijn einde
naby ben."
„G\j dryft den spot met my", bier werd
dreigend eon lange, beenigo wijsvinger opge
stoken. „Gy paait u zelf rret u wys t> maken,
dat gü een matig drinker zyt, en ge vermcodt
niet, dat de drankduivel steeds op do losr I gt,
zyn klauwen reeds uitslaat om u te verslinden.
Eer gy dazen omnibus verlaat, ziet go wellicht
roeda van die kleine, glinsterend grosne slan
getjes, die er in werkelijkheid niet zyn, doch
die alleen in uw verhitte verbeelding bestaan.
Ik verzeker u, mynheer, het is meer gebeurd."
„Toch niet als men eerst aan nicotine-
vergiftiging bezwykt."
„Jawel, eerst delirium, dan de dood; het
lot van den rooker en den dronkaard beiden
kan uw deel zyD. Ik waarschuw u."
De twee meisjes lachten onophoudelijk; de
beide oude dames luisterden aandachtig toa.
Blykbaar vonden ze de preek toepasselijk en
beschouwden ze my reeds als een diap ge
zonken zondaar.
„Ik waarschuw u", herhaalde de man, met
een stom alsof die uit den grond kwam; „het
pad i3 smal en glibberig en gy gaat hals over
kop de hoogte af; pas op!'
„Pas gy zelf op", antwoordde ik, my ge
weld aandoende bedaard te biy veD, „zelfs een
geheelonthouder kan te veel van het geduld
zyner toehoorders vergen."
Myn buurman grabbelde in zyn jaszak en
bracht eindeiyk een grooten, geelzyden zakdo:-k
te voorschyn, waarmede hy zich de oogen
ging zitten afwisschen.
,Ik spreek tot uw eigen bestwil", schreide
by van uit de diepte; „het is myn plicht een
verdwaald schaap tot de kudde terug te
brengen."
De meisjes schokten tegen elkaar aan, de
oude dames keken met bewonderende blikken
naar hem op. Een van haar pinkte een
traan weg.
Nu is het genoeg", zeide ik wcedend, en
om myzelf le bedareD, voegde ik er bji: „Ik
kan me toch niet verlagen door tegen een
waanzinnige te gaan vechten."
Ik stond dus op, maar myn tegenparty
greep my by den arm.
„Noen, biyf gy, ik zal gaan."
„Dat kan me niet andera dan aangenaam
zyn", zeide ik en ging weor zitten.
„Ja, ik zal gaan, myn tegenwoordigheid ia
u onaangenaam en dus vorwyder ik mij. Het
is myn plicht, adieu, mynheer. Dank ochter,
dat ik u gewaarschuwd heb en vergeet niet
de vreeseiyke woorden: delirium tremens en
nicotine-vergiftiging. O, ik zie het wel, ge
gelooft my niet, laat my uw hand op uw
hart leggen."
Hy greep myn hand en drukte die ergens
onder myn overjas.
„Meent ge werkeiyk, dat een hart, hetwelk
zóó slaat, het lang kan uithouden? Uwheele
voorkomen, uw teint, alles voorspelt my de
vreeselyke catastrophe. Nogmaals: ge zyt
gewaarschuwd.*
Ik duwde zyn hand weg en maakto de
myne vry; by wierp een blik op de oude
dames, schudde het Loofd en sprong van den
omnibus.
De jonge meisjes vielen van de eene lach
bui in de andere. Schaterend stegen ze een
paar straten verder uit, zoodat ik alleen bleef
met de vrouwen van Ioeftyd, die my met
blikken, waarin duidelijk sngst en afkeuring
te lezen stond, aanschouwden. Do eene, oio
aangeplakte zwarte krullen droeg, merkte op,
alsof z~j de jongere wilde onderwijzen:
„Wat is onmatigheid toch ontzettend 1"
„Ja, dat is het; ontzettend."
Wat ik ontz. tt^nd vond was dat myn horloge
ketting benevens myn horloge en poitefeuillo
verdwenen waren. Myn zakken waren een
voudig geloogd, de man met de lange haren
was dus niets anders geweest dan een handige
gauwdief.
De inspecteur van politie, wien ik het ge
val voorlegde, had veel medelijden met my,
doch kon my slechts weinig hoop geven.
Uit myn verhaal maakte hy op, dat waar-
schyulyk do bekende zakkenroller „slimme
Jan" my tot zjjn slachtoffer gekozen had en dat
de beide lachende meisjes ongetwyfeld zyn
medeplichtigen waren. Op het juiste oogen-
blik konden ze dan mtyn attentie op zich
vestigeD.
Myn eigendommen heb ik nooit teruggezien.
Maandag 20 December 1897.
Eedactie: L. S.-Y. „Mokphy". Adres: «J. F. ESSEB, Nieuwe B|)o 106, Lelden.
Schaaknieuws.
Da Zondag in Den Haag gehouden wedstryd was druk bezocht. De deelnemers speelden
als voigt:
Eerste Klasse.
Mat, Utrecht,
v. d. Meulen, Leiden.
Van Dam,
Moqu tte, Utrecht.
Mdlia, Rotterdam,
Hoge win 1, Utrecht,
Te Kolsté,
Hartung, Rotterdam.
Mann, 's-Hage.
Esser, Leiden.
Mat
v. Dam.
Malta in,
by loting.
HartUDg.
Mat.
Hartung II. -
Mat L
Van Dam IV.
Rem. Mann l
wint by lot. J
Van Dam
Maun V.
In do 2de klasse was: Aalhuizen (Rotterdam) I, (by loting); Leussen(Leiden) II; Ridderhof
(Leiden) HE, (by loting); Da Min (Rotterdam) IV; De Koning (Delft) V; Splinter (Leiden)
VI; Dykman (Rotterdam) VII; Tinholt (Amsterdam) VIII, (by loting); Bauer (Delft) IX;
Luyendijk (Utrecht) X.
Des avonds werd de schaak voorstelling met levende figuren gegeven. Dit was een schitte
rend fiasco.
Schaakpartij No. 52.
Fransche Partij.
Beter
was P o 5
De pion f5 was, zooals
6. Ban».
t'. Walbrodt.
P d 7;
11
L d 7
gemakkelijk te zien was,
D b 3
12
LcG
ni.t te winnen.
Wit.
Zwart.
0-0
13
D d 7
18
g8
e4L
1
e 6
P f 4
14
T a d 8
P f 4
19
Telip
d 4
2
dS
Tel
15
T f 6
Tael
20
Lh 4
F c 3
3
P f 6
Er dreigde h 4 ea P f e 6.
g 3
21
L g 5
e a 5-:
4
e d 5
D c 2
16
Pf 7
P h 3
22
Ld2:
Pf3
5
L e 7
P h 5
17
D d 2
23
T e 8
L d 3
6
0—0
Nog te vroeg,
eerst moest
T e 8
24
D o 8
P e 2
Z
P e 4
wit den andersn Toren vrij
Remise gegeven;
een ander
c 3
8
f5
maken dcor Ld 2 te spelen.
resultaat
kan niet
verwacht
P 65
9
P d 7
17
T e 6
worden,
want de spelen
f3
10
Pgö
L d 2
18
staan geheel gelijk
Probleem No. 53 ian A. v.
Zwart.
'twé-
Helde, Deventer.
Oplossingen in te zenden by J. .T.
Colpj, Lange Mare 18, vóór Zaterdag.
Oplossing Probleem Na. 52.
L c 4 LxL PxL^.
Ld 5. DXLT
L e 6 TxLx
L f 7. PxL=p
e7XP Dxd6=F
g x h. L f 4 qz.
Pf6 TXgrp
Pf8. Lg7T
L d 4 D b 2 rp
L anders D X L
e3. D X e q=
e 6. T b 5 dp
Mat in 2 zetten.
Goede opL No. 51 ontvangen van:
Leiden: J. v. Beverer, M. v. Beve-
ron Jzn., J. De Borr, jhr. Strick Van
Linscboton, G. H. Key, J. J. De Caspaiis,
R. Paulides, P. W. Gerstel.
Amsterdam: A A. J. Ridderhot
Deventer: G. W. Eloo3t?rbosr.
Praatjes over Kunst.
Vlokken.
CXXIX.
In de jongsto „Kroniek" gaf Haverman
eon zser mcoi, t.er gevoeld kinderportretje.
Prachtig is o. m. het haar van htt slapend
wichtje weergegeven, en de roode druk van
de litho verhoogt niet wei.ig htt algemeen
aspect. In lmgen tyd zagen wy niet zulk
doorwrocht werk van dezen aitist, diö overigens
zoo dikwyls in zyn uiterst savanto teeke-
ningen wat dioog schijnt. DU nu is een
by zon der gevoaLig dingetje, en het opvouwen
in hot week'.lad, waardoor dat kopje wor-t
gemutileerd, wil ons een gruwel tosschynen.
Och! Mojht de ertist er toe te bewegen
zyn, afzon-Jerlykö proefdrukken in den handel
te brengen l
Een ernstig gemeend en warm woord van
hulde wordt bier de Redactie van den Studen
ten-Almanak getracht.
"Want waarlijk, dit boekdeeltje g6tuigt van
het „goed-memrD m.t kunst."
Het welverzorgde bandje van Wonckebach
(bet3r nog dan dat van het vorig jaar) en
het uitmuntend geiykend portret van professor
Mac Gillavry door Jan Vtth, wyzen heen
naar zeer verblydendo tejkenon in de Stu
denten-wereld in zake „kunst."
Edochlaat ik niet al t9 vroeg juichen 1
"Want de pedel van hefc Corps, de heer
Klein, gaf mij ook inzage van een ander
per.odiebje, „S.phir", dat ook zyn intrede in
onze L9idsche Studenten-wereld coet, (en
daarbuiten?)
Als in „Minerva's" hoofdartikel het vol-
g-nöe niet te lezan stond, dan zou ik over
de veföchyning v^n „Saphir" hebben gezwegen.
„Saphir is gekjmen, daarom meen ik een
ieder te mogen toeroepen: Steun de redactie 1
Steun haar door hot blad te lezen en door
by drag en te sturen. Steun haar met „gaven
van uw geest", maak, dat de wereld het niet
dood trapt, want het zou zeker jammer zijn,
wanneer het blyken moest, dat een blaadje,
alleen gebaseerd op scherts en geestigheid,
niet bestaan kon hier".
Doob, nu daar in „Minerva" een hoofd
arükel gewyd is aan dat „prul"r nu sla ik
het „pluksel" van den Almanak op en vind
na Byron's citaat: „'t Ia done", do Holland-
sch9 echo: „'t Is dun".
Als men héól zacht gestemd is, niet beïn
vloed door triestige contrasten van het leven
indien men een „mooi oogen'ulik" wil hebben,
dan gaat men op, om het laatste werk van
Van Daalhoff te bezien.
Want dez9 schildor heeft thans een doek
voltooid, dat, grenzend aan z;jn „klein, klein
kleut.rtje", de volle victorie is van zyn illusie,
in dat vorig werk neergelegd.
't Gegeven is sober: een klein kinöeke,
lustig spslend met een achter zich slepend
locomotiefje, wandelt in den hof.
Als een aurecol wordt dat kindeke omlijst
door een prachtig gevuld en begrepen stoenon
hofje, terwyl het milieu wordt gevormd door
het kindeke zelf en een paar witte blaemekens.
Dit schildery van Van Daalhoff is een werk
om in een museum te plaatsen. C. V.
Gemengd Nieuws.
Uit Delfzyl wordt gemeld: Een
der bemanning van het verongelukte schip
„Victoria," kapt. Baas verhaalde, dat zy
op de terugreis in de Finsohe Golf een he.vigen
storm kregen, met zeer hooge z^eön, waar
door het schip, krakende en schuddende, aar
de willekeur der golven werd overgeleverd,,
en elk oogenblik het gevaar groater werd
van 5f te kantelen öf te stranden en verloren
te gaan. In dien toestand waren zy genood
zaakt de masten te kappen en verder den
storm af te wachten tot het einde. Na den
storm heeft het schip nog ruim 3 dagen voor
anker gelegen met een deklast, geheel bedekt
met ys, en steeds doorgeseind met flambouw-
seinen, enz., zonder dat er eenige redding
van het in 't zicht zynde land kwam op
dagen. Wel werd er één uur contra flambouw-
sein van den wal gegoveD, maar geen teeken
v^n hulp werd gezien.
Eindelyk gelukte het de aandacht te trek
ken van een Deensche stoomboot, die nader
kwam om hulp te verleenen, aanvankeiyk
door het schip op sleeptouw te nemen, maar,
doordien het slepende schip telkens dwars
scheeps achter de boot geraakte, brak de
tros, het schip dreef af en strandde, waarna
het volk, met eenige in haast byeenge-
pakte goederen, op de stoomboot overging en
aan land werd gezet. Het schip is dasrna
door midden gebrokenhet volk heeft nog
8 dagen in Rusland vertoefd en toen de reis
naar Rotterdam aanvaard; daar heeft het
2 dagen oponthoud gehad, om vervolgens
den L4den dezer te Delfzyl aan te komen. De
kapitein is in Rusland achtergebleven. Esn
der matrozen ia by een val op het beysde
dek inwendig licht gekwetst geworden.
De heer Baas, reeder van het schip, wononda
te Delfzyl, heeft de bemanning onmiddellijk
na ontvangst van het telegram reisgeld toege
zonden van Rotterdam naar hunne woon
plaatsen.
De beide personen, die te Rotter
dam in voorloopige hechtenis waren gehouden
in zake den moord te B?rkenwoude, zyn
daaruit ontslagen.
De moord te Gentilly. Dein-
structie in de afsehaweiyke moordgeschiedenis
te Gentilly, nabjj Parys, waarvan een vorig
nummer de akelige byzonderbeden vermeldde,
heeft even verrassende als huiveringwekkende
resultaten opgeleverd. Beide verdachten, da
34-jarige champignonskweeker Xavieracge
Carrara, een Italiaan .van geboorte, doch sinds
eenige maanden genaturaliseerd' Fransebman,
en zyn 23 jarige vrouw Louise Julie Roelant,
dia uit Rysel afkomstig is, hebben een
voor zoover men kan nagaan volledige
bekentenis afgelegd.
Zooals men weet, viel de vrouw het eerst
door de mand. Zy verklaarde aan den prefect
der Paryscho politie, mr. Cochefert, onder
don drang van een heftige begeerte, om haar
bezwaard gemoed te verlichten,, dat haar
man de moordenaar van den gelddrager
Lamare van het Comptoir d'Escompte te
Pary3 was. Haar maB had haar uiteengezet,
dat aan hun berooiden toestand door een
misdaad een eind zou kunnen worden gemaakt.'
Deze misdaad zou bestaan in het vermoorden
van een der gelddragecs, die op den vervaldag
van twee wissels, die Carrara niet in staat
was te hoaoreereo, zich ten hunnent zouden
vervo?gen. De eerste gelddrager, kassiers
knecht van het Crédit Lyonnais, ontkwam
aan het r.oodlot, dat b07en zyn hoofd zweefde,
door de omstandigheid, dat hy geen geld by
zich had.
Do tweede echter, die later op den dag
een wissel presenteerde, werd door Carrara
met een zwaren Engelschen schroefsleutel,
dien hy daartoe opzettelijk had gereed gelegd;
doodgeslagen, waarna men het ïyk, waarop
een som van 20,200 franken werd huitgemaakt,
in een soort steeogroeve, ingericht tot bewaar-
en droogplaats van champignons, tot asch ver
brandde.
Deze verklaring van de vrouw bleek niet
volledig te zyD. Toen Carrara, met zyn vrouw
geconfronteerd, vernam, dat deze hem ver
raden had, barstte hy in bedreigingen en ver->
wonschingen uit, poogde eerst nog zyn ont-
fcentemsr te handhaven, doch liet zich emdelyk
door wraakzucht tegen de verraadster vervoe
ren, zyn schuld t9 bekennen en haar verklarin
gen aan ta vullen met feiten, die zy in haar
eigen voordeel verzwegen had. Het kwam nu
uit, d.it de vrouw het moordplan niet alleen
gosdgekt uri, maar haar man ook een teeken
gegeven had om den doodelyken slag op het
hoofd van den rampzaligen Lamare toe te
brengen.
De vrouw, op haar beurt overmeesterd dooc
woede tegen haar man, die haar blykbaar t?gen
haar verwachting de kans om den dans te
ontspringen te iam, heeft nu nog andere feiten
aan het licht gebracht, die met deze zaak wel
riets te maken hebben, docb di9 voor cp
appreciatie van den misdadigen aanleg v?^
het echtpaar van het hoogste belang zyn.
Zy deelde in de gevangenis aan den heet
Cochefert mede, dat haar man in de laatstg
jaren dxiamaal zyn boel in brand gestoken
had, om door middel van de assurantiapre»
mies uit de schuld te geraken. Ook dit bleek
waar, maar niet volledig te zyn.
Carrara, opnieuw met zyn vrouw geconfron
teerd, wist aan te toonen, dat zy op zijn ver-
zosk deze branden had gesticht! Blijkbaar met
het oogmerk, om hem den lust tot het doen van
verdere onthullingen t9 laten vergaan, heeft
de vrouw thans verklaard, nog veel meer ten
oadeele van haar man te weten. De heer
Cochefert, natuuriyk zeer belangstellend, kon
echter verder niets uit haar krygen dan de
verzekering, dat zy dit te gelegener tyd zou
mededeelen.
De knecht Caplain, die door Carrara aan
vankelijk als de eenige schuldige, liter als
de me 'eplicbtige, was aangewezen, is, nadat
«le ongegrondheid van deze insinuaties was
ge deken, goiyk gomold, op vryo voeton gesteld.