feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. N°. 11596, A«. 189? Maandag; 13 T>ecemt>er. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een ongelukkigs jeugd. PRIJS DËZËB COURANT: Voor Leiden per 3 maanden Franco per post Afzonderlijke Nomraers 005 PRIJS DER ADVERTEJiTIËN Van 1-6 regel6 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero letters naar plaatsruimte. - Voor het incasseeren buiton de stad wordt 0 05 berekend. Is bij invoering van den persoon- lijken dienstplicht een reserve kader nog noodig Dezo vraag, in de Middelburgse lie Courant gedaan, wordt in hetzelfde blad bevestigend beantwoord, indien men blijvend op ruime en doelmatige wijze wenscht te gemoet te komen in de dringende behoefte aan reserve* aanvoerders, zonder onnoodig nadeel te be rokkenen aan de maatschappelijke belangen der jongelieden. Deze meening ia gegrond op de volgende overwegingen: dat de theor. opleiding, die een deel van den eersten oefeningstyd van den milicien vordert, bi] het reservekader plaats vinlt buiten het leger (bijna kosteloos voor het Rijk), zoodat de eerste oefeningstijd van het porsoneel van dat kader, die geheel valt in de meest vruchtbare öefeningsmaanden, uitsluitend kan worden besteed aan do practïsche opleiding; dat, terwijl op het kweeken van sergeanten uit de militie niet in voldoende mate kan worden gerekend, alle kaderreservisten ten minste den sergoantsgraad bereiken; dat in het gunstigste geval de militie slechts enkele officieren zil kunnen leveren, doch het roservekader thans, na een drie jarig bestaan, 25 jongelieden telt, die het examen voor reserve-officier (vaandrigs examen) met goed gevolg hebben afgelegd, terwijl een viertal kadeireservisten reeds tot reserve tweede- luitenant benoemd is; dat tlzoo de opleiding van den intellectueel ontwikkelde betere uitkomst belooft by het reservekader dan by de militie, tenzij da o rzte oefeningstijd van den milicien bedui lend langer zou zijn dan acht maanden; dat voorts by de wet op de reserve voor de landmacht bepalingen zyn vastgesteld, welker naleving waarborgt, dat het reserve kader voortdurend., op de hoogte blijft van zfin taak, doch dat tor zake van het militie- kader0 slechts het beste te hopen is; dat dan ook uit militair oogpunt één der gosde zjjdon van de invoering van persoon lijken dienstplicht zal zijn, dat zij de intel lectueel ontwikkelden drijven zou naar het reservekader, d. w. z. in de richting, die hun by minderen druk hoogere waarde doet erlan gen voor de levende strydkrachten; dat voor gedrang aan den ingang van het reservekader geenerlei vrees behoeft te be staan, omdat de behoefte groot genoeg is om massa's te kunnen toelaten, en wijl voorts, indien te eeniger tijd het aanbod de behoefte overtreffen zou, het legerbestuur over tal van eenvoudige hulpmiddelen beschikt tot strem ming van den toeloop. Het Centrum bespreekt do vraag of hot geraden is met do Regeering mee te gaan, waar dezo den persoonlijken dienst plicht wenscht in te voeren. Aan het op schrift: „Een sprong in het duister," biykt al, dat het blad deze vraag ontkennend be antwoordt. De stryd over de invoering van persoon lijken dienstplicht is thans een geheel andere dan in 1891, toen minister Bergansius met een gansche legerorgani9atie kwam. „Thans Heeft men slecht3 te doen, of zal men slechts te dosn krijgen met een voor bereidingswetje. Wat daarop volgen zal moeten wy afwachten. Onder dit opzicht verdient het optreden van generaal Bergansius ongetwyfeld de voor keur boven de tactiek, door de tegenwoordige Regeering gevolgd. Bij de behandeling van welke zaak ook is het g6wonscht, dat men zooveel mogeiyk een overzicht kan krijgen van het geheel. Eon regeering, die van haar plannen een gesloten boek maakt en slechts de inleiding voor aller oogen openslaat, heeft het aan zicbzelve te wyten, wanneer een z'ker wanirouwen ontstaat. Een zuiver objectief oordeel over het door d9 Regeering in te dienen ontwei p is daarom onder de gegeven omstandigheden niet wel mogoiyk. B.j inwilliging vi,n het verlangen der Regeering zegt men A zonder te weten hoe B er zal uitzijn. Min legt den grondslag voor een huis, waarvan nog niets bskend is omtrent de inleiding, als anders zins. En men neemt het initiatief tot een hervorming, waarvan men all03n met zeker heid zeggen kan, dat zü metteityd groots persoonlyke en fiQanciöjla offers zil vergen." Ddt bet wijze politi k zou zyn om de Regeering blindelings to volgen op dezsn weg vol voetangels on klemmen, kan 11 cl Centrum ni.t inzien. Hst blad meent, aat er ook dringender zaken op afdoening wachten. „Dus zal deze of gene o .s togenvoeren moet het leger dan maar steeds blyven in een toestand, waarover algemeen geklaagd wordt? Hierop zouden wy willen antwoor den, dat er nog genoeg voor het leger kan worden gedaan, zonder nu tot de zoogenaamd groote hervormingen over te gaan. D3 heer Van Houten heeft eenige behartigenswaa diga wenken gegeven, daarbij puttende ui' de ervaiïng, welke zijn mini ster löele löóp'baan hem verschafte. „Met leedwezeD," scbraef hfi in De Avondpost„moet de minister jaar in aar uit tol van requesten om vrystelling afwyzen van gezinnen, die door den militie plicht van den kostwinner in armoede, althans in groote ongelegenheid worden gebracht. En hoe velen requestreeren niet, omdat zü weten, dat het toch niet baat? Worden voor de werkelijke kostwinners, omtrent wie natuurlijk zeer zorgvuldige détailbepalingen noodig zyn, faciliteiten gegeven en daarentegen de vry stelling van eenige zoons geen kostwii- ners opgeheven, dan wordt de algemeene druk verlicht en armoede of verarmen van tal van gezinnen voorkomen. Dan heeft men, sociaal althans, een groote verbetering aan gebracht." Hel Centrum toont zich met do redoneering van mr. Van Houten ingenomen, en verheug I zich vooral over diens bestryding van het nu invoeren van den persooniyken dienstplicht, om een andere reden: „Daardoor zal dan toch een einde worden gemaakt aan de voorstolling, als ware de quaestie van den persooniyken dienstplicht een katholieke quaestie. Vooral de zooge- Tweede Blad. Op de marktpleinen onzer voornaam ste plaatsen zegt Het Nieuws van den Dag ziet men tegenwoordig tal van vogelaars, voorzien van ettelijke „loopers", lange kooien, waarin zeer vele gevederde zangers zonder voedse', zonder drinken, byna zonder ruimte, zitten opgepropt en wachten op de koopers van een of meer der arme slachtoffers. Zie ze aan, hoe „dik", „suf" en „naar" onder scheidene putters en süsjss daar zitten! Het is hun de mosite niet waard, de zon, die ze andors hartstochtelijk bezingen, te zien. Ge durig schudt de vogelaar de massa heen en weer, om ze „erg fleurig" éu „gezond" te doen schynen. Groot is de aanvoer van sysjjs, die voor 12'/, tot 20 cents per stuk worden afgeleverd. Edelvinken, zeer fraaie, joDge vogels, gaan voer één stuiver in andera handen, terwijl de barmpje8 het tot 71/, en de robynen tot 30 cents brongen. De putters, minder talryk, worden op prijs gehouden en gaan niet onder den gulden. En zjj, die vogels koopen, gaven zy het den dieren nog maar goed. Maar zy weten in Vele gevallen niet, hoe zy ze moeten be handelen. „Vinken, sijsjes, robyntjes en barmpjes" lusten gaarne brood, vooral gekookt vleesch en zouteviseb. „Hoe groener het water in het glaasje kykt en hoe leelijker het riekt, hoe aangenamer het voor onze zangers is". Dergelfiken onzin en nog moer hoort men door den vogelaar uitkramen, om do insecten- verdelgers voor een paar centen aan den man te brengen. Praat hiertegen eens! Het volk gelooft deu gewetenloozen man, die met ge scheurde jas, oogekamde haren en andorhalven klomp er toch wel „verstand" van heeft. Koopt men een paar móóie exemplaren en hergeeft men den dieren de vryheid, dan heet het: „Die kerel is gek 1" Het aitikel van dr. Pynappel in het Han delsbladdoor ons in hoofdzaak in een vorig O/erzicht medegedeeld waarin hy op grond van den inhoud van De(n) Wegwijzer, het tydschrift voor geheel-onthouding, betoogde een kentering waar te nemen by de geheelonthouders in dier. zin, dat zy minder onverdraagzaam worden jegens de matigheids-voorstanders, is niet zonder protest gebleven. Dr. J. H. Gunning Wz., te Zwolle, heeft er eon artikel tegen geschreven, waar van wy, eenmaal dit onderworp onder de aandacht gebracht hebbende, nog melding moeten maken. Dr. G. spreekt ten stelligste tegen, dat de geheel-onthouders zyn bijgedraaid. „De mee ningen, door niet-geheel-ontbouders ons toe- g schreven, worden door het overgroote deel van ons niet gedeeld," schryft hy. „Wij repu- diêeren ze. Dat men ze ons voortdurend weer toeschryft, kunnen wy alleen wyten by som migen aan onkunde, by velen aan onbewusten tegenzin tegen de geheel-onthouding." Hü haalt de volgende opmerking aan, in Juli '96 door dr. P. in het Handelsblad ge schreven: „Wanneer de geheel-onthouders tot het volk gingen en zeiden: „Zoolang niet de alcohol geheel verdwijnt, zoolang zal al de ellende, die het misbruik veroorzaakt, blyven bestaan en daarom moet de drank verdwyntn. Wy weten, dat de schadelykheid van het matig gebruik niet bewezen is gd wy zeggen niet, dat u dit zal deren. Maar wy zeggen tct u, die matig dri kt: doe afstand ter wille van uw buurman, die zwak is. Wat u geen schade dost, kan door uw voorbeeld hem ten val brengen. Nut of voordeel kan u de drank niet schenken bewaar hem voor de enkele ge legenheid, dat hy nuttig zyn kan" wanneer zy zoo spraken, hoeveel vrienden zouden zy zich niet maken." Da geheel-onthouders hebben nooit iets andors gezegd of verdedigd, schryft dr. G. Hy beeft zjlfs nooit pen juistere, bondigere uiteenzetting van het standpunt der onthoudois gelezen dan d^ze omschryving, dia dr. P. als oen hypothetische geeft. Dat men oon beweging moet beoardealen naar haar corypheoën on erkende woordvoerders, is iets, dat aan dr. P. toch niet eirst behoeft gezeg3. Op de vraag waarom hy dan in de bekende stelling.n tegen het overdreven yveren der geheel-onthouders waarschuwde, antwoordt dr. G., dat hy ook een kentering had waarge nomen, maar oen kentering ton kwade.' „Die overdreven of liever verkeerde meoningen, die men ons vroeger ton onrechte toeschreef, zy dreigden in den laatsten tyd iogang te vinden in onze kringen, en daarom moest er tegen geprotesteerd worden. Het zyn die pro testen, die de heer P. ten onrechte vcor do teekenen eener kentering heeft aangezien." En ton slotte protesteert dr. G. dan ook allernadrukkelijkst tegen eiken toeleg om bem of byv. den -redacteur van Df(r) Wegwijzer eventueel als gunstigo uitzonderingen ycor te 6tel'on en vindiceeit hy voor hen het recht om te zoggen, dat zij beter weten wat in hun kringen do heerschende opvatting is dan bti tenstaanders. Dan is de zaak dus deze, schryft dr. P. in een onderschrift, dat in den aanvang der beweging geen overdreven of verkeerde mee- ningon zyn geuit, maar dat ze in den laatsten tijd ingang dreigden te vinden. Vandaar de protesten van den beer Gunning en anderen^ Van het eerste stadium droeg dr. P., eerlijk gezegd, geen konnis. Van het tweede wel en daarover sprak hij. De waardeering van den heer G. had hy trouwens ook niet altyd kunnen verwachten. Het maakte gewoonlijk den indruk, dat de geheol-onthouders op nie mand zoo gebeten waren als op de matig- heilsraannen, ook van zyn kant. Dat dr. G. bereid is, hem, ook con „sociëteitsbozoekor" en „matigheidsman", thans via het bureel van bet Handelsblad de hand te reiken, is hem een zeer gewaardeerd bewys, dat er in dit opzicht by hem wel sprake is van kentering. En daarom beantwoordt hy dien handdruk van ganscher harte. kranig officier en te zeer bemind aan het hof, dan dat hy hier zou komen wonen. Hy weet zeer goed, dat niemand beter zyn goederen zou kunnen besturen dan zyn moeder, en hy laat baar viy meesteres. En dan, by is nog zoo jongl" Clotilda bleef in een pynlijk nadenken ver zonken. De vreugde van dien ochtend was weder ver van haar; oen woord had haar vrees en bezorgdheid weder opgewekt. Graaf Do Montigny, de vriend van den ongelukkigen baron Dj Trévacnes, kende haar treurige geschiedenis; zyn weduwe konde haar even eens. Indien het geheim eens ontdekt werd, dan kon zy vaarwel zoggen aan haar veilig heid, haar zoete toevlucht, de welwillende bescherming van de edele gravin! Het was haar als een drenkeling, die zich aan een tak vasthoudtreeds bereikt hy den oever, hy zal gered zyn, maar de tak breekt onder zyn pogingen en hy ziet zich met wanhoop medegeslourd naar het verderf, waaraan hy meende te ontkomen. Eindo'yk echter werd z\j een weinig kalmer; er bestond geen kans, dat De Montigny's haar zouden herkennen; werkeiyk, hoe groot was het verschil tusschen dez3 arme, ver magerde vrouw, op wier gelaat het lyden zijn stempel gedrukt had, en het vrooiyk», jonge in iye, dit zich vroeger ontspande in net slot park van Montigny! Ctotille zag dan ook, dat haar vrees geen werkelijkheid werl. De etna week volgde op de andere, zonder dat een of ander voorval do diepe rust, waarin zy zich. verheugde, kwam verstoren. De gaston ven do gravin keerden naar Weenen terug, en zy was voor langen tyd van haar ongerustheid bevryd. Gravin Yon Ritheim had haar bescherme lingen niet vergeten; zy bracht dikwyis een bezoek in do woning van den houtvester en Schepte veel behagen in de liefkoozingen en hot aardig gepraat van Blanche. Meer dan eens bracht zy haar jongere kinderen, Sigis- mund en Tecla, mede, die weldra op goeden voet stonden met de kleine vreemdelinge. By do wederkomst der lente wil le de eiele dame mevrouw De Saint-Fursy een verblyF verschaffen, meer overeenkomstig, zooals zy zeide, haar geboorte en stand. Clotilde gevoelde zich wel gelukkig in de eenvoudige, rustige kamer, maar de vrees een last te zyn voar de goeie Lena deed haar het aanbod van de gravin zonder tegenwerpiog aannemen. Van het oude, verwoeste slot, dat hot dorp beheersebte, stonden nog twee torens, welke weerstand hadden geboden aan de pogingen van den tyd en aan do nog meer verwoes tende hand van den menscb, overeind. In de kleinste van beiden woondo eon oude vrouw, de voedster van gravin Von Ritheim, met haar kleindochter, een weeskind van vyftien of zestien jaar. Dj groote vierkante toren bevatte nog scbocne en greote kamers. Door middel van eenige herstellingen en meubelen, zonder pracht, maar gerieflijk, werd er voor de ballingen een aangename woning ingericht. Uit een der vensters viel de blik in de vallei; men zag aan den voet van het kasteel het dorp en de kerk, wier toren zich naar de naamd christelijk historische pers beyver zich deze voorstelling ingang to doen vinder Blykbaar hoopt zy aldus de aarzeling te"over winnen van hen, die voor het aangekondig wetsontwerp slechts zeer maiige sympetei gevoelen en by wie du3 de vrees voor il bo;ch ildiging „met Rome te heulen" nu dei doorslag moet geven. Gelukkig echter, zoo vervolgt het blad gaan reeds vele oogen opeD. Da quaesli* is vry. Men kan, katholiek zijodq, zouder b9 zwaar de afschaffing der plaatsvervanging toejuichen. H9t geldt hier geen stryd tus schen Roomsch en onroomsch, zolls geen stryd tusschen hen, dis in 'c afgetrokken* voorstanders of tegenstanders der rempla- coaring zyn, maar eenvoudig de vraag: ol io-voeiing van den persooniyken dienstpl.c~t ondor de gegeven omstandighodon en als onderdeel oen er nog onbe kende reorganisatie der levend? strydkrachten nuttig en noodig is?" Dij liatste vraag beantwoordt Hel Cenlrurr ontkennoiid. Na vermelding evenals wij in ons vorig Overzicht Vc.n hetgeen de zeeroeiw. heei P. M. Bols, te LeideD, over het plan van mr. G. Blom (herdenking van den vrede van Munster) in hst midden bracht, schryft de Middelburgsche Courant het volgende: Nu, wat ons bilreft, kan men het door rrr. Blom geopperde idee gerust laton varoa en behoeft do Rageering daarop allormi:ic.t in te gaan. De rechte geestdrift voor zul een feestviering kan er toch mot bestaan; het feit is al te lang geleden en wy zyn zoo vanzelf gewoon aan den toestand van gods dienstvrijheid, enz. in ons land, dat Lismand zich meer kan indenkeD, hoe het wdeer is geweest, en warm worden voor hot hel n. Hot zou dus een zeer opgeschroefde be weging worden, geheel gaande buitm hi t volk. Daarby zou zulk oen gedenkdag allicht bot sein wezen, .zooals nu trouwens al blykf, vojr het noodeloos oprakelen van allerlei grieven; wat zeer goed kan vermeden worden, omdat het hoegenaamd geen reden hee:t zich in 1898 te verdiepen in hetgeen 250 jaar goleden nuttig en noodig was. En te m:nder, nu de grieven zich hoofdzakelijk zull.-n bewegen op een gebied, waar zooveel vo.taDgels en klemmen liggen. Bovendien komt het ons voel beter voor zulke gedenkdagen, bijv. cie van den slag van Waterloo, af te schaffen; zy herinneren slechts aan oude grieven, die al lang ver geten zyn. Zulke herinneri igen hebben getn nut; en werken slechts de verbroedering der volkeren tegen. En ter wille van het voorgeslacht, dat ons die zegeningen, een gevolg van hun stryd, heeft gebracht, behoeven wy waariyk geen meerdere gedenkdagen in het leven te roepan. Wy zyn het davrom in deze ebeel e n i met de Zwolsclie Courant, dat min in tiet- volgende jaar 't beste dcet zicb te bepalen tot de Koninginnefeest9n. Dit behoeft echter voor hen, die den Munsterschen vrede wille vieren, geen bdetsel te zyn het voor her- bouwvallen scheen te willen vorheffjn, maar ze niet te kunnen bereiken, do rivhr, en d: vruebtboomon reeds vol bloesems. Andere vensters kwamen uit op een binnenplaats, door de eeuwen veranderd in een lachend veld. Op die plaats, waar zich vroeger de krygsli9den en talrijke vazallen van do lie ren van Ritheim verzamelden, toonden r.u bloemen haar kleuren en verspreidden er haargeurm. Daar, in de lange warande, waar vroe;or da schoono jonkvrouwen wandelden, nestelden nu zwaluwen. Hot was een aardig gezicht, het kind te zien spelen tusschen die oude muren en bet hoofd kronen met do bloemen, welke d ar groeiden. Dikwyis hoadde zy do witte geit van moeder Suzanne, terwyi Anny, do jongo wees, die de beide bannelingen bediende, in het, boscb het voeder verzamelde, dat het bcesb noodig had. Dikwyis ook ging het kind op' hit grastapyt naast de oude vrouw zitten ea luisterde dan met graagte naar de verbalen en sprookjes, welke de oude vertelde, terwyi zy aan htt spinnewiel weikte. Een olm, welke by de gioote poort stond, beschaduwde een bank, gemaakt van neer*' gevallen steonen. Dit was de geliefkoosde verblyfplaats voor mevrouw Do Saint Pursy. Van daar kon zy het spel van haar kind gadeslaan, en dikwyis, war neer dit tusschen de bouwvallen rondhuppelce of in de linden* laan, welke van het kasteel naar bit bosch leidde, vulden de oogen der moeder zich u:e| tranen, en voorde lnar verte3lding baar nar^ een an lore streak, (Wordt vervolgd.) t 10) Ka een zeker aantal jiren, in die afzondeling doorgebracht, kwam het ongeluk haar bezoe ken; haar echtgenoot, dien zü innig beminde, stiorf, haar drie kinderen nalatend. Otto, de oudste, was rcods meer dan twintig jaar oud; Sigismund en Tecla waren beiden nog kinderen. Daarna kwamen do troebelen in Frankrijk. Vrouwe Von Ritheim had de ongelukkigen bitter beweend, on daar kwam eindelijk de bloeddorstige dood haar koninklijke vriendin wegrukken. Do hevigste verontwaardiging doordrong haar fiers ziel bü de gedachte aan de miriaden, bedreven door die ellendelingen, dia den mond vol hadden van brooderschap. Na al die blagen was do weduwe nog gods- dienstiger en liefdadiger gewordenalle armen van don omtrek kenden den weg naar haar ka teel, waaruit niamand terugkeerde zondir er troost en hulp verkragen te hebben. De eiele dame gevoelde zich in het 1 üzonder aangetrokken tot de ongelukkige bannelingen, die door de vreessiyke Revolutie naar den gastvrijen toitm van Duitschland verdreven worden. Die mannen, die vrouwen van def- tigen stand, gewoon aan alle gemakken van den overvloed en nu plotseling in de vreese- Ijjkste ellende gestort, wekten zeer baar modelüden op, en Clotilde was nitt de eerste, die' bi) haar een welwillende ontvangst had genoten. Hier onderbrak Lena even haar verhaal en schudde het hoofd. „Ik zou niot," zoo vervolgde zü dan, „mün dierbare meesteres iets willen verwüten en geen slecht oordeel willen uitspreken over de Franscbe dames. Maar toch spijt het mü, dat de jonge graaf Otto, die had kunnen ki9zen uit de edelste en rükste meisjes van dit land, een van die Franceses heeft gehuwd. Men zegt, dat zü btkoorlpk is, dat is waar, maar zü heaft geheel haar vermogen verloren mot de Revolutie; ik moet bekennen, dat zulk een sympathie voor de slachtoffers wel wat te ver gedreven is." „En weet u," vroeg Clotilde, „tot welke familie die jongo vrouw behoort?" „Ja," antwoordde Lena, „het is de dochter van graaf Da Montigny, die sinds verscheidene jaren in Duitschland was komen wonen." „Graaf Da Montigny!" zeide Clotilde ver rast; „kent ga hem, Lena?" „Neen, mevrouw, ik heb hem nog nooit gezien. Hü heeft den jongen Otto te Weenon leeren kennen en op zün sterfbed zgn vrouw ou zün dochter aan do goedheid van vrouwe V m Ritheim aanbevolen. Do hoer Otto was zóó getroffen door de 6choonhiil en het ocgelok van de wees, dat de liefde op het medelUden is gevolgd, en hü heeft om wille van haar verzaakt de schitterendste partüen, waarop bü uitzicht had." „En," zude Clotilde, nog immor in de war, „komen de dames Ds Montigny in dit land woaen „O heen," antwoordde Lena, „zü blüven te Weorién, en de hear Otto ook; hü is een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5