feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
N°. 11596,
A«. 189?
Maandag; 13 T>ecemt>er.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Een ongelukkigs jeugd.
PRIJS DËZËB COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden
Franco per post
Afzonderlijke Nomraers
005
PRIJS DER ADVERTEJiTIËN
Van 1-6 regel6 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero
letters naar plaatsruimte. - Voor het incasseeren buiton de stad
wordt 0 05 berekend.
Is bij invoering van den persoon-
lijken dienstplicht een reserve
kader nog noodig
Dezo vraag, in de Middelburgse lie Courant
gedaan, wordt in hetzelfde blad bevestigend
beantwoord, indien men blijvend op ruime
en doelmatige wijze wenscht te gemoet te
komen in de dringende behoefte aan reserve*
aanvoerders, zonder onnoodig nadeel te be
rokkenen aan de maatschappelijke belangen
der jongelieden.
Deze meening ia gegrond op de volgende
overwegingen: dat de theor. opleiding, die
een deel van den eersten oefeningstyd van den
milicien vordert, bi] het reservekader plaats
vinlt buiten het leger (bijna kosteloos voor
het Rijk), zoodat de eerste oefeningstijd van
het porsoneel van dat kader, die geheel valt
in de meest vruchtbare öefeningsmaanden,
uitsluitend kan worden besteed aan do
practïsche opleiding;
dat, terwijl op het kweeken van sergeanten
uit de militie niet in voldoende mate kan
worden gerekend, alle kaderreservisten ten
minste den sergoantsgraad bereiken;
dat in het gunstigste geval de militie slechts
enkele officieren zil kunnen leveren, doch het
roservekader thans, na een drie jarig bestaan,
25 jongelieden telt, die het examen voor
reserve-officier (vaandrigs examen) met goed
gevolg hebben afgelegd, terwijl een viertal
kadeireservisten reeds tot reserve tweede-
luitenant benoemd is;
dat tlzoo de opleiding van den intellectueel
ontwikkelde betere uitkomst belooft by het
reservekader dan by de militie, tenzij da
o rzte oefeningstijd van den milicien bedui lend
langer zou zijn dan acht maanden;
dat voorts by de wet op de reserve voor
de landmacht bepalingen zyn vastgesteld,
welker naleving waarborgt, dat het reserve
kader voortdurend., op de hoogte blijft van
zfin taak, doch dat tor zake van het militie-
kader0 slechts het beste te hopen is;
dat dan ook uit militair oogpunt één der
gosde zjjdon van de invoering van persoon
lijken dienstplicht zal zijn, dat zij de intel
lectueel ontwikkelden drijven zou naar het
reservekader, d. w. z. in de richting, die hun
by minderen druk hoogere waarde doet erlan
gen voor de levende strydkrachten;
dat voor gedrang aan den ingang van het
reservekader geenerlei vrees behoeft te be
staan, omdat de behoefte groot genoeg is om
massa's te kunnen toelaten, en wijl voorts,
indien te eeniger tijd het aanbod de behoefte
overtreffen zou, het legerbestuur over tal van
eenvoudige hulpmiddelen beschikt tot strem
ming van den toeloop.
Het Centrum bespreekt do vraag of hot
geraden is met do Regeering mee te gaan,
waar dezo den persoonlijken dienst
plicht wenscht in te voeren. Aan het op
schrift: „Een sprong in het duister," biykt
al, dat het blad deze vraag ontkennend be
antwoordt.
De stryd over de invoering van persoon
lijken dienstplicht is thans een geheel andere
dan in 1891, toen minister Bergansius met
een gansche legerorgani9atie kwam.
„Thans Heeft men slecht3 te doen, of zal
men slechts te dosn krijgen met een voor
bereidingswetje. Wat daarop volgen zal moeten
wy afwachten.
Onder dit opzicht verdient het optreden
van generaal Bergansius ongetwyfeld de voor
keur boven de tactiek, door de tegenwoordige
Regeering gevolgd. Bij de behandeling van
welke zaak ook is het g6wonscht, dat men
zooveel mogeiyk een overzicht kan krijgen
van het geheel. Eon regeering, die van haar
plannen een gesloten boek maakt en slechts
de inleiding voor aller oogen openslaat, heeft
het aan zicbzelve te wyten, wanneer een
z'ker wanirouwen ontstaat.
Een zuiver objectief oordeel over het door
d9 Regeering in te dienen ontwei p is
daarom onder de gegeven omstandigheden
niet wel mogoiyk. B.j inwilliging vi,n het
verlangen der Regeering zegt men A zonder
te weten hoe B er zal uitzijn. Min legt den
grondslag voor een huis, waarvan nog niets
bskend is omtrent de inleiding, als anders
zins. En men neemt het initiatief tot een
hervorming, waarvan men all03n met zeker
heid zeggen kan, dat zü metteityd groots
persoonlyke en fiQanciöjla offers zil vergen."
Ddt bet wijze politi k zou zyn om de
Regeering blindelings to volgen op dezsn
weg vol voetangels on klemmen, kan 11 cl
Centrum ni.t inzien. Hst blad meent, aat er
ook dringender zaken op afdoening wachten.
„Dus zal deze of gene o .s togenvoeren
moet het leger dan maar steeds blyven
in een toestand, waarover algemeen geklaagd
wordt? Hierop zouden wy willen antwoor
den, dat er nog genoeg voor het leger kan
worden gedaan, zonder nu tot de zoogenaamd
groote hervormingen over te gaan. D3 heer
Van Houten heeft eenige behartigenswaa diga
wenken gegeven, daarbij puttende ui' de
ervaiïng, welke zijn mini ster löele löóp'baan
hem verschafte. „Met leedwezeD," scbraef hfi
in De Avondpost„moet de minister jaar in
aar uit tol van requesten om vrystelling
afwyzen van gezinnen, die door den militie
plicht van den kostwinner in armoede, althans
in groote ongelegenheid worden gebracht. En
hoe velen requestreeren niet, omdat zü weten,
dat het toch niet baat? Worden voor de
werkelijke kostwinners, omtrent wie natuurlijk
zeer zorgvuldige détailbepalingen noodig zyn,
faciliteiten gegeven en daarentegen de vry
stelling van eenige zoons geen kostwii-
ners opgeheven, dan wordt de algemeene
druk verlicht en armoede of verarmen van
tal van gezinnen voorkomen. Dan heeft men,
sociaal althans, een groote verbetering aan
gebracht."
Hel Centrum toont zich met do redoneering
van mr. Van Houten ingenomen, en verheug I
zich vooral over diens bestryding van het nu
invoeren van den persooniyken dienstplicht,
om een andere reden:
„Daardoor zal dan toch een einde worden
gemaakt aan de voorstolling, als ware de
quaestie van den persooniyken dienstplicht
een katholieke quaestie. Vooral de zooge-
Tweede Blad.
Op de marktpleinen onzer voornaam
ste plaatsen zegt Het Nieuws van den Dag
ziet men tegenwoordig tal van vogelaars,
voorzien van ettelijke „loopers", lange kooien,
waarin zeer vele gevederde zangers zonder
voedse', zonder drinken, byna zonder ruimte,
zitten opgepropt en wachten op de koopers
van een of meer der arme slachtoffers. Zie
ze aan, hoe „dik", „suf" en „naar" onder
scheidene putters en süsjss daar zitten! Het
is hun de mosite niet waard, de zon, die ze
andors hartstochtelijk bezingen, te zien. Ge
durig schudt de vogelaar de massa heen en
weer, om ze „erg fleurig" éu „gezond" te
doen schynen.
Groot is de aanvoer van sysjjs, die voor
12'/, tot 20 cents per stuk worden afgeleverd.
Edelvinken, zeer fraaie, joDge vogels, gaan
voer één stuiver in andera handen, terwijl de
barmpje8 het tot 71/, en de robynen tot 30
cents brongen. De putters, minder talryk,
worden op prijs gehouden en gaan niet onder
den gulden.
En zjj, die vogels koopen, gaven zy het
den dieren nog maar goed. Maar zy weten
in Vele gevallen niet, hoe zy ze moeten be
handelen.
„Vinken, sijsjes, robyntjes en barmpjes"
lusten gaarne brood, vooral gekookt vleesch
en zouteviseb. „Hoe groener het water in
het glaasje kykt en hoe leelijker het riekt,
hoe aangenamer het voor onze zangers is".
Dergelfiken onzin en nog moer hoort men
door den vogelaar uitkramen, om do insecten-
verdelgers voor een paar centen aan den man
te brengen. Praat hiertegen eens! Het volk
gelooft deu gewetenloozen man, die met ge
scheurde jas, oogekamde haren en andorhalven
klomp er toch wel „verstand" van heeft.
Koopt men een paar móóie exemplaren en
hergeeft men den dieren de vryheid, dan heet
het: „Die kerel is gek 1"
Het aitikel van dr. Pynappel in het Han
delsbladdoor ons in hoofdzaak in een
vorig O/erzicht medegedeeld waarin hy
op grond van den inhoud van De(n) Wegwijzer,
het tydschrift voor geheel-onthouding, betoogde
een kentering waar te nemen by de
geheelonthouders in dier. zin, dat zy
minder onverdraagzaam worden jegens de
matigheids-voorstanders, is niet zonder protest
gebleven. Dr. J. H. Gunning Wz., te Zwolle,
heeft er eon artikel tegen geschreven, waar
van wy, eenmaal dit onderworp onder de
aandacht gebracht hebbende, nog melding
moeten maken.
Dr. G. spreekt ten stelligste tegen, dat de
geheel-onthouders zyn bijgedraaid. „De mee
ningen, door niet-geheel-ontbouders ons toe-
g schreven, worden door het overgroote deel
van ons niet gedeeld," schryft hy. „Wij repu-
diêeren ze. Dat men ze ons voortdurend weer
toeschryft, kunnen wy alleen wyten by som
migen aan onkunde, by velen aan onbewusten
tegenzin tegen de geheel-onthouding."
Hü haalt de volgende opmerking aan, in
Juli '96 door dr. P. in het Handelsblad ge
schreven: „Wanneer de geheel-onthouders tot
het volk gingen en zeiden: „Zoolang niet de
alcohol geheel verdwijnt, zoolang zal al de
ellende, die het misbruik veroorzaakt, blyven
bestaan en daarom moet de drank verdwyntn.
Wy weten, dat de schadelykheid van het matig
gebruik niet bewezen is gd wy zeggen niet,
dat u dit zal deren. Maar wy zeggen tct u,
die matig dri kt: doe afstand ter wille van
uw buurman, die zwak is. Wat u geen schade
dost, kan door uw voorbeeld hem ten val
brengen. Nut of voordeel kan u de drank niet
schenken bewaar hem voor de enkele ge
legenheid, dat hy nuttig zyn kan" wanneer
zy zoo spraken, hoeveel vrienden zouden zy
zich niet maken."
Da geheel-onthouders hebben nooit iets
andors gezegd of verdedigd, schryft dr. G.
Hy beeft zjlfs nooit pen juistere, bondigere
uiteenzetting van het standpunt der onthoudois
gelezen dan d^ze omschryving, dia dr. P. als
oen hypothetische geeft. Dat men oon beweging
moet beoardealen naar haar corypheoën on
erkende woordvoerders, is iets, dat aan dr.
P. toch niet eirst behoeft gezeg3.
Op de vraag waarom hy dan in de bekende
stelling.n tegen het overdreven yveren der
geheel-onthouders waarschuwde, antwoordt dr.
G., dat hy ook een kentering had waarge
nomen, maar oen kentering ton kwade.' „Die
overdreven of liever verkeerde meoningen,
die men ons vroeger ton onrechte toeschreef,
zy dreigden in den laatsten tyd iogang te
vinden in onze kringen, en daarom moest er
tegen geprotesteerd worden. Het zyn die pro
testen, die de heer P. ten onrechte vcor do
teekenen eener kentering heeft aangezien."
En ton slotte protesteert dr. G. dan ook
allernadrukkelijkst tegen eiken toeleg om bem
of byv. den -redacteur van Df(r) Wegwijzer
eventueel als gunstigo uitzonderingen ycor te
6tel'on en vindiceeit hy voor hen het recht
om te zoggen, dat zij beter weten wat in hun
kringen do heerschende opvatting is dan bti
tenstaanders.
Dan is de zaak dus deze, schryft dr. P. in
een onderschrift, dat in den aanvang der
beweging geen overdreven of verkeerde mee-
ningon zyn geuit, maar dat ze in den laatsten
tijd ingang dreigden te vinden. Vandaar de
protesten van den beer Gunning en anderen^
Van het eerste stadium droeg dr. P., eerlijk
gezegd, geen konnis. Van het tweede wel en
daarover sprak hij. De waardeering van den
heer G. had hy trouwens ook niet altyd
kunnen verwachten. Het maakte gewoonlijk
den indruk, dat de geheol-onthouders op nie
mand zoo gebeten waren als op de matig-
heilsraannen, ook van zyn kant. Dat dr. G.
bereid is, hem, ook con „sociëteitsbozoekor"
en „matigheidsman", thans via het bureel van
bet Handelsblad de hand te reiken, is hem
een zeer gewaardeerd bewys, dat er in dit
opzicht by hem wel sprake is van kentering.
En daarom beantwoordt hy dien handdruk
van ganscher harte.
kranig officier en te zeer bemind aan het hof,
dan dat hy hier zou komen wonen. Hy weet
zeer goed, dat niemand beter zyn goederen
zou kunnen besturen dan zyn moeder, en
hy laat baar viy meesteres. En dan, by is
nog zoo jongl"
Clotilda bleef in een pynlijk nadenken ver
zonken. De vreugde van dien ochtend was
weder ver van haar; oen woord had haar
vrees en bezorgdheid weder opgewekt. Graaf
Do Montigny, de vriend van den ongelukkigen
baron Dj Trévacnes, kende haar treurige
geschiedenis; zyn weduwe konde haar even
eens. Indien het geheim eens ontdekt werd,
dan kon zy vaarwel zoggen aan haar veilig
heid, haar zoete toevlucht, de welwillende
bescherming van de edele gravin!
Het was haar als een drenkeling, die zich
aan een tak vasthoudtreeds bereikt hy den
oever, hy zal gered zyn, maar de tak breekt
onder zyn pogingen en hy ziet zich met
wanhoop medegeslourd naar het verderf,
waaraan hy meende te ontkomen.
Eindo'yk echter werd z\j een weinig kalmer;
er bestond geen kans, dat De Montigny's
haar zouden herkennen; werkeiyk, hoe groot
was het verschil tusschen dez3 arme, ver
magerde vrouw, op wier gelaat het lyden zijn
stempel gedrukt had, en het vrooiyk», jonge
in iye, dit zich vroeger ontspande in net slot
park van Montigny!
Ctotille zag dan ook, dat haar vrees geen
werkelijkheid werl. De etna week volgde op
de andere, zonder dat een of ander voorval
do diepe rust, waarin zy zich. verheugde,
kwam verstoren. De gaston ven do gravin
keerden naar Weenen terug, en zy was voor
langen tyd van haar ongerustheid bevryd.
Gravin Yon Ritheim had haar bescherme
lingen niet vergeten; zy bracht dikwyis een
bezoek in do woning van den houtvester en
Schepte veel behagen in de liefkoozingen
en hot aardig gepraat van Blanche. Meer dan
eens bracht zy haar jongere kinderen, Sigis-
mund en Tecla, mede, die weldra op goeden
voet stonden met de kleine vreemdelinge.
By do wederkomst der lente wil le de eiele
dame mevrouw De Saint-Fursy een verblyF
verschaffen, meer overeenkomstig, zooals zy
zeide, haar geboorte en stand. Clotilde gevoelde
zich wel gelukkig in de eenvoudige, rustige
kamer, maar de vrees een last te zyn voar
de goeie Lena deed haar het aanbod van
de gravin zonder tegenwerpiog aannemen.
Van het oude, verwoeste slot, dat hot dorp
beheersebte, stonden nog twee torens, welke
weerstand hadden geboden aan de pogingen
van den tyd en aan do nog meer verwoes
tende hand van den menscb, overeind. In de
kleinste van beiden woondo eon oude vrouw,
de voedster van gravin Von Ritheim, met
haar kleindochter, een weeskind van vyftien
of zestien jaar.
Dj groote vierkante toren bevatte nog
scbocne en greote kamers. Door middel van
eenige herstellingen en meubelen, zonder
pracht, maar gerieflijk, werd er voor de
ballingen een aangename woning ingericht.
Uit een der vensters viel de blik in de
vallei; men zag aan den voet van het kasteel
het dorp en de kerk, wier toren zich naar de
naamd christelijk historische pers beyver
zich deze voorstelling ingang to doen vinder
Blykbaar hoopt zy aldus de aarzeling te"over
winnen van hen, die voor het aangekondig
wetsontwerp slechts zeer maiige sympetei
gevoelen en by wie du3 de vrees voor il
bo;ch ildiging „met Rome te heulen" nu dei
doorslag moet geven.
Gelukkig echter, zoo vervolgt het blad
gaan reeds vele oogen opeD. Da quaesli* is
vry. Men kan, katholiek zijodq, zouder b9
zwaar de afschaffing der plaatsvervanging
toejuichen. H9t geldt hier geen stryd tus
schen Roomsch en onroomsch, zolls geen
stryd tusschen hen, dis in 'c afgetrokken*
voorstanders of tegenstanders der rempla-
coaring zyn, maar eenvoudig de vraag: ol
io-voeiing van den persooniyken dienstpl.c~t
ondor de gegeven omstandighodon
en als onderdeel oen er nog onbe
kende reorganisatie der levend?
strydkrachten nuttig en noodig is?"
Dij liatste vraag beantwoordt Hel Cenlrurr
ontkennoiid.
Na vermelding evenals wij in ons vorig
Overzicht Vc.n hetgeen de zeeroeiw. heei
P. M. Bols, te LeideD, over het plan van mr. G.
Blom (herdenking van den vrede van
Munster) in hst midden bracht, schryft
de Middelburgsche Courant het volgende:
Nu, wat ons bilreft, kan men het door
rrr. Blom geopperde idee gerust laton varoa
en behoeft do Rageering daarop allormi:ic.t
in te gaan. De rechte geestdrift voor zul
een feestviering kan er toch mot bestaan;
het feit is al te lang geleden en wy zyn zoo
vanzelf gewoon aan den toestand van gods
dienstvrijheid, enz. in ons land, dat Lismand
zich meer kan indenkeD, hoe het wdeer is
geweest, en warm worden voor hot hel n.
Hot zou dus een zeer opgeschroefde be
weging worden, geheel gaande buitm hi t volk.
Daarby zou zulk oen gedenkdag allicht bot
sein wezen, .zooals nu trouwens al blykf, vojr
het noodeloos oprakelen van allerlei grieven;
wat zeer goed kan vermeden worden, omdat
het hoegenaamd geen reden hee:t zich in
1898 te verdiepen in hetgeen 250 jaar goleden
nuttig en noodig was. En te m:nder, nu de
grieven zich hoofdzakelijk zull.-n bewegen
op een gebied, waar zooveel vo.taDgels en
klemmen liggen.
Bovendien komt het ons voel beter voor
zulke gedenkdagen, bijv. cie van den slag
van Waterloo, af te schaffen; zy herinneren
slechts aan oude grieven, die al lang ver
geten zyn. Zulke herinneri igen hebben getn
nut; en werken slechts de verbroedering der
volkeren tegen.
En ter wille van het voorgeslacht, dat ons
die zegeningen, een gevolg van hun stryd,
heeft gebracht, behoeven wy waariyk geen
meerdere gedenkdagen in het leven te roepan.
Wy zyn het davrom in deze ebeel e n i
met de Zwolsclie Courant, dat min in tiet-
volgende jaar 't beste dcet zicb te bepalen
tot de Koninginnefeest9n. Dit behoeft echter
voor hen, die den Munsterschen vrede wille
vieren, geen bdetsel te zyn het voor her-
bouwvallen scheen te willen vorheffjn, maar
ze niet te kunnen bereiken, do rivhr, en d:
vruebtboomon reeds vol bloesems. Andere
vensters kwamen uit op een binnenplaats,
door de eeuwen veranderd in een lachend
veld. Op die plaats, waar zich vroeger de
krygsli9den en talrijke vazallen van do lie ren
van Ritheim verzamelden, toonden r.u bloemen
haar kleuren en verspreidden er haargeurm.
Daar, in de lange warande, waar vroe;or da
schoono jonkvrouwen wandelden, nestelden
nu zwaluwen.
Hot was een aardig gezicht, het kind te
zien spelen tusschen die oude muren en bet
hoofd kronen met do bloemen, welke d ar
groeiden.
Dikwyis hoadde zy do witte geit van
moeder Suzanne, terwyi Anny, do jongo wees,
die de beide bannelingen bediende, in het,
boscb het voeder verzamelde, dat het bcesb
noodig had. Dikwyis ook ging het kind op'
hit grastapyt naast de oude vrouw zitten ea
luisterde dan met graagte naar de verbalen
en sprookjes, welke de oude vertelde, terwyi
zy aan htt spinnewiel weikte.
Een olm, welke by de gioote poort stond,
beschaduwde een bank, gemaakt van neer*'
gevallen steonen. Dit was de geliefkoosde
verblyfplaats voor mevrouw Do Saint Pursy.
Van daar kon zy het spel van haar kind
gadeslaan, en dikwyis, war neer dit tusschen
de bouwvallen rondhuppelce of in de linden*
laan, welke van het kasteel naar bit bosch
leidde, vulden de oogen der moeder zich u:e|
tranen, en voorde lnar verte3lding baar nar^
een an lore streak, (Wordt vervolgd.) t
10)
Ka een zeker aantal jiren, in die afzondeling
doorgebracht, kwam het ongeluk haar bezoe
ken; haar echtgenoot, dien zü innig beminde,
stiorf, haar drie kinderen nalatend. Otto, de
oudste, was rcods meer dan twintig jaar oud;
Sigismund en Tecla waren beiden nog kinderen.
Daarna kwamen do troebelen in Frankrijk.
Vrouwe Von Ritheim had de ongelukkigen
bitter beweend, on daar kwam eindelijk de
bloeddorstige dood haar koninklijke vriendin
wegrukken. Do hevigste verontwaardiging
doordrong haar fiers ziel bü de gedachte aan
de miriaden, bedreven door die ellendelingen,
dia den mond vol hadden van brooderschap.
Na al die blagen was do weduwe nog gods-
dienstiger en liefdadiger gewordenalle armen
van don omtrek kenden den weg naar haar
ka teel, waaruit niamand terugkeerde zondir
er troost en hulp verkragen te hebben. De
eiele dame gevoelde zich in het 1 üzonder
aangetrokken tot de ongelukkige bannelingen,
die door de vreessiyke Revolutie naar den
gastvrijen toitm van Duitschland verdreven
worden. Die mannen, die vrouwen van def-
tigen stand, gewoon aan alle gemakken van
den overvloed en nu plotseling in de vreese-
Ijjkste ellende gestort, wekten zeer baar
modelüden op, en Clotilde was nitt de eerste,
die' bi) haar een welwillende ontvangst had
genoten.
Hier onderbrak Lena even haar verhaal en
schudde het hoofd.
„Ik zou niot," zoo vervolgde zü dan, „mün
dierbare meesteres iets willen verwüten en
geen slecht oordeel willen uitspreken over de
Franscbe dames. Maar toch spijt het mü, dat
de jonge graaf Otto, die had kunnen ki9zen
uit de edelste en rükste meisjes van dit land,
een van die Franceses heeft gehuwd. Men
zegt, dat zü btkoorlpk is, dat is waar, maar
zü heaft geheel haar vermogen verloren mot
de Revolutie; ik moet bekennen, dat zulk
een sympathie voor de slachtoffers wel wat
te ver gedreven is."
„En weet u," vroeg Clotilde, „tot welke
familie die jongo vrouw behoort?"
„Ja," antwoordde Lena, „het is de dochter
van graaf Da Montigny, die sinds verscheidene
jaren in Duitschland was komen wonen."
„Graaf Da Montigny!" zeide Clotilde ver
rast; „kent ga hem, Lena?"
„Neen, mevrouw, ik heb hem nog nooit
gezien. Hü heeft den jongen Otto te Weenon
leeren kennen en op zün sterfbed zgn vrouw
ou zün dochter aan do goedheid van vrouwe
V m Ritheim aanbevolen. Do hoer Otto was
zóó getroffen door de 6choonhiil en het
ocgelok van de wees, dat de liefde op het
medelUden is gevolgd, en hü heeft om wille
van haar verzaakt de schitterendste partüen,
waarop bü uitzicht had."
„En," zude Clotilde, nog immor in de war,
„komen de dames Ds Montigny in dit land
woaen
„O heen," antwoordde Lena, „zü blüven
te Weorién, en de hear Otto ook; hü is een