N°. 11587
Donderdag 2 December.
A0. 1897
feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van t§pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
EEU SLUIFJE.
PBIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. r »"V f 1.10*
Franco per post
Afzonderlijke Nommere 0.05.'
PRIJS DEB ADVERTENTIES
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.171!. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
IJet Vaderland bestrijdt hot ook door ons
oesproken artikel van den oud-minister Van
Houten in De Avondpost tegon den per-
•ooniyken dienstplicht.
Het voornaamste argument van mr. Van
Houton is het sociaal belang der plaatsver
vangers.
Het Vaderland merkt hierbij vooreerst op,
lat er hoogere overwegingen kunnen zijn,
lie ten gunsto van den persoonlijken dienst-
olicht pleiten en di9 dit sociaal belang in de
•chaduw stellen. Maar in do tweede plaats,
at bet argument self niet steekhoudend ie,
daar al die mannen, die dan gaarne „tot
physieke ontwikkeling en tot hot verkrijgen
van eenige algetnoene levenservaring en uiter
lijke beschaving, of ook als voorbereiding voor
maatschappelijke stellingen als politie-agent,
oppasser, stal- of huisknecht" in het leger
willen gaan, zonder beroepssoldaat te wor
den gebruik kunnen maken van Art. 1
der militie wet (waaraan mr. Van Houten blijk
baar in 't geheel niet gedacht heeft), luidende:
„De militie wordt zooveel mogelijk uit vi ij wil-
igers samengesteld".
„Wat belet dien menschen, om, wanneer
de dienstvervanging niet meer bestaat, vrij
williger bjj de militie te worden? Zy verkee-
ren alsdan in veol gunstiger toestand dan als
plaatsvervanger, kunnen het corpa kiezen,
waarbij, en het garnizoon, waarin zij willen
lieneD, en staan zeker in geenen deele achter
by de andere miliciens, ook niet wat den
verplicbttn tyd van verbiyf onder do wapenen
betreft".
Wel missen zij dan de „eenige honderden
guldons", die zij als remplagant krijgen, maar
de heer Van Houten weet wel, dat slechts
aan klein deel der gelden, die voor vervangers
betaald worden, in de handen dier vervangers
terecht komt, en dat ook dit kleine gedeelte
vaak minder goed besteed wordt
„Ook, dat dit geld lang niet altyd komt
uit de beurzen van menschen, die 't goed
irissen kunnen, doch dat maar al tedikwyis
öud rs hun jongens ia den dienst doen ver
vangen uit valsch eergevoel of verkeerde
kinderliefde en zich zoodoende financiöel ver
zwakken en soms to gronde richten. Neemt
men nu bierfcy nog in aanmerking, hoe
outtig htt voor menigen jongen zal zyn, die
'.icb nu doet virvangeD, om eens zelf in het
leger te cJienen, dan twyfelen wjj niet, of
de onpartijdige beoordeelaar zal ons toegeven,
lat het hoofdargument van dsn heer v. H.
al litter weinig om 't lyf heeft."
Na ook op de andere punten mr. Van
Houten weerlegd te hebben, besluit Het
Vaderland aldus:
„Wy meenen, dat de heer v. H. aan de
voorstandera der afschaffing van de dien&t-
vtrvanging en dus ook aan het Kabinet een
iienst gedaan heeft met zyn stuk. Een zaak
moet wel zwak staan, wanneer een man met
zyn kennis en talenten ze niet op botero
wjjzo kan verdedigen. Dat het ministerieel
program zou zyn opgeeteld door iemand, dio
zich niet met de détails van het militaire
vraagstuk op de hoogte had gesteld, acht
de heer v. H. de eenig mogelyke verklaring
„voor de vooropstelling afzonderlyk van dit
punt"; maar hy hoeft biykbaar niet gevoeld,
hoe bij zelf slag op slag toont met de détails
van 't militair vraagstuk onbekend te zyn.
„Tenzij", voegt hy or aan toe, „men zou
mo9ten aznnemen, dat de- plaatsing van dit
punt op het program het politiek-atrategische
doel had het aanblijven of opnemen van
Ministers onmogelijk te maken, van wie be
kend was, dat zy er zich niet mede konden
vereenigen." Een merkwaardig slot voorwaar,
waarin wellicht de sleutel te zoeken is van
zyn gehoele beschouwiog."
Ook in Sk Avondpost zelf vindt de be
schouwing van mr. Van Houten bsstryding.
Dd majoor der infanterie G. J. W. Koolemans
Beynen wyst er op, dat da oud-minister in
zijn aanval op dezen maatregel wel een zeer
handige tactiek heeft gevolgd, maar dat hy
toch geen pricipiëele bestryding heeft gegevon.
De dikwyls aangevoerde gronden tegen het
behoud der plaatsvervanging heeft hy tiet
weerlegd, wel daarentegen reet een een sydige
beschouwing gespeculeerd op 's menschen
egoïsme, en op het medelijden met arme
gezinnen, die hun kostwinner mo3ten afstaan,
terw\]l eindelyk eigen opvattingen als vast
staande waarheden worden voorgesteld.
De schryver meent nu, dat de beweringen
van mr. Van Houten den toets van eeu
ernstig onderzoek niet kunnen weerstaan.
Hy toont vooreerst met de cyfers aan, dat
het reservekader nog by lango na niet kan
voorzien in do behoefte aan het benoodigde
kader, zoodat de opmerking .van den oud-
minister, dat het hoofdmotief voor de afschaf
fing der plaatsvervanging vervallen is, in hot
gehe6l niet opgaat.
Do veranderingen, dio mr. Van Houten in
is tegenwoordig stelsel noodig oordeelt,
hebben met de afschaffing der plaatsvervan
ging niet te maken. Do gewenschte vrystel-
ling van kostwinners was opgenomen in bet
ontwerp-Berganeius, en de aanvang van schut-
teriyke osfeuing op 20- en niet op 25- of
27-jarigen leeftyd in de ontwerpen-Seyffardt,
welke beide ontwerpen afschaffing der plaats
vervanging beoogden. Dat de meer gegoeden,
in den regel de meer ontwikkelden, kunnen
worden vervangen zonder bezwaar, is ovon-
min juist. Zy zyn in den regel als aanvoerders
noodig.
Tegenover do sociale bedenkingen van mr.
S. v. H. voert de heer K. B. het volgende aan:
„Waar de sterke arm het leger en de
vloot de ultima ratio van de staatkunde
blyft, daar dieüt de arm krachtig gemaakt
te worden volgens do regelen, die de mili
taire wetenschap aangeeft. En wanneer die
regelen in conflict zouden komen met sociale
eischen, dan mag men zich wel tweemaal
bedenken, alvorens men aan de laatste den
voorrang toekent."
Hst slot van het artikel laten wy hier volgen
„Moeten we nu, waar het de hoogste be
langen geldt van 5 millioen inwoners, de be
langen van 2000 unskilled labourers
op den voorgrond stollen? Heeft mr. Van
Houton, toen hy de arbeidswet voorstelde, de
belangen van de gezinnen, die byv. in de
steenfabrieken voordeel trokken uit het werk
van kinderen beneden de 12 jaar, of waar
hy ons coöperatie aanried, de belangen van
den middenstand op dén voorgrond gesteld?
Natuurlijk Eiet. Hst algemeen belang tegde
toen by hem zwaarder gowicht in do schaal.
Laat ons by de herziening van de grondsla
ger, waarop ons krygswezen berust, dat
voorbeeld volgen, en daarby de militaire, dat
zijn in dezen de nationale overwegingen
boven de sociale doen gaan. Misschien komt
eens de tyd, waarin men, uitgegaan van het
urbinisme, langs de historische lyn door het
provincialisme en het patriotisme het urbinisme
zal naderen. Maar we zyn er nog ver van af,
en we z\1n kinderen van onzen tijd. Mogen
we al het oog op de toekomst gericht houden,
het hsden en de naaste toekomst mogen
daarby vooral niet worden voorbijgezien. Voor
ons, Nederlanders, is het in de tegenwoordige
omstandigheden indien we e?n zelfstandig
volk willen blyven zeer zeker hoog noodig
den blik to richten op ons krijgswezen, dat
dringend om herziening vraagt; en de invoe
ring van den persooniyken dienstplicht zal
daarby, naar het oordeel van velen, zich ook
grondende op hetgeen in bet overige Europa
geschiedt, een voorname plaats moeten inne
men. Elke nieuwe instelling hoeft haar tegen
standera en baar bezwaren. L.ten de tegen
standers trachten in hun beschouwingen het
juiste richtsnoer aan te leggen, en laat ons
door eendrachtige samenwerking pogen, de
bezwaren zooveel mogeiyk uit den weg te
ruimen.
„Da insinuatie, dat minister Cremer tegen
minister Eland zou hebben gezegd: „Zegï^tel
jy den persooniyken dienstplicht voor, dan
kryg ik op goedkoop© wyze wat jongcus voor
Indië", had ik niet verwacht uit de pen van
mr. Van Houten, die uit zyn rijpe parlemen
taire ervaring ods geleerd heeft hoe weinig
samenspreking, zolfs op hoofdpunten van
staatkundig beleid, tusschen de hoofden der
verschillende departementen plaats heeft.
Moeten we nu na die ons medegedeelde
wetenschap aannemeD, dat juist op dit punt
samenwerking en samenspreking tusschen
de ministers van koloniën en oorlog vooraf
hebben plaats gehad, of moeten wede waarde
van alle aangevoerde bedenkingen naar deze
afmeten? Waar iemand als mr. S. Van Houten
tot zoodanige insinuatie zyn toevlucht moet
nemen, toont by zelf aan, dat zyn betoog
zeer zwak is."
Hier zy nog vormrrid, dat De Nederlander
het anti revolutionnaire orgaan van de groep-
De Savornin Lobman eon krachtige aan
sporing bevat voor de plannen der Regeerirg
ter zake van de afschaffing der dienstvervan-
giug, terwijl een hoofdartikel in bet Haagschc
Dagblad er mede met klem voor pleit.
De katholieke bladen namen mot groote
instemming het arlikel van mr. Van Houten
over; vooral De Tijd had or veel lof voor.
Naar aanleiding van de mededecling, dat
het Com.té van den N o d o r 1 a n d s c h e n
Journalistenkring ter ontvangst van
do buit°nlandsc'ae journalisten by do inhul
diging aan den arbeid is, een eero-Comité
heeft gevormd en werkt onder do hooge goed
keuring van H. M. de Koningin-Regentes,
scbrijft het Handelsblad:
Het is inderdaad verblijdend, dat aan dia
zyde zoo terstond is ing6zien welk een groot
belang voor hot land gelegen is in een
royale ontvangst van de buitenlandscho per3
by do kroningsfeesten. Te verwachten is bet
dan ook, dat Regeering en Kamer, vooral ook
na deze hooge sanctie, niet krenterig zullen
zyn by bet toekennen van oen subsidia.
Maar daarop mag men niet alloan dryven.
Da burgery des lar.ds en die van Amsterdam
in de eerste t plaats moet begrijpen, dat het
een vadorlandsche plicht is om mot allo kracht
en op alle mogelyke wjjzen het beoogde doel
te helpen bevorderen.
De journalisten en da dagbladdirecties zul
len natuurlyk, evenals by de wereldtentoon
stelling van '83, by de keizersfeesten on by
de tentoonstelling van '9-3 zei ven met allo
beschikbare middelen in do bre3 springen.
Maar d9 journaiisteDrecepties in 't buiten
land in Antwo'pon, Bordeaux, Kiel, Kopen
hagen, Moscou, Bud.vPesth c-n Stockholm
zijn hoe langer hoe grootscher geworden,
zoodat uit eigen middelen de Hollandscbo
journalisten sloebts een klein gedeelte van
het teDoodigde zouden kunnen byeenbrengen.
Dat kunnen zy trouwens nergen?. Overal
elders hebben hof, regoering en burgery de
ontvangst van journalisten krachtdadig ge
steund als een 1 a n d s b e la n g. Niemand,
die in 1895 do ontvangst te Kopenhagen heeft
bijgewoond en dit jaar was het in Zwe
den blykbaar weer evenzoo zal ooit vergeten
hoe do gacsche burgerij daarin opging. Het
kostte den Deenschen journalisten dan ook
niet do min3te roccito om in onkele dagen
alles moest voor dio gelegenheid zeer haastig
gaan - de noodigo geldmiddelen bijoen te
krijgen, terwyi bovendien maatschappijen en
particulieren wedijverden om bun diensten aan
te bieden.
Dat was goede koophandel! Da
Denen begrepen, dat wat zy toon ineens
uitgaven, langzamerhand met ryken interest
zou terugkomen door de voordeden, die het
land zou putten uit do prachtigo reclame,
welke het zoodoende voor zichzelf maakte.
Materieel© voordeelen door vermeerdering
van toeristen-bezoek, uitbreiding van handels
relaties en van scheepvaartbewoging mis
schien M o r o o 1 e voordeelen, door het
vestigt n van oen gunstig oordeel in het
buitenland.
Het was oen gezamenlyke advertentie van
eenige tien duizenden kronen.
Zoo beefc Nederland in 1898 do gelegenheid
om voor eenigo tien duizenden gul icm zichzelf
to advtrteoren in Europa.
Meer dan eenig ander land heeft Noderland
zulk een advertentie noodig. Staaltjes van de
onzinnige dingen, die in het buitenland over
ons geschreven wordeD, declen wy en onze
collega's soms mede.
Onze onbekendheid schaadt ons credht.
En daarom is het een daad van verstandigo
vaderlandsliefde niet alleen, maar ock van
goede koopmanschap, om te zorgen, dat do
buitenlandsche journalisten „do ooren en
de oogen van Europa", gelijk de Voorzitter
van den Kring ze in de laatste vergadering
noemde even opgetogen van Nederlands
receptie terugkeeren als van elders.
Zullen de Nederlanders zich genoegzaam
patriot en koopman gevoelen, om met a! o
middelen mede to werken tot een royale
receptie der pers in 1898?
Wy hopen zulks in het bolnng do3 lands.
De Sta'ndaard spoort den kleinen winkel
stand aan, coöperatie den coöperatie het
hoofd te bieden.
Nering en ambacht, zegt htt blad, bobben
ook hun zonde in het verloJen liggen. Mon
beeft te groote winsten willen behalen iy
weinig omzet. Men heelt to zo^r de één den
ander de oogen willen uitsteken door winkel-
pacht en uitstalling. Lang niet altoos i3 de
beste waar geleverd. Door esn ongezond
credietstelsel heeft men zichzelvcn ienio lykt
en zijn klanten verlokt tot greoter uitga?on
dan hun pasten. Kortom, de groote vcor^poid
beeft in ambaoht en nering toestanden doen
geboren worceo, die zi;h bloot gavan voor
ernstige criïiek.
Hoe 09r men nu aan deze *ris-:t ndtne n
einde maakt, hoo vaster men in den strijd
zal staan; en by dien stryd zal de beslissing-
afhangen van de vraag of, m-1 name de
kleine winkels en bedrijven, door zeiven lo
coöpereeren tot do vorming van kapitaal, lot.
h t inslaan in het groot van de boste waar,
tot bet oldtrs plaatsen vsm het onverkochte
goed, tot htt staken van den wedyvor in
schittering van winkels, enz., niet z-.lven aan
de koopers al dat gemak en al die voordeelen
zullen kunnen bieden, dia hun thans geboden
worden door den coöperatieven winkol.
Waar alios geiyk staat, geelt de koop?*
voorkeur aan een gewonen wioke-1. De gewon'
winkel is gezelliger, huislyker, minder raachi
naai, en eer&t waar de belangen van do beur)*
te sterk gaan spreken, verlegt men zyn
klandizie.
De vraag of bet tot zoodanige coöperatie
zou kunnen komen, is intusschen een uiterot
precaire.
Ambacht en nering dreef dusver byna geheel
op liet beginstl van individualisme en con
currentie.
Ieder zorgde voor zichzelf; en om wat
andoren weervoer, bekreunde men zich niet.
Klanten afkapsQ was de boodschap.
En toch, voor coöperatie is juist aan vaardinr
van het tegenovergesteld begiosel i.oodig.
Geen coöperatie km bloeien, of zo moet
wortelen kunnen in eon socialen bodem.
Slot.)
„Ik heb altyd oen afkeer van het spel
gehad en ontwyk het daarom zooveel mogeiyk,
mynhai r."
„Zooveel reden te meer, dat gy er u nu
eens aan moet wagen. U«v kans is nog niet
üitgeput. Het is een onomstooteiyke waarheid,
dat men in het begin steeds het gelukkigst is."
„Ik vortrouw niet in de gunsten van
bet lot."
„{Iebt ge het er ooit meo geprobeerd?"
jjFeen."
^Dan spreekt go met vooroordeel."
„Dit zal wel zoo wezen."
„"Ge moest eens een kans wagen."
„En indien ik verlies?"
„En zoo gy wint?"
De ridder antwoordde niet, maar hy voelde
grooten lust, om ook eens te spelen.
Do woorden van den baron klonken zoo
verlei ielyk en het gezicht der gouden Frede
riks trok hem zoo aan! Twe9 of drie koer
gewonnen en hij zou den ongelukkigen Barker
kunnen helpen! Een enkelen thaler gewaagd
en hy zou de bonooöigde som byeen hebben!
Do verleiding was groot en onwillekeurig
voelde hy naar zijn beurs. Hy herinnerde zich
echter de geringheid van het bedrag, dat hy
by zich had. Hy had onlangs aan zyn behoeftige
landgenooten zooveel uitgegeven, dat hy van
wat hem restte niet de minste buitengewone
uitgaven kon doen, of by zou zelf in geld
verlegenheid geraken. Zyn edelmoedigheid was
niet zoo onberaden, dat hy, om anderen te
helpen, zichzelf in verlegenheid bracht en zijn
eigen verbintenissen niet moer kon nakomen.
H'j woog zyn bours nog eenigo keoran in
z\jn hand; berekende nogmaals d9 uitgaven,
die hy mocht do6P# vóór hy wederom geld kon
beuren, en de onmogelijkheid daarna inziende,
om geld aan hot spel te wagen, slaakte hy
een diepen zucht.
Baron Van Aromberg, die hom gadesloeg,
bemerkte dit.
„Wel, ridder," riep hy spottend, „wat zoekt
ge toch in uw zakken?"
De Roquincourt kleurde onwillekeurig tot
achter zyn ooren. Haastig haalde hy een
snuifdoos, met goud gemonteerd, te voorscbyn.
De baron moest zoo den indruk ontvangen,
dat hy naar snuif zocht.
„Snuif deugt niet voor den inleg," zei de
baron. „Ik geloof, dat ge overtuigd z.yt, dat
ge spelen moet. Evenwel, wilt gy Frederiks
winneD, dan moet ge Frederiks wagon."
De Roquincourt zou een afdoend antwoord
hebben kunnen geven. Hy stelde zich tevreden
met een lichte schouderophaling en opende
zyn doos. De onbeschaamdheid van den baron
griefde hem zeer. Hy beschouwdo eenige oogen-
blikken het portret zyner moeder op het deksel
der snuifdoos.
„Kom," ging de baron verder, „omdat ge
uw fortuin niet durft wagen, moogt ge my
wel wat snuif geven." Hy strekte zyn hand
uit, om het snuifje te nemoo, en reeds maakte
do ridder zich goreed, aan zyn begeerte to
voldoen, toon deze zich plotseling bedacht. H'j
trok zyn doos terug en sloot haar.
„Zoo!" riep met verbazing de Duitscher;
„gy weigert inU een snuifje?"
„Ge moet het my vergeven, mynheer," ant
woordde De Roquincouit ernstig; „ieder heeft
zoo zijn begrippeD. Gy wilt niets geven,
wanneer gy speelt, en ik niet, wanneer ik
toeschouwer ben."
„Hoe? Dat kunt ge niet meenen."
„Ik meen het stellig."
„Gij weigert my dus een woinig snuif?"
„Ik weiger het u ta geven."
„Dus moet ik het koopeu?"
„Indien gy het kunt!"
De baron schaterde het uit van lachen. „Dat
is een curieus geval 1" riep hy uit. „D3 ridder
van zooeven ineens veranderd in een koop
man in snuif. En hoeveel vraagt gy er wol
voor, mynheer?"
„Een Frederik, baron."
„Een Frederik! Dat is woeker 1"
„Noen, het is handel dryven."
„Handel dryven? Zulk een som voor een
snuifje?"
„"Wat verbaast gy u daar zoo over? Alle
schryvers over economie hebben geleerd, dat
de waarde der goederen ook door de om
standigheden, waaronder ze worden verkocht,
wordt bepaald. Heeft men u nooit verhaald,
hoe in door belegering uitgehongerde steden
rattenvleesch tegen goad werd opgewogen?
En weet gy niet, dat vele reizigers in de
Sahara een parel zouden willen geven voor
oen enkelen droppel water?"
„En go meent, dat ik thans ton opzichte
van uw snuif oen geiyke positie verkreeg?"
„Wel een beetje, mynheer, want ik heb u
ieder oogenblik naar uw snuifdoos zien
zoeken, zonder dat ge hear vondt, en ge gunt
u den tyd niet om snuif te halen. Als ik u dus
voor een snuifje een Frtderik vraag, dan reken
ik met uw tegonwoordigen toestand."
„Gy hebt gel'jk en om hot vreemde der zaak
geef ik u een goudstuk voor een enkel snuifje,"
zeide baron Van Aremberg lachend.
De ridder stak hem terstond de snuifdoos toe.
„Ik heb slechts één snuifje gekocht," ging
de Duitscher voort, terwyi hy zyn beide vin
gers in do doos stak, „doch myn winst ver
oorlooft my heden eens buitengewone onkosten
te maken. Ik zal daarom twee snuifjes nemen
en geef u daarvoor twee Froderiks."
„Log ze op de tafel", antwoordde De Roquin
court; „ze zyn myn inleg."
„Ge wilt een spol wagen?"
„Ja, een enkel."
Men begon te spelen en de ridder won.
Hit drie vierde van zijn winst stak by in
zyn beurs en met het overige besloot hy
verder do kansen van het spel te beproeven.
Het volgende sp9l verloor hy. Hy waagdo
opnieuw een Frederik en won twee keer achter
elkander. Zoo ging het verder, nu eens won
De Roquincourt, dan weer verloor hy, doch
de kansen waren hem meest gunstig. Met
onrust sloeg hy den loop van het spel gade,
zoodat een toeschouwer, die hom niet kende,
hem voor een hartstocbtelyk speler zou ge
houden hebben.
Eindelyk telde de ridder de Frederiks eens
na, die voor hem lagen. Hy bevond, dat do
gewenschte som, twaalfhonderd thaler, by
elkander was. Haastig stak hy zo 'oy zyn
vongo winst in do beurs en maakte zich ge
reed, om zich te verwijderen. Toon mon dit
merkte, werden hem allerlei verwenschmgen
toegeroepen. Snel stapte by do zaal door en
lette evenmin op de kreten van woede als op
de enkelo uitroepen van vreugdo. Toen hy op
de straat aangekomen was, haalde hy ruimer
adem. Weldra had by de straat, waarin hij
woonde, bereikt.
D« nacht was intusschen ingevallen. Om dos
te beter te kunnen loopen, hield hy de voor
panden van zijn jas in do hoogte. Dit was
wel noodig, want het bad geregend en de
straat was vuil en met waterplassen bedekt.
Zyn hart klopte van vreugde by de gedachte
aan de bulp, die hij Barker kon verschaf
fen. Haast buiten adem kwam hy by zyn
woning aan.
Zoo spoedig hij kon, beklom hij de drie
trappen, die naar Barkers kamer vo?r!en, on
klopte aan de deur. Zy was gesloten! Hy
zoebt zyn eigen kamer op, in de hoop, dat
de jongeling na z\jn vartrek daar was geble
ven, maar ook daar vond hy hem niet. Hy
wilde naar den huisheer gaan en aan hem
inlichtingen omtrent Barker vragen, toen zyn
oog op een briaf, aan den baron geadresseerd,
vi'.l. HIJ brak het couvert open en las:
„Weledolo Heerl
„Gy hebt my gezegd, dat ik moest hopen,
doch ik heb daarvoor goen kracht meir. Ik
kan aan myn moeder en myn zuster geen
hulp verleenen. Dit doDkteeld kan ik niet