N». 11575 Donderdag 18 November, A°. 1897 PERSOVERZICHT. Feuilleton. Moeder cu Dochter. IDSCl FEU8 DEZER COUBAUTi Voor Leiden per 3 maanden. franco per post JLf2oni]6rl|jke Noromers r i.iot 1.40. $8ze (gouraat wordt dagelijks, met uitzondering van $on- en feestdagen, uitgegeven, PEXJS DEH ADVEETKH 'i'JÜÜJ t Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootara letters naar plaatsruimte. Voor bot Incasseer en binten do stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. In de Mtdddburgsche Courant komt de heer I. H. C. Heyse, die zeventien jaar lid is van Ged. Staten van Zeeland, op tegen de afkeu rende critiek, door prof. P. Van Geer in Vragen dos Tijds van October uitgesproken over het toezicht opdegemeonte- 1 ij k e financiën. Hy schrijft o. a.: „Hot is eon onloochenbaar feit, dat in de laatste jaren de gemeente-belastingen bijna allerwegen op schrikbarende wijze zijn ge stegen en dat men dikwijls hoort van allerlei malversatiën in 't financieel beheer van som mige gemeenten. Dit laatste gaf den hoog- leoraar vermoedelijk zijn artikel in de pen; maar ik meen, dat hy al aanstonds op eeo verkoerden weg is, wanneer de misbruiken op dit gebied door hem geweten worden aan het iungeerend stelsel van het beheer der gemeei.t i financiën, terwijl m. i. de lout schuilt in gobiokkige controle, dat is in onvolledige toepassing van Let stelsel. Bij de meeste groote maatschappijen is een raad van com missarissen, voornamelijk geroepen om con trole op het beheer te oefenendat die con trole daar meestal een wassen Deus is, kan toch moeilijk do ondougdelykheici der inrich ting bswyzen, en zoo is het ook by de ge- meentolinanciOnde controle is behoorlijk geregeld, maar zij wordt öf niet of zeer onvol ledig uitgeoefend. Dit is de fout; maar daarmede ia hot stel sel nog niet als ondeugdelijk veroordeeld. Ik geef dr. Van Geer dadelijk toe, dat niet alle leden van den Raad financiëele speciali teiten zfin; dat zeli3 in menige gemeente zoodanige specialiteiten ten eerion male ont breken, maar zou hem willen vragen, of dit zelfde niet voor een deel toepasselijk is op de door hem als zoouitnemend geprezen instelling van de Rekenkamer, die do Rijks financiën controleeit. Zijn alle leden van dat lichaam financiëele specialiteiten? My dunkt: by de benoemiügeQ in dit college valt nogal eens een en ander voor, dat tot voorzichtig oordeelen maant. Wanneer men zoo eens nagaat, wio er al solliciteert als lid der Rekenkamer, moet men tot de conclusie komen, dat velen waarlik geen boogen dunk hebben van de financio kunst van dat college. Trouwens, er is g6en school voor financiën; financiers wordon 6f als zoodanig geboren öf in de practyk gevormd, en nu zou ik Diet weteD, waarom in vele plaatsen geen bekwaam financier in den Raad zou kunnen zitten. 'Een feit is, wat dr. Van Geer niet soh\jnt te weten, dat vaak by ver- kiaziugen daarop gelet wordt, als ten minste niet blind partijbelang voorzit. Ia een viertal plaatsen van ons land, waar ik eenigen tijd gewoond heb, herinner ik mij zeer duidelijk ten aanzien van drie daarvan, dat bij verkiezingen cp financie-belangen gelet werd. In een beslifet liberale gemeente werd een heftig antl-revolutionnair èn als raadslid èn als wethouder herhaaldelijk herkozen, omdat hy een flink financieman was. Zoo gaat het ook elders." Ook de grief, dat, als Ged. Staten en Raad het eens zyn, zy do zaken kunnen regelen zooals zy verkiezen, is onjuist. Van zulk een eenheid is spoor noch schaduwen bestond zy, dan is de Commissaris der Koningin er nog om kunstmatige eenheid machteloos te maken. De bewering, als zouden Ged. Staten niet onafbankeiyk zijn als gekozen door en uit een college, waarin burgemeesters, weihouders en raadsleden zitting hebben, wordt gelogen straft o. a. door het feit, dat de schrijver zelf, ofschoon als rood en scherp bekend, her haaldelijk is herkozen. „Wat de goedkeuring van gemeente lea- ningen door Gedeputeerde Staten betreft, zoo wil de scbryvor het doen voorkomen, alsof dit slechts als een bloot© formaliteit wordt behandeld. Ik kan hem verzekeren, dat dit blykens myn zeventien-jarige ervaring geens zins 't geval is geweest, zelfs dan niet, wanneer het den schyn daarvan had, omdat w|j door omstandigheden zoodanige zaak mot grooten spoed moesten behandelen. Op do wijze en den duur der aflossing, vooral in verband mot de bestemming der leaning, werd nauwkeurig acht gegeven, en ik zou durven zeggen geen enkelo kleinigheid over het Loofd gezien. Nu geloof ik volstrekt niet, dat w>j iu Zeeland zoo uniek waren, maar kan niet aannemen, dat datgene, wat dr. Van Geer bedoelt, iets anders dan uit zondering op den gewonen regel was. Van harte juich ik zyn denkbeeld too, om do uit gaven, die 't gövulg van Rykswetten zyn, geheel voor rekening van het Ryk te nemen; maar geenszins aannemelijk dunkt my zfin voorstel, om sommige benoemingen te ont trekken aan wat by noemt „de wisselende inzichten van een wisselenden Raad." Aan de autonomie der gemeenten, oie toch al niet groot is, zou ik zoo min mogeiyk willen tornen, terwyl het ook zeer de vraag is, of de benoemingen door het centraal gezag zoo veel beter uitkomsten zouden geven. Waar neming en ervaring doen my niet gerust zyn op dat punt. Opdracht van de controle aan een door het centraal gezag gekozen provinciaal college, zooals de hoogleeraar wenscht, geeft geen beteren waarborg, als men let op de Reken kamer, welke eischen wil men dan voor bet lidmaatschap van zulk eon college stellen?" De Haarlcmscke Courant geeft een denkbeeld in overweging, waarby het stemmen onder de nieuwe kieswet van menig bezwaar zou worden ontlast, dat zich thans doet gelden. De stembiljetten worden gedrukt op een langwerpige strook dun karton, door zwarte lijnen verdeeld in even zooveel gelykvormige vakken als er candidaten zyn. Op elk vak komt voor de naam en voor naam van den candidaat en de stempel van het kiesdistrict en (zoo men dit wenscht) ook de stempel van hst stemdistrict en het facsi mile van de handteekening van den burge meester. Deze stamkaart zou er dan als volgt uitzien: JANSEN, A. hierlangs af te knippen. PIETER3EN, B. hierlangs af te knippen. REINIERSE, L. hierlangs af te knippen. WILLEMS, S. De aan oen kotlinkje boven de lessenaars vastgehechte potloodeü moeten vervangen worden door een schaar. De kiezer zoude dan, uit de langwerpige kaart, hebben uit te knippen het vakje (of de vakjes), bedrukt met den naam (of de nameD) van den candidaat (en) zyner keuze, en hst stembureau zoude hebben te waken, dat er slechts zooveel uit geknipte vakjes in de bus werden geworpen en het overige gedeelte in een daartoe be stemoe snippermaüd werd gedeponeerd. Alle by voegingen en wyzigicgen, die op de vakjes werden bevonden (uitgezonderd de vuile vinger afdrukken) zouden dan hot stembiljet van onwaarde maken. Verkorting oefeningstyd by de militie. De Tijd vestigt de aandacht op hot koninklyk besluit van 19 October, waarby de eerste oefer.iagstyd voor militieplichtigen by de infanterie en de vesting-artillerie der lichting 1898 bepaald is op acht maanden, dat is vier maanden minder dan tot dusver regel was. Kunnen in werkelijkheid acht maanden vol doende worden geacht, om het gros onzer miliciens by de infanterie tot bruikbare sol daten te vormen, zegt het blad dan ver dient natuurlijk het besluit van den minister Eland te worden toegejuicht. Het staat echter te voorzien, dat bestrijding niet zal uit'oiyveD. Waar in Duitscbland en Frankryk zelf3 een eerste Obfeningstyd van twee jaren onvoldoende wordt geacht, mag het zeker een stout stuk geheeten worden, den oefeningstyd van één jaar, zooals die tot dusver hier te lande be stond, op eenmaal met een derde te ver minderen. Wy gelooven, dat men verstandig zal handelen, zich niet te vroeg te verbeugen. Slaagt de proef niet, dan zou het wel eens kunnen gebeuren, dat men by verwisseling van ministerio van het eene uiterste in het andere verviel, on dat de achtmaandelyksche oefeningstyd fVitolyk den overgang bleek, die ons moest brengen tot een veel laDgeren op Fransche of Duitsche manier. Het blad meent, dat eenige omzichtigheid in deze geraden is. Zou mou by v. de bezwaren tegen persooniyken dienstplicht minder ernstig willen op grond van deze proefneming, dan komt het al daüolyk daartegen op. Zekerheid, dat deze proefneming zal slagen, bestaat volstrekt niet, en zoo lang jaariyks drie en twintig millioen worden uitgegeven voor het departement van oorlog, zulleD, natuuriyk, Nederlanders van alle partyen ver langen, dat voor dit ontzaglyke bedrag iets anders verkregen wordt dan een schyn-leger, samengesteld uit manschappen, die ook slechts 20) Diep het water in strekte zich die ry stoenon uit, en aan het op- en neerduiken der donkere massa's bemerkte men het ademen der zee, van waar een verfrisschende koelte naar het land toe waaide. De dames rustten op een breeden steen uit; Robert vlyde zich vóór haar in het witte zand neder. Weldra echter was Emma weer op de been. Zy zocht kleine platte steentjes, wierp ze schuiu tegen den waterspiegel op en telde, hoe vaak ze weer zouden opspringen. Harder hielp haar zoeken en ontdekte de fraaiste steentjes. Nu meende zy, dat zy eens om het verst moesten werpen, on zy bey verde zich al meer en meer zyn handigheid te overtreffen. Hy liet haar de zege. „N^en, dat geldt niet," riep zy; „ik htb wol gezien, dat gy niet met alle kracht werpt." Hy wierp nu ineens zooveel beter, dat zy den stryd opgaf. „Zoo, nu ben ik tevreden," sprak zy. Haar gezicht gloeide. Men klom weder naar boven en wandelde onder de schaduwryke renzonboomen heen, dis dicht aan den oeverkant by de zee do wacht houden. En dan een zonsondergang in de zee, van de liooge Vossespits af genoten, en een terugtocht in den maneschynl Dat wa3 ecu iioerlyke dag, bekende de architect zich zelvën. „Maar hoe kon dit bekoorlyk, bloeiend meisje op de gedachte kometi met te wiilvn trouwen en een ziekenhuis te stichten?" philo8opheerde hy. „Eik stokpaardje moet toch ten miDste een schynoorzaak hebben, maar hierMen merkt niet eens, dat de zwaarmoedigheid van mama aanstekend is. Eigeniyk, wat gaat het my aan? Ik bouw." Den volgenden voormiddag was hy reeds tydig in de tent. Emma behandelde hem nu mot allo vortrouweiykheid als een oudön bekende. Zy toonde hem ongevraagd baar schilderwerk, waarmee zy de morgenuren had doorgebracht, en klaagde, dat zü den somberen toon maar niet treffen kon. „Ik zou u waarschyniyk dien voorslag niet gedaan hebben," zeide hy, „als ik u toen gekend had. Gy moet altyd helderen zoDne6chyn en blauwe hemels schilderen." „O, gy kent my ook nu nog in 't geheel niet," verzekerde zy hoogst ernstig; „ik kan ook vreoseiyk zwaarmoedig zyn." Hy incest lachen en zy lachte mee. „Gy moogt het gelooven of niet," mees muilde zy daarop. „En in elk geval heb ik het stuk nu eenmaal begonnen en wil het ook gereed m myn portefeuille zien." „Als aandenken aan den akeliger, man," voegde hy er by, „die de teekening berispte." „Goed.... ook dat!" zeide zy na eenig nadenken. „Oprecht gesproken: ik heb my zoozeer over u geërgerdmaar gy haat volkomen geiyk." Hy nam haar het penseel lüt de kleine hand en legde naar zyn idee den grondtoon aan. Zy boog zich voorover en zag naar zyn doen. „Wat gaat u dat flink af!" riep zy met oprechte bewondering. „Ik geef maar in 't algemeen de stemming den schyn met echte soldaten gemeen hebben. Iu een klein leger, samengesteld uit echte soldaten, die vrywillig den militairen stand biyvend of voor een zekere periode van hun leven als hun beroep gekozen hebben, zouden wy in de ure des gevaars heelwat meer vertrouwen stellen. Gedwongen persooniyke dienstplicht blyft voor ons onaannemeiyk, ook als die toevallig of niet toevallig wordt voorgesteld op het oogenblik eener proefne ming, om den last van den dienstplicht, of juister van den kazernedwang, te verminderen. In een tweede artikel (het eerste bespraken we in het vorige Overzicht) zet De (anti-rev.) Nederlander uiteeD, hoe uit het anti-revo- lutionnair Program een nieuwe richting is gedistilleerd, die velen er vroeger nooit in gelezen haddeD. Het ve.schil tusschen de beide fracties der antir. partij geeft het blad In do volgende bewoordingen aan: „Geheel de actie van de anti-revolutionnaire richting beoogt de handhaving van het gezag tegenover de alle gezag ondermyoende revo- lutionnaire begrippen. Majoriteit nam sinds 1789 de plaats in van autoriteit. En niemand, die zichzelven kent, kan zich ontveinzen, dat van nature wy allen revolutionnair zyn, In dien zin, dat wy ongaar os aan iemand, die boven ons gesteld is, gehoorzamen. E9n goed anti-revolutionnair echter gehoorzaamt gaarne, al handhaaft hy cok dapper, zelfs tegenover de Overheid, zyn wettelyke rechten. Ook de Kuyperiaansche fractie eerbiedigt de hooge Overheid. Maar zoodra deze haar gezag doet voeleD, treedt het „volk" op om zijn „soevereiniteit in eigen kring" te bandhaven. De Staten- Generaal behooren daarbij steeds te staan aan de zyde van het volk, tegenover de Overheid. Wie nu, ook in de Staten Generaal, voor de Overheid opkomt, indien deze zyns erachtens geiyk heeft, heet aristocraat; wie dat niet doet, democraat. Het volk, de kleine luyden vooral, die niet altyd begrypen, dat strenge handhaving van het gozag juist hun het meest ten goede komt, verliezen, als zy die handhavers van het gezag aristocraten hooren noemen, hun vertrouwen in doze man oen, terwyl zy in de zoogenaamde demo craten hunne ware vrienden zien. By elke quaestie, die zich over de „rechten van de Overheid" een zeer onjuiste uitdrukking voor „de handhaving van het gezag" ont spon, kon men de Kuyperiaansche fractie vinden aan den kant van de radicalen, die de meest consequente beiyders zyn van de revolutionnaire beginselen." Over de verhouding der antir. Kamerleden schryft De Nederlander: „Toen in 1878 zich, onder leiding van den heer Elout, een Kamerclub vormde, verklaar den al haar leden uitdrukkeiyk, dat, hoe gaarne ook verband houdende met do geor ganiseerde party, zy onderling toch alleen door hunne beginselen, niet door eenig party- verband, waren veroeDigd, en dus hun indi vidueel© vryheid wilden behouden. Tnans is dat anders. De bekende verkilling van do oude club, afgekeurd door D« Standaard, is niet herhaald, en in de Kamer vereenigen zich ter onderlinge bespreking niet alle anti-revolutionnairon, maar alleen zy, die bet partyverband erkennen. Hier vooral is hot groot verschil zichtbaar tusschen hetgeen de anti revolutionnaire partij vroeger en hetgeen do Kuyperiaansche fractie thans in het Program van 1878 leest. Door dat verschil is ook de stryd over het ontwerp- Tak ontstaan." In een slotartikel gaat De Nederlander nog enkele artikelen van het oude Program na, ten botooge, dat dit Program thans veelal geheel anders dan vroeger wordt uitgelegd, en buitendien zoo onvolledig is, dat bot in dezen tyd niet meer uitsluitend tot grondslag voor de party kan dienen. Aan het slot zegt bet blad: „Het kan, dunkt ons, Diet twijfelachtig ?yn, dat na de historie der laatste jaren bet Program van 1878 niet meer voldoen kan. Het is misschien voldoende voor hem, die, zondor zich rekenschap te geven van den loop de zaken, eenvoudig met den stroom meegaat, en zich dus laat lelden door dr. Kuyper, die op zyn beurt, iu de hoop daardoor de leiding in handen te kunnen houdeD, wol mee moet gaan met de „verst vooruitstrevenden". Het recht, om dat te doen, betwisten wy niemand. Maar zy, die dien nieuwen koers niet goedkeuren, kunnen zjj zich tevreden stellen met bet behoud van een Program, dat zoo dubbelzinnig is, althans op zoo verschillende wyzo wordt uitgelogd? Wat betoekent het zich krampachtig vastboudon aan een Program, wanneer voorstanders van de meest togen- strydige moeningen zich daarop beroepen? Verduidelyking en aanvulling is noodig. Maar wat zal daarvan komen en in wolken geest zal zy uitvallen, indien men daarover laat besluiten door de kiesverenigingen zooals die nu zjln samengesteld, dus met uitsluiting van zoovelen, die vroeger tot haar hebben behoord? Het i3 zeer wel mogeiyk, dat ook velen van heD, die nu nog aangesloten zyn by de oude organisatie, als zy zich rekenschap geven van den tegenwoordigen gang van zaken, de noodzakelijkheid zullen inzien om ©enigermate op hun schreden terug te komen. Het i" daarom onnoodig zich terstond schrap tegen over die kiesverenigingen te stellen, die nog in het oude verband zitten. Want onder haar zyn er nog velen, die de oude paden niet verlaten hebben. Maar mag dat hen, dir het gevaar inzien, weerhouden, reeds nu d* nooaige stappen te doen om hun oude positie te handhaven? Hst antwoord op die vraag kan o. i. nie» twijfelachtig zyn, en wy achten bet daarom gelukkig, dat de vry-anti-rovolutionnairen, zoodra zy tot eigen organisatie overgingen, ook in beginsel besloten hebben een oigen Program vast te stellen. Wy hopen, dat dit tot stand moge kooien, althans voorloopig moge worden vastgesteld." aan," meende Ly„de uitvoering in alle bijzon derheden biyit aan u." '8 Avonds werd een gemeenschappelijke wandeling naar de Sassausche delvery onder nomen. De weg voerde- langs de beek en weldra ook langs de witte zandbergen. Men moest do zandtongen oversteken, die zich over het groen der weiden heen uitstrekten en op enkele plaatsen de beek half verstopt hadden. Het gesprek viel als vanzelf op dezen zeer treurigen aanblik. „Daar vertoont zich du eens op zeer duidelijke wyze de verwoestende macht der natuur," merkte Harder aan, waarin slechts het oppermachtige recht is. Deze dalbodem was er juist voor geschapen een groene weide te dragen, en iedere gras halm schynt ook te spreken Ik kan en ik wil leven. En nu legt zich het zand juist als een lykwade er over heeD, niet den dood verbergood, doch het leven verstikkend." Mevrouw Van Maren luisterde met alle aandacht. „Is het tus8chonbeide niet ook 's menschen lot," vroeg zy met een lichten zucht, „levend begraven te worden? Er bestaat zoodanig groen leven, waarover het zand heen waalt; het verzet zich tegen eiken druk; het zou het willen afschuddentevergeefs. Het eene korreltje komt by het andere, tot na jaren niemand meer weet, wat de woestenij bedekt." Emma was nadenkend geworden; zy bleef eenige schreden achter. Toen Harder naar haar omkeek, bespeurde hy, dat zy deoogen hield neergeslagen. Het was voor haar meer dan een algemeene zinspreuk, wat haar moeder zoo weemoedig had uitgesproken. Zy overschreden den kam en daalden aan den anderen kant in den machtigen ketel neer, dien de barnsteendelvers in de richting der zee hadden uitgehold. De dag werd besloten met een tochtje op den molenvyver, waaraan echter mevrouw Van Maren geen deel nam. Zy voer ongaarne op het water, zeide zy. Den jongen man was het niet onaangenaam met Emma in de boot alleen te zyn. Zy wilde naar de bocht, waarin de witte waterleliën dreven, bukte zich over den rand der boot en trok zo aan haar lange stengels uit het water. Hy meende haar te moeten vasthouden, opdat zy niet in den vyver viel. Zy liet hem lachend begaan. Toen roeide hy largzaam langs het struik gewas, steeds den blik op haar band gericht houdend, die van de witte bloemen een krans trachtte te maken. De winternimfen dragen zulke kransen," zeide zy, „wanneer zy in den nevel dansen." „En voor wien is deze?" vroeg hy. Zy scheen te overleggen. „Voor den water man!" riep zy uit, terwyl zy den krans ver weg slingerde. Hy stuurde er het bootje heen. „Die wil i k zyn," zeide by, hem opvisschend. Den anderen dag kwam de raadsheer Knappert. Hy bracht Mr. Heldering en drie andere jonge heeren mede, die samen een zangkwartet vormden en 's avonds op den vyver „een voorstelling" wilden geven. Daarna zou in de Z3al van het hotel gedanst worden. Terwyl dezen de noodige toebereidselen maakten, werde i in de tent de plannen uitge spreid. „Beste nicht," zoo drukte de raadshee" zich uit, „gy weet, dat ik met het geheele project volstrekt niet ingenomen ben. "Wilt gy eenmaal in uw testament uw vermogen of een gedeelte er van voor een liefdadig doel bestemmen, dan zal men dat zeor pryzens- waardig vinden, en of Emma op dezelfde wijze over het hare wil beschikken, zoo zJ* geen andere verplichtingen hoeft, kan aai haar worden overgelaten. Thans echter al' het ware met de wereld afrekenen, zich va' de aardsche goederen ontdoen en alle ge dachten op den Hemel richtendaarvai begryp ik noch de behoefte noch de nood zakeiykheid. Ik bezweer u, lieve nicht, gee* een voornemen op, dat tevens voor he gansche leven van uw kind beslissend moe worden; voor oen leven, dat nauweiyks bo gonnen i3 te ontluiken." Mevrouw Van Maren zag somber vóórziet neer. „Het geldt hier iets, dat niet mee1 veranderd kan worden" zeide zy. „Een nader» verklaring moet ik u schuldig bljjven, maai geloof myn verzekering, dat bier voldongen feilen den doorslag geven. Zooveel slechti mag ik tot myn rechtvaardiging zeggen, dat het denkbeeld van Emma zelve is uitgegaan dat haar wil geschiedt." De raadsheer schudde bedenkelijk het hoofd „Dan is hot des te ongezonder. „Een zoo jong schepsel, zoo onervaren, zoo onbeken' met eigen wenscben en neigingen Bost' nicht, bier moogt gy niet als zwakke moeder toegeven. (Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5