N«. 11566. Maandag 8 November. A'. 1897 jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven, Derde Blad, Persoverzicht. Feuilleton. Moeder en Dochter. LEIDSCH PlUJS DEZER COüaiNT: Voor LeidOD per 8 maanden. r f 1.10. Franco per post1.40. Afzonderiyko Nommers0.05. PRIJS DER ADYEBTENTLEN: Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Grooterö letters naar plaatsruimte. Voor het incas6eeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Dames, rukt toch die vogeltjes van uw hoed! Z9gt de Zwolsche Courant. Naait er linten en strikken op, zooveel en zoo hoog ge er maar op kunt bergen, maar helpt ni«t mee aan het vermoorden van die dierijes! Praat maar toe. Tegen een mode vechten is oen werkje zonder eenige redelijke hoop op succes, adres aan de hooge hoeden en korsetten. Noem doorslaande argumenten zoo- voel ge wilt, het blijft stnkknöpen van water: ge komt er wel door, maar het laat geen spoor na. En de hooge hoed blijft met zyn tergende hardheid en leeljjkheid waar hij is; de ko: setten blijven om de lichamen der dames gekneld; en de vogeltjes worden bij millioenen vera oerd en op ao hoeden der dames gezet met uitgespannen vleugels, als een overtui gingsstuk van do gruwelijke wreedheid der vrouw. Gruwelijke wreedheid en onverstandige onwil 1 "Want wanneer men leest, dat een Parijsche firma aan een groothandelaar de levering van 20,000 kwikstaartjes en andere vogels opdraagt en dat hot vasteland, naar men-berekent, jaarlijks 150 millioen van die slachtoffers eischt, dan is het heel begrijpelijk, dat de insectenplaag voor den landbouw steeds grootere afmetingen zal aannemen. Maar voer eens een landbouwargument aan tegen een model En de vrouwelijke zachtheid dan? In het Zondagsblad van Het Nieuws van den Dag zette iemand boven een opstel over dit onder werp de woorden van Schiller over de vrou wen: „Sie flechten und wêben himmlische Rosen ins Irdische Lebon", en vroeg, waar die tegenstrijdigheid dan toch vandaan komt. Mogelijk ligt er oen verklaring in de omstan digheid, dat die dames de vogeltjes niet hebben zien vermoorden, en dat die dames, die vogels op den hoed dragen, ze voor het grootste deel ternauwernood levend in de natuur gekend en gadegeslagen hebben. Ze kennen alleen maar stadsche vogels, als mu8schen e. d., en die worden door haar genegeerd; de andere worden alleen op een wandeling gehoord en zelden anders gezien danop een hoed. Maar de wreedheid blijft en die vogels met hun uitgespreide vlerken en verglaasde oogjes zijn, trots hun schitterende kleuren, afschuw wekkende tropeeën, die een stom beroep doen op uw medewerking, dames! En al kunt u de mode niet veranderen, met een beetje goeden wil is hot toch wel mogelijk, er althans in dit opzicht niet aan mee te doon. In de Arnhemsche Courant komt het vol gende voor: Dat het getal vrijwilligers, speciaal bij co infanterie, aldoor afneemt, weet ied r, cie kranten leest. En wie leest tegenwoordig goon kranten? Maar dit mag, dunkt ons, geen reden wezen om de weinigeD, die er dan nog zijD, derwijs te „benutten", dat ze hangen en verlangen om van het contract met den Staat gesloten, hoe eer hoe liever af te komen. Het is toch algemeen bekend, dat om iets te noemen de garnizoens- en corvée- diensten reeds in normale gevallen vrij druk kend zijD en de eentonige oefeningen het in aantal winnen van die, waarbij de geest verfrischt, het gemoed vervroolykt en de blik verruimd wordt. Aangezien nu de vry- wiilige soldaten voor alle „baantjes" gelijk opdeelen met de dienstplichtigen, is hot zoo klaar als de dag, dal, bi) „vermindering" van het getal miliciens, elke corvée en elke patrouille en elke schildwachtdienst vaker dan gewoon lijk voor den vrijwilliger terugkeert. Dit nu maakt den dienst van een vrijwil- ligen soldaat kortweg tot een alleronaange naamst bedrijf, waaraan hij liefst zoo gauw mogelijk poogt te ontkomen. De langdurige winterverloven brengen den vrijwilligers ia bet geval, dat wij hierboven aangaven. Gedurende het tijdperk van 1 Novem ber tot 1 Maart toch gaat ongeveer de helft van het getal miliciens naar bet burgerleven terug en blijft het zoogenaamde vnile werk, dat in omvang niet afneemt, ter verlichting over aan een kleiner aantal corvéeërs en „wachtdoenors". Het schijnt ons dan ook niet meer dan billijk, dat de militaire overheid in dezen misstand voorzie. Dit kan. Vooreerst zou men den vrijwilligers by de infanterie gedurende die 4 maanden een extra- toeligo kunnen geven voor overwerk. Doch het kan óók geschikt worden door die eindelooze, vervelende, afmattende, verfoeide politio- en heerendienston zooveel als maar eenigszins mogelijk is te beperken in aantal. Dit laatste is beter, omdat dan de overblijvende andere helft der miliciens van dezen op zichzelf reeds zegenrijken - maatregel mede profiteert. Of weet men bijgeval een doeltreffender manier om het euvel weg te nemon? Raad dient er geschaft. Het Amsterdamsche Studentenweekblad Propria Cures behandelt breedvoerig de quaestie van de afschaffing van den groentijd, als middel om het ledental van het Studentencorps te doen toenemen. De redactie is van oordeel, dat het corps uit eigenbelang tot dien maatregel dient te be sluiten. „Maar bovendien" zegt zij „is deze voorwereldlijke instelling toch niet meer geldend in den togeDwoordigen tyd. Evenals de toestand van heer en lijfeigene moest vervallen, omdat het gewoon onhoud baar was, zoo moet aan dezen toestand oen einde komen, die student wordende menschen gedurende korten tyd tot lamlendige gehoor zaamheid dwingt. "Welk weldenkend mensch kan nog zijn goedkeuring hechten aan de willekeurige, van sympathie en dispuutbelang afhankelijke overheersching, die één mensch op een ander heeft? Wie kan nog aanzien, dat een of ander ont wikkeld aankomend jongmensch de moest onzinnige wenschen en bevelen moet uitvoeren, moet gehoorzamen aan menschen, wier meerdere hy door beschaving en ontwikkeling somtijds is? Wie wil nog meewerken aan het aankweeken van dispuuthaat en nijd, waar vriendschap, ten minste verdraagzaamheid, zyn moest? Of denkt men niet, dat een zeer groot deel der nihilisten de zaak zoo opvat en er een voudig den brui van geeft om voor Jan-en- alleman boodschapjes te doen en knechtje te spelen Tegelijkertijd heeft de redactie van het blad de verschillende antwoorden afgedrukt, door een aantal der „invloedrijkste" corps leden gegeven op een viertal vraagpunten, waarvan het tweede luidde: „Wat dunkt u van principiéela wijziging van den groentijd?" De meeningen der „invloedrijkste" leden loopen nogal uiteen. Een is er, zooals hy schryft, vlak vóór, en hoe grooter de groen tijd zal worden, hoe liever het hem zijn zal. Een tweede is van meening, dat „principiöele wijziging" gelijk staat met afschaffiing, en dat men daartoe niet behoeft over te gaan, omdat het gebruik door den tyd zich vanzelf zal wijzigen. Nos. 3 en 4 stellen zich de wyzigiDg voor in dezen zin, dat hot novitiaat zal worden „eene verplichte kennismaking op voet van gelijkheid met ernstige ballotage." De zesde daarentegen vindt het absoluut niet noodig: „Waarom kwamen er anders vroeger meer groenen dan nu?" vraagt hy. Nos. 7 en 8 zijn bet beidon weer met 3 en 4 eens. De beide volgenden vinden de afschaffing be zwaarlijk, omdat daardoor het corps van küiakter zal veranderen én de officiëele erken ning van de bevriende corpsen daardoor zou kunnen vervallen. De laatste eindelijk be toogt, dat afschaffing vaagden groen tyd geen versterking van het ledental zal brengen, en hy toont met cyftrs aan, dat sommige faculteiten (als de philosophische) weinige en andere (als de juridische) altijd veel novilli hebben geleverd. Daaruit moet volgen, dat er andere oorzaken zijn dan bepaald vrees of afkeer voor het groenloopen. Intusschen acht ook deze beoordeeling verbetering van het novitiaat wenschelijk. Kazernetaal. In 2)e(n) Nederland- sche(r\) Krijgsman lezen we het volgonde staaltje „uit een brief": „Nadat ik op den rand van myn kotje een halve zaaier met een bak slobber naar binnen heb gewerkt, ga ik je eens vertellen hoe my liet eten bevalt en meer andere dingeD, waar gjj zoo belangstellend naar vraagt. Wat do piepers met recht voor allen be treft, deze liggen altjjd wat hard in myn binnenkamer, zoodat ik er liever wat zware tabak of lijntjes oxerceeren by heb. Toch heb ik ze liever dan zaaiers en granaat-kartets- vuur. Deze laatste laat ik meestal staan en neem dan maar een hompje turf met machine olie, wat ik in myn straatje oppeuzel, vóór ik ga bronsen. Verleden week ben ik op den pof naar Grootmokum geweest, maar ik ben niet gesnord. Myn slaap ging het zoo goed niet af, die raakte by den smid in den kost met acht dagen wyn en banket, maar die heeft ook al zooveel op zyn kerfstok. De pook zei dan ook al tegen hem: Je raakt nog met een tweede voor de muts de pyp uit. En de dubbele gaf hem een heele preek en zei, dat hy maar liever 'e avonds naar de swab moest gaaD. Maar wat geeft hy om eenige pondjes? Niets! 't Is een sjapietouwer. Hield by den duim nog wat meer op 't zundgat, maar dat wil by niet. Gisteren, toen we zaten te schutteren, zei hy, dat hy zich ziek zou mélden, als er maar wat was te pooien in den stal„want", zei hy, „het i3 morgen makkes in de keet." Hy heeft er ook over gepraat om over te teekenen naar de veldbonken, omdat daar niet zooveel stopwiggen zyD, waar by het puist aan heeft. Dit is zeker, hy zit aardig in de rats, hoorl Gisteren zyn wy uitgerukt met gepakte linnenkast en hebben heelwat losse flodders verschoten. Ik had, toen ik thuiskwam, blaren op myn voeten, want myn modeltrappers zyn my te groot. Morgen is de kapitein jarig, zoolüng laat ik den brief liggen, want ik heb nu geen spykers voor een postzegel Gemengd Nieuws. Wegens Majesteitsschennis is door de politie te Terneuzen proces-verbaal opgemaakt tegen zekeren P. H., aldaar. Deze persoon, slecht befaamd, had zich Dinsdag avond iD tegenwoordigheid van onderscheidene personen in een koffiehuis zeer onwelvoegiyk tegenover H. M. de Koningin-Regentes uitge laten. Dienzelfden dag had hy zich voor de rechtbank te Middelburg moeten verantwoorden wegens mishandeling en moot de volgende week nog voor een ander feit voorkomen. De heer J. T. Banning, te Edam, die ten vorigen jare zoo flink Hollands roem op de ysbaan handhaafde, is door den Neder- landschen Schaatsenrydersbond aangezocht, in den a. s. winter Nederland te vertegenwoor digen by internationale wedstryden in het buitenland. Naar het „Utr. Dagb." verneemt, moeten zich ongeveer 150 sollicitanten aan gemeld hebben voor de betrekking van directeur van de Utrecbtsche Trammaatschappy. Aan deze betrekking is aanvankelijk eene jaar wedde van f 1500 verbonden. Toen zekere vrouw B, wonende op het Speyart-v.-Woerdens-hofjo, te Utrecht, Woensdagavond te 9 uren uit de kerk buiten Wittevrouwen huiswaarts koerde, werd zy op het Kerkpad onwel en zakte ineen. Naar hare woning gebracht, bleek zy daar reeds over leden te zyn. De „Hollander" komt met de vol gende behartigenswaardige waarschuwing: dat het personeel over dit jaar (1897) uiter- 31 Januari a. 8. geheel moet betaald zyn, of men komt absoluut niet op de kiczers lyst voor het volgende jiar. Men weet: de belasting over het laatst ver- loopen dienstjaar moet dan ten volle zyn be taald. Welnu: het personeel over het laatst verloopen dienstjaar is voor 1898 het personeel van dit jaar. In het voorjaar was dit anders. Toen liep het nog over het oude personeel, dat van Mei tot Mei liep; maar het nieuwe personeel loopt van 1 Jan. tot 31 Dec. En daarom: op 31 Jan. moet de laatste termyn van de personeele belastiog betaald zyn. Een verploegde in het krank zinnigengesticht te Gent, Mario Calant, 35 jaar, was, gebruik makende van een korte afwezigheid der zuster, die over haar moest waken, lacgs een getralied veDster ontsnapt. Zy klom op een afdak en klauterde van daar op het dak van een aangrenzend gebouw. Een bediende en de timmerman van het ge sticht klommen baar na. By hunne aankomst nam Marie Calant de vlucht en niet zonder moeite noch gevaar gelukto het den twee personen de vrouw te bereik.n. Deze begon zich krabbend en bytend te verdedigen. Einde ijk slaagde men er in, de ongelukkige een koord om de lenden te linnen, en haar zoo l.-ngs eene ladder te doen afdalen By de worsteling had de zinnelooze byna al hare kleeren verloren. Te Londen is by een brand in West-end de commandant van do brandweer, Wells, byna het slachtoffer geworden van zyn plicht. Hy snelde, gevolgd door een brandweerman, de trap vaneen brandend per ceel op, toen plotseling een lantaarn instortte en het dikke glas op beide mannen neerkwam, met zooveel kracht, dat de metalen helm van den commandant doorsneden werd. De brand weerman werd vry ernstig gewond. In Carino, Galicié, hebben naar aanleiding van het heffen van de belasting naar het inkomen wanordelijkheden plaats gehad, waarby de gendarmerie te pas moest komen en v.in de wapens moest gebruik maken. Verscheidene personen kregen kogel- wonden. Van Ferral en Coruna werden ver sterkingen afgezonden. De aanvoerders sneden de telegraafdraden naar Santa Marta doer. In Canada zal binnenkort oen nieuw postzegel worden uitgegevtn. Het zegel vertoont bet hoofd van koningin Victoria in haar kroningsjaar met haar handteeiening. Do hoekon zyn versierd met bladeren. Z.odra de voorraad van oude postzegels verbruikt is, waarschyniyk binnen een we3k of vier, zal een begin worden gemaakt met de uit gifte van het nieuwe zegel. Naar uit Carcassone gemeld wordt, is de predikant van Constan si, Antoine Gelis, 's nachts in de pastorie door onbekend^ daders overvallen en vermoord. De moordenaars hebben twee zilveren bekers en een groote som baar geld gestolen. Zondag is to Melbourne een nieuwe kathedraal ingewyd, waaraan 40 jaren gebouwd is met een uitgaaf van 240,000 pd. sfc. Kar iuaal Mrran en vel9 lisschoppen waren by de plechtigheid aanwezig, aie ook doêr den gouverneur der kolonie en zyn gemalin werd bygewoond. 3) En daarginds, ver ter zyde, dicht by het rotsblok, waarheen een nieuwe zigzag- vormige weg leidde, welks afgebroken lynen zich scherp op de grauwe massa afteekenden ginds lag ook de kleine villa, klaarblijkelijk het laatste huis. Het was mis schien reeds in de vorige eeuw gebouwd gewerden en nu niet meer in den be3ten staat. Het water uit de vergane goten had de muren zwart doen worden; boven een ho kvenster was de overkapping vernield; het stukadoorswerk was hier en daar losge raakt. Men had de ruimten voor onbewoond kunnon houden, zoo niet van binnen twee vensters half dicht gehangen waren geweest met witte stukken linnen, een zorg, welke bepaald iemand veronderstelde, die op zekere tyden van den dag de al te indringerige zon wilde afhouden. Verder stond de deur wyd open, als uitnoodigend om binnen te treden. De reizigers stonden een poosje vóór het terras stil. Men had een doel bepaald en interesseerde zich er nu ook voor. Daar nis- mand zich aan de vensters liet zien, werdon de jonge hoeren stoutmoediger, liepen de trappen op en keken in de openstaande gang, daarna ook spoedig, overal in 't rond, door de kleine vensterruitjes in de vertrekken naar binnen. Terwyl Emma bleef staan, verdwenen zy aan de achterzyde van het hui3 en doken aan den tegenovorgestelaen hoek weder op. De advocaat haalde veelboteekenend de schou ders op, te gelyk zyn leoge hanien toonend, en zyn broeder riep al van vtrre: „Geen levende ziel te bespeuren! Het gebeele huis als uitgestorven! Niet eens een dienende ziel te ontdekken, wie men tot verontschuldiging voor zyn nieuwsgierigheid een glas water zou kunnen verzoeken. Kom maar gerust dich- torby, juffrouw 1" „Maar is er dan het een of ander beziens waardigs te zien?" vroeg Emma. „Misschien well In de groote kamer, die wel een kleine zaal genoemd kan worden, heeft een schilder zyn atelier opgeslagen. Er staat ook een schildery op deh ezel, waarvan men echter het onderworp van buiten niet goed onderscheiden kan. Het schynt een groep dieren te moeten voorstellen." Op de jonge dame maakte het eenzame huis nu eerst juist den indruk van het ge heimzinnige. Haar phantasie werkte reeds levendig, on hot was haar te moede, alsof hier het een of ander avontuurtje beleefd moest worden. Zy kwam nu eveneens naderby. Ook de deur naar het atelier was onge sloten. „Inderdaad, daar valt niet veel te stelen," merkte de jurist aan, toen zy eens rondkeken. In de nabyheid van het venster, op het oogenblik achter een gordyn wegge schoven, stond de schildersezel; op de stoelen in den omtrek lagen allerlei schilderegereed- schappeD, op een taf6l bladen van verschil lende grootte, met schetsen. Aan de wanden waren onregelmatig olie- en waterverfstukjes met spykers vastgemaakt. Op een kleine tafel onder den in den wand bevestigden spiegel stond oen groote sigarenkist zonder deksel naast kleine beeldjes van gips en brons; daarin lagen beschreven briefjes, kaartjes en dergelyke papieren, die natuurlyk niet nader bezichtigd werden. De schildery stelde een kudde vee voor, die by opkomend onweer onder een vooruitsprin gende rots beschutting zocht en de plaats reeds door een gezelschap voorzichtige reizi gers met hun gids bezet vond, die hier op het droge den regen wilden laten vooiby- trekken. De schrik der potsieriyk uitgedoste dames, van den anderen kant de verbaziDg en het terugdeinzen der schoone dieren, het nieuwsgierige naar buiten kjjken van den ouden herder, en het opvliegende sprmgen van een kleinen, laDgharigen hond, die het zyn plicht achtte den zijnen plaats te ver schaffen, dat alles was met grooto leven digheid en natuurlijkheid voorgesteld en tevens zeer humoristisch uitgevoerd. Elke afzonder- jyke figuur gaf aanleiding tot uitdrukkingen van verwondering. „Ik zou in staat zyn deze schildery op myn rug tot in myn vaderland te sleepen," verzekerde de advocaat, en Emma, die mededeelzamer geworden was, verklaarde met kennersblik, dat hy, die dat geschilderd had, een kunstenaar was van top tot teen; zy had het al dadelyk gedacht, dat hier op die eenzame hoogte geen gewoon menschen- kind huizen kon. „Jammer, dat wy de interessante kennis making met hem moeten missen!" meende de philoloog. „Naar zyn schildery te oordeolen, een zeer gemoedelyk man," merkte de advocaat aan. „Maar het wordt tyd om te gaan." Emma draalde. „Moeten wy nu zoo weg sluipen „"Wy hebben ons immers zonder verlof geïntroduceerd, mejuffrouw?" „l»ee to meer hebben wy reden op behoor- ïyke wyze te kennen te geven, dat wy onze visite afgelegd hebben." Dj advocaat lachte. „Gy wilt, dat wy als welopgevoede Europeanen ook in deze kluiz nary der kunst geen enkelen regel van maatschappelyke netheid over 't hoofd zien. Ja een vreemdelmgenboek ligt niet ter teekening; ik zou anders met genoegen een naam er in scbryven, waarvan nog niemand weet, of by niet eenmaal zeer beroemd zal worden." „Gy hebt toch een visitekaartje by u?" „Ik? Neen, waariyk niet. Thuis in myn rok Emma zag hem eenigszias over den schouder heen aan. „Maar ik wel," riep zy met scherpen nadruk, in het gevoel harer meerderheid. „Ik weet alleen maar niet, of 't wel passend zou zyn „Maar waarom zou het niet passend wezen beleefd te zyn?" D-t was een zeor goede gedachte. „Knyp gerust het voorgeschreven hoekje van uw kaartje om en deponeer hel in dit sigaren kistje, dat voor dergelijke beleefdheden be stemd schynt te zyn." Hy haalde zyn zak boekje voor den dag, schreof er iets in en scheurde het blad eruit. „Op deze wyze voldoe ik mede aan myn maatschappelyke plichten." „Dat ware voldoende," meende de jonge dame, het bestikto boekje met de visitekaarten besluiteloos in haar hand heen (n weer draaiend. „Neen, dat goldt niet!" riep de advocaat. „Trek u nu niet terug! W(j hebben dit kleine avontuur nu eenmaal gemeenschappeiyk op touw gezet en moeten nu ook gemeenschap peiyk van uit dit sigarenkistje onze opwach ting maken." „Wie weet, wat by zich daarby wel denkt?' „Ja als gy niet den moed hebt hem t' laten donkeD, wat hy wil „Ha, den moed Zy trok de schouder op. „Goed, ik doe het." En zy wierp ho kaartje by zyn met potlood geschrevei briefje. De heeren klapten in de handen. Het weer galmde luid la het groote, lange vertrek waarvan de laatste stralen der zon jui afscheid namen. Emma zag schuw om ziel heon en schreed naar do deur. „Maar nt spoedig terug en rechtuit naar beneden!" verzocht zy. „Myn moeder zit zeker reeds t< wachtenbergaf gaat het ook wel zonder pad/ Terwyl zy aan den rand nog naar de go sctiiktste manier om af te dalen zochten naderde een oude vrouw, over den weg doo de weide komend, het huis. Aan den arm droeg zy een korf, waaruit de hals eene* flesch, benevens gebladerte van groenten, voorscbyn kwamen. {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 9