N®. 11563
Donderdag 4 November.
A*. 1897
r MO-
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton»
ALLERZIELEN.
LEIDSCH
DA&BLAD
EftUS DEZER OOUfiANTs
Voor Leiden per 3 maanden,
Franco per post
Afzonderlijke Nomrnors
1.40.
r 0.05.
<PEU8 DEE ADVKBTENTLfiü:
Van X—8 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Orootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiton de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Zou or eenig verband öostaan tusscben de
kwalykriekende gassen der resi
dentie on do toenemende mania, .ia furia,
voor bloemen? vraagt de Haagsche brief-
schry ver der Zwolsche Courant.
't Jsof we de ten doode opgeschreven
eeuw onder oen berg van bloemen willen be
graven. En vraagt ge, waarvan de honderden
bloemenwinkels, dio do uitstallingen van spek
en ossenslagers zoo gelukkig afwisselen, be
staan, dan is een bezoek in de huizen van
bruiden, jubilarissen en verjarenden een vol
doende verklaring. De begiliigden weten bijna
geen weg met de prachtige bouquetten, die,
wat vroeger dan noodig ia, naar de ascbbak
verhuizen.
Ook in sterfhuizen en by begrafenissen is
de furia in gang. Onlangs zag ik een lijk
wagen letterlijk onzichtbaar van bloemenkran
sen, als opgetuigd voor een corso Hot toeval
wilde, dat, gelijk met deze sierlijke staatsie,
een andere stoet, bescheiden en zonder eenige
praal, bet kerkhof opreed, en toen viel het
den honderden aanwezigen als een openoaring
op het gemoed, dat die eenvoudige wagen,
met een palmtak en een half bedekten immor
tellenkrans voor alle versiering, in oneindig
betere overeenstemming was met de plechtig
heid van het oogenblik, dan de overdadige
tooi van de andere koets, die bruiloftsge
dachten wekte.
Niet wat op, maar wat in de kist ligt,
moet de aandoening gaande maken. De ry
van zwarte wagens en menschen, langzaam
door net drukke straatgewoel rijdend, maakt
den gewilden, goeden indruk op de voorbij
gangers: Memento mori! De pracht vanbloe
men en vaandels smoort-elke heilzame ge
dachte in de geboorte. De straatjongens
volgen en een legio nieuwsgierige leegloopers
sluiten zich aan.
Persoonlijke dienstplicht. Vol
gens „Harry", die in Dc[i\) Noordurabanlcr
de vraag stelt: „Waarom tegen kaztme
dwang?" levert het kazerneleven gevaren op
van doodelykm aard voor het leven der ziel,
zijn de kazernen holen, waar het grootste
gevaar dreigt.
Dat het liberalisme met deze gevaren geen
rekening houdt, er geen bezwaar in ziet het
individu aan die gevaren bloot te stellen, de
schrijver begrijpt bet. Het liberalisme immers
hecht geen waarde aan bet zieleleven, want -
het ziet in den mensch slechts een dier van
hoogere orde; en bovendien, er werkt een
geheime macht, de vrometselaiy, „die de
verontchristelijbing der samenleving als
hoogste doel nastreeft". Maar dat Christenen,
volgelingen van Calvijp. of Christelyk-Histori-
schen, den eisch „alleman soldaat" soorop
stellen, „alvorens de gevaren van dat kazor-
neverblyf zijn weggenomen, voor wat bttroft
het zijleleven", zi-j, dat is voor den schrijver
onbegrijpelijk en het is hom een reden tot
groote ergernis!
„Valuas" (Jan Truyen?), m het Venloosch
Weekblad nog eens voor de remplay nten
opkomende, vraagt: „Of ik mijzelvon den
ransel op den rug snoere of een ander ge
schikt jonkman, moet den heeren landbe
stuurders vrij wel om het even zijn. Te meer,
wijl die jonkman zich vrijwillig daartoe aan
biedt onder beding van zekere vergoeding,
waarmee hy later een nering of huishouding
kan opzetten."
Als het eens waar was, dat die andere
geschikte jonkman, dien gij in uw plaats den
ransol op don rug bindt, het verderf zijner
ziel in de kazerne te gemoot ging, o Valuas!
zoudt gy het voor uw geweten verantwoorden
kunnen, dat gij hom met een handvol zilver
lingen verlokt hebt? vraagt de Kamper
Courant.
Ja, met dat geld kan hy misschien een
nering of een huishouding opzetten, maar
die kostelyke menschenziel, die verloren is
gegaanl
En dan, er zyn zonen des volks, die nht
hun ransel een ander op den rug kunnen
snoeren, maar hem zelf moeten dragen,om
dat zy dien ander geen vergoeding kunnen
betalen.
Aan ben heeft de schryver in De[n) Noorcl-
brabanter gedacht. Hy gevoelt, dat er iots
onrechtvaardigs in is alleen de armen bloot
te stellen aan die vreeseiyke gevaren, di9 hy
in het kazerne-leven ziet. Is het, vraagt hy,
met de Christelijke zedenwet overeen te brengen
en niet stiydig met de Christelyke liefde, om
ter wille van maatschappeiyke gelykbeid
steeds meer en meer zielen over te leveren
aan bet gevaar om voor eeuwig voiloren to
gaan
De vraag is niet geheel ad rem. Niet dit
is de quaestie, of men steeds meer zielen
aan dit gevaar zal overleveren, maar of men
uitsluitend de zielen der onvermogenden voor
eeuwig verloren zal laten gaan, en de ryken
zal biyven ia staat stellen dit ontzettend
gevaar af te koopen.
Aan de an'i revolutionnaiien verwyt hy,
dat zy niet eerst als onverbiddelyken eisch
stellen: „Verbeter het kazerneloven". Maar
wat hy onder die verbetering verstaat,
fcltikt niet.
Het leven in de kazerne is reeds aanmer-
keiyk verbeterd in de laatste jaren. Dat in het
leger het peil van zedelykheid zooveel lager
zou zyn dan in de burger-maatschappij, boe
dikwyls i3 het reeds van tot oordeelen be
voegde zyde tegengesproken. Wijlen de generaal
Van der Schrieck, gedurende vele jaren afge
vaardigde van het kiesdistrict 's-Hertogen-
bosch, zal wel iemand zyn, op wien men zich
beroepen mag.
Welnu, hoe kon de oude bravo generaal
boo3 worden, wanneer men over het zedelyk
gehalte van het leger een oordeel uitsprak
als deze schryver!
En buitendien: is niet juist een der argu
menten voor persoonlijken dienstplicht, dat
de jonge militairen uit beschaafde kringen
een gunstigen invloed zullen uitoefenen op
de kameraden uif lagere klassen?
Dr. H. C. Folmer, te Ryswfok, beeft in het
Tijdschrift voor Geyieeskundc een artikel ge
schreven over „de volkomen overeen
stemming in anthropologisch type
tusschen de vroegste bewoners langs
de Noordzeekusten en de andere
Germaansche stammen uit het
Merovingische tydvak." Hy komt tot
het besluit, „dat de bewoners der Noordzee
kusten van Germaanschen oorsprong, onver
schillig of wy ze Friezen, of met Plinius
Cauchen noemen, volkomen identisch zyn aan
hun tijdgenooten, de Germanen in Midden-
Duitschland en Wurtemberg; dat zy daarmede
overeenstemmen in geringe breedte en in
dezelfde hoogte, trouwens evenals dezen met
aanzienlijke schommeling." Eq voorts, „dat
vóór enze jaartelling de talryke' voorzaten
dier Germanen, aan gene zyde der Europeesche
grens, zonder vermenging met andere volken
op donzelfden graad van lago cultuur een on-
noemelyk aantal jaren geïsojperd moeten heb
ben geleefd in het voor ons nog onbekende
land, waaruit een dergelijk ras, voor zoover
onze tegenwoordige kenni3 reikt, totaal ver
dwenen is, en dat de cultuur van datzelfde
ras na de verplaatsing naar het verre westen,
in een betrekkelijk korte spanne tyds, door
verschillende invloeden tot een verbazing
wekkende hoogte is opgeklommen."
De Controleur geeft het volgende te lezen
over de Koninklijke militaire kapel:
De Haagsche Couratit bevatte het navolgende
entrefilet:
„Da commandant van het regiment grera-
diers en jagers heeft een commissie benoemd,
bestaande uit een hoofd- en drie subalterne
officieren, tct het instellen van eén onderzoek
naar de reden, waarom in don laatsten tyd
de kr-ckt-n van de etafmuziek zoozeer ver-
mindtren. Sedert het optreden van den nieuwen
kapelmeester, den heer Boywman, zijn reeds
vele stafmuzikanten op hdn verzoek ontsla
gen en thans heeft wederom een der beste
solisten een verzoek om ODtslag ingediend.
Dit is nl., naar men zegt, het gevolg van
de wyze, waarop de directeur de leden der
kapel behandelt, een behandeling, die vaak
zelfs beleedigend zou zyn."
Bijna gelyktijdig, dat bovenstaand berichtje
onze aandacht trok, ontvingen wij uit de
residentie van méór dan één zyde aanzoek
om deze quaestie, welke een oplossing doet
vermoeden, die zeker van overwegenden
invloed zal blijken op 't gehalte en de samen
stelling in bet vervolg van de zoo beroemde
kon. mil. kapol, in ons blad te willen be
spreken, vermits ze ook nauw verband houdt
met hetgeen we voor eenigen tyd schrevc-n
omtrent de militaire muziekcorpsen in het
algemeen.
Aan dit verzoek willen we gaarne voldoen
ons blad heelt nu e nmaal de reputatie, dat
hot zich, waar 't de besproking van mis
standen en grieven betreft, nooit onbetuigd
laat, dus ....noblesse oblige.
Tot toelichting der eigeniyke zaak meenen
wy goed te doen, vooraf hier een ingezonden
stuk te laten volgen, dat ons ter opname
werd aangeboden: velen onzer lezers, die niet
zoo op de hoogte zyn der muziek toestanden
in ons l.nd, en in Den Haag in 'tbyzonder,
krygen daardoor een beteren kyk op de quaestie.
Hooggeachte Heer Hoofdredacteur
Het is een by alle muziekminnaars in de
residentie overbekend feit, dat de verhouding
tusschèn den onlangs benoemden dirigent en
de artiaten der kon. militaire kapel hoogst
gespannen is. Schryver dezes staat buiten
het corps, is geen militair, maar hy neemt
het op voor de kunet, die onder zulke om
standigheden lyden moet en dat dan ook doet.
In den laatsten tyd verlieten vele oudere
artisten, waaronder de beste krachten, de
koninklyke kapel, omdat zy zich niet langer
verkozen te onderwerpen aan de manier,
w. arop de dirigent meent zich te moeten
doen gelden; dat feit is onloochenbaar.
Er vroegen er soms 2 en 3 te geiyk ontslag,
zelfs na vele dienstjaren. De toestand is zóó
onhoudbaar, dat zy er zelfs hun pensioen
aan waagden.
Daargelaten, dat de verwachtingen omtrent
verbetering van het corps zich niet ver
wezenlijkt hebbeD, zooals geoefende muziek-
konners by de Bosch concerten opmerkten,
maar het rhytmus een paar malen by ver
schillende uitvoeringen, letterlijk in de war
werd geslagen, wordt den gooden artisten
vooral den lust ontnomen tot artistiek spelen,
wanneer het op de repetitiën beleedigingen
en scheldwoorden regent, alsof er een bende
polderwerkers voor de lessenaars zat en niet
tegenstaande vloeken by de militaire regle
menten uitdrukkolyk verboden is.
Men wildo de kapel meer militairement
inrichtengoed, maar dat wil nog niet zeggen,
dat daarby vrijheid tot allerlei onbeschoft
heden speling mag hebben. Een der artisten
o a., die biyde was op een vorige plaats er
tusscben uit te kunnen gaan, komt te
's Gravenbage weder onder denzelfden dirigent
en haast zich zyn ontslag aan te vragen
een bekend artist en eon der beste krachten
zoo zouden meer staaltjes kunnen worden
aangevoerd.
Tnans is een enquête geopend omtrent
deze zaak en een sp-ciale militaire commissie
is bezig, verschirou e vroegere en tegen
woordige musici te booren. Het scheen dan
toch eindelyk den autoriteiten te machtig.
Laat ons nu, in het waarachtig belang der
kunst en voor de waardigheid van de
koninklyke militaire kapel, hopen, dat die
enquête tot resultaat hebbe, dat ergerlijk
heden als de bodo 1de nooit meer plaats gry-
pen, opdat do leden met lust en y ver kunnen
werken en dus het gehalte der muziek weder
klimme tot dat van de dagen van Dunkier,
die den dirigeerstok zwaaide met energie,
maar tevens toonde zy» plaats waardig te
zyn. "Wellicht kunnen dan vroeger op ver
zoek ontslagen beste krachten nog later in
de gelegenheid komen zich opnieuw aaii te
melden en ook de jongero musici, op wie
handelingen als de gesignaleerde vernederend
werk n, zich meer opgewekt gevoelen voor
hun taak." E.
Onze militaire medewerker „Monitor" deed
onlangs reeds uitkomen bet noodige en voor-
deelige, wannoer de mil. muziekcorpsen alleen
zouden beantwoorden aan het doel, waarom
ze werden opgericht, d. i. uitsluitend ten
dienste van 't leger by militaire doeleinden en
niet, zooals nu, te zyn artistencorpsen, die
concurrentie dom aan de burger musici, en
voor dezen 't kunstterrein, dat toch in ons
land zoo heel breed niet is, afmaaien.
Die concurrentie-quaestie, om daar even
nog op te wijzen, is niet nieuw en kwam,
ook in militaire kringen, in d<n laatsten t\jf
herhaaldeiyk ter sprake, zoodat we meener
reden te hebben te mogen on 'er&telion, dat
er te dien aanzien wel wijzigingen zullen
worden ingevoerd. Althans, gelijk men uit de
bladen van die dagen zich zal hennn men,
luidde reeds bij de installatie van den ni uw-
benoemden dirigent dc-r kon mil kap.!, dm
heer Bouwman, in Januari .11., do t rin, dat
de kapel voortaan voor militair j doeleinden
meer bepaaldeiyk zou worden get ruikt
Nu kan 't zyn, dat de nieuwe kapelmeester
't met die opvatting volkomen eens is en
dus in dien zin ook zyn optreden als dirigent
by 't corps ver^tlat. Is 't alzoo in c-rnst de
bedoaling de kon. mil. kapel te reorganiseeren
tot een gewoon militair muziekcorps, waardoor
de samenstelling kan vereenvoudigd worden
tot flinke kopermuziek met enictle slag
instrumenten, dan vervalt natuurlijk alle
artisticiteit en kunstconcurrentie en ligt 't
voor de hand, dat de bekwame artisten, die
thans in 't corps zyn, overboiig worden.
Afkeurenswaardig zou dan editor de wyze
zyn, waarop de dirigent deze reorganisatie
scbynt door te willen vo'-ren, nl. door een
minder wellevend optreden tegenover Ie leden
der kapel, die zich terecht arüst voelen, en
dezen schynbaar zoo te dwingen tot 't
nemen van hun ontslag. Flinker zouden wij
't dan hebben gevonden en ook meer overeen
komstig den gooden toon, indien men In zulk
geval ruit: rlyk voor dat beJoeloii ware
uitgekomen.
Dus goed beschouwd ligt de quaestie zóó:
öf do leden der kon. kapel worden e nvoudig
troupi rs, wat wy in 't belang der bestaande
kunstverhoudingen gaarne verwezenlijkt zagen,
en ook wat volkomen logisch wezen zou
öf 't corps biyrt een artistencorps, zooals tot
dusver: maar in dit laitste geval v.rdient
't zeker dan niet minder blaam, dat de
dirigent zoo weinig zijn musici als artisten
respecteert, en zich tegenóver hen 7.00
onhebbelijk toont als waarov. r thans algemeen
geklaagd wordt en aanleiding is, dat do bosto
krachten heengaan. Dit laatste is zeker niet
in 't belang van e6n goed artistencorps,
zooal8 door onzen briefschrijver al werd
aangetoond, en zou reden kunnen geven tot
de vraag of deze dirigent wel op zyn plaats
is by de koninklyke militaire kapel.
Er is thans oen enquête aanhangig en men
dient den uitslag er van af te wachten, wil
men met bepaalde zekerheid kunnen weten',
welken weg het uit moet met dit corp3. Doch
wöt dan blyke, is het te hopen - en wy
gelooven hier de tolk te zyn van velen, wior
belangen met deze ontstane quaestie ton
nauwste zyn gemoeid, dat de autoriteiten
zullen letten op de schreeuwende onbiliyk-
heid, die ontstaat, wanneer artisten met velo
dienstjaren gedwongen worden hun
positie als volkomen onhoudbaar prys te
geven, terwyl z\j binnen koiten tyd hun pen
sioen zouden hebben verdiend, on dit thans
moeten in den steek laten; er moge oen
voordeel in liggen, musici, met lange jaren
dienst, op die wyze te loozen en al 3 dat
soms do geheime bedoeling is, dan vinden
wy zulks een perfidie buiten alle voorbeeld,
waartegen niet genoeg kan worden geprotes
teerd, - zeker zou het toch hoogst onrecht-
Slot.)
Eeeds voor een geruime poos is een oud
moedertje de eenzime vrouw genaderd; zy
is blykbaar zeer oud, hour haar is wit en
het gezicht vol rimpels, maar toch stapt zy
nog ferm voort, en de oogen zyn jong ge
bleven in het gerimpelde gezicht. Toen zy de
ia 't zwart gekleede„gehalte,, die tqs^chen
de graven hurkt, bemeïkt beeft, is zy
b'yven staan, om de anderen jitet te-sferen.
Daar echter de eene minuut na <te andere
voorbij gaat en de zwarte zich niet verroert,
nadert zij zacht een graf ni.t ver van die,
welke aan de stille vrouw behooren, en legt
e.n kunsteloozen krans van groen en bloemen
op het reeds ryk getooide. Nu heft de jonge
vrouw voor haar het hoofd op, zonder
evenwel het moedertje gewaar te worden.
„Moeder, moeder!" klinkt het bynaalseen
klaagtooD van baar lippen, en de bevende
handen bedekken het van smart verwrongen
gezicht
Da oude heeft de andere herkend, en het
medelijden met het leed van anderen kluisterde
haar aan de plaats. Zy wacht weer minuten
lang op een toeken van leven der jonge
vrouw, en eindelyk vermant zy zich. Zacht
nader tredend, raakt zy haar schouder aan.
»U moest naar huis gajmt nip vrouw," ver
maant zy, „het zal spoedig donker zyn en
de avondlucht is in dit jaargotyde zeer
schadelijk."
De aangesprokene springt verschrikt op;
met verwarden blik meet zy het oudje, dat
voor haar staat.
„Kent u my niet meer?" gaat de oude
▼ertrouwelyk voort. „Ik ben moeder Rood,
die voor ettelyke jaren by u gewasschen heeft.
Toen leefde uw man zaliger nog en het
kindje."
„Ja, ja," zegt mevrouw Van Berg heftig,
„dua gy ayt het, vrouw Rood. Hebt gy dan
ook iemand in den laatsten tyd verloren?
Het zyn immers allemaal frissche graven op
dit deel van het kerkhof."
Een wonderlyke trek giydt over het gezicht
der oude. „Ja, frissche graven zyn het," be
vestigde zy, met het hoofd knikkend, „en ik
heb hier Diemand liggen. "Wien zou ik ook
verliezen. Ik sta geheel alleen op de wereld.
Maar ziet u, op deze plaats heeft men voor
dertig jaar en meer al eens begraven, en in
dit graf, waarin nu de ryke slager ligt, heeft
vroeger mijn man zaliger gerust. Het is al
lang geleden, dat men hem daar begroef, ik
weet heel niet, hoe lang eigenlyk wel, maar
toen men d6n vorigen winter den heuvel, dien
ik langen tyd behooriyk onderhouden had,
omgroef, omdat ik niet nog eens de plaats
ken koopen, is het my geweest, alsof zy
myn levensdraad dooranedeo. Tot nu toe
had ik nog iets, waarvoor ik my plaagde,
nu ben ik overbodig op de werell; en ik
moon, dat het myn man, dio zoovo:l jaren
van toron gezien heeft, hoe ik zyn graf in
eere hield, moet zyn, alsof ik hem vergeten
bad, als ik hem op Alleizielen geen krans
meer bracht. Ja, ziet u, den ganschen nacht
heb ik geen rust gehad, totdat ik eindelyk
tct myzelven zeide: Je logt je eenvoudig
kransje by de vele schoone van den ryken
slager heel boven op, opdat myn oude zie,
hoe ik nog altyd aan hem denk. Het zal,
denk ik, wel de laatste Allerzielen zijn, die
ik zonder hem beleven moet. Weldra zullen
wy elkander daarboven weerzien."
Als om haar eigen w oor Jen te bevestigen
kDikt zy ncgmaals nadrukkeiyk met lmt hoofd,
en haar gezicht straalt daarby van genoegen
uit de ingevallen oogen spreekt geloof.
„En nu gaat u naar buis, mevrouw," voegt
zy er met veranderde stem by, en zy zelve
gaat na oen avondgroet heen.
„Een weerzien bier boven!" prevelen de
lippen der jonge vrouw werktuigiyk. Als
de ziel zich eens niet oploste op het oogen
blik, dat het organisme zyn function staakt!
Als zy eens op de een of andere wyze en
op de een of andere plaats voortleefde en een
vereeniging van de door den dool gescheidenen
mogelyk ware! Als zy oens haar man en
haar kind in een leven aan gene zyde van
het gsaf terugvond!
Het moedertje is eensklaps biyven staan.
Een kreet is in haar oor gedrongen, een kreetf
zeoals zy er nog nooit een heeft gehoorcT.
ICwam hy uit do wolken of uit de aarde;
kan een menscheiyke borst zulk een kreet
uititooten? Doodeiyk verschiikt keerde de
oude zich naar alle kanter, en nu ziet z(j de
jonge vrouw, die zooeven rog voor haar
gestaan heeft, tusschen de graven van de
haren op do knieën liggen; heur boofd woelt
in het vochtige klimop, haar lichaam trilt
van hartstochtelijk weenen.
Ejo oogenblik slechts weifelt de oude, of
zy gaan of blyven zal - dan sluipt zy zacht
weg. Zy is een onontwikkelde vrouw, maar
de ryke ervaring van een lang leven zegt
haar, dat de smait, die zich daar in tranen
openbaart, te groot en te heilig is, dan dat
men haar door troostende woorden zou mogen
ontwyden.
Het duurt lang, e6r de wilde smart der
eenzame zich oplost in een stil geween. De
schemeiing is reeds by na tot duisternis over
gegaan. Enkele sterren doornen mat en flik
kerend aan het firmament op, en met een
schrillen toon klinkt het luiden der klok, die
eventueelo late kerkhof bezoekers moet ver
maner, dat het hek nu gesloten wordt. Do
jongo vrouw staat op, mot bevende vingers
broekt zy een klimoptakje van het kleir.o
graf, den beloofden tooi voor het portret van
baar man; dan gaat zy langzaam, diep adem
halend heen.
Als een andere verlaat zy het kerkhof, als een
getrooste: zy heeft de hoop teruggevonden.
Als zy op de straat komt, rydon de drie
kinderen met het wagentje, waarop zy een
kist gebracht hebben, voor haar uit. De dood
akte had het officiëelo stempel gemist,
waardoor hun zonding een gro)te vertraging
ondervonden had. De kleinste drr knapen zit
in den wagen op dezelfde plaats, waar de
kist van het zusje gestaan beeft, en bet
kleed, dat het kistje beeft bedekt, ligt over
zyn knieën. Hy heeft eon wilgetak in de
band en spoort de broertjes aan, die den
wagen lachend en elkander plagend voor
waarts trekken. Zy hebben bet zusje al
vergeten voor het kinderlyke gemoed heeft
de dood nog geen verschrikking. Achter hen
wankelt de bloeke vrouw aan den arm van
baar man, die zich intusschen by do zynen
gevoegd heeft.
„Ik ben zoo moe," zegt zy; in deze woerden
en in don toon, waarop zy het zegt, ligt een
geheele levensgeschiedenis.
Ja, er is veel verdriet in de wereld, denkt
de jonge weduwe, veel meer dan zy vermoed
heeft; maar nu weet zy ook, dat cr in dat
leed troost is voor de ziel, die troost zoekt.
Ook zy is vermoeid, doch na de lange
weken van rusteloos stryden gevoelt zy de
vermoeidheid als een weldaad.
„Ik goloof, dat ik van nacht goed zitf
slapen," fluistert zy, „en - misschien ook
droomon van myn geliefden daarboven. En
morgen - morgen ga ik naar myn moeder."