N®. 11563 Donderdag 4 November. A*. 1897 r MO- <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§pn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton» ALLERZIELEN. LEIDSCH DA&BLAD EftUS DEZER OOUfiANTs Voor Leiden per 3 maanden, Franco per post Afzonderlijke Nomrnors 1.40. r 0.05. <PEU8 DEE ADVKBTENTLfiü: Van X—8 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Orootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiton de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Zou or eenig verband öostaan tusscben de kwalykriekende gassen der resi dentie on do toenemende mania, .ia furia, voor bloemen? vraagt de Haagsche brief- schry ver der Zwolsche Courant. 't Jsof we de ten doode opgeschreven eeuw onder oen berg van bloemen willen be graven. En vraagt ge, waarvan de honderden bloemenwinkels, dio do uitstallingen van spek en ossenslagers zoo gelukkig afwisselen, be staan, dan is een bezoek in de huizen van bruiden, jubilarissen en verjarenden een vol doende verklaring. De begiliigden weten bijna geen weg met de prachtige bouquetten, die, wat vroeger dan noodig ia, naar de ascbbak verhuizen. Ook in sterfhuizen en by begrafenissen is de furia in gang. Onlangs zag ik een lijk wagen letterlijk onzichtbaar van bloemenkran sen, als opgetuigd voor een corso Hot toeval wilde, dat, gelijk met deze sierlijke staatsie, een andere stoet, bescheiden en zonder eenige praal, bet kerkhof opreed, en toen viel het den honderden aanwezigen als een openoaring op het gemoed, dat die eenvoudige wagen, met een palmtak en een half bedekten immor tellenkrans voor alle versiering, in oneindig betere overeenstemming was met de plechtig heid van het oogenblik, dan de overdadige tooi van de andere koets, die bruiloftsge dachten wekte. Niet wat op, maar wat in de kist ligt, moet de aandoening gaande maken. De ry van zwarte wagens en menschen, langzaam door net drukke straatgewoel rijdend, maakt den gewilden, goeden indruk op de voorbij gangers: Memento mori! De pracht vanbloe men en vaandels smoort-elke heilzame ge dachte in de geboorte. De straatjongens volgen en een legio nieuwsgierige leegloopers sluiten zich aan. Persoonlijke dienstplicht. Vol gens „Harry", die in Dc[i\) Noordurabanlcr de vraag stelt: „Waarom tegen kaztme dwang?" levert het kazerneleven gevaren op van doodelykm aard voor het leven der ziel, zijn de kazernen holen, waar het grootste gevaar dreigt. Dat het liberalisme met deze gevaren geen rekening houdt, er geen bezwaar in ziet het individu aan die gevaren bloot te stellen, de schrijver begrijpt bet. Het liberalisme immers hecht geen waarde aan bet zieleleven, want - het ziet in den mensch slechts een dier van hoogere orde; en bovendien, er werkt een geheime macht, de vrometselaiy, „die de verontchristelijbing der samenleving als hoogste doel nastreeft". Maar dat Christenen, volgelingen van Calvijp. of Christelyk-Histori- schen, den eisch „alleman soldaat" soorop stellen, „alvorens de gevaren van dat kazor- neverblyf zijn weggenomen, voor wat bttroft het zijleleven", zi-j, dat is voor den schrijver onbegrijpelijk en het is hom een reden tot groote ergernis! „Valuas" (Jan Truyen?), m het Venloosch Weekblad nog eens voor de remplay nten opkomende, vraagt: „Of ik mijzelvon den ransel op den rug snoere of een ander ge schikt jonkman, moet den heeren landbe stuurders vrij wel om het even zijn. Te meer, wijl die jonkman zich vrijwillig daartoe aan biedt onder beding van zekere vergoeding, waarmee hy later een nering of huishouding kan opzetten." Als het eens waar was, dat die andere geschikte jonkman, dien gij in uw plaats den ransol op don rug bindt, het verderf zijner ziel in de kazerne te gemoot ging, o Valuas! zoudt gy het voor uw geweten verantwoorden kunnen, dat gij hom met een handvol zilver lingen verlokt hebt? vraagt de Kamper Courant. Ja, met dat geld kan hy misschien een nering of een huishouding opzetten, maar die kostelyke menschenziel, die verloren is gegaanl En dan, er zyn zonen des volks, die nht hun ransel een ander op den rug kunnen snoeren, maar hem zelf moeten dragen,om dat zy dien ander geen vergoeding kunnen betalen. Aan ben heeft de schryver in De[n) Noorcl- brabanter gedacht. Hy gevoelt, dat er iots onrechtvaardigs in is alleen de armen bloot te stellen aan die vreeseiyke gevaren, di9 hy in het kazerne-leven ziet. Is het, vraagt hy, met de Christelijke zedenwet overeen te brengen en niet stiydig met de Christelyke liefde, om ter wille van maatschappeiyke gelykbeid steeds meer en meer zielen over te leveren aan bet gevaar om voor eeuwig voiloren to gaan De vraag is niet geheel ad rem. Niet dit is de quaestie, of men steeds meer zielen aan dit gevaar zal overleveren, maar of men uitsluitend de zielen der onvermogenden voor eeuwig verloren zal laten gaan, en de ryken zal biyven ia staat stellen dit ontzettend gevaar af te koopen. Aan de an'i revolutionnaiien verwyt hy, dat zy niet eerst als onverbiddelyken eisch stellen: „Verbeter het kazerneloven". Maar wat hy onder die verbetering verstaat, fcltikt niet. Het leven in de kazerne is reeds aanmer- keiyk verbeterd in de laatste jaren. Dat in het leger het peil van zedelykheid zooveel lager zou zyn dan in de burger-maatschappij, boe dikwyls i3 het reeds van tot oordeelen be voegde zyde tegengesproken. Wijlen de generaal Van der Schrieck, gedurende vele jaren afge vaardigde van het kiesdistrict 's-Hertogen- bosch, zal wel iemand zyn, op wien men zich beroepen mag. Welnu, hoe kon de oude bravo generaal boo3 worden, wanneer men over het zedelyk gehalte van het leger een oordeel uitsprak als deze schryver! En buitendien: is niet juist een der argu menten voor persoonlijken dienstplicht, dat de jonge militairen uit beschaafde kringen een gunstigen invloed zullen uitoefenen op de kameraden uif lagere klassen? Dr. H. C. Folmer, te Ryswfok, beeft in het Tijdschrift voor Geyieeskundc een artikel ge schreven over „de volkomen overeen stemming in anthropologisch type tusschen de vroegste bewoners langs de Noordzeekusten en de andere Germaansche stammen uit het Merovingische tydvak." Hy komt tot het besluit, „dat de bewoners der Noordzee kusten van Germaanschen oorsprong, onver schillig of wy ze Friezen, of met Plinius Cauchen noemen, volkomen identisch zyn aan hun tijdgenooten, de Germanen in Midden- Duitschland en Wurtemberg; dat zy daarmede overeenstemmen in geringe breedte en in dezelfde hoogte, trouwens evenals dezen met aanzienlijke schommeling." Eq voorts, „dat vóór enze jaartelling de talryke' voorzaten dier Germanen, aan gene zyde der Europeesche grens, zonder vermenging met andere volken op donzelfden graad van lago cultuur een on- noemelyk aantal jaren geïsojperd moeten heb ben geleefd in het voor ons nog onbekende land, waaruit een dergelijk ras, voor zoover onze tegenwoordige kenni3 reikt, totaal ver dwenen is, en dat de cultuur van datzelfde ras na de verplaatsing naar het verre westen, in een betrekkelijk korte spanne tyds, door verschillende invloeden tot een verbazing wekkende hoogte is opgeklommen." De Controleur geeft het volgende te lezen over de Koninklijke militaire kapel: De Haagsche Couratit bevatte het navolgende entrefilet: „Da commandant van het regiment grera- diers en jagers heeft een commissie benoemd, bestaande uit een hoofd- en drie subalterne officieren, tct het instellen van eén onderzoek naar de reden, waarom in don laatsten tyd de kr-ckt-n van de etafmuziek zoozeer ver- mindtren. Sedert het optreden van den nieuwen kapelmeester, den heer Boywman, zijn reeds vele stafmuzikanten op hdn verzoek ontsla gen en thans heeft wederom een der beste solisten een verzoek om ODtslag ingediend. Dit is nl., naar men zegt, het gevolg van de wyze, waarop de directeur de leden der kapel behandelt, een behandeling, die vaak zelfs beleedigend zou zyn." Bijna gelyktijdig, dat bovenstaand berichtje onze aandacht trok, ontvingen wij uit de residentie van méór dan één zyde aanzoek om deze quaestie, welke een oplossing doet vermoeden, die zeker van overwegenden invloed zal blijken op 't gehalte en de samen stelling in bet vervolg van de zoo beroemde kon. mil. kapol, in ons blad te willen be spreken, vermits ze ook nauw verband houdt met hetgeen we voor eenigen tyd schrevc-n omtrent de militaire muziekcorpsen in het algemeen. Aan dit verzoek willen we gaarne voldoen ons blad heelt nu e nmaal de reputatie, dat hot zich, waar 't de besproking van mis standen en grieven betreft, nooit onbetuigd laat, dus ....noblesse oblige. Tot toelichting der eigeniyke zaak meenen wy goed te doen, vooraf hier een ingezonden stuk te laten volgen, dat ons ter opname werd aangeboden: velen onzer lezers, die niet zoo op de hoogte zyn der muziek toestanden in ons l.nd, en in Den Haag in 'tbyzonder, krygen daardoor een beteren kyk op de quaestie. Hooggeachte Heer Hoofdredacteur Het is een by alle muziekminnaars in de residentie overbekend feit, dat de verhouding tusschèn den onlangs benoemden dirigent en de artiaten der kon. militaire kapel hoogst gespannen is. Schryver dezes staat buiten het corps, is geen militair, maar hy neemt het op voor de kunet, die onder zulke om standigheden lyden moet en dat dan ook doet. In den laatsten tyd verlieten vele oudere artisten, waaronder de beste krachten, de koninklyke kapel, omdat zy zich niet langer verkozen te onderwerpen aan de manier, w. arop de dirigent meent zich te moeten doen gelden; dat feit is onloochenbaar. Er vroegen er soms 2 en 3 te geiyk ontslag, zelfs na vele dienstjaren. De toestand is zóó onhoudbaar, dat zy er zelfs hun pensioen aan waagden. Daargelaten, dat de verwachtingen omtrent verbetering van het corps zich niet ver wezenlijkt hebbeD, zooals geoefende muziek- konners by de Bosch concerten opmerkten, maar het rhytmus een paar malen by ver schillende uitvoeringen, letterlijk in de war werd geslagen, wordt den gooden artisten vooral den lust ontnomen tot artistiek spelen, wanneer het op de repetitiën beleedigingen en scheldwoorden regent, alsof er een bende polderwerkers voor de lessenaars zat en niet tegenstaande vloeken by de militaire regle menten uitdrukkolyk verboden is. Men wildo de kapel meer militairement inrichtengoed, maar dat wil nog niet zeggen, dat daarby vrijheid tot allerlei onbeschoft heden speling mag hebben. Een der artisten o a., die biyde was op een vorige plaats er tusscben uit te kunnen gaan, komt te 's Gravenbage weder onder denzelfden dirigent en haast zich zyn ontslag aan te vragen een bekend artist en eon der beste krachten zoo zouden meer staaltjes kunnen worden aangevoerd. Tnans is een enquête geopend omtrent deze zaak en een sp-ciale militaire commissie is bezig, verschirou e vroegere en tegen woordige musici te booren. Het scheen dan toch eindelyk den autoriteiten te machtig. Laat ons nu, in het waarachtig belang der kunst en voor de waardigheid van de koninklyke militaire kapel, hopen, dat die enquête tot resultaat hebbe, dat ergerlijk heden als de bodo 1de nooit meer plaats gry- pen, opdat do leden met lust en y ver kunnen werken en dus het gehalte der muziek weder klimme tot dat van de dagen van Dunkier, die den dirigeerstok zwaaide met energie, maar tevens toonde zy» plaats waardig te zyn. "Wellicht kunnen dan vroeger op ver zoek ontslagen beste krachten nog later in de gelegenheid komen zich opnieuw aaii te melden en ook de jongero musici, op wie handelingen als de gesignaleerde vernederend werk n, zich meer opgewekt gevoelen voor hun taak." E. Onze militaire medewerker „Monitor" deed onlangs reeds uitkomen bet noodige en voor- deelige, wannoer de mil. muziekcorpsen alleen zouden beantwoorden aan het doel, waarom ze werden opgericht, d. i. uitsluitend ten dienste van 't leger by militaire doeleinden en niet, zooals nu, te zyn artistencorpsen, die concurrentie dom aan de burger musici, en voor dezen 't kunstterrein, dat toch in ons land zoo heel breed niet is, afmaaien. Die concurrentie-quaestie, om daar even nog op te wijzen, is niet nieuw en kwam, ook in militaire kringen, in d<n laatsten t\jf herhaaldeiyk ter sprake, zoodat we meener reden te hebben te mogen on 'er&telion, dat er te dien aanzien wel wijzigingen zullen worden ingevoerd. Althans, gelijk men uit de bladen van die dagen zich zal hennn men, luidde reeds bij de installatie van den ni uw- benoemden dirigent dc-r kon mil kap.!, dm heer Bouwman, in Januari .11., do t rin, dat de kapel voortaan voor militair j doeleinden meer bepaaldeiyk zou worden get ruikt Nu kan 't zyn, dat de nieuwe kapelmeester 't met die opvatting volkomen eens is en dus in dien zin ook zyn optreden als dirigent by 't corps ver^tlat. Is 't alzoo in c-rnst de bedoaling de kon. mil. kapel te reorganiseeren tot een gewoon militair muziekcorps, waardoor de samenstelling kan vereenvoudigd worden tot flinke kopermuziek met enictle slag instrumenten, dan vervalt natuurlijk alle artisticiteit en kunstconcurrentie en ligt 't voor de hand, dat de bekwame artisten, die thans in 't corps zyn, overboiig worden. Afkeurenswaardig zou dan editor de wyze zyn, waarop de dirigent deze reorganisatie scbynt door te willen vo'-ren, nl. door een minder wellevend optreden tegenover Ie leden der kapel, die zich terecht arüst voelen, en dezen schynbaar zoo te dwingen tot 't nemen van hun ontslag. Flinker zouden wij 't dan hebben gevonden en ook meer overeen komstig den gooden toon, indien men In zulk geval ruit: rlyk voor dat beJoeloii ware uitgekomen. Dus goed beschouwd ligt de quaestie zóó: öf do leden der kon. kapel worden e nvoudig troupi rs, wat wy in 't belang der bestaande kunstverhoudingen gaarne verwezenlijkt zagen, en ook wat volkomen logisch wezen zou öf 't corps biyrt een artistencorps, zooals tot dusver: maar in dit laitste geval v.rdient 't zeker dan niet minder blaam, dat de dirigent zoo weinig zijn musici als artisten respecteert, en zich tegenóver hen 7.00 onhebbelijk toont als waarov. r thans algemeen geklaagd wordt en aanleiding is, dat do bosto krachten heengaan. Dit laatste is zeker niet in 't belang van e6n goed artistencorps, zooal8 door onzen briefschrijver al werd aangetoond, en zou reden kunnen geven tot de vraag of deze dirigent wel op zyn plaats is by de koninklyke militaire kapel. Er is thans oen enquête aanhangig en men dient den uitslag er van af te wachten, wil men met bepaalde zekerheid kunnen weten', welken weg het uit moet met dit corp3. Doch wöt dan blyke, is het te hopen - en wy gelooven hier de tolk te zyn van velen, wior belangen met deze ontstane quaestie ton nauwste zyn gemoeid, dat de autoriteiten zullen letten op de schreeuwende onbiliyk- heid, die ontstaat, wanneer artisten met velo dienstjaren gedwongen worden hun positie als volkomen onhoudbaar prys te geven, terwyl z\j binnen koiten tyd hun pen sioen zouden hebben verdiend, on dit thans moeten in den steek laten; er moge oen voordeel in liggen, musici, met lange jaren dienst, op die wyze te loozen en al 3 dat soms do geheime bedoeling is, dan vinden wy zulks een perfidie buiten alle voorbeeld, waartegen niet genoeg kan worden geprotes teerd, - zeker zou het toch hoogst onrecht- Slot.) Eeeds voor een geruime poos is een oud moedertje de eenzime vrouw genaderd; zy is blykbaar zeer oud, hour haar is wit en het gezicht vol rimpels, maar toch stapt zy nog ferm voort, en de oogen zyn jong ge bleven in het gerimpelde gezicht. Toen zy de ia 't zwart gekleede„gehalte,, die tqs^chen de graven hurkt, bemeïkt beeft, is zy b'yven staan, om de anderen jitet te-sferen. Daar echter de eene minuut na <te andere voorbij gaat en de zwarte zich niet verroert, nadert zij zacht een graf ni.t ver van die, welke aan de stille vrouw behooren, en legt e.n kunsteloozen krans van groen en bloemen op het reeds ryk getooide. Nu heft de jonge vrouw voor haar het hoofd op, zonder evenwel het moedertje gewaar te worden. „Moeder, moeder!" klinkt het bynaalseen klaagtooD van baar lippen, en de bevende handen bedekken het van smart verwrongen gezicht Da oude heeft de andere herkend, en het medelijden met het leed van anderen kluisterde haar aan de plaats. Zy wacht weer minuten lang op een toeken van leven der jonge vrouw, en eindelyk vermant zy zich. Zacht nader tredend, raakt zy haar schouder aan. »U moest naar huis gajmt nip vrouw," ver maant zy, „het zal spoedig donker zyn en de avondlucht is in dit jaargotyde zeer schadelijk." De aangesprokene springt verschrikt op; met verwarden blik meet zy het oudje, dat voor haar staat. „Kent u my niet meer?" gaat de oude ▼ertrouwelyk voort. „Ik ben moeder Rood, die voor ettelyke jaren by u gewasschen heeft. Toen leefde uw man zaliger nog en het kindje." „Ja, ja," zegt mevrouw Van Berg heftig, „dua gy ayt het, vrouw Rood. Hebt gy dan ook iemand in den laatsten tyd verloren? Het zyn immers allemaal frissche graven op dit deel van het kerkhof." Een wonderlyke trek giydt over het gezicht der oude. „Ja, frissche graven zyn het," be vestigde zy, met het hoofd knikkend, „en ik heb hier Diemand liggen. "Wien zou ik ook verliezen. Ik sta geheel alleen op de wereld. Maar ziet u, op deze plaats heeft men voor dertig jaar en meer al eens begraven, en in dit graf, waarin nu de ryke slager ligt, heeft vroeger mijn man zaliger gerust. Het is al lang geleden, dat men hem daar begroef, ik weet heel niet, hoe lang eigenlyk wel, maar toen men d6n vorigen winter den heuvel, dien ik langen tyd behooriyk onderhouden had, omgroef, omdat ik niet nog eens de plaats ken koopen, is het my geweest, alsof zy myn levensdraad dooranedeo. Tot nu toe had ik nog iets, waarvoor ik my plaagde, nu ben ik overbodig op de werell; en ik moon, dat het myn man, dio zoovo:l jaren van toron gezien heeft, hoe ik zyn graf in eere hield, moet zyn, alsof ik hem vergeten bad, als ik hem op Alleizielen geen krans meer bracht. Ja, ziet u, den ganschen nacht heb ik geen rust gehad, totdat ik eindelyk tct myzelven zeide: Je logt je eenvoudig kransje by de vele schoone van den ryken slager heel boven op, opdat myn oude zie, hoe ik nog altyd aan hem denk. Het zal, denk ik, wel de laatste Allerzielen zijn, die ik zonder hem beleven moet. Weldra zullen wy elkander daarboven weerzien." Als om haar eigen w oor Jen te bevestigen kDikt zy ncgmaals nadrukkeiyk met lmt hoofd, en haar gezicht straalt daarby van genoegen uit de ingevallen oogen spreekt geloof. „En nu gaat u naar buis, mevrouw," voegt zy er met veranderde stem by, en zy zelve gaat na oen avondgroet heen. „Een weerzien bier boven!" prevelen de lippen der jonge vrouw werktuigiyk. Als de ziel zich eens niet oploste op het oogen blik, dat het organisme zyn function staakt! Als zy eens op de een of andere wyze en op de een of andere plaats voortleefde en een vereeniging van de door den dool gescheidenen mogelyk ware! Als zy oens haar man en haar kind in een leven aan gene zyde van het gsaf terugvond! Het moedertje is eensklaps biyven staan. Een kreet is in haar oor gedrongen, een kreetf zeoals zy er nog nooit een heeft gehoorcT. ICwam hy uit do wolken of uit de aarde; kan een menscheiyke borst zulk een kreet uititooten? Doodeiyk verschiikt keerde de oude zich naar alle kanter, en nu ziet z(j de jonge vrouw, die zooeven rog voor haar gestaan heeft, tusschen de graven van de haren op do knieën liggen; heur boofd woelt in het vochtige klimop, haar lichaam trilt van hartstochtelijk weenen. Ejo oogenblik slechts weifelt de oude, of zy gaan of blyven zal - dan sluipt zy zacht weg. Zy is een onontwikkelde vrouw, maar de ryke ervaring van een lang leven zegt haar, dat de smait, die zich daar in tranen openbaart, te groot en te heilig is, dan dat men haar door troostende woorden zou mogen ontwyden. Het duurt lang, e6r de wilde smart der eenzame zich oplost in een stil geween. De schemeiing is reeds by na tot duisternis over gegaan. Enkele sterren doornen mat en flik kerend aan het firmament op, en met een schrillen toon klinkt het luiden der klok, die eventueelo late kerkhof bezoekers moet ver maner, dat het hek nu gesloten wordt. Do jongo vrouw staat op, mot bevende vingers broekt zy een klimoptakje van het kleir.o graf, den beloofden tooi voor het portret van baar man; dan gaat zy langzaam, diep adem halend heen. Als een andere verlaat zy het kerkhof, als een getrooste: zy heeft de hoop teruggevonden. Als zy op de straat komt, rydon de drie kinderen met het wagentje, waarop zy een kist gebracht hebben, voor haar uit. De dood akte had het officiëelo stempel gemist, waardoor hun zonding een gro)te vertraging ondervonden had. De kleinste drr knapen zit in den wagen op dezelfde plaats, waar de kist van het zusje gestaan beeft, en bet kleed, dat het kistje beeft bedekt, ligt over zyn knieën. Hy heeft eon wilgetak in de band en spoort de broertjes aan, die den wagen lachend en elkander plagend voor waarts trekken. Zy hebben bet zusje al vergeten voor het kinderlyke gemoed heeft de dood nog geen verschrikking. Achter hen wankelt de bloeke vrouw aan den arm van baar man, die zich intusschen by do zynen gevoegd heeft. „Ik ben zoo moe," zegt zy; in deze woerden en in don toon, waarop zy het zegt, ligt een geheele levensgeschiedenis. Ja, er is veel verdriet in de wereld, denkt de jonge weduwe, veel meer dan zy vermoed heeft; maar nu weet zy ook, dat cr in dat leed troost is voor de ziel, die troost zoekt. Ook zy is vermoeid, doch na de lange weken van rusteloos stryden gevoelt zy de vermoeidheid als een weldaad. „Ik goloof, dat ik van nacht goed zitf slapen," fluistert zy, „en - misschien ook droomon van myn geliefden daarboven. En morgen - morgen ga ik naar myn moeder."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5