MENGELWERK. openbare verbeven belijdenis, die het Neder- iandsche volk goed zal doen." In Eet Christelijk Schoolblad werd in ver band met de bestrijding van leerplicht de opmerking gemaakt, dat de veldarbeid van kinderen niet door dien van volwassenen vervangen kan worden: „ook hierom niet, dat een volwassene te zwaar is en den grond vasttrappende on de worteltjes aftrappende den wasdom zeer belemmert." Uit de kleistreek van Friesland schrijft men nu echter aan Eet Schoolblad het vol gende: „Dit is niet veel meer dan een praatje. Het best kan dit wel blijken uit het feit, dat men in bet voorjaar somtijds het graan, als het „opgevroren" is, gaat rollen, met het doel de jonge graanplantjes wodorom beter met den grond in aanraking te brengen. Als nu een zware landrol niet in staat 13 de jonge plantjes te vernielen, dan natuurlijk een menschenvoet ook niet, als dit bij een enkele aanraking blijft. Echter, een kind verdient 2'/i cent, een vrouw 5 a 6 cents per uur en een man 8 a 10 cents; daarin schuilt misschien de moei lijkheid." Uit Transvaal. II. Na eenige uren sporens bereikten we de voorstsden van Londen. Na het aanbreken van den dag hadden we zoo nu en dan ge legenheid gehad, voor zoover de groote snel heid van den trein het toeliet, het landschap te beschouwen. Over het algemeen was er meer groen te zien dan in Holland. Schoone vergezichten genoten we vaak. Maar eindelijk werd ons daarvoor de gelegenheid benomen, 't Was een onafgebroken huizenzee, waardoor de trein ons voerde. Nu eens zagen we door den fijaen regen heen tallooze torens, die ons vertelden, dat daar grootsche gebouwen moesten staan; dan weer scheen het ons, of alles, wat Londen ouds en bouwvalligs heeft, juist langs dezen weg was neergeworpen. Toen reeds voelde ik, dat dia stad voo: mij nooit aantrekkelijk zou kunnen zijn. Misschien, dat een schilder bier en daar op die tentoonstelling van armoede en ellende iets ontdekt zou hebben, dat hem in verrukking gebracht had, mij leek het daar al te treurig. Dis booge torens wezen mij niet naar den hemel, maar spraken me van veel trotsche menschen, die te boog zjjn om zich met hun arme, in ellende verkeerende medemenschen te bemoeien, die onderling strijd voereD, wie van hen wel de meeste zyn zal. Gelukkig, daar reden we een station binnen I Hoe u van zoo'n drukte daar een üee te geven 1 't Heeft niets van de rustige drukte aan het Amsterdamsche Centraal station, 't Lijkt wel •I iedereen voortvluchtig is en of de trein- beambten hen willen helpen ontsnappen. Die gejaagdheid grijpt u ook eindelijk aan. Ge driogt ook naar voren, om.,., weer voor een hekje te komen, waar uw bagage weer ge visiteerd wordt. Gooi maar zoo spoedig rnoge- }<jk alles weer open, dan komt ge 't gauwste ia vrijheid! Ik denk: fabrikanten van reistas- schen hebben zeker eerst een groote reis ge maakt, om te kunnen berekenen hoe sterk hunne artikelen moeten zyn. Tot ons geluk wachtte mijn zuster ons op en nu giog alles wat vlugger. In een oogen- blik hadden we een rijtuig en toen was ons eerste werk, de bagage naar een ander station te krengen, soodat we van de zorg daarvoor ontslagen waren. Spoerig was toen een plan voor dien dag ontworpen. Even wilde ik naar een wisselkantoor in de Treedneedlestreet. Goed, eventjes daarheen. Eerst een eind loo- pen naar een standplaats voor omnibussen, van daar met zoo'n voertuig naar een onder grondsstation. Daar ons haastig in een trein geworpen. Na eenigen tyd uitgestapt en door een trap weer naar de bovenwereld. Toen mot een cab hoe lang weet ik niet lijden en toen waren we in de bewuste Treedneedle street, waar we mot eenig vragen spoedig terecht waren. Nu zouden we de St.-Pauls- kerk gaan zien. Wij maakten onze reis daar heen zoo, dat we meteen gelegenheid haddon kamers in een hotel te bespreken, zoo dicht mogelijk bij 't station gelegen. Van hoeveel cabs, omnibussen, ondergrondscho treinen we gebruik maakten, weet ik niet meer. Dit weet ik wel: wie LoDden zien wil, moet een goeden gids hebbeo, zooals wij, of uit de bestaande gidsen voor Londen een goed plan hebben opgemaakt. We bereikten de St. Paul. Overweldigend is de indruk van zulk een gebouw op u. Ik zal niet trachten u er eeno waardige beschrij ving van to geven. Meer dan eens had ik photographieën gezien van deze cathedraalin baro onderdeelen, maar de voorstelling, die ik mij er van gemaakt had, werd verre over troffen door de werkelijkheid. 't Is een museum van voortbrengselen der beeldhouwkunst. Prachtige gedenkteekenen dekken de graven van groote helden, beroemde dichters, redenaars of parlementsleden. Op vertoon van een kaart krijgt ge onder geleide toegang tot eene onderaardsche kerk, wa r de lijkdiensten worden gehouden en van waar uit uw tocht langs de grafkelders begint. Daarna komt de beurt aan al 'tgeen booger danMaar laat ik toch eindigen met 't geven van eene dorre opsomming. Wat baat het, of ik al spreek van die 600 en zooveel trappen, die ge klimmen moet om boven den koepel te komon; van prachtige beschilderde ramen, van schoone mozaïekwerken! Als g) ze niet gaat zien, zult ge u er toch geen voorstelling van kunnen vormen. Dien dag maakten we nog een uitstapje naar West Hompstad. Ik geloof zeker, dat het daar mooi is; dien dag echter werkte 't mis tige weer niet mee om ons een gunstigen indruk te geven van al wat Londen beet. 't Kan ook dat de groote vermoeienis ons belette van 't schoone van Londen te genisten. Afgemat kwamen we dan ook in ons hotol aan. Daar meenden we rust te zullen vinden. Iemand, gewend aan eene rustige omgeving, zal echter in 't hartje van die wereldstad niet gemakkelijk tot rusten komen. De duisternis van den avond en van den nacht verminde: t het gewoel in de straten daartoe niet geno.-g. 't Gedreun van de duizenden wagens, omni bussen en cabs, die voorbijrollen, biy:t maar aanhouden. Daarbij belet do steenkolendamp, die een voornaam bestanddeel van de London- sche atmosfeer uitmaakt, eene gezonde adem haling. Ik sliep dien nacht dan ook weinig en kwam tot do conclusie, dat de Engelsche bokking zoo goadkoop moet wezen, omdat men 't rooken voor niet heeft. We rekenden ons gelukkig, toen do dag aanbrak. Nu voor 't eerst maakte ik kennis met een Engelsth breakfast (ontbijt). Van de degelijkheid wil ik niets zeggen, maar ik denk, dat een Hol- landache maag eerst een beetje wennen moet aan 't gebruik van gebakken spek en hain en eieren en al wat vet en maebtig is. Wij verkozen daarom maar lieTor een ontbijt naar eigen bestek en teekeniDg. De bediening was anders uitmuntend. Lammer dat de hotel houder mij zoo aan Mepbistopheles herinnerde, 't Weer was te guur om al dadelijk eene wandeling te gaan maken. Met 't schrijven van brieven konden we alvast eenigen tijd doorbrengen. En jdaar bracht de hotelhouder ook een brief voor ons, aan de stomp.Is te zien uit Holland. Heerlijk, zoa'n brio! uit j9 vaderland, als ja je juist hoe langer to3 verder er van verwijdert. We braken hem op.n en zagen, dat hij eene rekening bevatte. Wtlke aangename herinne ringen eene rekening nu ook moge opwekkin, vooral als zij lang is, toch stel ik eon quiUi.tii met haar kernachti^en inhoud nog nooger. Maar 't was alvast toch een bewijs, dac we nog niet in 't vergeetboek waren geraakt. Nu hadden wo meteen een bezighriJ: die rekening gaan bstaien. Na eenige minuten waren we dan ook op weg naar een post office. Geen tien stappen hadden we nog ge daan of in plaats van regenen goot het, ter wijl een hevige wind ons 't ophouden van eene parapluie onmogelijk maakte. Moedig gingen we echter voorwaarts, Waterloo-road af, de reusachtige Londontridge over naar 't Strand (de Londensche Kalverstraat). De regen koQ ons niet beletten nu en dan voor du groote en prachtige magazijnen stil to staan, waar 't kostbaarste wat do wereld oplevert in 't groot te vinden is. Treurspel iu ecu groote stad. Uit het Engelsclu Ik had in lang niets van mijn vriend Stomp gehoord en daar ik een vrijen avond had, besloot ik hem eens op te zoeken. We konden dan op ons gemak eens praten en een sigaar rooken. Ik vond hem in zijn ruime, ouder- wetsch gemeubelde kamer, in gedachten ver zonken voor zich uitstarend mot een ontevre den, zorglijken trok op zijn gezicht. E.rst meende ik, dat hij alleen was, maar toevallig in een verren b0 3k der kamer kijkend, zag ik tot mijn groote verbazing een kleine, ineengeschrompelde figuur tot aan de kin toe geknoopt in oen ulster met groote ruiton. Of het een man, vrouw of kind was kon ik niet uitmaken, daar het in dien hoek te duister was om iets duidelijk te onder scheiden. Ik bad mijn hond meegebracht, een torrisr, die volstrekt niet op vreemden gesteld is. Al een paar maal had hij eens rondgesnuffeld, brommend en zijn tanden vertoonend, den staart tusschen de pooten en met zijn haar overeinJ. Zoodra hij in de nabijheid van de zonderlinge figuur kwam, kroop hy plotseling in elkaar, als verstijfd van scbrik. Gewoonlijk was hy erg strijdlustig; ik was dus zeer verbaasd hem eensklaps zoo vol aug3t te zien. De verschijning in den hoek maakte geen enkel geluid en bewoog zich ook niot, zoodat ik niet begreep wat den hond eigenlijk zoo beangst kon maken. Stomp keek eens over zijn schouder en knikto veelbeteekenend alsof hij niets anders verwacht had. „Breng don hond naar beneden in de keuken", zoide hij. „Hier deugt de atmosfeer niet voor hem; hy begrijpt meer dan wij wel denken." Ik nam den hond mede en keerde zeer nieuwsgierig naar de bovenverdieping terug. „Wat is er? Ge ziet er uit alsof go iets hebt wat u hindert." Stomp gaf een teeken van afkeuring te kennen door verachtelijk met zfin neus te snuiven. „De zaak is niet van veel belang en toch veroorzaakt my die veel last," antwoordde hij. „Kunt ge mij die meedeolen?" „Ja, bfi" hier knikte by in de richting der zwijgende figuur - „maakt deel uit van de zaak." Ik stak een sigaar op en zette mij om te luisteren. „Tien dagen geleden," begon Stomp, „kwam er een zekere mijnheer Derwent om mij te spreken; hy is een vriend van Kneller, die hem naar my had verwezen. Mevrouw Derwent had buitengewoon kostbare sieraden on snuisterijen, want ze z\jn heel rijk. Om familieredenen moesten die kostbaar heden op een goeden dag geschat worden, en vroeg Derwent zfin vrouw die in haar slaapkamer te willen bewaren tot hy ze noodig zou hobben. Een bediende haalde alles uit do Bank, waar men ze om de groote waarde in bewaring had gegeven. Den vol genden morgen waren de juweelen verdwenen, dat is al. Natuurlijk zyn de heer en mevrouw wan hopend en hebben ze een goede belooning uitgeloofd om het gestolone törug to krijgen. Een spoor, waarop men iemand zou kunoen arresteeren, is echter nog niet gevonden. Dadeloos kwam de heer Derwent naar my toe; hy smeekte my toch de zaak iu handen to willen nemen, want hy had van zyn vriend Kneller gehoord dat, zoo iemand de zaak zou kunnen ontwarren, ik dat moest zyn. Als ik de juwc-olen terug heb vóór Vrydag, wil hy my al3 belooning 1000 pd. st. geven. Eerst zeide ik er niet over to kunnon denken zoo iets op my te nomen; om het geld geef ik niet, en ik had ook geen lust my nu eens byzonder voor die zaak ia to spannen. Ein delijk liet ik my overhalen en nu tracht ik zoo spoedig mogelyk den dief op het spoor te komen, maar steeds zonder eenig gevolg, tot ik my op eenmaal rayn ouden vriend daar, Umlougu, herinnerde. Hy wuifde met zyn band in de richting van den geruiten ulster. Jaren geleden ontmoette ik Umlougu op een reis naar do Kaap, en gedurende de weken dat wy samen waren, leerde hy my veel, dat ik zelfs mat wist dat bestond. Dikwyis dacht ik, dat hy van den duivel be zeten was, maar eindelyk begreep ik, dat hy door moeder Natuur in haar geheimen was ingewyd en oneindig meer afwist van boven natuurlijke dingen dan wy. Ik zal u nu eens laten zien, w^t niet voor ieder geschikt zou zyn om te aanschouwen." „Umlougu!" riep hy over zyn schouder en sprak daarna den man too in een of ander Zoeloe-dialect. Da zonderlinge figuur stond op en kwam tot. middenin de kamer, om plotseling op den grond in elkaar te zinken, zijn kloeren af te schudden en met een schok op te staan. Nu zag ik, dat hu een stokoude, kleine Kaffer was, wiens eenige kleeüing bestond ia een paar versleten bruino schoenen, een soort kiel en een halssnoer van allerlei ver sierselen, als stukjes glas, eindjes touw, potloodjes on allerlei andere zonderlinge fraaiigheden. Stomp sprak hom goruimen ty-i op ern- stigen toon toe en zeide toen, zich omkeerend, tot my: „Nu zult ge vreemie dingen zien gebeuren, over enkele oogenblikken zal hy geheel buiten zichzelf zijn en gesprekken houden mot wezens, dio wij niot kuanen zien en wier tegenwoordigheid we evenmin bemerken. Ongetwyfvli zal hy ons weten to vertellen waar de diamanten gabiavc-n zijn. De verschrompelde Kaffer nam e n plaatje van de tafel, waarop hy enkeio tookens grifte met een sintel uit den doovonden haard en toen, neerknielend, blies hij het smeulend vuur aan. Zoodra bet gdhoel brandde, nam hy een 8oo:t kokertje van achter zijn oor en deed daaruit otkole korrels po9der vallen. Onmid dellijk steeg uit da plaat een dikke rook op, dio zich door bet geheele vertrek verspreidde en een zeer onaangonamen geur nadat. Hii boog zyn gelaat zoover omlaag, tot het geheel onzichtbaar was geworden in den cikken gelen rook; toen richtte by zich plotseling overeind en begon als hGt ware met welbe hagen andere lucht in te snuiven. Uitgeput zakte hy wear ia elkaar, zyn spieren ver- 8tyfdeo, de ademhaling scheen geheel opge houden en groote druppols stonden op zyn voorhoofd. Langzamerhand trok zijn lichaam weer recht, tot by eindelijk lag uitgestrekt als een doode, koud en bewegingloos. „We denken, dat we alles weten, wy men schen van den tegeowoordigoo tyd," zeide Stomp met overtuiging: „stil, hy wil spreken." Het gelaat ontspande zich eenigsrins en hy begon weder te ademen, langzaam en alsof 't hem groote moeite kostte. Met een diepen zucht keerde hy tot zyn bewustzijn terug. „Ik heb gezien," begon hy op zwakken toon. „Wat?" vroeg Stomp begeerig. „Een lange, schoóna vrouw, slank en wit als een lelie, wier gelaat ik echter niet kon onderscheiden, daar het door een sluier be dekt was. In baar hand droeg ze een tascbje, waarin schitt. rende edelgesteenten, maar anders dan de steenen, waarmede onze opper hoofden zich tooiien. De vrouw bracht de glinsterende massa snel naar een water, langs een groen weilaDd, met boomen beplant, en wierp zo over do leuning eener steenen brug in het water, waar ze met een plons in terechtkwamen. De afstand zal zoo wat dertig ellen zijn geweest. Ik zie nog andere steenen, die de vrouw ook by zich bad, maar dat is veel langer geleden, want ik kan het niet duidelijk zien. De steonen zyn precies als die gy my beschreven ,hebt. Z9 liggen nu in een winkel in een breede straat; gouden letters zyn op het groote raam bevestigd en door do deur treden vele menschen binnen. De woorden kan ik niet ontcijferen, want ze zyn in een vreemde taal, ik kan u dus hun beteekeni6 niet mededeelen. Wat ik gezien heb, weet gy nu; schenk mij dus de rust, waar ik zoozeer behoefte aan heb." De Kaffer wikkelde zich weder in zyn ulster en wachtte gedwee op de toestemming van Stomp om te mogen gaan. Hoewei hy alle voedsel weigerde, was het toch duidelijk te zien, dat zyn krachten geheel uitgeput waren. Even spraken ze nog samen in hun Kaffertaai, to9n gaf Stomp hem verlof zich terug te trekken. „Nu, is het niet wonderiyk?" vroeg hy, zoodra de Zoeloe vertrokken was. „Onbegrypslyk; hoa is hy aan die kennis gekomen?" „Dat weet ik niet? Misschien verlaat de liel het lichaam voor een wyie, wie zal het zeggen. Tevergeefs vorschen wy meestal naar de geheimen der natuur. Zooveel i9 my nu ten minste duideiyk geworden, dat de juweelen van den heer Derwent nimmer ge vonden zullön worden." „Waarom niet?" „Omdat hy daarvoor te veel van zyn vrouw houdt; aan schande zal hy haar dus Dimmer blootstellen. Zy heeft ze om de een of andere reden verkocht en ze in imitatie laten namaken. Toen de heer Derwent nu wilde, dat de juweelen geschat zouden worden, heeft ze natuurlyk, niet wetend wat te doen, de namaak- edelgesteenten in het water geworpen. Ik zal eens kalm met haar gaan praten en als zy het zelf niet aan haar echtgenoot ver tellen wil, zal ik het zeker ook nimmer doen." Den volgenden dag kreeg ik een briefje van Stomp, waarin hy my meldde, dat de arme mevrouw Derwent alles bekend had. Zy was den laatsten tyd verkwistend geweest en wist niet hoe de laatste naaisters- rekening te batalen. Yan een geldschieter had ze geld geleend en het is Diet noodig te zeggen, dat deze haar langzamerhand ge ruïneerd zou li9bben. Deze was het, dio baar had aangeraden de juweelen te laten namaken en met de waarde der echte hem te betalen. Met haar eigen hand had zy de valsche steenen in het water der Serpentine geworpen. INGEZONDEN. Aan de Redactie van het Leidsch Dagblad." Naar aanleiding van bet berichtje betreffende het gebeurde op Maandag-avond jl. alhier, verzoek ik U beleefd daaraan het volgende als rectificati9 te willen toevoegen, ten volle vertrouwende, dat U in de desbetreffende zaak geheel onpartijdig zal willen optreden. Uw reporter geeft in zyn berichtje geheel den scbyn er aan alsof ondergotaekende het „anders zoo rustig dorpje in opschudding" zou hebben gebracht Dit nL is oen verdacht making. V(reeke), in dienst by Gebr. Van Dam, boterhan ielaars, twee jongens van een dezer laatstgenoemüon met hunnen vader, en zekere Biesheuvel zyn daarvan in waarheid en in werkelykheid de oorzaak goweest. Ieder, die nog een greintje gevoel van zelfichtiDg en eigenwaarde bezit, kan getuigen dat V(reeke) met geweld ondergeteekende geld wilde afpersen, voorgevondo daartoe het recht to hebben en gevolmachtigd te zfin, hetgeen ik echter niet wilde aannemen. Het zal ieder weldenkend mensch nu wel duidelijk zyn, dat ik krachtig tegen geweld wilde protestoeren. Bovengenoemde personen, waarvan V(reeke) de aanvoerder was en die verzocht raö in een cafó een oogenblik te mogen spreken, stonden als waanzinnigen om my heen, gebiedend te schreeuwen, te dompen en te stuwen. Nadat myn woede hierovor ten toppunt was gedreven, wilde Ik my togen myne belagers verdedigen, hetgeen ten gevolge bad, dat de vier genoemde helden angstvallig om hulp riop9n aan de inmiddels door nieuwsgierigheid toegeschoten knechts van genoemde Gebr. Van D., die op gezag van hunne bazen ten dreigende en aanvallende houding schenen te moeten aannemen. Gelukkig waren hiertegen honderden andero weidenkenden. Op een gegeven oogenbllk draait genoemde Biesheuvel op verraderiyke wyze de lamp uit en hitst, gesteund door d9 vier andere ge noemde personen, de toeschouwers op om de kastanjes uit 't vuur te halen, om daarna zolf het hazenpad te kiezan, waarna zy later uit hunne woning werden teruggehaald. Alzoomenschen, die totaal onkundig met myn persoon en zaken waren, werden door lastar en verdachtmaking gedreven dreigond togen my op t9 treden. Zóó'n rol speelde men, dat Biesheuvel my beschuldigde het licht te hebben uitgeblazen, doch de politie hal gelukkig anders gezien en gelastte den dader de lamp weder op to steken. Ieder weldenkende zal dus inzien, dat iu hoofdzaak Vreeke en zyn vier handlangers als overweldigers zyn opgetreden en dat ondergeteekende slechts alléén zelfverdoiigend heeft gehandeld. Met Uwe toestemming, M. de R., betuig ik hiermede myn dank en hulde aan onzen Burgemeester, zoomede aan de Rjks- en gemeente politie, speciaal de laatstgenoemde, voor zyn beleidvol optreden in dez9 zaak, hetwelk getuigt van oen groote mate wereld en menschenkonnis en waardoor bet mocht gelukken de genoemde vier rustverstoorders tot de orde te roepen en de opgeruide menigte toaschouwer8 te beteugelen. By voorbaat, M. de R., mijn dank betuigende voor de plaatsing dezer regelen, bob ik do eer te zyn Hoogachtend, Zwammerdam, UEd. dw. Dr. 'J2 October 1897. J. De Vries. Mijnheer de Redacteur l Naar aanleiding van het berichtja omtrent Hollandsche VeU in uw blad, neem ik de vrybeid u mede te öeelan, dat ik bezig ben voor die arme gemeente (een uitgestrekte veenkolonie in Drente), waar ik 3'/2 jaar predikant was, e->Dig geld te verzamelen, opdat ds. Boersma, die er met zoo veel y ver werkzaam is, in b9t bezit kome van een catechiseerkamer, welke tevens dienst kan doen als vergaderzaal voor jongelings- en meisjes-veroenigingen. Misschien is er iamand in Leiden of inden omtrek van Leiden, die my daartoe een bydrage wil zenden. Wanneer ik U zeg, dat ds. Barbos van Vreeland en ik op ons ge nomen hebben, om zoo mogelyk de helft van hetgeen dit gebouw zal kosten byeen to brengen, dan zult U begrijpen, dat my elk-» bydrage zeer welkom zal zijn. Ik heb de eer te zyu Oegstgeest, Uw dw. Dr. 22 October 1897. A. j* Buys. SCHAAKRUBRIEIi. Maandag 25 October 1897. Redactie: L S.-V. „Mobpiiy". Adres: W. C. VAN DER MEUEEN, E3rccstraat 151. Een Verzoek. Leiden haeft in do Nederlandsche schaakkringen een goeden naam. Dat is gelukkig. Van dien goeden naam zyn oorzaak de verschillende goede schakers, die bier teLeiien zyn. Dat is natuurlyk. Die goade schakers zyn slechts goed als zoodanig, doordat zy goede partyen spelen; ongerymd 13 het te denken dat zy zulks niet behooveD, mits daartoe toch in staat zy'nde. Dat is zeker. Maar ongelukkig, onnatuurlijk, maar ook zeker is het, dat doze Schaakrubriek, die de Schaakvereeniging „Morpby" zich tot taak heeft gestald een Leidsche Schnakrubnek en geen uittreksel van Schaakbladen te maken, bitter weinig medewerking ondervindt van Leidsche schakers niet „Morphy"-ledeo. Hun aantal is groot, hen allen treft dit verwyt. Is de moeite zoo groot uwe partyen eens na te zien en er eenigen van aan onze Radactis ter plaatsing te geven? Zy zal u dankbaar zun, en zoo die dankbaarheid u niet aanstaat, laat het u dan een opoffering zyn. Schaakpartij No. 44, Allgalcr-Camblet. Gespeeld te Kiew 1S92. Leivin. Bilenkin. eft I c 5 fft 2 e f 4 Pf 3 3 6» b ft 4 gft PgS 6 h 6 P f 7 6 K f 7 Lc4 7 d 5 Ld5 8 Kg7 d 4 9 f3 bier bad Zwart met PXc5 gf3: 10 L c 7 op gelijk spel moeten spelen. D d 3 11 Lh4tp Tagl 19 1?5 Kdl 12 Pf 6 Dit was bet laatste oogen- L b 3 13 P h 7 blik van P c 5 Le8 14 gf3: Tg 4 rt 20 P e 5 P d 2 15 L g 4 te laat! C3 IS h 5 Db7 !1 21 K h 7 Kc2 17 P c 6 T b 5 22 Kg7 e 5 18 T18 d e 5 23. geeft op. Probleem No. 45 van H. M. Rogers. Stand der stukken: Wit: K g 5, D b 3, Ta5, TbC, Lb84 b 4, c 7, d 3, d 7. Zwart: Ke5, La6, Pb 5, Td5, <16, d 4, fö. Oplossingen in te zenden by J. T, Colpa, Lange Mare 18, vóór Zaterdag Oplossing Probleem No. 44. Dal K x P Da8=p K d 3 D b 1 d 3 7Pf6q= ede wit. Mat in 2 zetten. Goede opl. No. 43 ontvangen var*; Leiden: P. W. Geratel, W. Riddert hof, A. A. J. Ridderhof. Deventer: A. v. Eelde,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 6