MENGELWERK.
openbare verbeven belijdenis, die het Neder-
iandsche volk goed zal doen."
In Eet Christelijk Schoolblad werd in ver
band met de bestrijding van leerplicht
de opmerking gemaakt, dat de veldarbeid
van kinderen niet door dien van volwassenen
vervangen kan worden: „ook hierom niet,
dat een volwassene te zwaar is en den grond
vasttrappende on de worteltjes aftrappende den
wasdom zeer belemmert."
Uit de kleistreek van Friesland schrijft
men nu echter aan Eet Schoolblad het vol
gende:
„Dit is niet veel meer dan een praatje.
Het best kan dit wel blijken uit het feit,
dat men in bet voorjaar somtijds het graan,
als het „opgevroren" is, gaat rollen, met het
doel de jonge graanplantjes wodorom beter
met den grond in aanraking te brengen. Als
nu een zware landrol niet in staat 13 de jonge
plantjes te vernielen, dan natuurlijk een
menschenvoet ook niet, als dit bij een enkele
aanraking blijft.
Echter, een kind verdient 2'/i cent, een
vrouw 5 a 6 cents per uur en een man 8 a
10 cents; daarin schuilt misschien de moei
lijkheid."
Uit Transvaal.
II.
Na eenige uren sporens bereikten we de
voorstsden van Londen. Na het aanbreken
van den dag hadden we zoo nu en dan ge
legenheid gehad, voor zoover de groote snel
heid van den trein het toeliet, het landschap
te beschouwen. Over het algemeen was er
meer groen te zien dan in Holland. Schoone
vergezichten genoten we vaak. Maar eindelijk
werd ons daarvoor de gelegenheid benomen,
't Was een onafgebroken huizenzee, waardoor
de trein ons voerde. Nu eens zagen we door
den fijaen regen heen tallooze torens, die
ons vertelden, dat daar grootsche gebouwen
moesten staan; dan weer scheen het ons, of
alles, wat Londen ouds en bouwvalligs heeft,
juist langs dezen weg was neergeworpen.
Toen reeds voelde ik, dat dia stad voo: mij
nooit aantrekkelijk zou kunnen zijn.
Misschien, dat een schilder bier en daar
op die tentoonstelling van armoede en ellende
iets ontdekt zou hebben, dat hem in verrukking
gebracht had, mij leek het daar al te treurig.
Dis booge torens wezen mij niet naar den
hemel, maar spraken me van veel trotsche
menschen, die te boog zjjn om zich met hun
arme, in ellende verkeerende medemenschen
te bemoeien, die onderling strijd voereD, wie
van hen wel de meeste zyn zal. Gelukkig,
daar reden we een station binnen I Hoe u
van zoo'n drukte daar een üee te geven 1
't Heeft niets van de rustige drukte aan het
Amsterdamsche Centraal station, 't Lijkt wel
•I iedereen voortvluchtig is en of de trein-
beambten hen willen helpen ontsnappen. Die
gejaagdheid grijpt u ook eindelijk aan. Ge
driogt ook naar voren, om.,., weer voor een
hekje te komen, waar uw bagage weer ge
visiteerd wordt. Gooi maar zoo spoedig rnoge-
}<jk alles weer open, dan komt ge 't gauwste
ia vrijheid! Ik denk: fabrikanten van reistas-
schen hebben zeker eerst een groote reis ge
maakt, om te kunnen berekenen hoe sterk
hunne artikelen moeten zyn.
Tot ons geluk wachtte mijn zuster ons op
en nu giog alles wat vlugger. In een oogen-
blik hadden we een rijtuig en toen was ons
eerste werk, de bagage naar een ander station
te krengen, soodat we van de zorg daarvoor
ontslagen waren. Spoerig was toen een plan
voor dien dag ontworpen. Even wilde ik naar
een wisselkantoor in de Treedneedlestreet.
Goed, eventjes daarheen. Eerst een eind loo-
pen naar een standplaats voor omnibussen,
van daar met zoo'n voertuig naar een onder
grondsstation. Daar ons haastig in een trein
geworpen. Na eenigen tyd uitgestapt en door
een trap weer naar de bovenwereld. Toen
mot een cab hoe lang weet ik niet lijden
en toen waren we in de bewuste Treedneedle
street, waar we mot eenig vragen spoedig
terecht waren. Nu zouden we de St.-Pauls-
kerk gaan zien. Wij maakten onze reis daar
heen zoo, dat we meteen gelegenheid haddon
kamers in een hotel te bespreken, zoo dicht
mogelijk bij 't station gelegen. Van hoeveel
cabs, omnibussen, ondergrondscho treinen we
gebruik maakten, weet ik niet meer. Dit weet
ik wel: wie LoDden zien wil, moet een goeden
gids hebbeo, zooals wij, of uit de bestaande
gidsen voor Londen een goed plan hebben
opgemaakt.
We bereikten de St. Paul. Overweldigend
is de indruk van zulk een gebouw op u. Ik
zal niet trachten u er eeno waardige beschrij
ving van to geven. Meer dan eens had ik
photographieën gezien van deze cathedraalin
baro onderdeelen, maar de voorstelling, die
ik mij er van gemaakt had, werd verre over
troffen door de werkelijkheid.
't Is een museum van voortbrengselen der
beeldhouwkunst. Prachtige gedenkteekenen
dekken de graven van groote helden, beroemde
dichters, redenaars of parlementsleden. Op
vertoon van een kaart krijgt ge onder geleide
toegang tot eene onderaardsche kerk, wa r
de lijkdiensten worden gehouden en van waar
uit uw tocht langs de grafkelders begint.
Daarna komt de beurt aan al 'tgeen booger
danMaar laat ik toch eindigen met
't geven van eene dorre opsomming. Wat baat
het, of ik al spreek van die 600 en zooveel
trappen, die ge klimmen moet om boven den
koepel te komon; van prachtige beschilderde
ramen, van schoone mozaïekwerken! Als g)
ze niet gaat zien, zult ge u er toch geen
voorstelling van kunnen vormen.
Dien dag maakten we nog een uitstapje
naar West Hompstad. Ik geloof zeker, dat het
daar mooi is; dien dag echter werkte 't mis
tige weer niet mee om ons een gunstigen
indruk te geven van al wat Londen beet.
't Kan ook dat de groote vermoeienis ons
belette van 't schoone van Londen te genisten.
Afgemat kwamen we dan ook in ons hotol
aan. Daar meenden we rust te zullen vinden.
Iemand, gewend aan eene rustige omgeving,
zal echter in 't hartje van die wereldstad niet
gemakkelijk tot rusten komen. De duisternis
van den avond en van den nacht verminde: t
het gewoel in de straten daartoe niet geno.-g.
't Gedreun van de duizenden wagens, omni
bussen en cabs, die voorbijrollen, biy:t maar
aanhouden. Daarbij belet do steenkolendamp,
die een voornaam bestanddeel van de London-
sche atmosfeer uitmaakt, eene gezonde adem
haling.
Ik sliep dien nacht dan ook weinig en
kwam tot do conclusie, dat de Engelsche
bokking zoo goadkoop moet wezen, omdat
men 't rooken voor niet heeft. We rekenden
ons gelukkig, toen do dag aanbrak. Nu voor
't eerst maakte ik kennis met een Engelsth
breakfast (ontbijt). Van de degelijkheid wil
ik niets zeggen, maar ik denk, dat een Hol-
landache maag eerst een beetje wennen moet
aan 't gebruik van gebakken spek en hain
en eieren en al wat vet en maebtig is. Wij
verkozen daarom maar lieTor een ontbijt
naar eigen bestek en teekeniDg. De bediening
was anders uitmuntend. Lammer dat de hotel
houder mij zoo aan Mepbistopheles herinnerde,
't Weer was te guur om al dadelijk eene
wandeling te gaan maken. Met 't schrijven
van brieven konden we alvast eenigen tijd
doorbrengen. En jdaar bracht de hotelhouder
ook een brief voor ons, aan de stomp.Is te
zien uit Holland.
Heerlijk, zoa'n brio! uit j9 vaderland, als ja
je juist hoe langer to3 verder er van verwijdert.
We braken hem op.n en zagen, dat hij eene
rekening bevatte. Wtlke aangename herinne
ringen eene rekening nu ook moge opwekkin,
vooral als zij lang is, toch stel ik eon quiUi.tii
met haar kernachti^en inhoud nog nooger.
Maar 't was alvast toch een bewijs, dac we
nog niet in 't vergeetboek waren geraakt.
Nu hadden wo meteen een bezighriJ: die
rekening gaan bstaien. Na eenige minuten
waren we dan ook op weg naar een post
office. Geen tien stappen hadden we nog ge
daan of in plaats van regenen goot het, ter
wijl een hevige wind ons 't ophouden van
eene parapluie onmogelijk maakte. Moedig
gingen we echter voorwaarts, Waterloo-road
af, de reusachtige Londontridge over naar 't
Strand (de Londensche Kalverstraat). De regen
koQ ons niet beletten nu en dan voor du
groote en prachtige magazijnen stil to staan,
waar 't kostbaarste wat do wereld oplevert
in 't groot te vinden is.
Treurspel iu ecu groote stad.
Uit het Engelsclu
Ik had in lang niets van mijn vriend Stomp
gehoord en daar ik een vrijen avond had,
besloot ik hem eens op te zoeken. We konden
dan op ons gemak eens praten en een sigaar
rooken. Ik vond hem in zijn ruime, ouder-
wetsch gemeubelde kamer, in gedachten ver
zonken voor zich uitstarend mot een ontevre
den, zorglijken trok op zijn gezicht.
E.rst meende ik, dat hij alleen was, maar
toevallig in een verren b0 3k der kamer
kijkend, zag ik tot mijn groote verbazing een
kleine, ineengeschrompelde figuur tot aan de
kin toe geknoopt in oen ulster met groote
ruiton. Of het een man, vrouw of kind was
kon ik niet uitmaken, daar het in dien hoek
te duister was om iets duidelijk te onder
scheiden.
Ik bad mijn hond meegebracht, een torrisr,
die volstrekt niet op vreemden gesteld is. Al
een paar maal had hij eens rondgesnuffeld,
brommend en zijn tanden vertoonend, den
staart tusschen de pooten en met zijn haar
overeinJ. Zoodra hij in de nabijheid van de
zonderlinge figuur kwam, kroop hy plotseling
in elkaar, als verstijfd van scbrik.
Gewoonlijk was hy erg strijdlustig; ik was
dus zeer verbaasd hem eensklaps zoo vol
aug3t te zien. De verschijning in den hoek
maakte geen enkel geluid en bewoog zich
ook niot, zoodat ik niet begreep wat den
hond eigenlijk zoo beangst kon maken.
Stomp keek eens over zijn schouder en
knikto veelbeteekenend alsof hij niets anders
verwacht had.
„Breng don hond naar beneden in de
keuken", zoide hij. „Hier deugt de atmosfeer
niet voor hem; hy begrijpt meer dan wij
wel denken."
Ik nam den hond mede en keerde zeer
nieuwsgierig naar de bovenverdieping terug.
„Wat is er? Ge ziet er uit alsof go iets
hebt wat u hindert."
Stomp gaf een teeken van afkeuring te
kennen door verachtelijk met zfin neus te
snuiven.
„De zaak is niet van veel belang en toch
veroorzaakt my die veel last," antwoordde hij.
„Kunt ge mij die meedeolen?"
„Ja, bfi" hier knikte by in de richting
der zwijgende figuur - „maakt deel uit van
de zaak."
Ik stak een sigaar op en zette mij om te
luisteren.
„Tien dagen geleden," begon Stomp, „kwam
er een zekere mijnheer Derwent om mij te
spreken; hy is een vriend van Kneller, die
hem naar my had verwezen. Mevrouw Derwent
had buitengewoon kostbare sieraden on
snuisterijen, want ze z\jn heel rijk.
Om familieredenen moesten die kostbaar
heden op een goeden dag geschat worden,
en vroeg Derwent zfin vrouw die in haar
slaapkamer te willen bewaren tot hy ze
noodig zou hobben. Een bediende haalde alles
uit do Bank, waar men ze om de groote
waarde in bewaring had gegeven. Den vol
genden morgen waren de juweelen verdwenen,
dat is al.
Natuurlijk zyn de heer en mevrouw wan
hopend en hebben ze een goede belooning
uitgeloofd om het gestolone törug to krijgen.
Een spoor, waarop men iemand zou kunoen
arresteeren, is echter nog niet gevonden.
Dadeloos kwam de heer Derwent naar my
toe; hy smeekte my toch de zaak iu handen
to willen nemen, want hy had van zyn vriend
Kneller gehoord dat, zoo iemand de zaak
zou kunnen ontwarren, ik dat moest zyn.
Als ik de juwc-olen terug heb vóór Vrydag,
wil hy my al3 belooning 1000 pd. st. geven.
Eerst zeide ik er niet over to kunnon denken
zoo iets op my te nomen; om het geld geef
ik niet, en ik had ook geen lust my nu eens
byzonder voor die zaak ia to spannen. Ein
delijk liet ik my overhalen en nu tracht ik
zoo spoedig mogelyk den dief op het spoor
te komen, maar steeds zonder eenig gevolg,
tot ik my op eenmaal rayn ouden vriend
daar, Umlougu, herinnerde. Hy wuifde met
zyn band in de richting van den geruiten
ulster. Jaren geleden ontmoette ik Umlougu
op een reis naar do Kaap, en gedurende
de weken dat wy samen waren, leerde hy
my veel, dat ik zelfs mat wist dat bestond.
Dikwyis dacht ik, dat hy van den duivel be
zeten was, maar eindelyk begreep ik, dat hy
door moeder Natuur in haar geheimen was
ingewyd en oneindig meer afwist van boven
natuurlijke dingen dan wy. Ik zal u nu eens
laten zien, w^t niet voor ieder geschikt zou
zyn om te aanschouwen."
„Umlougu!" riep hy over zyn schouder en
sprak daarna den man too in een of ander
Zoeloe-dialect.
Da zonderlinge figuur stond op en kwam
tot. middenin de kamer, om plotseling op den
grond in elkaar te zinken, zijn kloeren af te
schudden en met een schok op te staan.
Nu zag ik, dat hu een stokoude, kleine
Kaffer was, wiens eenige kleeüing bestond
ia een paar versleten bruino schoenen, een
soort kiel en een halssnoer van allerlei ver
sierselen, als stukjes glas, eindjes touw,
potloodjes on allerlei andere zonderlinge
fraaiigheden.
Stomp sprak hom goruimen ty-i op ern-
stigen toon toe en zeide toen, zich omkeerend,
tot my:
„Nu zult ge vreemie dingen zien gebeuren,
over enkele oogenblikken zal hy geheel buiten
zichzelf zijn en gesprekken houden mot
wezens, dio wij niot kuanen zien en wier
tegenwoordigheid we evenmin bemerken.
Ongetwyfvli zal hy ons weten to vertellen
waar de diamanten gabiavc-n zijn.
De verschrompelde Kaffer nam e n plaatje
van de tafel, waarop hy enkeio tookens grifte
met een sintel uit den doovonden haard en
toen, neerknielend, blies hij het smeulend vuur
aan. Zoodra bet gdhoel brandde, nam hy een
8oo:t kokertje van achter zijn oor en deed
daaruit otkole korrels po9der vallen. Onmid
dellijk steeg uit da plaat een dikke rook op,
dio zich door bet geheele vertrek verspreidde
en een zeer onaangonamen geur nadat. Hii
boog zyn gelaat zoover omlaag, tot het geheel
onzichtbaar was geworden in den cikken
gelen rook; toen richtte by zich plotseling
overeind en begon als hGt ware met welbe
hagen andere lucht in te snuiven. Uitgeput
zakte hy wear ia elkaar, zyn spieren ver-
8tyfdeo, de ademhaling scheen geheel opge
houden en groote druppols stonden op zyn
voorhoofd. Langzamerhand trok zijn lichaam
weer recht, tot by eindelijk lag uitgestrekt
als een doode, koud en bewegingloos.
„We denken, dat we alles weten, wy men
schen van den tegeowoordigoo tyd," zeide
Stomp met overtuiging: „stil, hy wil spreken."
Het gelaat ontspande zich eenigsrins en
hy begon weder te ademen, langzaam en
alsof 't hem groote moeite kostte. Met een
diepen zucht keerde hy tot zyn bewustzijn
terug.
„Ik heb gezien," begon hy op zwakken toon.
„Wat?" vroeg Stomp begeerig.
„Een lange, schoóna vrouw, slank en wit
als een lelie, wier gelaat ik echter niet kon
onderscheiden, daar het door een sluier be
dekt was. In baar hand droeg ze een tascbje,
waarin schitt. rende edelgesteenten, maar
anders dan de steenen, waarmede onze opper
hoofden zich tooiien. De vrouw bracht de
glinsterende massa snel naar een water,
langs een groen weilaDd, met boomen beplant,
en wierp zo over do leuning eener steenen
brug in het water, waar ze met een plons
in terechtkwamen. De afstand zal zoo wat
dertig ellen zijn geweest. Ik zie nog andere
steenen, die de vrouw ook by zich bad, maar
dat is veel langer geleden, want ik kan het
niet duidelijk zien. De steonen zyn precies
als die gy my beschreven ,hebt. Z9 liggen
nu in een winkel in een breede straat; gouden
letters zyn op het groote raam bevestigd en
door do deur treden vele menschen binnen.
De woorden kan ik niet ontcijferen, want ze
zyn in een vreemde taal, ik kan u dus hun
beteekeni6 niet mededeelen. Wat ik gezien
heb, weet gy nu; schenk mij dus de rust,
waar ik zoozeer behoefte aan heb."
De Kaffer wikkelde zich weder in zyn
ulster en wachtte gedwee op de toestemming
van Stomp om te mogen gaan. Hoewei hy
alle voedsel weigerde, was het toch duidelijk
te zien, dat zyn krachten geheel uitgeput
waren. Even spraken ze nog samen in hun
Kaffertaai, to9n gaf Stomp hem verlof zich
terug te trekken.
„Nu, is het niet wonderiyk?" vroeg hy,
zoodra de Zoeloe vertrokken was.
„Onbegrypslyk; hoa is hy aan die kennis
gekomen?"
„Dat weet ik niet? Misschien verlaat de
liel het lichaam voor een wyie, wie zal het
zeggen. Tevergeefs vorschen wy meestal
naar de geheimen der natuur. Zooveel i9 my
nu ten minste duideiyk geworden, dat de
juweelen van den heer Derwent nimmer ge
vonden zullön worden."
„Waarom niet?"
„Omdat hy daarvoor te veel van zyn vrouw
houdt; aan schande zal hy haar dus Dimmer
blootstellen. Zy heeft ze om de een of andere
reden verkocht en ze in imitatie laten namaken.
Toen de heer Derwent nu wilde, dat de
juweelen geschat zouden worden, heeft ze
natuurlyk, niet wetend wat te doen, de namaak-
edelgesteenten in het water geworpen. Ik
zal eens kalm met haar gaan praten en als
zy het zelf niet aan haar echtgenoot ver
tellen wil, zal ik het zeker ook nimmer doen."
Den volgenden dag kreeg ik een briefje
van Stomp, waarin hy my meldde, dat de
arme mevrouw Derwent alles bekend had.
Zy was den laatsten tyd verkwistend geweest
en wist niet hoe de laatste naaisters-
rekening te batalen. Yan een geldschieter
had ze geld geleend en het is Diet noodig
te zeggen, dat deze haar langzamerhand ge
ruïneerd zou li9bben. Deze was het, dio baar
had aangeraden de juweelen te laten namaken
en met de waarde der echte hem te betalen.
Met haar eigen hand had zy de valsche
steenen in het water der Serpentine geworpen.
INGEZONDEN.
Aan de Redactie van het Leidsch Dagblad."
Naar aanleiding van bet berichtje betreffende
het gebeurde op Maandag-avond jl. alhier,
verzoek ik U beleefd daaraan het volgende
als rectificati9 te willen toevoegen, ten volle
vertrouwende, dat U in de desbetreffende zaak
geheel onpartijdig zal willen optreden.
Uw reporter geeft in zyn berichtje geheel
den scbyn er aan alsof ondergotaekende het
„anders zoo rustig dorpje in opschudding"
zou hebben gebracht Dit nL is oen verdacht
making.
V(reeke), in dienst by Gebr. Van Dam,
boterhan ielaars, twee jongens van een dezer
laatstgenoemüon met hunnen vader, en zekere
Biesheuvel zyn daarvan in waarheid en in
werkelykheid de oorzaak goweest.
Ieder, die nog een greintje gevoel van
zelfichtiDg en eigenwaarde bezit, kan getuigen
dat V(reeke) met geweld ondergeteekende
geld wilde afpersen, voorgevondo daartoe het
recht to hebben en gevolmachtigd te zfin,
hetgeen ik echter niet wilde aannemen.
Het zal ieder weldenkend mensch nu wel
duidelijk zyn, dat ik krachtig tegen geweld
wilde protestoeren.
Bovengenoemde personen, waarvan V(reeke)
de aanvoerder was en die verzocht raö in een
cafó een oogenblik te mogen spreken, stonden
als waanzinnigen om my heen, gebiedend te
schreeuwen, te dompen en te stuwen.
Nadat myn woede hierovor ten toppunt
was gedreven, wilde Ik my togen myne belagers
verdedigen, hetgeen ten gevolge bad, dat de
vier genoemde helden angstvallig om hulp
riop9n aan de inmiddels door nieuwsgierigheid
toegeschoten knechts van genoemde Gebr.
Van D., die op gezag van hunne bazen ten
dreigende en aanvallende houding schenen te
moeten aannemen. Gelukkig waren hiertegen
honderden andero weidenkenden.
Op een gegeven oogenbllk draait genoemde
Biesheuvel op verraderiyke wyze de lamp uit
en hitst, gesteund door d9 vier andere ge
noemde personen, de toeschouwers op om de
kastanjes uit 't vuur te halen, om daarna
zolf het hazenpad te kiezan, waarna zy later
uit hunne woning werden teruggehaald.
Alzoomenschen, die totaal onkundig met
myn persoon en zaken waren, werden door
lastar en verdachtmaking gedreven dreigond
togen my op t9 treden.
Zóó'n rol speelde men, dat Biesheuvel my
beschuldigde het licht te hebben uitgeblazen,
doch de politie hal gelukkig anders gezien
en gelastte den dader de lamp weder op to
steken.
Ieder weldenkende zal dus inzien, dat iu
hoofdzaak Vreeke en zyn vier handlangers
als overweldigers zyn opgetreden en dat
ondergeteekende slechts alléén zelfverdoiigend
heeft gehandeld.
Met Uwe toestemming, M. de R., betuig
ik hiermede myn dank en hulde aan onzen
Burgemeester, zoomede aan de Rjks- en
gemeente politie, speciaal de laatstgenoemde,
voor zyn beleidvol optreden in dez9 zaak,
hetwelk getuigt van oen groote mate wereld
en menschenkonnis en waardoor bet mocht
gelukken de genoemde vier rustverstoorders
tot de orde te roepen en de opgeruide menigte
toaschouwer8 te beteugelen.
By voorbaat, M. de R., mijn dank betuigende
voor de plaatsing dezer regelen, bob ik do
eer te zyn Hoogachtend,
Zwammerdam, UEd. dw. Dr.
'J2 October 1897. J. De Vries.
Mijnheer de Redacteur l
Naar aanleiding van het berichtja omtrent
Hollandsche VeU in uw blad, neem ik de
vrybeid u mede te öeelan, dat ik bezig ben
voor die arme gemeente (een uitgestrekte
veenkolonie in Drente), waar ik 3'/2 jaar
predikant was, e->Dig geld te verzamelen,
opdat ds. Boersma, die er met zoo veel y ver
werkzaam is, in b9t bezit kome van een
catechiseerkamer, welke tevens dienst kan
doen als vergaderzaal voor jongelings- en
meisjes-veroenigingen.
Misschien is er iamand in Leiden of inden
omtrek van Leiden, die my daartoe een
bydrage wil zenden. Wanneer ik U zeg, dat
ds. Barbos van Vreeland en ik op ons ge
nomen hebben, om zoo mogelyk de helft van
hetgeen dit gebouw zal kosten byeen to
brengen, dan zult U begrijpen, dat my elk-»
bydrage zeer welkom zal zijn.
Ik heb de eer te zyu
Oegstgeest, Uw dw. Dr.
22 October 1897. A. j* Buys.
SCHAAKRUBRIEIi. Maandag 25 October 1897.
Redactie: L S.-V. „Mobpiiy". Adres: W. C. VAN DER MEUEEN, E3rccstraat 151.
Een Verzoek.
Leiden haeft in do Nederlandsche schaakkringen een goeden naam. Dat is gelukkig.
Van dien goeden naam zyn oorzaak de verschillende goede schakers, die bier teLeiien
zyn. Dat is natuurlyk.
Die goade schakers zyn slechts goed als zoodanig, doordat zy goede partyen spelen;
ongerymd 13 het te denken dat zy zulks niet behooveD, mits daartoe toch in staat zy'nde.
Dat is zeker.
Maar ongelukkig, onnatuurlijk, maar ook zeker is het, dat doze Schaakrubriek, die de
Schaakvereeniging „Morpby" zich tot taak heeft gestald een Leidsche Schnakrubnek en geen
uittreksel van Schaakbladen te maken, bitter weinig medewerking ondervindt van Leidsche
schakers niet „Morphy"-ledeo. Hun aantal is groot, hen allen treft dit verwyt.
Is de moeite zoo groot uwe partyen eens na te zien en er eenigen van aan onze
Radactis ter plaatsing te geven? Zy zal u dankbaar zun, en zoo die dankbaarheid u niet
aanstaat, laat het u dan een opoffering zyn.
Schaakpartij No. 44,
Allgalcr-Camblet. Gespeeld te Kiew 1S92.
Leivin.
Bilenkin.
eft
I
c 5
fft
2
e f 4
Pf 3
3
6»
b ft
4
gft
PgS
6
h 6
P f 7
6
K f 7
Lc4
7
d 5
Ld5
8
Kg7
d 4
9
f3
bier bad Zwart met PXc5
gf3:
10
L c 7
op gelijk spel moeten spelen.
D d 3
11
Lh4tp
Tagl 19
1?5
Kdl
12
Pf 6
Dit was bet laatste oogen-
L b 3
13
P h 7
blik van P c 5
Le8
14
gf3:
Tg 4 rt 20
P e 5
P d 2
15
L g 4
te laat!
C3
IS
h 5
Db7 !1 21
K h 7
Kc2
17
P c 6
T b 5 22
Kg7
e 5
18
T18
d e 5 23.
geeft op.
Probleem No. 45 van H. M. Rogers.
Stand der stukken:
Wit: K g 5, D b 3, Ta5, TbC, Lb84
b 4, c 7, d 3, d 7.
Zwart: Ke5, La6, Pb 5, Td5, <16,
d 4, fö.
Oplossingen in te zenden by J. T,
Colpa, Lange Mare 18, vóór Zaterdag
Oplossing Probleem No. 44.
Dal K x P Da8=p
K d 3 D b 1
d 3 7Pf6q=
ede
wit.
Mat in 2 zetten.
Goede opl. No. 43 ontvangen var*;
Leiden: P. W. Geratel, W. Riddert
hof, A. A. J. Ridderhof.
Deventer: A. v. Eelde,