N®, 11545 I>oiiderdag 14 October. A°. 1897 Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <Zpn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Peuilleton. Zonderlinge Avonturen. id PEIJS DEZBB COtTBAHTs Voor Leiden per 3 maanden, ïranco por post A&onderlpke Nommers PRIJS DER - Van t 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Groofcero letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. In den wensch naar lotsverbetering van burgomoesters, secretaris sen en ontvangers heeft de Regeering een beslissing genomen, door bij wet van 24 Mei jl. een Rijksbijdrage van 1/,t in de traktementen der beide eerstgonoemden tot een maximum van f 600 toe te zeggen, waar door deze traktementen kunnen worden ver meerderd grootendeols voor */4 buiten bezwaar der gemeentelijke schatkist. Het Utrecfitsch Dagblad zou gaarne zien, dat nu tevens vcor een billijke verhouding tusschen de jaarwedden van den burgemees ter en den secretaris worde zorg gedragen. De opvatting omtrent de noodzakelijkheid dier verhouding verschilt nogal belangrijk. "Waar in Friesland zonder uitzondering ten plattelando het traktement van den burge meester gelijk is aan dat van den secretaris, is in verschillende plaatsen van Zuid-Holland en in bijna alle kleine gemeenten van Noord- Brabant de jaarwedde van den secretaris hoo- ger dan die van den burgemeester. Het U. D. stemt het meest in met de mee ning dor Friezen. Wie de gemeentelijke administratie ten plattelande van nabij kent, weet, dat het overgroote deel der werkzaam heden rust op de schouders van den secreta ris en dat het ambt van burgemeester speciaal in welvarende streken veelal als een ee^eambt wordt beschouwd, als zoodanig wordt waargenomen en ook met het oog op de maatschappelijke positie der titularissen als zoodanig kan worden gesalarieerd. De stlefmoederlykhoid, waarmede de ge meente-ontvangers ook ditmaal zijn bedeeld, heeft de aandacht van het U. D. getrokken. De wet rept in casu niet van hen en ook Gedeputeerde Staten van Utrecht sluiten hen buiten een hoognoodigetraktementshenziening, omdat de wet van 24 Mei 1897 tot een zoo danige kerzioniDg geen aanleiding geeft. De gemoeate-ontvanger, zegt het blad, heeft door heel het land een bezoldiging, ongeêven- redigd aan de zwaarte van zijn verantwoor ding, de grootheid van zijn borg en den omvang zijner werkzaamheden. Hem dus bui ten te sluiten, is een onbillijkheid, die om herstel vraagt. „Thorbecko noemt in zijn „Gemeentewet" ia diie afzonderlijke hoofdstukkan drieërlei ambtenaren, den burgemeester, den secreta ris en den ontvanger, en logt op de schou ders van laatstgenoemden waarljjk geen zoo danige taak, dat acbterafstelling gebillijkt wordt als het geldt lotsverbetering te bezorgen. Wij hopen en verwachten dan ook niet anders of ook onze gemeente-ontvangers zullen weldra in het genot worden gesteld eener jaarwedde, die meer geleken tred houdt met den omvang hunner verantwoordelijkheid en comptabiliteit". Dat de heer Van Kol zijn voornemen te kennen gegeven heeft bij de Indische be groting den A t j e h-o o r 1 o g opnieuw ter sprake te brengen, keurt Het Vaderland goed, mits de zaak door hem op practische wijze worde behandeld en niet slechts met pathetische ontboezemingen, als waarvan zijn eerste proeve van parlementaire welsprekendheid ons een voorsmaak gaf. In het antwoord des Ministers trok het, zegt Het Vaderlandverder zeer de aandacht, dat de premier zoo uitdrukkelijk verklaarde te spreken namens het geheele Kabinet. „Het ia niet onbekend, dat niet elk lid van dit Kabintt ten vorigen jare zoo optimistisch dacht. Officiëele wetenschap kan hun de oogen geopend hebben voor wat zij verleden jaar niet zagen. Maar kunnen anderen, die ver leden jaar niet overtuigd wareD, than3 uit de hernieuwde verzekering van de Mieistorstafel overtuiging putten? Do vraag ligt voor de hand: Aio wy verleden jaar op don goeden weg waren en nu nog altijd op don goeden weg zijn, hoe lang zal die goede weg dan nog leiden over geslechte sterkten, vernielde velden en menschenlyken?" Van den goeden wil der Regeering, om, als het kan, er een eind aan te maken, is Het Vaderland overtuigd, „maar wij vreezen zeer, dat ook zij, meenende te drijven, gedreven wordt, noodlottig, onvermijdelijk, zonder dat zij een halt! roepen kan of durft. Met groota bekommering vervullen ons berichten, die zoo nu en dan uit Indié komen en die getuigen van oen geest, zeer verre van den geest van vrede en verzoening, die het eind doel van alle koloniale staatkunde moet zijn. Als dan een legercommandant bij zijn af scheidswoord durft zeggen, dat het leger weder tot zjjn recht is gekomen, door steeds aanvallend op te treden, als ware hot hier om het recht van het leger te doen; dat het vroeger in Atjeh geen goede oefenschool had en moest zitten In een definitieve stelling, „waarvoor het niet bestemd" is, als werd er oorlog gemaakt om het leger te oefenen en aan z(jn bestemming te doen beantwoorden; als dan tevens voorspeld wordt, dat nog zeer veel van het leger zal worden gevergd, dan vragen wij ons af, of een politiek beleid te vertrouwen is, dat zich door dergelijke militaire begrippen inspireeren laat. "Waar in de hoogste kringen zoo gedacht en zoo gesproken wordt, daar kunnon wij vooralsnog ons niet ver trouwend neerleggen bij het vertrouwen vragend woord van onzen premier". Aan het persoverzicht van Deiu) (anti rev Nederlander ontleenen we het volgende, waar boven staat: Socialist contra anti- revolutionnair: H; t Kamerlid Yan der Zwaag geeft in het socialistisch blad De Klok een verslag van de beëediging der Kamerleden ten paleize en de plechtige opening der Staten Generaal. In bet begin is dit relaas meer droog-komiek dan hinderlijk, by v.: „Tegen tienen rolden de rijtuigen af en aan, waarmee de moeste Kamerleden, in een apen- pakje gestoken, tot voor den ingang van hot paleis werden gebracht. Ik moest tegen den bepaalden tjjd door een cordon van parapluies van nieuwsgierige men- schen en door die rijtuigen heenbreken, om dien ingang te bereiken. Binnengekomen, keken mij 'n viertal lakeien met ietwat schele blikken aan, net alsof ze wilden zeggen: „Dat is er eentje, die ver dwaald is." Toen ik echter zeide, dat ik de afgevaardigde van Schoterland was, bogen ze heel belevfd en wezen me, dat ik dan maar naar boven moest gaan. Ik vroeg hun, waar ik mijn parapluio kon doponerren, waarop ik verwezen werd naar 'n viertal andere lakeitjes, die 'n pas of v\]f verder stonden. Ik merkte nu, dat men ook bier vordeeling van werk toepaste; de lakeien bij de deur bogen alleen, die 'n eindje verder stonden, pasten op do parapluies en overjassen." Verderop wordt het bier en daar stuitend, vooral, waar de schrijver met blijkbaar welge vallen vertelt, dat het na Donners uitroep Leve de Koningin! „eerst niet recht vlotten wou", maar „eindelijk nep de rechter zijde dit driemaal na en ook een deel der linkerzijde, hoewel lang niet allen, naar ik merkte." Na heel de plechtigheid, met de „heeron in apenpakjes", de mannen „met goud beplakt, als 'n taaitaai-man in vroeger tijd met Sr.-Ni- colaas", enz., enz. gepersifleerd te he.ben, eindigt de ecbryver: „Myn indruk van dit een en ander? Eerlijk gesproken, was ik vooraf bang, dat ik onwillekeurig „'n beetje anders" zou worden, want als men zoo iets nooit heeft gezien, dan kan men voor zichzel ven er niet voor instaan, dat de oogenbegoocheling het niet een oogon- blik van 't gezond verstand zal winnen. Maar gelukkig was dit laatste niet het geval en bleef ik by alles zoo koud als 'n steen. En ik wilde, dat eens allo arbeiders, alle „kleine lieden" zoo iets konden aanschouwen. Mogelijk zouden ze eerst van al die pracht opgewonden geraken, maar de eind indruk zou toch zijn, gelyk een mijner medeleden het tegen my uitdrukte: „Wat 'n bedroevende kermis der ydelheid"." Esn andere toon klinkt uit de bespreking derzeltde zaak door ds. Gispen in De Bazuin. Deze schrijft aan zyn vriend te Jeruzalem o. a.: „H&t vertoon van Koninklijke pracht, dat met deze plechtigheid vergezeld gaat, is voor de lieden, die den volkswil als het fundament van het Staatsleven beschouwen, niets anders dan do schittering van het ornament van den Staat. Maar voor hen, die golooveo, dat alle macht van God is, is die Koninklijke luister oen zichtbare uiting der macht, waarmede God de Heere de Vorsten der aarde bekleed heeft. Geheel de symboliek der Schrift wijst daarheen. Zoo was het met de kleeding des Hooge- priester8, zoo met de heerlijkheid van Israüls Koningen. De Christus in ZijDe heerlykbeid wordt beschreven in Zyn houding en kleeding mot Koninklijke boeden, aan aardscho vormen ontloend, en al de inwoners van het hemelsche Jeruzalem dragen lange, witte kleederen en palmtakken zyo in hunne handen. Christenen, die meenen, dat de staatsie klee- deren en alle uiterlijk vertoon wel achterwege kunnen blyven, kunnen de symboliek des Bjjbels niet ten volle verstaan of genieten, zelfs niet eens de heerlijkheid der vormen en der kleuren, waarmede de Schepper de natuur zoo wonderlijk en glansrijk versierd heeft." De Gelderlander bevatte een opstel, gewijd aan bet door professor P. Van Geer geopperd denkbeeld van hervorming. Met de uitbreiding van het stemrecht en den daardoor ontstanon aanwas der politieke democratie hebben wy ons ook ten behoeve dier demooratie vooral in acht te nemen voor de gelijktijdige vcortwoektring der alles bedisselende en alleDgs Pruisische dril manieren aannemende bureaucratie ook de radicale A/nhemsche Courant heeft reeds daartegen gewaarschuwd en moeten wy tevens op onze hoede zijn voor de aangroeiende zucht tot centralisatie, m. a. w. verplaatsing van het locaal en provinciaal gezig naar den hoofdzetel van het centraal gezag, waar de rainisteiiöQ tronen en de rijksambtenaren be noemen. Reeds nu openbaart zich in Vragen des Tijds eon t9eken van die bedenkelijke zucht. Professor P. Van Geer (van de Leidsche academieonze politiek komt altoos uit Leiden Tborbecke, Buys, Vissering, Fockema Andr-: se, etc.) raadt in allen ernst aan, het college van Gedeputeerde Staten in elke provincie af te schaffen. In de plaats der oude schepenen zouden komen financiers en economisten, die geen raadslid zfin, voorloopig nog te kiezen door den Raad, doch later de sprong is niot groot benoemd, gelijk de burgemeester, door het centraal gezag. In steê van do oude Gedeputeerden zouden optreden ook al be kwame financiers, onafhankelijk van het bestuur der provincie, maar wel afhankelijk Datuurlyk van den minister, die hen zou be noemen of handhaven. Niet alleen wegens de inbreuk, die daar door zou gemaakt worden op de vrijheid der gemeenten en de gewestelijke vrijheid, waarop de Nederlander zoo gesteld is, maar ook om redenen van financiëelon en contruleerenden aard achten wij het stelsel, door den hoog leeraar Van Geer aanbevolen, ten eeuenmalo verwerpelijk. Hij is tot do recommandatie van zijn systeom gekomen, wyl, naar zijn oordeel, de kansen gering zyn, dat de Ryksgelden, welke de meeste gemeenten (sommige hebben er niets aan) thans volgens de nieuwe wot meer erlangen dan vroeger, behoorlijk besteed zullen worden. Dit i3 geen geringe blaam voor de tegen woordige wethouders en -de tegenwoordige Gedeputeerde Staten, die de gemeents-begroo- tingen hebben na te zien en goed of af te keuren. Onze wethouders en Gedeputeerden zijn echlor mans genoeg, om, indien zy zulks noodig achten, tegen deze insinuaiie van prof. Van Geer op te komen; wy hebben alleen na te gaan welke de waarschijnlijke gevolgen van het systeem-Van Geer zouden zyo. Een wethouder, die, wanneer by niet als raadslid herkozen wordt, ophoudt wethouder te zyo, staat min of meer, wat zfin adminis-; tratieve handelingen betreft, onder contiö;e van geheel het kiezerscorps. Hy zal natuur-; ïyk in den regel zyn voorstellen doen eu zyn maatregelen nemen, onafhankelijk van defc' toezicht en ongelat op de gevolgen, die daaruit voor hem by een nieuwe verkiezing kunnen voortspruiten. Maar een wethouder, die zyn plichten lucbtig mocht willen opvatten, met i do gemeente-financiëa roekelojs omspringen, j zou daarvan weerhouden worden op den duur, j door de uitspraak van het kiezende volk. Een Ryksambtenaar echter is iemand, die Diet: ontslagen kan worden wegens verkeerde opvatting zijner taak, wegens doordryving zijner ideeën; er moet al heel iets gebeuren, geenszins in verband met de gemeente finan ciën, tenzy hy met een gedeelte dor kas er van doorging eer hy zyn congé krygt. Bovendien, een wethouder-raadslid is iemand, op de hoogte van de behoefteD, den voor- of achteruitgang der gemeente, vertrouwd met het veilecon, waarby toch het beden zich moet aanpassen, wil men niet steeds admi nistratief lapwerk leveren, bekend met de billyke wénschen der burgery. Een Rijks wethouder, een zelfstandig wet houder, gelijk prof. Van Geer hem noemt, is by voorkeur een kersvorsch vreemdeling, die niemand naar do oogen heeft te zien, omdat hy niemand en geon mensch hem kent; deze vreemde kat in een vreemd pakhuis most zich eerst orienteeren, en als bij dan draag- lyk weet meie te spreken, begint hy aan de zoogenaamde hervormingen. Niet wat de stad noodig heefc, doch hetgeen in Don Haag mooi en nuttig geoordeeld wordt, zal hy voorstel len. Onuooaige uitgaven zullen daarvan het gevolg wèzeD, terwyl by nooit zoo knap is, dat hy de strikt noodige zal kunnen tegen houden. In plaats van bezuiniging erlangt men dan ongewilde, maar niet minder duur aanloopende, verkwisting. Met Gedeputeerden, door het Ryk benoemd, zou het eveneans gesteld zyn. Niet met do nood^n en eischen van het gewe3t zouden zy rekening houden, doch met de richting van het op 't oogenblik aanzynd ministerie. Wat is oen ambtenaar, die zich niet ver- diensteiyk maakt by zyn superieur 1 Zoo'n Ryksgedeputeerde zou dus, zoo ver zyn werk kring zich uitdyt, de denkbeelden, plannen en hersenschimmen somwylen van esn kort stondig Kabinet najagen, er niet op lettende, dat er handeldrijvende, landbouwende en in- dustriëele gewesten zyn; de onvermydelyko uitgaveo zal hy niet kunnen tegenhouden, de noodelooze, de hervormende en reorgani- seerende, soms re-reorganisoerende uitgaven zal hy daarenboven willen doordryve». Dit wat bet financiëelo aangaat. En wie zal zulk een Ryksschepene of Ryksgedeputeerde controleeren in dien zin, dat de contróle ook loopt over zyn wyze van doen? Een minister? Een inspecteur van inspecteurs9 Maar de gecontroleerde werkt immers naar geest en Weldra hadden z(j het donkere water van de baai in het gezicht. Met onderzoekenden blik in het rond ziende en niemand in de nabijheid bespeurende, liet Veneda een eigen aardig geflqit hooren, hetwelk tot zyn blyd- 8chap terstond werd beantwoord uit een donkeren hoek aan hun linkerkant. Een oogenblik later ontwaarden zy in bet schijnsel der sterren een roeiboot, welke op do landings plaats aankjpam. Zoodra zy dicht genoeg by was, stond de man, die haar bestuurde, op en keek hem scherp aan, als om zich te vergewissen, de. rechte personen voor zich te hebben. t' „Wie zyt gy?" vroeg hy, zorg dragende de boot een eindje af te houden. „En wat wilt gy hier?" „Mijn naam is Veneda," klonk het ant woord; „en ik verwacht een boot van de „Island Queen."" Deze woorden schenen den man gerust te stelleD. „Een oogenblik geduld, mynheer," zeide hy; „ik zal aanleggen. Ik heb u al een uur ge wacht. Het ty is gunstig en de oude zal my leelyk aankyken, dat ik zoo laat kom." Veneda hielp nu Juanita de trappen af en gaf haar een teeken, in het vaartuig te stappen. Dit wilde de schipper echter niet toestaan. „Met uw verlof, mynheer," sprak by beleefd, doch op vasten toon. „Mijn orders luiden, alleen u mede te brengen. Ik kan dus geen tweeden passagier opnemen." „Ja, ja, dat weet ik wel. Eén heer juist. Van myn zuster hebben wy niet gesproken." „Uw zusfer? Waar is zy?" „Deze dame is mfin zuster," antwoordde Veneda, op Juanita wyzende. „Het was onmogeiyk, op een avond als deze met haar dcor de stad te gaan in haar gewone kleoding; daarom heoft zij zich moeten vermommen, ttn einde minder gevaar te loopen." „Inderdaad, mynheer," klonk thans Juanita's zachte stem. „Myn broeder spreekt de waarheid." De zeeman krabde zich het hoofd. Hy was met de zaak verlegen. Eindelyk zeide hy: „Wel, mynheer, ik zal het dan maar wagen. Wilt gij zoo goed z(jn in te stappeD, mejuf frouw Het spyt my, u te hebben opgehouden maar het is do schuld van den kapitein, die my niets omtrent uw komst heeft gezegd." Zy nam plaats tegenover Veneda en de boot stak vaa wal. Men had echter nog nauweiyks eenigo ellen afgelgd, toen er haastige voetstappen op de kaai klonken, terwyl een oogenblik later een zonderlinge gestalte zich vei toonde en de trappen afsnelde. Het was niemand anders dan do Albino. Hy scheen in da hevigste woede te verketrsn: zyn lang, wit haar fladderde in den wind; zijn armen bewogen zich met heftige, wilde gebaren; en zyn stem stokte, wanneer hy schreeuwde, door de opgewondenheid, welke zich van hem had meester gemaakt. Gelukkig voor de vluchteliagen sprak hfj Spaansch, een taal, wtlke de zeeman niet verstond. „Marcos Venedal" gilde hy, zyn vuist tegen de boot schuddende. Diefl VerraderLafaard! Kom terug! Geef bier, wat gy gestolen hebt!" Zyn bedreigingen waren echter tevergeefs; de boot verwijderde zich al meer en meer on was weldra uit het gezicht verdwenen. H(j liot zich evenwel niet zoo spoedig uit het veld slaan en wist voor geld en goedo woorden een vaartuig te bemachtigen, waarmode hy de vluchtelingen nazette. De „Islam Queon" lag een eind ver in de haven en toen Veneda en Juanita aan boord kwamen, bevond kapitein Boulger zich op het dek om zyn passagiers te ontvangen. Hy was niet weinig vorwonderd twee personen in plaats van een enkelen persoon te zien. „Ik ben biy, dat go eindelyk gekomen zyt, mynheer VeDeda," sprak hy. „Maar ik heb er niet op gerekend, dat u iemand zou ver gezellen." Veneda was hierop voorbereid c-n wenkte den kapitein ter zyde. Een minuut later vo9gde hy zich weder by Juanita rnet de modedetling, dat alle moeilijkheden uit den w«.g waren geruimd. De stuurman deed bet anker lichten en toen de Albino in zyn toat zóó ver was genaderd, dat hy hen kon be roepen, was de schoener reeds goed oa wel ender ztil en op het punt d3 haven te verlaten. To zoggen, dat Macklin boos was, toon hy aldus zyn vyond zag ontsnappen, zou beneden de waarheid blijven. Hy ging rechtop staan in zyn boot; het schuim stond hem op den mond; b\j was niet in staat een woord uit te brengen en schudde woedend de vuisten tegen bet schip, tot het aan den horizon was verdwenen. Doch niettegenstaande zyn gram schap, had. hy de gelegenheid gehad den naam van het vaartuig te lezen, die met witte letters op den achtersteven stond: „Island Queen," Tahiti. Het duurde lang, eer hy in staat was naar den wal te roeien. Eindelyk keerde hy terug, in zicbzelven mompelende: „Marcos Veneda, ik moet bekenneD, dat gy een knappe kerel zyt; één ding echter hebt gy vergeten: gy hebt u het machtigste ge nootschap der wereld tot vyand gemaakt. Wanneer wy onzen laatsten cent moeten uitgeven, om u de geheele aarde over te vervolgeD, zullen wy dat doen en u nood zaken het geld terug te geven en u uw verraad duur doen boeten." VI. Gelukkig voor de vluchtelingen verhief zich de wiud, die uit oen gun6tigen hoek waaide, byna tot oen orkaan, terwyl het Bchip, gelyk kapitein Bouiger verzekerde, zijns gelyke Liet had in de Zuidzee, wat stevighoid oa snelheid betreft. Een tydlang bleven Veneda en Juanita naast elkander op het dek staan, beiden diep in gepeinzen over de gebeur tenissen, welke z'y ia de laatste dagen beleefd hadden. Een glimlach vtrscheen oru Veneda's lippen, terwyl hy dacht aan de verschyuing van den Albino op de kaai en aan het schouw spel zyner machtelooze woede; doch dadeiyk daarop fronste hy de wenkbrauwen by do overweging, dat de dwerg daar niet zou gekomen zyn, indien hy geen kennis had gedragen van zijn plannen, en dat hy in dit laatste geval zeker ook op de hoogte was van de plaats zyner bestemming. Deze veronder stelling deed als vanzelf de vraag by hem op komen: Zou Juanita in verbinding staan met zyn vyand? Deze onzekerheid maakte hem niet weinig ongerust. Dat zij weleer in verschillende omstsmdighodea samen hadden gewerkt, wist bij. Wat lag dus meer voor de hand, dan dat zö in een onderneming als deze, waar zulk oen groot fortuin op het spel stond, met beide par tyen op goeden voet zou trachten te komen en beide, zoo mogeiyk, zou zien te bedriegen? Met deze denkbeelden in zyn geest, keek LjJ haar aan, terwyl zy daar by hem stond, zich vasthoudende aan de reolingB en haar schoone gestalte meebuigende mot elke bewoging v«,n het schip. Zou zy zoo valsch kunnen wezen? Hy vreesde er voor en besloot dubbel op zyn hoede te zyn en een middel te bedenken om zich zoo spoedig mogeiyk van haar te ont doen. Toen het land uit het gezicht verdween, rukte een plotselinge windvlaag Juanita den breedgeranden bood van het hoofd en wierp dien weg in de duisternis. „Kom, Juanita," zoide Veneda, haar aren nemende; „dit is geen plaat3 voor u; laat u naar beneden helpen." {Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5