N». 11530
Maandag 27 September.
A». 1897
feze jouraat wordt dagelijks, met uitsondering
van <gon- en feestdagen, uitgegeven.
Feuilleton.
VERLIEFD.
LEIDSCI
M&BLAD.
E
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden, 1.10»
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTUEN
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Offioiëele Kennisgevingen*
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Gezien art. 8, late alinea, dor wet van den 2den
Juni 1875 (Staatsblad No. 95), tot regeling van het
toezicht bg het oprichten van inrichtingen, welke
gevaar, sobade of hinder kunnen veroorzaken
Brengen bg deze ter algemeene kennis, dat door
hon op heden vergunning is verleend aan de firma
P. CLOS en LEEMBRUGGEN en rechtverkiijgeuden
lot uitbreiding van hare fabriek aan do Lange-
gracht No. 5.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
23 Sept. 1897. E. KI8T, Secretaris.
Inkomstenbelasting 18BI.
Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen
in herinnering, dat met SO Sept. a. s. de tweede
termijn vervalt v^n d' Inkomstenbelasting,
dienst 1S97, en dat alzoo op den laten October a. s.
minstens twee vijfde gedeelten van den aanslag moet
zrjn voldaao.
Zg nooöigen mitsdien belanghebbenden ui% om, ter
voorkoming van vervolgingsbosten, tot de betaling
van het verschuldigde ten kantore van den Gemeente
ontvanger over te gaan.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester
M Sept. 1897. E. KIST, Secretaris.
KENNISGEVING.
NATIO\ALE MILITIE.
Oproeping; lot den werkeiyken dienst.
Do Burgemeester der gemeente Leiden,
Gezien do oirculairo van den besr Commissaris
der Koningin in de provincie Zuid-Bo.land, van den
12den Augustus 1L, Provinciaal blad No 45
BreDgt ter kennis van de na te noemi-n lotelingc-n
dezer gemeente, voor de lichting van dit jaar, die
bij do bereden corpsen zijn ingelijfd cd, overeen
komstig art. 57, 2de lid, van hot Koninklijk besluit
van 8 Mei 1852 (Staatsblad No. 46), na hurne
inlgving, tot nadere oproeping, met verlof zgo ge
zonden, dat zij op Vrgdag den lsten October aan
staande in werkolijken dienst zullen worden gesteld,
ten einde te worden gekleed en geoefend, ala:
WILHELMUS FRANCISCUS VAN DER KLIS,
lotingen0. 108, ingedeeld ï»ij het 3de regiment Huzaren,
in garnizoen te Leiden;
JACOB RIETHOVEN, lotingsn0. 165, PIET ER
GERARD VAN DER STEEN, lotingen0. 195, en
GERARDUS VAN WIJK, lotiDgsn0. 218, allen inge
deeld bg het 2de regiment Hnzaren, in garnizoen
te Haarlem;
dat mitsdien de bedoelde lotelingen bg d'zo onder
do wapenen worden geroepeD, zullende z\j zich
rechtstreeks naar de voor ieder hunner hierboven
aangewezen gain zoensplaatsen moeten begeven, onder
Terplichting wijders ora te zorgon, dat zij aldaar op
gemclden dag, vóór vier uren des namiddags, zullen
ziju aangekomen.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
18 Sept. 1897. F. WAS.
Praatjes over Kunst.
Vlokken.
cm.
De Heraldiek in verband met de
Kroningsfeesten.
N*vr aanleiding van een schrijven, dat ik
dezer dagen van een bloemist ontving, waarin
deze mij o. a. verzocht om juiste opgave van
samenstelling en kleur aangaaDde het
Koninklijk wapen, kan het wellicht zijn nut
bobben met het oog op de a. s. Kronings
plechtigheid van H. M. Koningin Wilhelmina,
een en ander over het aanbrengen van wapens
in het algemeen in het midden te brengen.
Het laat zich toch aanzieD, dat bij de op
handen «tJnde feesten een ruim gebruik sal
worden gemaakt van de toepasselijke heral
dische attributen, die als symbolieke o na
menten zulke groote t ctoren /uilen Mij ken
in den feesttooi, die allerwegen zal worden
aangebracht.
Want in tegenstelling met andere landen
is het bij ons, ook van overheidswege, treurig
met de begrippen der wapenkunde gesteld.
De onverkwikkelijke strijd over het Koninklijk
wapen, waarvan ons de namen der heeren
Alberdingk Tbijm, Koopmans en De Bergh
bijgebleven zijn, zal velen nog versch in
het geheugen liggen. Sedert is er wel eenige
verbetering te ontwaren, (vooral nadat het
model voor het alliantiewapen Nassau-
Waldeck-Pyrmont, door den wapenschilder,
den hetr Lion ontworpen, van hoogerhand
werd goedgekeurd), doch, over hot algemeen
gesproken, worden er nog zulke flaters op
dit gebied begaan, dat niet genoeg de aan
dacht op deze importante hulpwetenschap der
Geschiedenis kan worden gevestigd, nu by een
zoo heuglijk feit als het a. s. Kroningsfeest
de belangrijkheid van het vorstelijk blazoen
zeer zeker op den voorgrond treden gaat
Het staat te verwachten, dat bij een nieuwe
wet het door de Vorstin te voeren wapen
nader zal worden bepaal 1 Geschiedt dit echter
korten tijd vóór de kroning, dan staat het te
bezien of het daarin aangegeven model Dog
tijdig veel dienst zal kunnen bewezen voor
de decorateurs.
Het is daarom een goede gedachte te noe
men van den heer M. G. Wildeman, adjunct-
archivaris to Haarlem, welke er hem toe heeft
geleid een beschrijving en een teekening in
h-t ;icht te geven, zooals het vrapen van de
Koningin zoudo kunnen worden afgebeeld
zonier aan de traditie en aan de regelen der
heraldiek te kort te doen. (Gemelde teekening
komt voor in No. 6, Jaargang 1897, van het
Maandblad „De Nederhiudsche Leeuw".)
De voorstelling ïb o geveer de volgende.
In een ruitschild, gedekt door de koninklijke
kroon (zonder voering), het (vermeerderde)
wapen van Nassau, zijnde in lazuur (blauw)
een klimmende leeuw van goud, gekroond
van goud, getongd van keel (rood), houdende
in den rechter-voorklauw een opgestoken
zwaard (van zilver), en in den linker een
bundel pijlen (van zilver) met gouden punten,
de punten omhoog en gebonden van goud;
bet veld bezaaid met (staande) gouden blokken.
Het schild wordt gehouden door twee aan
ziende, gekroonde gouden leeuwen, getongd
van keel, staande op een arabesk (die brons
kan worden gekleurd) en waarop ook het
schild rust. De (heraldisch) rechter-leeuw
draagt een banier met het Nassausche wapen,
(de leeuw daarop naar den stok toegewend),
terwijl die ter (heraldisch) linkerzijde een banier
draagt met het gevierendeelde wapen Chalons-
I) Men wonde het oog bijv. naar onae Dnitecbe
naburen, waar do Keizer zelf een besluit toekende,
waarin (door professor Emil Doepler) een heraldisch-
juiete en fraai-ge-tileerdo adelaar voorkwam, welks
mo el na dien tijd verpliohtend gesteld werd voor
standaard, rijks-wapenschilden, enz. Ook op de tegon-
wo rdi o postzegels komt die vorm voor.
Oranje met het hartschild Geoovois (1 en 4
ChAlons, in keel ten gouden band, 2 en 3
Oranje, in goud een horen van lazuur besla
gen van zilver en gebonden van keelbet
hirt8chill Genevois; geschaakt van negen
stukken goud en lazuur).
Uit de kroon boven het schild hangt een
Unt af, zich uitstrekkend rond het schild
waaraan aan den voet het byou van ridder-
grootkruis der Militaire Willemsorde hangt.
Het geheel is omgeven door een purperen,
met hermelijn gevoerden mantel, gedekt door
de koningskroon.
Yan verschillende zijden styn hierop aan
merkingen gemaakt en de heer Wildeman
la de eerste om te erkennen, dat er verbete
ringen zouden zijn aan te brengen.
Hij gelooft ook voorts niet, dat het
Koninginne wapen zal worden vastgesteld
naar zijn ontwerp, doch hy durft het, nu
de verschillende besprekingen van bevoegde
personen gehoord zijn, toch blijven aanbevelen
voor versieringen, ter voorkoming van het
gebruik van alleriei foutieve en smakelooze
modellen. Ook ik kan mij in byna alle op
zichten met het gegeven ontwerp vereenigen,
op enkele kleinigheden na, die met het grond--
idee niets uitstaande hebben en hier ter plaatse
gevoeglijk achterwege kunnen blijven. Zeer
gelukkig vind ik o. a. het aanbrengen dèr
banieren, waardoor het wapen der Oranjes
behouden blijft en terecht is m. i. ook di
wapenspreuk: „Je Maintiendrai" wegge
laten, omdat in het koninklijk besluit van
24 Augs. 1815 uitdrukkelijk in art. 8 wordt
gedecreteerd, dat alleen demanneiyke
descendenten het devies „Je Maintendrai" zul
len voeren.
(Dit koninklijk besluit nu is overigens zeer
onvolledig; er wordt nóch gerept van het
émail van het zwaard, nöch van dat der
pijlen, nöch van dat der kroon op den Nas-
sau8chen leeuw, terwijl over den wapenmantel,
die sedert officiéél gevoerd wordt, geen enkel
woord wordt gevonden).
Evenmin als de heer Wildeman wensch ook
ik te beweren, dat in hoofdzaak dit wapen z i)
moet zij n. Het is toch aan H. M. de Koningin'
en aan Haar alleen om te decreteeren?
hoe z|j H. D. blazoen wenscht te voeren,
doch zoolang geen offlciëele zekerheid verr
kregen is, verdient het aanbeveling het hier
bedoelde model tot navolging te nemen.
Ik geloof dat de quaestie van het Koninginne-
wapen ook wel degelijk op den weg li^tvan
den Hoogen Raad van Adel, althans behoorde
m. i. dit college in deze zaak reeds lang adviefc
te hebben uitgebracht; doch w(j zijn op dit
punt zoo gewend geraakt aan stilzwijgendheid
van de zijde der regeering, die het toch beter
weten moest, dat wij niet kunnen verwachten
door dien Raad eerlang eene oplossing tot
Btand te zien gebracht.
Zoo langzamerhand begint de tijd te korten,
en, nu overal elders reeds plannen voor ver-
eieringen van gemeentewege bestaan, durf ik
ook de veronderstelling uitspreken, dat eer
lang in onze veste plannen zullen te berde
worden gebracht, voor het decoreeren onzer
pleinen, straten en gebouwen.
Uit m|jn jeugd herinner ik mij nog zeer
goed een eigenaardige toepasselijke versiering,
die ik nu, ook om het goed recht der heral
dische emblemata te bepleiten, ter navolging
in overweging durf geven.
Op verschillende bruggen nl. waren toen-
tertijds groote vlaggenstokken opgesteld, waar
van wimpels met stads en lanoskleuren
wapperden, terwijl aan het ondereinde groote
wapenborden met vlaggentropeeën waren aan
gebracht.
Als dit nu wederom geschiedt en die masten
met groene guirlandes worden omwonden, kan
men zonder groote kosten een vrooljjk, kleur
rijk en toepasselijk decoratief geheel verkrijgen.
Voor een verscheidenheid van een veertig
tal blazoenen kan veilig worden borg gestaan,
want behalve de volledige wapens van Nassau,
Waldeck-Pyrmont en Oranje-Nassau, zou men
die van de provinciën (een tiental, want Zuid
en Noord Holland voeren hetzelfde blazoen)
kunnen bezigen met het elftal hoofdsteden,
naast Amsterdam en Leiden. Bovondin kunnen
uit het Waldecksche wapen de kwartieren:
Waldeck, Pyrmont, Rappolstein, Hoheneck,
Gleichen en Geroldseck evenals dia uit dat
van Oranje-NassauCatzenelnbogen, Vianden,
Dietz, Chalons, Oranje en Genevois afzonderlijk
op wapenborden worden aangebracht, terwijl
ook de heraldische attributen van Ned. Indie
en Batavia passend zouden kunnen worden
genoemd.
Wordt dan tijdig, gedurende het slappe
seizoen, aan timmerlieden en schilders hier
ter stede (echter onder goede leidiog, opdat
één geheel worde verkregen) de vervaardiging
van dit werk opgedragen, dan zou het feest
ook patroons en knechts ten goede kunnen
koaien.
Er Is volgens my nog iets meer «oor dit
denkbeeld te zeggen, nl. dit, dat deze versiering
niet zooals illuminatie en vuurwerk van Jupiter
Pluvius afhankelijk is.
Het spreekt vanzelf, dat het niet in mijne
bedoeling kan liggen aan te nemen, dat dit de
eenige versiering behoorde te zijn, doch een
enkele proef zoude kunnen worden genomen.
Maar, welke decoraties ook hier ter stede
zullen worden aangebracht, mijn wensch zal
het blijven, dat de Heraldiek dan niet stiefmoe
derlijk zal wordon bedeeld, en dat men, evenals
bovengenoemde bloemist, die zich op het kwee
ken der noodige bloemen gaat toeleggen om de
wapenkundige kleuren te verkrijgen, intijds
doeltreffende maatregelen moge nemen.
Misschien zou het ook overweging verdienen
om het bestuur van de Vereeniging tot Be
vordering der Bouwkunst te Leiden aan te
sporeo, stappen te willen doen tot het uit
schrijven van een prijsvraag. Eerst uit onder
linge samenwerkiog kan een goed harmonisch
geheel worden verkregen.
Voor velen zal het zeker een welkom be
richt mogen heeten, waarin van een nieuwe
geïllustreerde uitgave wordt gewaagd van
„de(n) kleine(n) Johannes", door Frederik Van
Eeden geschreven.
Aan den kunstschilder Edzard Koning n
thans de verluchting van dit werk opgedragen,
waarvan vermoadelijk ook etn Engelsche
editie het licht zal zien. Wjj, die reeds
dikwijls de schilderijen en teekeningen, vol
sentiment, van dezen begaafden artist hebben
bewonderd, zien deze uitgave verhngeDd te ge-
moet, terwijl WÜ bet niet te gewavgd achten,
nu reeds te durven voorspellen, dat dit boek
werk èn schrijver èn kunstenaar waardig zal
blijken te zijn. C. Verster.
Adres van Antwoord.
Het gewjjzigd ontwerp-adres var. Antwoord
der Tweede Kamer op de Troonrede luidt
ala volgt:
Mevrouw l
„Hoogeiyk waardeerde de Tweede Kamer
der Staten-Generaal het voorrecht, Uwe
Majesteit, vergezeld van Hare Majesteit de
Koningin, te midden der volksv-ritsgenwoor-
digirg te zien, tot opening v :n de gewone
zitting der Staten-G noraal.
„Is hst een dierbare volks wensch, dat bet
Hare Majesteit de Koningin gegeven worde
in den loop van cit zittingjaar de Rogeering
te aanvaarden, Uwe Majesteit moge zich
verzekerd houden van de innige dankbaarhei 1
van het Nederlandsche volk voor de liefde
rijke en w\jze zorg, waarmede Uwo Majes
teit Hare Beminde Dochter voorbereidde tot
de gewichtige taak, die Haar wacht.
„Voor de ons gedane raededeelingen omtrent
den toestand van het moederland vn de
koloniën betuigen wy Uwe Majesteit onzen
eerbiedigen .dank. Instemmende met de warme
hulde, door Uwe Majesteit gebracht a in h-t
door de vloot krachtdadig gesteunde Neder-
Undsch Indische leger, betreuren ook wij diep
de offers, die nog steeds gevergd worden om
in Atjeh, ten bate van rust en vrede, onze
macht duurzaam te vestigen.
„Met belangstelling zien wjj de indiening
der door Uwe Majesteit geroemde voorstellen
te gemoet. Het zal ons ernstig strevrn zijn
naar onze beste krachten te beantwoorden
aan het vertrouwen, waarmede Uwe Majesteit
een beroep doet op onzen ijver en onze toe
wijding ter vervulling van de veelomvattende
taak, cie op ons rust.
„Moge de arbeil van Uwe Majesteit en
van de volksvertegenwoordiging, onder Gods
zegen, strekken tot welzijn van het dierbaar
Vaderland 1"
Het weder-antwoord der Koningin Regentes
op bet Adres van de Eerste Kamer tor be
antwoording van de Troonrede op 24 Sept.
luidt:
Mijne Heeren!
Ik ben zeer gevoolig voor dit Antwoord
der Eerste Kamer der Staten-Generaal op
mijne toespraak by de opening van de tegen
woordige zitting.
Ik verzoek U Mynen byzonderen dank
daarvoor te willen overbrengen.
Van harte hoop Ik, dat Gods zegtn moge
rusten op de vervulling van de veelomvattende
ta k, welke der Eerste Kamer wacht.
Slot.)
Hij liep haastig heen en sty keerde in huis
terug. Dien ochtend was men verbaasd op
het gouvernementsgebouw: de heer Laferte
was tien minuten over negenen op het bureau
verschenen I Er liep een gefluister door heel
het gebouw, van de conciërgewoning in het
sousterrein tot in de kamer van den griffier.
Deze informeerde reeds om halftieD, of de
heer Laferte wel in orde was, en toen deze
om één uur by den Commissaris des Konings
moest verschijnen, keek de bestuurder der
provincie hem uitvorschend in het gelaat en
vroeg deelnemend: „U is toch niet ziek,
meneer Laferte?"
Dienzelfden middag was men in de war
in de armelijke straat. De grijze meneer
verscheen daar des middags nooit en nu ver
toonde hy er zich. Hij liep ook zachter dan
anders, aarzelend, besluiteloos. Voor het
propere hoekhuisje bleef hy even staan, en
toen, als gehoor gevende aan een impulsie,
was hy naar binnen gegaan.
Het meisje, dat hem dien morgen had
aangesproken, stond by de tafel, maar keerde
zich om, toen by binnentrad. Haar gelaat
was nu niet angstig meer, er kwam echter
een blos van verlegenheid op.
„Ik wilde vragen, hoe het met uw moeder
iB, juffrouw," zei hy, ook verlegen.
„O, die is veel beter, meneer. Neem u my
niet kwaiyk, dat ik u lastig gevallen heb,
maar ik was zoo angstigDe dokter is
dadelijk gekomen 1"
Zy zette een stoel by hem en hy ging
zitten. Hy vroeg naar den toestand der
moeder, die in een bedstede lag en nu de
gordynen ter xyde sloeg. Zy was reeds zoo
goed als hersteld.
„Toch maar rust houden, juffrouw," ver
zekerde de heer Laferte. Hy luisterde naar haar
uitlegging van het zenuwtoeval, hoe zy dat voor
twintig jaren ook eens had gehad, welke
gewaarwording het gaf, zoo ineens neer te
vallen. Terwyi hy aandachtig het oor leende
aan haar breedvoerige uitleggingen, koek
de heer Laferte het vertrek eens rond, dat
wel eenvoudig, maar netjes gemeubileerd was
en dat een indruk gaf van gezelligheid en
vriendeiykheid. Ook keek hy naar het jonge
meisje, dat maar aldoor bloosde en verlegen
speelde met de franje van het tafelkleed. Zy
had mooi blond haar en mooie blauwe oogen
haar gezicht was frisch en jong en daardoor
schoon. Zelfs in dit eenvoudig kleed leek hem
haar gestalte sieriyk en welgevormd toe,
kleiD, maar evenredig.
Na een kwartiertje meer geluisterd dan
gesproken te hebben, vertrok de heer Laferte,
met dankbetuigiogen overladen door de oude
vrouw, en met eon allerbekoorlyksten glimlach
uitgelaten door het meisje. Den volgenden
dag kwam hy nog eens hooren, hoe het nu
ging. Veel beter 1 De moeder zat in een leuning
stoel, de dochter was bezig met naaiwerk.
Maar Laferte bleef nu wat langer. By
praatte het meest met de moeder, maar keek
meer naar de dochter, die meestal stil neerzat,
gebogen over haar werk en alleen nu en dan
eens opziende met een Hoven glimlach. Hy
waagde het ook voor den derden keer terug
te komen, en ofschoon de oude vrouw nu
geheel hersteld was, bracht hy iets voor
haar mee: een kistje met heeriyke druiven,
in dien tyd van het jaar slechts voor ruim
voorziene beurzen te koop in de provinciestad.
Er was iets, dat hem aantrok naar dit
eenvoudige, kleine gezin. Er was een gezellig
heid in 't vertrekje, die hy miste in zyn fraai
gemeubelde, maar koude kamer, waar hy
bediend werd op zyn wenken, maar waar hy
zich alleeD, steeds alleen gevoelde.
Juffrouw Wessels had hem haar geschie
denis al heel spoedig verteld. Hy had daarin
aanleiding gevonden om haar vaker te be
zoeken, om haar te ondersteunen. Zy was
de weduwe van een ambtenaar, die jong was
gestorven; rfj leefde van een klein pensioen
en het naaiwerk, dat zy en haar dochter
afleverden aan een magazyn. Hy was ook
ambtenaar; het was immers zyn plicht de
weduwe en dochter van een collega te
helpen! Zoo kwam hy daar dikwyis in het
kleine huisje en telkens bracht hy het een of
ander mee voor moeder en dochter.
Dikwyis nam hy zich voor er niet meer
heen te gaan. Het was immers eenigszins
belacbiyk! Men moest er zelfs over spreken,
daarvan hield hy zich overtuigd. Maar als hy
dan in zyn eenzame, stille kamer zat, dacht
hy aan het gezellig vertrek in het hoekhuisje.
Het trok hem aan. Het herinnerde hem aan
de huiskamer zyner moeder, ook een arme
weduwe, die alles had opgeofferd om een
„heer" van hem te maken, om hem lessen
te doen geven, zoodat hy op een kantoor kon
worden geplaatst. Hy had haar dat nooit
kunnen vergeldenzy was gestorven, toen de
stryd des levens nog zeer hard voor hem was.
Want hy had zich moeten heenslaan door
het leven. Hy was moeilyk opgeklommen
van sport tot sport. Zyn mooiste jaren waren
voorbygegaan in ingespannen arbeid en harde
zelfstudie. Eindelyk had hy den voet op de
ladder gekregen en nu was hy spoediger
omhoog geklommen, want hy was een man
vol werkkracht, nauwgezetheid en getrouw
heid. Op veertigjarigen leeftyd had hy een
mooi traktement; toch bleef by dezelfde een
voudige man, wyi hy was vast geroest in dit
leven van kalmen arbeid en plichtsvervulling.
Het leven had hem geschenen geen ander
doel te hebben, tot hy opeeDS in aanraking
kwam met deze beide vrouwon in dat ge
zellige interieur, met dit jonge meisje vooral.
Want hy leerde haar alleDgs beter kennen.
Hy zag haar onbeschroomden lach, ook als
hy er was. Zy sprak ronduit met hem over
haar stille wenschen, haar heldere lach
weerklonk in zyn oor, zy reikte hem de
hand, als hy kwam en heenging, en altyd
was er een blyde glimlach op haar mooi,
nog byna kinderlijk gelaat als by verscheen.
Het hielp niet, of hy zich voornam er niet
weer heen te gaan. Hy leerde ook in zun
eigen hart zien. Hy wist weldra, dat hy
heenging om haar, om hair alleen.
Hy had haar lief. H(j streed wel tegen die
liefde. Maar zonder eenig gevolg. Telkens
W' er trok zyn hart hem naar het gezellig
vertrek. En toen dat zoo een halfjaar had
geduurd, dacht hij op een avond heel lang
en ernstig na. Hy kwam tot een besluit: om
haar hand vragen.
In den avond ging hy er heen, met een
bloemruiker in do band, en een gouden
ring met een diamant in een dooaje in zyn
zak. Toen hy de deur opende, hoorde hy
luide spreken, ook een mannenstem. In de
kamer, in het volle licht, wankelde hjj byna
en hield zich vast aan de deurin hot volle
licht der lamp, onder het oog der moeder,
werd bet meisje, dat hy liefhad, omhelsd
door een jongen man, met gebronsd gelaat
eon zeeman biykbaar.
Het jonge meisje maakte zich los. De
moeder stelde hem voor:
„Onze neef Ernst, van een lange zeereis
teruggekomen, de verloofde van myn dochter."
De heer Laferte knikte eenige malen
en dwong zyn gelaat tot een glimlach. Maar
het duurde eenige seconden vóór hy kon
antwoorden.
„Dan kom ik juist van pas," zeide hy op
doffen toon, „voor een verloofde past een
bloemruiker."
Hy bleef niet lang en was zeer ernstig
dien avond. Hy had een groote illusie ver
loren, begraven.
„Ik wed, dat die heer verliefd op je is,w
zeide de zeeman tot zyn meisje, toen de
bezoeker vertrokken was.
„Dat mag je niet zeggen, Ernst, hy is zoo
goed en verliefd op my te wezen, zou ai
te mal zyn daarvoor is hy te oudl"