N». 11530 Maandag 27 September. A». 1897 feze jouraat wordt dagelijks, met uitsondering van <gon- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. VERLIEFD. LEIDSCI M&BLAD. E PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden, 1.10» Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTUEN Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Offioiëele Kennisgevingen* Burgemeester en Wethouders van Leiden; Gezien art. 8, late alinea, dor wet van den 2den Juni 1875 (Staatsblad No. 95), tot regeling van het toezicht bg het oprichten van inrichtingen, welke gevaar, sobade of hinder kunnen veroorzaken Brengen bg deze ter algemeene kennis, dat door hon op heden vergunning is verleend aan de firma P. CLOS en LEEMBRUGGEN en rechtverkiijgeuden lot uitbreiding van hare fabriek aan do Lange- gracht No. 5. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 23 Sept. 1897. E. KI8T, Secretaris. Inkomstenbelasting 18BI. Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen in herinnering, dat met SO Sept. a. s. de tweede termijn vervalt v^n d' Inkomstenbelasting, dienst 1S97, en dat alzoo op den laten October a. s. minstens twee vijfde gedeelten van den aanslag moet zrjn voldaao. Zg nooöigen mitsdien belanghebbenden ui% om, ter voorkoming van vervolgingsbosten, tot de betaling van het verschuldigde ten kantore van den Gemeente ontvanger over te gaan. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester M Sept. 1897. E. KIST, Secretaris. KENNISGEVING. NATIO\ALE MILITIE. Oproeping; lot den werkeiyken dienst. Do Burgemeester der gemeente Leiden, Gezien do oirculairo van den besr Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Bo.land, van den 12den Augustus 1L, Provinciaal blad No 45 BreDgt ter kennis van de na te noemi-n lotelingc-n dezer gemeente, voor de lichting van dit jaar, die bij do bereden corpsen zijn ingelijfd cd, overeen komstig art. 57, 2de lid, van hot Koninklijk besluit van 8 Mei 1852 (Staatsblad No. 46), na hurne inlgving, tot nadere oproeping, met verlof zgo ge zonden, dat zij op Vrgdag den lsten October aan staande in werkolijken dienst zullen worden gesteld, ten einde te worden gekleed en geoefend, ala: WILHELMUS FRANCISCUS VAN DER KLIS, lotingen0. 108, ingedeeld ï»ij het 3de regiment Huzaren, in garnizoen te Leiden; JACOB RIETHOVEN, lotingsn0. 165, PIET ER GERARD VAN DER STEEN, lotingen0. 195, en GERARDUS VAN WIJK, lotiDgsn0. 218, allen inge deeld bg het 2de regiment Hnzaren, in garnizoen te Haarlem; dat mitsdien de bedoelde lotelingen bg d'zo onder do wapenen worden geroepeD, zullende z\j zich rechtstreeks naar de voor ieder hunner hierboven aangewezen gain zoensplaatsen moeten begeven, onder Terplichting wijders ora te zorgon, dat zij aldaar op gemclden dag, vóór vier uren des namiddags, zullen ziju aangekomen. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 18 Sept. 1897. F. WAS. Praatjes over Kunst. Vlokken. cm. De Heraldiek in verband met de Kroningsfeesten. N*vr aanleiding van een schrijven, dat ik dezer dagen van een bloemist ontving, waarin deze mij o. a. verzocht om juiste opgave van samenstelling en kleur aangaaDde het Koninklijk wapen, kan het wellicht zijn nut bobben met het oog op de a. s. Kronings plechtigheid van H. M. Koningin Wilhelmina, een en ander over het aanbrengen van wapens in het algemeen in het midden te brengen. Het laat zich toch aanzieD, dat bij de op handen «tJnde feesten een ruim gebruik sal worden gemaakt van de toepasselijke heral dische attributen, die als symbolieke o na menten zulke groote t ctoren /uilen Mij ken in den feesttooi, die allerwegen zal worden aangebracht. Want in tegenstelling met andere landen is het bij ons, ook van overheidswege, treurig met de begrippen der wapenkunde gesteld. De onverkwikkelijke strijd over het Koninklijk wapen, waarvan ons de namen der heeren Alberdingk Tbijm, Koopmans en De Bergh bijgebleven zijn, zal velen nog versch in het geheugen liggen. Sedert is er wel eenige verbetering te ontwaren, (vooral nadat het model voor het alliantiewapen Nassau- Waldeck-Pyrmont, door den wapenschilder, den hetr Lion ontworpen, van hoogerhand werd goedgekeurd), doch, over hot algemeen gesproken, worden er nog zulke flaters op dit gebied begaan, dat niet genoeg de aan dacht op deze importante hulpwetenschap der Geschiedenis kan worden gevestigd, nu by een zoo heuglijk feit als het a. s. Kroningsfeest de belangrijkheid van het vorstelijk blazoen zeer zeker op den voorgrond treden gaat Het staat te verwachten, dat bij een nieuwe wet het door de Vorstin te voeren wapen nader zal worden bepaal 1 Geschiedt dit echter korten tijd vóór de kroning, dan staat het te bezien of het daarin aangegeven model Dog tijdig veel dienst zal kunnen bewezen voor de decorateurs. Het is daarom een goede gedachte te noe men van den heer M. G. Wildeman, adjunct- archivaris to Haarlem, welke er hem toe heeft geleid een beschrijving en een teekening in h-t ;icht te geven, zooals het vrapen van de Koningin zoudo kunnen worden afgebeeld zonier aan de traditie en aan de regelen der heraldiek te kort te doen. (Gemelde teekening komt voor in No. 6, Jaargang 1897, van het Maandblad „De Nederhiudsche Leeuw".) De voorstelling ïb o geveer de volgende. In een ruitschild, gedekt door de koninklijke kroon (zonder voering), het (vermeerderde) wapen van Nassau, zijnde in lazuur (blauw) een klimmende leeuw van goud, gekroond van goud, getongd van keel (rood), houdende in den rechter-voorklauw een opgestoken zwaard (van zilver), en in den linker een bundel pijlen (van zilver) met gouden punten, de punten omhoog en gebonden van goud; bet veld bezaaid met (staande) gouden blokken. Het schild wordt gehouden door twee aan ziende, gekroonde gouden leeuwen, getongd van keel, staande op een arabesk (die brons kan worden gekleurd) en waarop ook het schild rust. De (heraldisch) rechter-leeuw draagt een banier met het Nassausche wapen, (de leeuw daarop naar den stok toegewend), terwijl die ter (heraldisch) linkerzijde een banier draagt met het gevierendeelde wapen Chalons- I) Men wonde het oog bijv. naar onae Dnitecbe naburen, waar do Keizer zelf een besluit toekende, waarin (door professor Emil Doepler) een heraldisch- juiete en fraai-ge-tileerdo adelaar voorkwam, welks mo el na dien tijd verpliohtend gesteld werd voor standaard, rijks-wapenschilden, enz. Ook op de tegon- wo rdi o postzegels komt die vorm voor. Oranje met het hartschild Geoovois (1 en 4 ChAlons, in keel ten gouden band, 2 en 3 Oranje, in goud een horen van lazuur besla gen van zilver en gebonden van keelbet hirt8chill Genevois; geschaakt van negen stukken goud en lazuur). Uit de kroon boven het schild hangt een Unt af, zich uitstrekkend rond het schild waaraan aan den voet het byou van ridder- grootkruis der Militaire Willemsorde hangt. Het geheel is omgeven door een purperen, met hermelijn gevoerden mantel, gedekt door de koningskroon. Yan verschillende zijden styn hierop aan merkingen gemaakt en de heer Wildeman la de eerste om te erkennen, dat er verbete ringen zouden zijn aan te brengen. Hij gelooft ook voorts niet, dat het Koninginne wapen zal worden vastgesteld naar zijn ontwerp, doch hy durft het, nu de verschillende besprekingen van bevoegde personen gehoord zijn, toch blijven aanbevelen voor versieringen, ter voorkoming van het gebruik van alleriei foutieve en smakelooze modellen. Ook ik kan mij in byna alle op zichten met het gegeven ontwerp vereenigen, op enkele kleinigheden na, die met het grond-- idee niets uitstaande hebben en hier ter plaatse gevoeglijk achterwege kunnen blijven. Zeer gelukkig vind ik o. a. het aanbrengen dèr banieren, waardoor het wapen der Oranjes behouden blijft en terecht is m. i. ook di wapenspreuk: „Je Maintiendrai" wegge laten, omdat in het koninklijk besluit van 24 Augs. 1815 uitdrukkelijk in art. 8 wordt gedecreteerd, dat alleen demanneiyke descendenten het devies „Je Maintendrai" zul len voeren. (Dit koninklijk besluit nu is overigens zeer onvolledig; er wordt nóch gerept van het émail van het zwaard, nöch van dat der pijlen, nöch van dat der kroon op den Nas- sau8chen leeuw, terwijl over den wapenmantel, die sedert officiéél gevoerd wordt, geen enkel woord wordt gevonden). Evenmin als de heer Wildeman wensch ook ik te beweren, dat in hoofdzaak dit wapen z i) moet zij n. Het is toch aan H. M. de Koningin' en aan Haar alleen om te decreteeren? hoe z|j H. D. blazoen wenscht te voeren, doch zoolang geen offlciëele zekerheid verr kregen is, verdient het aanbeveling het hier bedoelde model tot navolging te nemen. Ik geloof dat de quaestie van het Koninginne- wapen ook wel degelijk op den weg li^tvan den Hoogen Raad van Adel, althans behoorde m. i. dit college in deze zaak reeds lang adviefc te hebben uitgebracht; doch w(j zijn op dit punt zoo gewend geraakt aan stilzwijgendheid van de zijde der regeering, die het toch beter weten moest, dat wij niet kunnen verwachten door dien Raad eerlang eene oplossing tot Btand te zien gebracht. Zoo langzamerhand begint de tijd te korten, en, nu overal elders reeds plannen voor ver- eieringen van gemeentewege bestaan, durf ik ook de veronderstelling uitspreken, dat eer lang in onze veste plannen zullen te berde worden gebracht, voor het decoreeren onzer pleinen, straten en gebouwen. Uit m|jn jeugd herinner ik mij nog zeer goed een eigenaardige toepasselijke versiering, die ik nu, ook om het goed recht der heral dische emblemata te bepleiten, ter navolging in overweging durf geven. Op verschillende bruggen nl. waren toen- tertijds groote vlaggenstokken opgesteld, waar van wimpels met stads en lanoskleuren wapperden, terwijl aan het ondereinde groote wapenborden met vlaggentropeeën waren aan gebracht. Als dit nu wederom geschiedt en die masten met groene guirlandes worden omwonden, kan men zonder groote kosten een vrooljjk, kleur rijk en toepasselijk decoratief geheel verkrijgen. Voor een verscheidenheid van een veertig tal blazoenen kan veilig worden borg gestaan, want behalve de volledige wapens van Nassau, Waldeck-Pyrmont en Oranje-Nassau, zou men die van de provinciën (een tiental, want Zuid en Noord Holland voeren hetzelfde blazoen) kunnen bezigen met het elftal hoofdsteden, naast Amsterdam en Leiden. Bovondin kunnen uit het Waldecksche wapen de kwartieren: Waldeck, Pyrmont, Rappolstein, Hoheneck, Gleichen en Geroldseck evenals dia uit dat van Oranje-NassauCatzenelnbogen, Vianden, Dietz, Chalons, Oranje en Genevois afzonderlijk op wapenborden worden aangebracht, terwijl ook de heraldische attributen van Ned. Indie en Batavia passend zouden kunnen worden genoemd. Wordt dan tijdig, gedurende het slappe seizoen, aan timmerlieden en schilders hier ter stede (echter onder goede leidiog, opdat één geheel worde verkregen) de vervaardiging van dit werk opgedragen, dan zou het feest ook patroons en knechts ten goede kunnen koaien. Er Is volgens my nog iets meer «oor dit denkbeeld te zeggen, nl. dit, dat deze versiering niet zooals illuminatie en vuurwerk van Jupiter Pluvius afhankelijk is. Het spreekt vanzelf, dat het niet in mijne bedoeling kan liggen aan te nemen, dat dit de eenige versiering behoorde te zijn, doch een enkele proef zoude kunnen worden genomen. Maar, welke decoraties ook hier ter stede zullen worden aangebracht, mijn wensch zal het blijven, dat de Heraldiek dan niet stiefmoe derlijk zal wordon bedeeld, en dat men, evenals bovengenoemde bloemist, die zich op het kwee ken der noodige bloemen gaat toeleggen om de wapenkundige kleuren te verkrijgen, intijds doeltreffende maatregelen moge nemen. Misschien zou het ook overweging verdienen om het bestuur van de Vereeniging tot Be vordering der Bouwkunst te Leiden aan te sporeo, stappen te willen doen tot het uit schrijven van een prijsvraag. Eerst uit onder linge samenwerkiog kan een goed harmonisch geheel worden verkregen. Voor velen zal het zeker een welkom be richt mogen heeten, waarin van een nieuwe geïllustreerde uitgave wordt gewaagd van „de(n) kleine(n) Johannes", door Frederik Van Eeden geschreven. Aan den kunstschilder Edzard Koning n thans de verluchting van dit werk opgedragen, waarvan vermoadelijk ook etn Engelsche editie het licht zal zien. Wjj, die reeds dikwijls de schilderijen en teekeningen, vol sentiment, van dezen begaafden artist hebben bewonderd, zien deze uitgave verhngeDd te ge- moet, terwijl WÜ bet niet te gewavgd achten, nu reeds te durven voorspellen, dat dit boek werk èn schrijver èn kunstenaar waardig zal blijken te zijn. C. Verster. Adres van Antwoord. Het gewjjzigd ontwerp-adres var. Antwoord der Tweede Kamer op de Troonrede luidt ala volgt: Mevrouw l „Hoogeiyk waardeerde de Tweede Kamer der Staten-Generaal het voorrecht, Uwe Majesteit, vergezeld van Hare Majesteit de Koningin, te midden der volksv-ritsgenwoor- digirg te zien, tot opening v :n de gewone zitting der Staten-G noraal. „Is hst een dierbare volks wensch, dat bet Hare Majesteit de Koningin gegeven worde in den loop van cit zittingjaar de Rogeering te aanvaarden, Uwe Majesteit moge zich verzekerd houden van de innige dankbaarhei 1 van het Nederlandsche volk voor de liefde rijke en w\jze zorg, waarmede Uwo Majes teit Hare Beminde Dochter voorbereidde tot de gewichtige taak, die Haar wacht. „Voor de ons gedane raededeelingen omtrent den toestand van het moederland vn de koloniën betuigen wy Uwe Majesteit onzen eerbiedigen .dank. Instemmende met de warme hulde, door Uwe Majesteit gebracht a in h-t door de vloot krachtdadig gesteunde Neder- Undsch Indische leger, betreuren ook wij diep de offers, die nog steeds gevergd worden om in Atjeh, ten bate van rust en vrede, onze macht duurzaam te vestigen. „Met belangstelling zien wjj de indiening der door Uwe Majesteit geroemde voorstellen te gemoet. Het zal ons ernstig strevrn zijn naar onze beste krachten te beantwoorden aan het vertrouwen, waarmede Uwe Majesteit een beroep doet op onzen ijver en onze toe wijding ter vervulling van de veelomvattende taak, cie op ons rust. „Moge de arbeil van Uwe Majesteit en van de volksvertegenwoordiging, onder Gods zegen, strekken tot welzijn van het dierbaar Vaderland 1" Het weder-antwoord der Koningin Regentes op bet Adres van de Eerste Kamer tor be antwoording van de Troonrede op 24 Sept. luidt: Mijne Heeren! Ik ben zeer gevoolig voor dit Antwoord der Eerste Kamer der Staten-Generaal op mijne toespraak by de opening van de tegen woordige zitting. Ik verzoek U Mynen byzonderen dank daarvoor te willen overbrengen. Van harte hoop Ik, dat Gods zegtn moge rusten op de vervulling van de veelomvattende ta k, welke der Eerste Kamer wacht. Slot.) Hij liep haastig heen en sty keerde in huis terug. Dien ochtend was men verbaasd op het gouvernementsgebouw: de heer Laferte was tien minuten over negenen op het bureau verschenen I Er liep een gefluister door heel het gebouw, van de conciërgewoning in het sousterrein tot in de kamer van den griffier. Deze informeerde reeds om halftieD, of de heer Laferte wel in orde was, en toen deze om één uur by den Commissaris des Konings moest verschijnen, keek de bestuurder der provincie hem uitvorschend in het gelaat en vroeg deelnemend: „U is toch niet ziek, meneer Laferte?" Dienzelfden middag was men in de war in de armelijke straat. De grijze meneer verscheen daar des middags nooit en nu ver toonde hy er zich. Hij liep ook zachter dan anders, aarzelend, besluiteloos. Voor het propere hoekhuisje bleef hy even staan, en toen, als gehoor gevende aan een impulsie, was hy naar binnen gegaan. Het meisje, dat hem dien morgen had aangesproken, stond by de tafel, maar keerde zich om, toen by binnentrad. Haar gelaat was nu niet angstig meer, er kwam echter een blos van verlegenheid op. „Ik wilde vragen, hoe het met uw moeder iB, juffrouw," zei hy, ook verlegen. „O, die is veel beter, meneer. Neem u my niet kwaiyk, dat ik u lastig gevallen heb, maar ik was zoo angstigDe dokter is dadelijk gekomen 1" Zy zette een stoel by hem en hy ging zitten. Hy vroeg naar den toestand der moeder, die in een bedstede lag en nu de gordynen ter xyde sloeg. Zy was reeds zoo goed als hersteld. „Toch maar rust houden, juffrouw," ver zekerde de heer Laferte. Hy luisterde naar haar uitlegging van het zenuwtoeval, hoe zy dat voor twintig jaren ook eens had gehad, welke gewaarwording het gaf, zoo ineens neer te vallen. Terwyi hy aandachtig het oor leende aan haar breedvoerige uitleggingen, koek de heer Laferte het vertrek eens rond, dat wel eenvoudig, maar netjes gemeubileerd was en dat een indruk gaf van gezelligheid en vriendeiykheid. Ook keek hy naar het jonge meisje, dat maar aldoor bloosde en verlegen speelde met de franje van het tafelkleed. Zy had mooi blond haar en mooie blauwe oogen haar gezicht was frisch en jong en daardoor schoon. Zelfs in dit eenvoudig kleed leek hem haar gestalte sieriyk en welgevormd toe, kleiD, maar evenredig. Na een kwartiertje meer geluisterd dan gesproken te hebben, vertrok de heer Laferte, met dankbetuigiogen overladen door de oude vrouw, en met eon allerbekoorlyksten glimlach uitgelaten door het meisje. Den volgenden dag kwam hy nog eens hooren, hoe het nu ging. Veel beter 1 De moeder zat in een leuning stoel, de dochter was bezig met naaiwerk. Maar Laferte bleef nu wat langer. By praatte het meest met de moeder, maar keek meer naar de dochter, die meestal stil neerzat, gebogen over haar werk en alleen nu en dan eens opziende met een Hoven glimlach. Hy waagde het ook voor den derden keer terug te komen, en ofschoon de oude vrouw nu geheel hersteld was, bracht hy iets voor haar mee: een kistje met heeriyke druiven, in dien tyd van het jaar slechts voor ruim voorziene beurzen te koop in de provinciestad. Er was iets, dat hem aantrok naar dit eenvoudige, kleine gezin. Er was een gezellig heid in 't vertrekje, die hy miste in zyn fraai gemeubelde, maar koude kamer, waar hy bediend werd op zyn wenken, maar waar hy zich alleeD, steeds alleen gevoelde. Juffrouw Wessels had hem haar geschie denis al heel spoedig verteld. Hy had daarin aanleiding gevonden om haar vaker te be zoeken, om haar te ondersteunen. Zy was de weduwe van een ambtenaar, die jong was gestorven; rfj leefde van een klein pensioen en het naaiwerk, dat zy en haar dochter afleverden aan een magazyn. Hy was ook ambtenaar; het was immers zyn plicht de weduwe en dochter van een collega te helpen! Zoo kwam hy daar dikwyis in het kleine huisje en telkens bracht hy het een of ander mee voor moeder en dochter. Dikwyis nam hy zich voor er niet meer heen te gaan. Het was immers eenigszins belacbiyk! Men moest er zelfs over spreken, daarvan hield hy zich overtuigd. Maar als hy dan in zyn eenzame, stille kamer zat, dacht hy aan het gezellig vertrek in het hoekhuisje. Het trok hem aan. Het herinnerde hem aan de huiskamer zyner moeder, ook een arme weduwe, die alles had opgeofferd om een „heer" van hem te maken, om hem lessen te doen geven, zoodat hy op een kantoor kon worden geplaatst. Hy had haar dat nooit kunnen vergeldenzy was gestorven, toen de stryd des levens nog zeer hard voor hem was. Want hy had zich moeten heenslaan door het leven. Hy was moeilyk opgeklommen van sport tot sport. Zyn mooiste jaren waren voorbygegaan in ingespannen arbeid en harde zelfstudie. Eindelyk had hy den voet op de ladder gekregen en nu was hy spoediger omhoog geklommen, want hy was een man vol werkkracht, nauwgezetheid en getrouw heid. Op veertigjarigen leeftyd had hy een mooi traktement; toch bleef by dezelfde een voudige man, wyi hy was vast geroest in dit leven van kalmen arbeid en plichtsvervulling. Het leven had hem geschenen geen ander doel te hebben, tot hy opeeDS in aanraking kwam met deze beide vrouwon in dat ge zellige interieur, met dit jonge meisje vooral. Want hy leerde haar alleDgs beter kennen. Hy zag haar onbeschroomden lach, ook als hy er was. Zy sprak ronduit met hem over haar stille wenschen, haar heldere lach weerklonk in zyn oor, zy reikte hem de hand, als hy kwam en heenging, en altyd was er een blyde glimlach op haar mooi, nog byna kinderlijk gelaat als by verscheen. Het hielp niet, of hy zich voornam er niet weer heen te gaan. Hy leerde ook in zun eigen hart zien. Hy wist weldra, dat hy heenging om haar, om hair alleen. Hy had haar lief. H(j streed wel tegen die liefde. Maar zonder eenig gevolg. Telkens W' er trok zyn hart hem naar het gezellig vertrek. En toen dat zoo een halfjaar had geduurd, dacht hij op een avond heel lang en ernstig na. Hy kwam tot een besluit: om haar hand vragen. In den avond ging hy er heen, met een bloemruiker in do band, en een gouden ring met een diamant in een dooaje in zyn zak. Toen hy de deur opende, hoorde hy luide spreken, ook een mannenstem. In de kamer, in het volle licht, wankelde hjj byna en hield zich vast aan de deurin hot volle licht der lamp, onder het oog der moeder, werd bet meisje, dat hy liefhad, omhelsd door een jongen man, met gebronsd gelaat eon zeeman biykbaar. Het jonge meisje maakte zich los. De moeder stelde hem voor: „Onze neef Ernst, van een lange zeereis teruggekomen, de verloofde van myn dochter." De heer Laferte knikte eenige malen en dwong zyn gelaat tot een glimlach. Maar het duurde eenige seconden vóór hy kon antwoorden. „Dan kom ik juist van pas," zeide hy op doffen toon, „voor een verloofde past een bloemruiker." Hy bleef niet lang en was zeer ernstig dien avond. Hy had een groote illusie ver loren, begraven. „Ik wed, dat die heer verliefd op je is,w zeide de zeeman tot zyn meisje, toen de bezoeker vertrokken was. „Dat mag je niet zeggen, Ernst, hy is zoo goed en verliefd op my te wezen, zou ai te mal zyn daarvoor is hy te oudl"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5