N°. 11513
Maandag 13 September,
A0. 1897
fese (Qouiant wordt dagelijks, met uitsondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
JPeuilletorLi
De Triomf der Liefde.
LEIDSCH
DA&BLA
PRUS DEZER COURANT;
Voor Leiden per 3 maanden. 1.10#
Franco per post1.40,
Afzonderlijke Nommers 0.06.
PEJUS DEB ADVERTESTIËN
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
In De(n) Amsterdammer beeft mejuffrouw
C. Alberdingk Thym den leerplicht be
sproken en daaraan de volgende voordeelen
toegekend:
De leerplicht zou de kinderen dage
lijks aan de (slechte) invloeden der ouders
onttrekken, zou in den meester, den opvoeder,
een aangewezen controleur hebben van de
behandeling, thuis door het kind ondervonden.
De leerplicht houdt het kind bezigen
leidt zijn gedachten op iets andera dan too-
n6elen van dronkenschap, echtbreuk, enz., enz.
De leerplicht bevrijdt ook dekinderon
van bovenmatigen arbeid op jeugdigen leeftijd,
fabrieksarbeid, van het exploiteeren door de
ouders.
Do leerplicht zou onze straten bevrijden
van zwervende kinderen.
Do leerplicht zou de rechtbanken en
gevangenissen ontlasten van een aantal jeug
dige misdadigere.
De Middeiburgschc Courant beeft dit met
•welbehagen gelezen, vooral, omdat het van
oen geloovige Katholieke dame komt,zegt
De Maasbode.
Juffrouw Thijm kan weinig vereerd zijn
met deze hulde van een blad, dat niets van
godsdienst weet en ook nu weer zijn onwetend
heid uitkraamt.
Men is Katholiek of men is het niet.
G o 1 o o v i g Katholiek is onzin, Middelburg-
ecfie Courant l
Tegen de stellingen is ovorigens heelwat
aan te meiken. Vooreerst zondigen zij door
hare algemeenheid, daar er slechts 6prake i3
▼an het zeer kleine deel der jeugd, dat
de school niet bezoekt.
Vervolgens valt aan te merken op de eerste
stelling, dat er zoowel slechte onderwijzers
als slechto oudere zijn, en op de openbare
school geen enkele onderwijzer gevonden
wordt, die opvoedt. Van opvosding beeft
men op die school zelfs geen flauw begrip.
Op de tweede, dat de kinderen, die zulke
treurige teoneelon kunnen zlon, er ook na
schooltyd getuigen van kunnen zijn.
Op de derde, dat geen school-, maar arbeids
wetten tegen dit euvel moeten waken.
Op de vierde, dat men zelfs in het groote
Rotterdam onder schooltijd weinig
zwervende kinderen ziet.
Op de vijfde, dat hier een liberaal liedjo
gezongen wordt, dat zoo valsch mog6iyk van
toon is. Men zou haast het omgekeerde kun
nen beweren, nu men ziet, dat, naarmate er
meer schelen geopend worden, er ook meer
gevangenissen worden gebouwd.
De Nedorlandsche Jager geeft de volgende
wenken bij het begin van de jacht:
Men ga nooit met geladen geweer ergens
in buis of in een andere afgesloten ruimte.
Mon denka er steeds om, de patronen uit
het geweer te nemen vóór het stappen in
een rijtuig. Gedurende het rijden dulde men
slechts ongeladen geweren.
Steeds worde het geweer ontladenwanneer
men het uit de handen legt en bijv. tegen
een muur, boom, hek, enz. plaatst; bi) het
springen over slooten; wanneer men over of
door heggen en hekken wil kruipen; bij h°.t
gaan orer ijs of over met ijs bedekten bodem.
Moet men een geladen geweer dragen, dan
neemt men het óf onder den arm, met de
monding van den loop naa* beneden wijzend,
óf op den schouder, met den loop naar achteren
en naar boven gericht
Bij het zoeken, dus gereed tot schieten,
wijst de monding van den loop naar den bodem.
Nimmer houde men het geweer in horizon
tale richting.
22et Nieuws van den Dag bevatte het vol
gende artikel van X. over Taalcongres
en Taalverbond:
Het vior-en-twintigste Taal- en Letterkundig
Congres is ter ziele. Men heeft het niet
ongehavend laten gaan en het menige veer
uitgerukt in dag- en weekblad. Ja, daar zijn
er, dia er zich op verboovaardigen, niet aan
het Congres te hebben deelgenomen, en met
geringschatting^ neerzien op hen, die dit wèl
deden. Het leidt immers tot niets, en de
heele geschiedenis komt eigenlijk neer op
een voorwendsel om er eens uit te gaan:
te fuiven. Watblief? Het veraterken van
den broederband tusschen Vlamingen en Hol
lander»? Het bespreken van belangen, met
betrekking tot taal- en letterkunde, tot het
tooneel, de muziek, den boekhandel? Allemaal
phrassn l
"Wat beeft onze literatuur voor baat ge
vonden bjj die Congressen, en is het wel
denkbaar, dat de kunst, de dichtkunst, iets
aan Congressen te danken zou kunnen
hebben? Daarom verwonderen wij er ons
volstrekt niet over, dat onze jongere litera
toren, onee jongere dichters, met die T.aal-
en Letterkundige Congressen niets te dom
wilbn hebben, dat niemand hunner er ooit
verschenen is, dat zij er den spot mee draven,
er de schouders voor ophalen 1
Wij zijn het met die zóó spreken geheel
oneens! Niet, dat het ons licht zou vallen
op een reeks daden als uitvloeisel der Con
gressen te wijzen, daden, die de letterkunde
hebben vooruitgeholpen, och neen! Wij ge-
looven niet, dat de Congressen, wat hunne
werking naar buiten betreft, op veel ander
feitelijks kunnen roemen dan dat zij den
stoot hebben gegeven tot de samenstelling
van het Woordenboek en tot de stichting
van het Tooneel verbond, het laat6te nog wel
iets, over do doelmatigheid en het nut waar
van lang niet allen gunstig oordeelen. WiJ
zijn ook van meening, dat de Congressen de
dichtkunst, de letterkunde niet direct hebben
vooruvigeholpen, dat wil zeggen.... men
vergunoo mi) hier een tusschenzm. In een
onzer dagbladen zagen wij onlangs, door
iemand, die geen tegenstander is van de
Congressen, voorgesteld den titel „Taal- en
letterkundig" te verkorten en voortaan een
voudig te spreken van „T a a l-Congres." Wij
vioden dat opperbest, niet omdat wij van
meening zijn, dat de letterkunde buiten het
Congres staat, maar omdat wy de letterkunde
▼an t o taal niet scheiden kunnen, omdat hy,
die opkomt voor de belangen van de laatste,
evens arbeidt in dienst der eerste.
Dat dit niet begrepen wordt door ieder
dichter en schrijver ten onzent, vooral ook
door de jongeren onder hen is ons ten
eenenmale onverklaarbaar. Niemand zal ont
kennen, dat de Congressen invloed hebben
geoefend op de taalbeweging in België, op
den strijd, door de Vlamingen met zooveel
volharding gestreden voor het behoud van
hunne moedertaal, voor haar gelijkstolling
met het Fransch, de taal van de andere
helft der bevolking. Niemand kan berekenen
in welke mate de omgang met de Noord-
Nederlanders op de Congressen, het zich op
die Congressen bewegen in een zuiver Neder-
landsche omgeving, een omgang, waarbij zóó
hechte banden van vriendschap zijn geknoopt
tusschen de Vlaamsche voorgangers in den
taalstrijd en mannen van beteekenis in het
Noorden, niemand zal kunnen berekenen welk
een kracht de Vlamingen uit de Congressen
hebben geput, kracht om niet te versagen
in d6n zwaren kamp, kracht, die hier den
zinkenden moed opbeurde, daar het vertrouwen
in de eindelyke zegepraal bevestigde en
prikkelde tot hooger inspanning!
Met hen, die uit zoogenaamd practische
overwegingen der Vlamingen strijd voor de
eigen taal bupne sympathie onthouden, over
wegingen, hieruit voortvloeiende, dat het
Fransch in het wereldverkeer van meer nut
is, hooger aanzien geniet, enz., enz., wenschen
w\j niet in debat te treden. Uit een oogpunt
van practiscb voordeel zouden alle naties
misschien wèl doen haar taal af to schaffen
en zich te werpen in de armen van het
VoUpük. Wij voor ons voelen onze sympathie
sty gen voor den Vlaamschen taalstrijd, juist
om het Ideéele, het dichterlijke van dien
strijd 1 Voordeel, geldelijk voordeel valt er
niet mee te behalen maar dat maakt den
stryd te sympathieker.
Aangestipt werd, dat de gedachte tot samen
stelling van Het Woordenboek oor
spronkelijk is uitgegaan van de Congressen.
Men bleef te Dordrecht volkomen in de lijn,
door er de stichting uit te lokken van een
Algemeen Nederlandsch Taal
verbond.
Wij zullen er ons wol voor wachten, te
gaan tornen aan do vele deugden, waarvan
wy onszelven, als natie, wel gaarne den eigen
dom toekennen maar dat wy een natie
zyn, vervuld met hooge idealen, kunnen w\j
niet verzekeren. Wat ons gevoel voor stam
verwantschap betreft, het pleegt niet sterk
ontwikkeld te zyn; dat onze taal gesproken,
gelezen wordt door duizenden, buiten ons
eigenlijk taalgebied velen weten bet niet,
velen hechten er geen gewicht a »n; dat, even
als in Belg.e, in Zuid-Afrika een taalstryd
gestreden wordt, die de beteekenis aanneemt
van een raesonstryd, men begint er pas iets
van te bevroeden; dat er in Noori-Amerika
Nederlandscbe steden zijn, waar Nederland-
sche couranten verschijnen, waar in het Hol-
landsch gepredikt wordt, de minsten laten er
zich aan gelegen liggen, en toch, als het
moederland de betrekking met zyn kinderen
en kindskinderen niet onderhoudt, geen tee
kenen geeft van ouderliefde, zal het dezen
Hollandschen nederzettingen gaan, geiyk dien
uit vroegere eeuwen in Denemarken, Duitsch-
land en Rusland; de band zal afsterven en
de afkomst zal zich allengs nog alleen aftee
kenen in de persoonsnamen, totdat ook die
ten slotte het merk van hun oorsprong
zullen verliezen.
Tegen een dergeiyke verflauwing en einde
ïyk vervloeien van grenzen wenscbt het
„Algemeen Nederlandsch Taalverbond" te
waken, o. a. door hetgeen in het Nederlandsch
wordt geschreven binnen het bereik te bren
gen van onze stamverwanten in den vreemde,
misschien wel door de stichting van een tyd-
schrift, in woord en beeld, het beste gevende,
waartoe de Nederlandsche kunst by macbte is.
Zullen ook voor de verwezenlyking van dit
ideale voornemen onze joDgere schrijvers en
beeldende kunstenaars niet in geestdrift ont
steken, dan zouden wy meer.en mangelt
het hun „dicbterlyko visie" aan breedheid
en diepte, hun temperament aan warmte, hun
geest aan fantasie, hun hart aan liefde voor
den ouden Nederlandschen stam
In de Nieuwe Rotterdamscke Courant zet
een inzender den onhoudbaren toe
stand van het corps officieren der
Indische genie uiteen, waarop z. i.
de Regeoring uit een verkeerd begrepen
zuinigheid een stelsel toepast, dat vry wel
met een sweating-systeem geiyk gesteld kan
worden.
Moge de inkrimping, die het corps Indische
genie officieren in den laatsten tyd heeft
ondergaan, mogeiyk te motiveeren zyD, wan
neer alleen op den dagelykschen gang van
den dienst wordt gelot, by een aandachtiger
beschouwing maakt het, meent de scbryver,
onvermfjdeiyk den indruk, dat bij de vast
stelling van de nieuwste formatie onvoldoende
rekening ia gehouden met de eischen, die
de verdediging der koloniën tegenover een
buitenlandschen vyand stelt.
Aan de tegenwoordige formatie zou z. i.
een afdeeling moeten worden toegevoegd,
bestaande uit een hoofdofficier met eenige
kapiteins en ondergeschikt personeel, om
alles, wat op de defensie der koloniën, uit
het standpunt der genie beschouwd, betrok
king heeft, te bestudeeren en voor te bereiden.
In de tweede plaats zal door verbetering
te brengen in de promotie der gcni9-officnrren
zorg moeten worden gedragen, dat steeds
over een corps met voldoende opgewektheid
en lust in den dienst zal kunnen worden
beschikt, en dat de aanvulling van dat corps
vtreekerd worde door de verbetering der
vooruitzichten.
Ten derde zullen de technische troepen
moeten worden uitgebreid en moeten worden
aangevuld met speciale afdeelingen voor de
ponton- en bruggetreinon, welke nu in hot
geheel nog niet bestaan, voor den aanleg
van veldspoorwegen, voor de verlichting, voor
luchtballondien8t, enz., allo zaken, waarvoor
het materieel nog totaal ontbreekt, en zal
ook de telegraafafdeeüng versterkt moeten
worden.
Zooals de toestand nu is, zal het leger bij
een eventueelen oorlog do hulp der nieuwere
oorlogsmiddelen geheel moeten ontberen.
Het Vaderland zal de aanneming van het
ontwerp op de krygstucht, hetwelk be
stemd is om de reglementen van krygstuch*
en discipline voor land- en zeemacht te ver
vangen, als een biyde boodschap begroeten.
Hoezeer ook overtuigd van de noodzake
lykheid der herziening van het militair straf
recht, acht Het Vaderland de groote ver
beteringen, die het ontwerp geeft, niet minde'
noödig, al ware het alleen, omdat de toepas9inr
der krygstuchteiyke bepalingen zooveel mee;
voorkomt dan die van het militair strafrecht
Wat de straffen betreft, is, zegt het blad
over het algemeen een verzaebting te con-
stateoren. Zoo is zoowel voor officieren al-
voor minderen de „berisping" als straf opge
nomen. Voor ondorofficioren en minderen ken
het ontwerp hoofdstraffen en bykomond'
straffen. Da provooststraf is voor officieren en
de cicbotstraf voor mindore militairen ver
vallen. Politiekamer en provoost zyn geworden
verzwaard en streng arrest.
„De laatste schrikbeelden van het oude en
verouderde régime moeten," zegt de M. v. T.,
„als geheel overbodig verdwynen." Een nieuw
hoofdstraf is de verplichting om ten hoogste
2 uur vóór het avondappèl in de kazerne o-
aan boord terug te zyn voor den onderofficier
gedurende ten hoogste 14 dagen en voor den
minderen militiir gedurende ten hoogste 8
dagen. Bykomende straffen zyn voor onder
officieren: lo. inhouding van soldy en 2o. ver
mindering van kost, en voor minderen, be
halve deze twee, nog het verbod om buitoD
dienst wapenen te dragen.
Hel Vaderland is van oordeel, dat men
hier te doen heeft met een even humaan al"
flink en weldoordacht stelsel van straffen
Vooral acht het blad het goed gezien, da*
een afzonderlyke regeling van straffen by een
leger te velde wordt voorgesteld.
De ontworpen regeling van het beklag over
een opgelegde krygstuchteiyke straf acht Het
Vaderland eveneens een groote verbetering,
al dragen de nu voorgestelde bepalingen,
vooral voor zoover de formaliteiten betreft,
slechts een voorloopig karakter. Onder andere
vervalt daarby de onverdedigbare bepaling,
dat de reclamant in arrest moet biyven totdat
de beslissing in z(jn zaak gevallen is. Overigens
verschilt het voorgestelde systeem van hot
thans geldende wat de hoofdzaken betreft in
zoover, dat de gestrafte steeds verplicht zal
zyn in de eerste plaats aan een boven den
strafoplegger gestelden militair zyn bezwaar
kenbaar te maken; dat reclamezaken in het
vervolg nimmer meer voor den krygsraad be
handeld zullen worden, doch, in geval het
beklag tot in het laatste ressort wordt voort
gezet, alleen voor het hoogste militaire rechts
college; dat de gestrafte het beklag niet meer
16)
„Waar komt ge dan vandaan en wat hebt
ge te vragen?"
„Ik kom uit de bergstreek en ik wensch
my in het dorp te vestigen."
„Komt mynheer uit de bergstreek?" vroeg
Suzanne levendig; „dat is zeker wel ver bier
vandaan?"
„Zwyg!" viel de moeder haar in de rede,
„dat gaat je niet aan. Ik weet wel, waar dat
is; ik ben er vroeger eens goweest."
„Is 't waar, moeder, zyt gy er eons ge
weest?" riep Suzanne uit met een mengsel
van verrassing en bewondering, waardoor de
moGder ni'A weiDig govleid was.
„Ja, in myn jeugd heb ik een tocht
naar eon gebouw, dat zich midden in de
bergen bevindt, gedaan. Maar wat verlaugt
u?" vervolgde vrouw Lanting, zich tot den
jongen reiziger wendend. „Zyt gy koopman?
Ge hebt toch geen koffer of reistasch by u?"
„Ik ben geen koopman," antwoordde de
jonge man glimlachend; „ik ben antiquarius."
„Anti.... Ik begryp u nietl En gy,
Suzanne?"
„Ik ook niet, moeder; het is de eerste keer,
dat ik van zulk een beroep hoor spreken."
Beiden zagen den vreemdeling met zulk
een naïeve verbazing aan, dat hy zich ver
plicht zag haar eenige opheldering te geven.
„Ik bezoek steden, ouie kasteeleu, oude
kerkoD," zeide hy, „om er de kunstvoorwerpen
van vroegere eeuwen te bewonderen; ik maak
aanteekeningen en schryf later boeken, waarin
ik verhaal wat ik gezien heb."
Dezo uitlegging scheen de verwondering
van Suzanne en haar moeder nog te ver
meerderen. Ongetwyfeld zouden zy den vreem
deling nog meer gevraagd hebben, indien de
verschijning van een derden persoon hun
aandacht niet afgewend had.
Dgz3 nieuwe persoon had oen weinig meer
dan middelmatige gestalte, vierkante schouders
en ontwikkelde leden. Hy kwam met zwaren
pas de keuken binnen, met een steenen pyp
tusschen de lippen, en bleef plotseling stil
staan, toen hy een vreemdeling by zyn vrouw
en dochter zag. De pyp uit zyn mond
nemend, bracht hy de hand verscheidene
malen aan zyn voorhoofd, dat door de zon
gebruind was.
„Wat is er?" zeide hy eindeiyk op slepen-
den toon; „waarom kykt ge zoo verwonderd?
Hebt ge dan nog nooit een vreemdeling
gezien
„Ach, Jan, hy beweert...."
„Ach, vader, hy vertelt onsriepen
beuriolings Suzanne en haar moeder. Verder
konden zy niet spreken, daar zy niet een
zaak konden uitleggen, waarvan zy zeiven
niets begrepen.
Wantrouwend, geiyk alle Westfaalsche
boeren, en niet erg gesteld op vreemden,
ondervroeg de boer den jongen reiziger op
tameiyk ruwen toon.
„Wie zijt ge en wat wilt ge?" vroeg hy.
„Is u burgemeester Lantiüg?" vroeg de
vreemdeling, zonder op zyn vraag te ant
woorden.
„Ja, ik ben de burgemeester 1 Wat ver
langt ge?"
„Ik heb het zooeven aan uw vrouw gezegd
ik kom uit de bergstreek met het plan, my
voor eenigen tyd hier te vestigen. Men heeft
my dikwyls gesproken over de scbilderyen
en andere merkwaardigheden, welke de kapel
van Capellenberg bevat. Die wilde ik eens op
myn gemak bezichtigen.'M
„Daartoe hebt ge de hulp van den burge
meester niet noodig," antwoordde de boer.
„Die kapel bevat het graf van de Von
Ladens. Wanneer ge vergunning wilt hebbon
er binnen te gaan, moet ge u tot freule Von
Laden lichten."
„Heel goed," antwoordde do jonge man;
„maar ik heb hooren zeggen, dat de oude
dame niet van de gemakkeiyksten is. Voordat
ik haar bezosk, wil ik my eerst vrienden
maken, die my dan later een handje zullen
helpen."
De boer zag den spreker met een goed
keurende uitdrukkiog op het gelaat aan.
„Dat is goed overlegd," zeide hy; „maar
daar hadt ge wat vroeger mee moeten be
ginnen."
„Ik begryp u niet
„Het is zeer eenvoudig, ge zyt een vreem
deling in het dorp. Hoe zult ge hier vrienden
krygen?"
„Maar dat is juist de reden, waarom ik
my hier vestig; na verloop van eenigen tyd
zal ik kenr:i8 gemaakt hebben met eenige
personen."
De burgemeester schuddo het hoofd.
„Onmogelyk," zeide hy; „wie zou u ont
vangen? Waar zoude go kunnen vorbiyven?"
„By u, indien u het veroorlooft."
„Is u gek?"
„Ik hoop van neenl Uw huis is geen
herberg, dat weet ik, en daarom heb ik het
gekozen. Wat het huurgeld betreft
„Geen woord meer daarover I" onderbrak
Jan Lanting hem op driftigen toon. „Begrypt
ge my dan niet? Ik herhaal het u, dat ik
geen vreemdeling onder myn dak wensch;
ik heb genoeg aan myn huisgezin en aan de
dienstboden."
„Maar," zoo sprak de joDge man, „ik zal
u niet hinderlyk zyn. Ik vraag u slechts een
kamer; indien het u gelegen komt, zal ik
met u eten en ik zal uw gastvryheid goed
weten te beloonen."
„Dat kan well" antwoordde de boer. „Des
morgens, 's middags en 's avonds zou er een
vreemdeling aan myn tafel zitten gluren
hoeveel ik eet. En denkt ge, dat eenige schat
ter wereld my daartoe zou kunnen doen
besluiten? Neen, neen, de koning zelf zou
my tr nog niet duur genoeg voor kunnen
betalen 1"
„Wanneer u weigert my te huisvesten,
mask dan ten minste van uw invloed op uw
buren gebruik, opdat een hunner my onder
dak brtnge."
„Dat kunt ge begrypenl Ik wil niemand
in verlegenheid helpen. Er is een herberg te
Eilrode; waarom gaat ge daar niet heen?"
„Ik zou er te ver verwyderd zya van de
kapel en van deze streek."
„In dat geval", hernam de burgemeester
met styfhoofdigheid, „kan ik niets voor u
doen; ik heb er ook niet mee te maken."
De twee zoons van Jan Lanting kwamen
op dat oogenblik binnen, en nadat zy zich
door Suzanne hadden laten vertellen hetgeen
er geschied was, keurden zy het gedrag huns
vaders ten hoogste goed. Het jonge meisje
vond den toon, waarop de boer zich uitdrukte,
wel wat te onbeschaafd, maar de vrouw des
huizes trok party voor haar echtgenoot.
„Ge hebt geiyk, man," zeide zy, „ik ben
er niets op gesteld, dat een vreemdeliDg zyn
neus steekt in alles, wat ik doe."
De jonge man glimlachte.
„Ge zyt in uw recht," zeide hy, „nietk
kan u verplichten my verbiyf eu voedsel te
verstrekken; maar ge hadt my de deur op
een nettere manier kunnen wyzen."
„Dat is by ons niet de gewoonte," bromde
de boer.
Toon Lindert was intusschen ook genaderd;
hy zag by het aansteken van zyn pyp den
vreemdeling nieuwsgierig aan.
„Welnu, kleermaker I" zeide de jonge onbe^
kende vrooiyk; „gy, die een man van onder
vinding zyt, zult my toch wel willen helpen
Toon blies grooto rookwolken uit, hy knipte
verscheidene malen met de oogen en knikte
bevestigend.
„Zeker, mynheer, zeker," antwoordde hy
eindolyk; „ik geloof, dat ik er wel raad op
weet."
„Mooi zool" riep de vreemdeling uit; „zeg
het my dan maar spoedig."
Wordt vervolgd.)