N°. 11506 Maandag 30 Augustus, A0. 1897 feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van <gon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een schoone vrouw. LEIDSCH DAGBLAD. PRUS DEZER CQURANXl Voor Leiden per 3 maanden. «j,1.10. Franco per poeti 1.40. Afzonderlyke Nommers 0.06. PRIJS DEB ADVEETENTIËN: Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17{. Grootera letters naar plaatsruimte. Yow het incasseoron buiten do stad wordt f 0.0 b berekend. Tweede Blad. In een artikel bespreekt mr. Treub in het Sociaal Weekblad de vraag omtrent het al of niet noodzakelijke eener wettelyke regeling van het pandjoshuisbe- d r ij f. De Utrechtscho Commissie was geenszins geneigd om het Loidsche verzoek aan de Re geering tot een dergelijke wettelijke regeling to ondersteunen, „omdat de Leldsche Raad zich te veel op het enge standpunt stelt van iemand, die, van concurrentie last ondervin dende, de Regeering tegen zijn concurrenten te hulp roept". Mr. Treub nu doet uitkomen, dat hier aller minst van oen eng - standpunt sprake kan wezen. De concurrentie dor niot-o'penbare pandjeshuishouders is lastig voor de gemeen ten, die een bank-van leening exploiteeren, omdat zij dezen er in bemoeilijkt die exploi tatie te doen op do voor de minvermogenden meest voordeelige wijze, omdat die clandes tiene bankanvan-loening, onder aanbieding van scbijnbaro onmiddellijke voordeelen, inderdaad voorwaarden stellen, welke, als eerst in de toekomst werkende, hun zwaarte wol niet doen gevoolen, maar toch veel zwaarder zijn niet alleen dan de voorwaarden, door openbare bankeD-vanloening gesteld, maar zelfs zóó zwaar, dat zy den kredietbehoeftige financieel hoo langer hoe zwakker maken. Wie op zulke gronden inmenging der wet gevers vraagt, ziet na^st zich allen, die op welk gebied ook de hulp der wet vragen, opdat den economisch sterkeren belet worde voort te gaan hun macht te misbruiken op kosten van do economisch zwakkeren. De Utrochtsche Commissie wil geen wetto- lijke regeling van het patfdjeshuisbedryf; zij wil bet eerst beproeven meteen regeling by gemeenteverordening. „Wat de gemeente als wetgeefster op dit gebied kan aldus mr. Treub naar aanlei ding daarvan beteekent niets. Niets in de eerste plaats, omdat de straffen, die zy op over! reding van hare voorschriften stellen kan hier geheel onvoldoende zyn, maar vooral, omdat zy, hoe en wat zy ook op dit gebied bepaalt, wat ook de Utrechtsche Commissie wel zal erkennen niet mag raken aan het contractenrecht zooals het in onze Rykswet- geving is geregeld, en omdat elke regeling' van het pandjeshuisbedryf, die geen grenzen stelt aan de vryheid van het pandjeshuis contract, hetzy dit gesloten worde in den vorm van beleening, hetzy in den vorm van verkoop met recht van weder-inkoop, een wassen neus is". Wat baat het of de gemeente al zou voor- echryvon, dat de pandjeshuishouders, vóór zy hun bedryf beginnen, aangifte moeten doen aan b6t gemeentebestuur, dat zy registers moeten houdeD, deze van gemeentewege moeten laten waarmerken en op elke aan vrage deze aan de politie vertoonen? Het zyn alles doekjes voor het bloeden. Of zy met of zonder gecontroleerde boekhouding gevild worden, is voor de kleine kredietbehoeftigen hetzelfde. En daarin alleen ligt toch de kern der quaeatle. Wie tegen u.tzuiging door pandjes huishouders wil optreden, moet het vorderen van woekerwinst tegengaan door ongeldig- verklaring van het contract met schadever goeding aan de zyde van den woekeraar en ioo noodig ook door strafbedreiging. „Wie dat niet.kan", 2egt de schryver, „boude zyD banden thuis; zyn geploeter maakt geen werk, het is morsen met een stokje in de goot." De pandjeshuizen moeten niet alleen onder contröle gesteld, maar de huizen van verkoop met recht van weder-inkoop worden verboden en de huizen van beleeniog zoodanig in hun bedryf beperkt, dat zy verhinderd worden de kleine kredietbehoeftigen uit te woekeren. Ten slotte de vraag of baDken-van-leening by voorkeur particuliere of gemeente-instellin gen behooren te zyn. De Utrechtsche commissie kwam hieromtrent niet tot een conclusie. Ook waar stedeiyke banken zyn, zoo beteegde zy, tiert toch let particuliere pandjeshuisbedrijf welig en buiten dien kan de exploitatie eener stedelyke bank van de stedeiyke kas belangryke financiëele offers vorderen. Volkomen waar, aldus de strekking van hetgeen mr. Treub over dit onderdeel van bet vraagstuk doet opmerken. Het eerste punt bewyst zelfs de noodzakelykheid van een wettelyke regeling. Immers, niet alleen het bestaan eener stedeiyke bank, maar evenmin het bestaan eener gemeenteiyke verordei.ing zou dat welig tieren van pandjesbuizen kunnen tegengaan. En wat het tweede punt betreft, een stedeiyke bank mag geen winstgevende onderneming zyn, mag ten hoogste hare kosten dekken. Nu bewyst de ejvaügg, dat ook dit niet altyd het geval is. Toegegeven, maar biedt de inwendige organisatie der kwynende banken- van-leening wel kansen van welslagen? Ten tweede, om tot een conclusie te komen, zou men zekerheid moeten hebben, dat goed inge richte banken-van-leening ook dan nog van de stad belangryke offers eischen, wanneer het pandjeshuisbedryf by de wet geregeld en aan banden gelegd was. Nu bewyzon deze feiten zeker nog mtader vóór de wenscbe- lykheid van stedelyke baükon. Maar daar zyn andere argumenten, welke vóór de noodzake lykheid er van in de grootere steden pleiten. In kleinere plaatsen, waar meer persoon- lyke aanraking tusschen meer- en even minder gegoeden bestaat, zal in het tydeiyk krediet- behoeftig zyn van minder behooftigen eerder worden voorzien. Daar is nóch voor particuliere pandjeshuizen, nóch voor openbare banken- van-leening reden van bestaan. Waar echter het bestaan van particuliere pandjeshulzen bewyst, dat er behoefte is aan instellingen tot krodiet-vorleoning op zakeiyk onderpand, daar behoort, volgens mr. Treub, de overheid voor de oprichting en het beheer dier inrich tingen te zorgen: lo. om te voorkomen, dat die instellingen te zuiver commerciêel worden bestuurd, en 2o. omdat de beste wetgevmg niet kan beletten, dat door weinig scrupuleuze lieden door hare mazen wordt heen gekropen en zeker is het pandjeshuisbedryf al uiterst weinig geschikt tot aankweeking van nauw gezetheid van geweten. Staat en Gemeente kunnen door samen werking de Staat door de wet, de Gemeente door het in eigen exploitatie nem9n van baDken van-leening do mingegoeden aan de klauwen van een der maatscbappelyk schaaeiykste takken van bedryf ontrukken, wtlke onze moderne samenleving heeft te voorscbyn geroepen. Zonder die samen working la dat doel óf in 't geheel niet óf slechts uiterst gebrekkig te bereiken. Banken-van- leening zyn, naar de opvatting van ons recht, instellingen ter vóorkoming van armoede. Maar zy kunnen dit slechts wezen in handen van openbare besturen, gesteund door een wettelyke regeling. In handen van particulieren zyn zy byna zonder uitzondering lynrecht het tegenovergestelde: instellingen ter bevorde ring van armoede. „De minvermogende kredietbehoeftigen ter voorkoming van armoede te verwyzen naar particuliere pandjeshuishouders, die vry „schal- ten und walton" kunnen, zou een grap zyn, zoo het geen schande ware." Over Provincialisme schryft het Noord-Brabantsch blad De Orondxoel: Yrage: is het provincialisme geen fictie? Bestaat het werkelyk in vleesch en been of enkel in bespiegelingen? Voor wien de toestanden in Limburg en ook van sommige plaatsen in Noord-Bra bar. t niet onbekend zyn, is dit geen vraag. Zonder iemand te betichten, durven wy toch naar eigen ervaring neersctary venin meer dan één district heeft do volslagen onbekendheid met al wat onze staatkunde aanbelangt, de 8cbromelyke onwelenöheii nopens de samen stelling der partyen, vooral der Katholieke party, en daardoor de bekrompen denkwyze, het leven op eigen houtje, afgescheiden van het overige Katholieke Nederland en zyn algemeen belang, zóódanige uitbreiding aange nomen, dat het land van de blinden, die Éénoog koning kroonden, er nog een Paradys by schynt. O, wy braven aan deze zyde van den Moerdyk, wy zyn zoo licht geneigd om de eerste de beste plaatselijke populariteit, hy zy dan een geschikt of een ongeschikt volks vertegenwoordiger, naar 's lands vergaderzaal af te vaardigenWy trekken zoo gaarne ter stembus om aan een locale grootheid, een burgertj9-b o n h o m m e, de zege te bezorgen en hoevolon zyn er niet, die in het Kamerlid maatschap niets anders willen zien dan een soort erfeiyk leen, waarby de zoon den vader opvolgt en diens rechten overneemt? Ja, het provincialisme bestaat, het leeft en treedt by verkiezingen meer dan ooit op den voorgrond. „Een vreemdeling? Neen, dien kiezen wy nietl Hy is niet op de hoogte van de toe standen hier, hy ként onze behoeften nietl" Het algemeen belang by het plaatselyke achterstellende, redeneert men aldus, of zou men althans in menig geval zoo redeneeren. En of de vreemde candidaat nu al zyn sporen verdiend heeft, en of de Katholieke party door zyn keuze gebaat zou wezen, neen, hy is een vreemdeling, Daar houdt alles mee op. Indien men dieper doordrongen was van het algemeen nut onzer party, indien het gemeen- schappeiyk belang de eerste plaats innam en het plaatselyke de tweede, indien by voor komende gevallen het Zuiden offers wist te brengen aan.... het Noorden? neen, aan hot Katholieke Nederland, dan zou het aDders wezen. Nu doodt het jammerlyk provincialisme dikwyis veel geestdrift. En aan wien de schuld? Onder de vele oorzaken noemen wy deze eene: de provinciale pers. Zeker, daar zyn gelukkige uitzonderingen, maar vele provin ciale bladon verergeren reed3 het genoemde euvel door het niet te bestrijden. Zy zwerven gewoonlijk rond in hooge bespieg» lingen en vergeten do aarde. Zy loopen met mooie theorieën te koop, maar laten de daad liefst aan anderen over. Zy schrijven lange artike len, die toch geen mensch leest, over verheven dingen, en laten het volk aaogaande zyn eerste en .gewichtigste belangen als Katholiek staatsburger even onwetend als altyd. En toch, wat kon onze provinciale pers bier een edele taak vervullen! Want te waken tegen het indommelen d^r belangstelling in de goedo zaak, den Katholieken pylbundel vaster samen te snoeren, het provincialisme den voöt dwars te zetten en ons openbaar Katholiek leven tot ongemeenen bloei te bren gen, is er heerlyker roeping denkbaar? De Kamper Courant onze lezers bobben het in oen onzer vorige Overzichten kunnon zien bevatte dezer dagen een beschouwing over vroogtydig gesloten huweiy ken. Kan daartegen niets worden gedaan? vroeg bet blad. En het aivtwoord luid-le, dat men wèl zou bandelen met een wyziging te brengon in art. 86 van het Burgerlijk Wet boek Bodoeld artikel bepaalt, dat een jonk man niet trouwen mag vóór z\jn achttiende, een meisje niet vóór haar zestiende jaar. Deze loeftyden acht de Kamper Courant niet hoog gonoog. En een belangiyke maatschap- pelyko verbetering zou zy het vinden, indien de leeftyd, waarop de wet een huweiyk toe laat, voor den jonkman op 21, voor het meisje op 19 jaren werd gesteld. Dit tor hTinneiiog! Het Centrum bevat thans het volgende over vroege huwelijken: Wit hot blad schreef omtrent deschaduw- zyden van te vroege huwelyken is zeker niet onjuist. En niemand zal ontkennen, dat daar uit dikwerf men kan wel zeggen door gaans nadeolige gevolgen voortspruiten. Van den anderen kant is het echter de vraag, of de wet daartegen veel vermag? „Vroege huwtiyk^n", schreef De Hollander niet ten onrechte, „zijn een gevolg van toe standen en verhoudiogen in het maatschappe lyk leven, die alleen kunnen verbeterd worden door verheffing van bet moreel en goesteiyk peil der natie. Men kan art. 86 van het B. W. wel wyzigen, het is niet moeilyk om wetteiyk den beftyd te verhoogonmaar daarmede zyn de oorzaken van de vroege huwelyken nog niet weggenomen". Een andere vraag is bovendien, of do feiten van dien aard zyn, dat ean verhooging van den wettelyk huwbaren leeftyd resp. tot 21 en 19 jaren urgent mag worden genoemd. Wanneer men kennis neemt van de uitkoms ten der statistiek, dan biykt, dat de neiging, om onder die leeftyden in het huwelijk te treden, eer af- dan toeneemt In 1884 trouw den van de mannen 3.61 pet. van bot totaal der gehuwden onder de 21 jaar, in 1889 3,00 pet., in de jaren '90, '91 en '92 nog minder. Daarna viel weer eenige styging te consta* teeren, doch het percentscyfer bleef hteeds onder dat van 1884 en bedroeg in 1895: 3.28. Van de huwelyken, door mannen op den leeftyd van 2124 jaren gesloten, valt onge veer hetzelfde te zeggen. Het percentscyfer bedroeg 28.02 in 1884, daalde vervolgons niet onbelangryk in do jaren '91—'92 en klom daarna weer, zonder evenwel de hoogte van 1884 te bereiken. Het was in 189527.40. Daarentegen ging het aantal huwelyken, gesloten op den leeftyd van 25—29 en van 30—34 jaren, vooruit. Het percentscyfer voor eerstgenoemde categorie bedroeg in 1884: 32.95; in 1895: 35.72; voor laatstgenoemde in 1884: 15 86; in 1895: 16.18. Dit wat de mannon betreft. Voor de vrouwen vinden wy natuuriyk andere cyfers. Zy treden over 't algemeen op jeugdiger leeftyd in het huweiyk. Maar toch komt ook hier duideiyk aan het licht, dat de huwelyken, waartegen de Kamper Courant waarschuwt, zeldzamer worden. Raadplegen wy weder de statistiek l In 1884 trouwden 14.13 percent van het totaal der in dat jaar gehuwde vrouwen beneden den laelt.jd van 21 jaren. In 1895 nog slechts 12 63 pet. Geen onbelangryke vermindering voorwaar! Daarentegen ver meerderde het aantal huwolykeD, door vrouwen tusschen de 2L—24 en 2529 jaren aange gaan. De percontscyfers waren resp. in 1884 en 1895: 85.23 en 36.38 voor eerstgenoemden, 26.18 en 29.11 voor laatstgenoemden leeityd. Ons dunkt, dat deze gegevens niet juist verontrustend kunnen worden genoomd. Het gros dtr mannen en vrouwen trouwt tusschen de 21 en 29 jaren en slechts een kleine minderheid, die bovendien gaandeweg zwakker wordt, beneden dien leeftyd. Een wetswy'zi- ging in den zin der Kamper Courant schynt dus niet zeer noodzakelyk. Het kwaad heelt langzamerhand zichzelf. Maar ondortusschen komen wy voor een ander verschynsel te staan, dat niet zoo moedgevend is, nl. het afnemen der huwelyken in 't algemeen. Van 1875 tot omstreeks 1890 werden er pro portioneel steeds minder huwelyken gesloten. Daarna kwam oen kleine „ryzing", maar terwyi het aantal huwelyken in 1875 nog 31,553 bedroeg op een bevolking van 3,788,395 zielen, zynde 8.3 per 1000 inwoners, was hun getal in 1895: 35,598 op een bevolking van 4,827,549 zielen, zynde niet meer dan 7.4 per 1000 inwoners. i) De „Dania," de fraaie Hamburgsche post- stoomboot, nam te Havre post en vracht aan boord. Haar doel was Nieuw-York, dat men in ongeveer zeven dagen hoopte te bereiken. Do bewonors van het dryvende hui3 voor zoover de passagiers in aanmerking kwamen hadden het heel gezellig onder elkander. Zy wisten, dat zy voor eenige dagen met elkander moesten samenleven, en zoo was ieder er op bedacht, de aangenaamste zyde van zyn karakter te openbaren. Ook ik had my spoedig by een vrooiyk gezelschap aangesloten. Daar was vooreerst myn tafelbuur rechte, een vrlendelyke Ber- lyner van hofc zuiverste water. Elógant en inne mend door zyn voorkomen, vrooiyk en altyd gereed voor een meer of minder smaakvolle geestigheid, was hy weldra by allen en met name by de dAmea zeer getapt. Frits Schumann was zyn naam, en als hy zich voorstelde vergat hy nooit er by te voegen: „Van de firma SchumanD, Grau C." Inderdaad kenden eenige heeren op bet schip deze firma als een oude, solide en ryke bankiersfirma, en het werd dus spoedig bekend, dat Frits Schumann een zeer begeeilyke party was. „Natuuriyk, by geld komt altyd geld," dacht ik by myzelven, toen ik bemerkte, naar welke zyde de blonde Frits reeds den eersten dag der reis scheen getrokken te worden. Wy hadden namelyk een Amerikaanschen „goudoom" aan boord, een bierbrouwer uit Buffalo, die met zyn bekooriyk dochtertje een reis door Dultschland ondernomen had en nu naar zyn brouwketels terugkeerde. Twee uren nadat hy op de „Dania" gekomen was, kenden al de passagiers van de eerste kajuit zyn geheele levensgeschiedenis, die hy niet moede werd te vertellen. Met „Diets" in het dollar- land gekomen, als arbeider ten slotte in een bierbrouwerij aangesteld, door viyt en plicht besef steeds hooger opgeklommen en elndeiyk door de weduwe, aan wie de omvangryke zaak toebehoorde, getrouwd dat was August Fetzer's Amerikaansche levensloop! Sedert twee jaar was de goede m$n weduw naar en daarom wilde hy nu aan de zyde zyner dochter Ella het leven genieten. Ella echter was het, in wier nabyheid de jonge Berlyner steeds te vinden was; een blinde had het moeten bemerken, dat de beide jongelieden elkander bevielen, en ook de bier brouwer uit Buffalo glimlachte. Doch de zoo spoedig gesloten vriendschap zou even snel af koelen I Dat gebeurde te HAvre. Den passagiers was, niettegenstaande het oponthoud in de haven van eenige uren, hot verlaten van het schip niet toegestaan, en zoo stonden wy op het promenadedek sigaren te rooken en te praten. De bierbrouwer had ons zooeven voor de twintigste maal zQn levensgeschiedenis ten beste gegeven en wendde zich nu tot den jongen Berlyner met de vraag: „Zeg eens, waarde heer Schumann, wat voert u eigenlijk naar Amerika?" De blonde Frits draaide verlegen aan de punten van zyn welverzorgde snor. „Gaat gy voor zaken heen?" vroeg Fetzer. „Zaken? die laat Ik aan don ouwe over." „Dus voor pUizier gfl wilt de Vereenigde Staten leeren kennen?" „Volstrekt niet. Ik denk er niet aan." „Misschien voor de gezondheid? Men schryft tegenwoordig zeereizen voor tegen gestoorde zenuwen 1" „Ik heb zenuwen als touweD," lachte Frits. De Amerikaan schudde hot hoofd; hy wist niet, wat hy er van denken moest. De jonge Berlyner nam hem en my by de hand en trok ons mee tot dicht by de galery, die het dek omringde. Hierby keek by nog eenmaal geheimzinnig verspiedend in 't rond en fluis terde ons toe: „Ik ga voor geheime zaken naar Amerika maar spreekt er als 't u belieft niet ever." De bierbrouwer deed onwillekeurig eenige passen achterwaarts. „zyt gy diplomaat?" vroeg hy. Ook ik gaf myn verwondering te kennen. „Er staat veel op het spel," verzekerde de jonge Schumann, „maar ik hoop succes te hebben. Het is namelyk - maar eerst, myn heeren, uw oerewoord op strenge geheim houding 1 Dank u. Luistert dus het betreft namelyk een maar ziet eens, dat is een schoone vrouw l" Deze laatste uitroep van den jongen man had natuurlijk niets uit te staan met wat hy daarvóór gezegd bad, maar bad betrekking op een verschijning, dio voor ons opdook en werkelijk geschikt was, onze volle attentie te trekken. Eenige minuten te voren had namelyk een kleine boot, die roet groote snelheid van den oever naar de „Dania" gestevend was, aan de breede zyde aangelegd, en, door de beide Fransche bootsmannen geholpen, beklom een dame de touwladder, die men van onze boot voor haar neergelaten had. En toen zy ons dek betrad en ons passeerde, om de kajuitstrap te bereiken, viel ons allen haar majestueuze bouw, do reinheid van haar klassiek profiel, de lieftalligheid barer bowegingen op, en onze Beriynsche vriend dacht er in 't geheel niet meer aan, ons het doel zyner geheime zending te verraden, maar liet ons staan, om naar don kapitein te stormen en, zoo mogeiyk, te vernemeD, wie de schoone vrouw was, die zooeven aan boord was gekomen. Van dit oogenblik af had Frits Schumann alleen nog oog en oor voor mevrouw Von Salten. Magdalona Von Salten, zoo had de dame zich op de passagierslijst doen inschry- ven, en in den loop van het gesprek bleek al spoodig, dat de schoone vrouw weduwe was, wyi haar echtgenoot, majoor Von Salten, voor korten tyd was gestorveü, nadat zy nauwelyks een jaar met hem getrouwd ge weest wa8. Zy droeg dus nog rouwkleeren, welker donkere kleur de interessante weduwe met het glanzend zwarte, kort gelokte haar en de bleeke tint prachtig kleedde. Zy reisde alleen en had het voornomen, langen tyd in Amerika te biyven, om dit belangwekkende land grondig te leeren kennen. Zy was naar het scheen dus vermogend en ocafhankeiyk genoeg, om haar neigiDgen ten volle te kunnen bevredigen. Arme Ellal Hour blikken werden by den dag somberder, het mooie gezichtje steeds bleeker en ïydender. Frits Schumann, die don Juan, maakte het werkelyk ook te bont. Hy maakte de schoone mevrouw Van Salten naar allo regelen der kunst het hof, was aan haar zyde, zoo vaak by haar machtig kon worden, en de arme Ella, die een oprechte genegenheid voor den blonden Berlyner opgevat had, gunde hy nauwelyks eenige vluchtige woorden. En met Ella's vader stond hy zelfs byna op voet van oorlog. Dat had evenwel zyn oorzaak hierin, dat do brave bierbrouwer uit Buffalo hem by de interessante weduwe ge ducht in de wielen reed. August Fetzer was in allen ernst smooriyk op de „dame in 't zwart" verliefd geraakt; haar majestueuze vorschyning had het hem gedaan, en hy was bereid, zyn weduwnaarshart en zyn door uit stekend licht en donker bier verworven mil- lioenen aan haar voeten te leggen. De goede man maakte geen geheim van zyn gevoelens, ja, hy zinspeelde by elke voorkomende ge-\. legenheid op zyn bedoelingen en bekommerde zich weiDig om de woedende blikken, die Frits hem toewierp. Ikzelf amuseerde mQ niet weinig met de beide ongeiyke aanbidder® en des te onbogrypelyker was my do tragi* Bche ernst hunner bemoeiingen om de gunst der „schoone vrouw", die my reeds na kort6U tyd volstrekt niet beviel. {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5