N°. 11506
Maandag 30 Augustus,
A0. 1897
feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <gon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Een schoone vrouw.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRUS DEZER CQURANXl
Voor Leiden per 3 maanden. «j,1.10.
Franco per poeti 1.40.
Afzonderlyke Nommers 0.06.
PRIJS DEB ADVEETENTIËN:
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17{. Grootera
letters naar plaatsruimte. Yow het incasseoron buiten do stad
wordt f 0.0 b berekend.
Tweede Blad.
In een artikel bespreekt mr. Treub in het
Sociaal Weekblad de vraag omtrent het al of
niet noodzakelijke eener wettelyke
regeling van het pandjoshuisbe-
d r ij f.
De Utrechtscho Commissie was geenszins
geneigd om het Loidsche verzoek aan de Re
geering tot een dergelijke wettelijke regeling
to ondersteunen, „omdat de Leldsche Raad
zich te veel op het enge standpunt stelt van
iemand, die, van concurrentie last ondervin
dende, de Regeering tegen zijn concurrenten te
hulp roept".
Mr. Treub nu doet uitkomen, dat hier aller
minst van oen eng - standpunt sprake kan
wezen. De concurrentie dor niot-o'penbare
pandjeshuishouders is lastig voor de gemeen
ten, die een bank-van leening exploiteeren,
omdat zij dezen er in bemoeilijkt die exploi
tatie te doen op do voor de minvermogenden
meest voordeelige wijze, omdat die clandes
tiene bankanvan-loening, onder aanbieding van
scbijnbaro onmiddellijke voordeelen, inderdaad
voorwaarden stellen, welke, als eerst in de
toekomst werkende, hun zwaarte wol niet
doen gevoolen, maar toch veel zwaarder zijn
niet alleen dan de voorwaarden, door openbare
bankeD-vanloening gesteld, maar zelfs zóó
zwaar, dat zy den kredietbehoeftige financieel
hoo langer hoe zwakker maken.
Wie op zulke gronden inmenging der wet
gevers vraagt, ziet na^st zich allen, die op
welk gebied ook de hulp der wet vragen,
opdat den economisch sterkeren belet worde
voort te gaan hun macht te misbruiken op
kosten van do economisch zwakkeren.
De Utrochtsche Commissie wil geen wetto-
lijke regeling van het patfdjeshuisbedryf; zij
wil bet eerst beproeven meteen regeling by
gemeenteverordening.
„Wat de gemeente als wetgeefster op dit
gebied kan aldus mr. Treub naar aanlei
ding daarvan beteekent niets. Niets in de
eerste plaats, omdat de straffen, die zy op
over! reding van hare voorschriften stellen kan
hier geheel onvoldoende zyn, maar vooral,
omdat zy, hoe en wat zy ook op dit gebied
bepaalt, wat ook de Utrechtsche Commissie
wel zal erkennen niet mag raken aan het
contractenrecht zooals het in onze Rykswet-
geving is geregeld, en omdat elke regeling'
van het pandjeshuisbedryf, die geen grenzen
stelt aan de vryheid van het pandjeshuis
contract, hetzy dit gesloten worde in den
vorm van beleening, hetzy in den vorm van
verkoop met recht van weder-inkoop, een
wassen neus is".
Wat baat het of de gemeente al zou voor-
echryvon, dat de pandjeshuishouders, vóór zy
hun bedryf beginnen, aangifte moeten doen
aan b6t gemeentebestuur, dat zy registers
moeten houdeD, deze van gemeentewege
moeten laten waarmerken en op elke aan
vrage deze aan de politie vertoonen? Het zyn
alles doekjes voor het bloeden. Of zy met of
zonder gecontroleerde boekhouding gevild
worden, is voor de kleine kredietbehoeftigen
hetzelfde. En daarin alleen ligt toch de kern
der quaeatle. Wie tegen u.tzuiging door pandjes
huishouders wil optreden, moet het vorderen
van woekerwinst tegengaan door ongeldig-
verklaring van het contract met schadever
goeding aan de zyde van den woekeraar en
ioo noodig ook door strafbedreiging.
„Wie dat niet.kan", 2egt de schryver,
„boude zyD banden thuis; zyn geploeter maakt
geen werk, het is morsen met een stokje in
de goot."
De pandjeshuizen moeten niet alleen onder
contröle gesteld, maar de huizen van verkoop
met recht van weder-inkoop worden verboden
en de huizen van beleeniog zoodanig in hun
bedryf beperkt, dat zy verhinderd worden de
kleine kredietbehoeftigen uit te woekeren.
Ten slotte de vraag of baDken-van-leening
by voorkeur particuliere of gemeente-instellin
gen behooren te zyn.
De Utrechtsche commissie kwam hieromtrent
niet tot een conclusie. Ook waar stedeiyke
banken zyn, zoo beteegde zy, tiert toch let
particuliere pandjeshuisbedrijf welig en buiten
dien kan de exploitatie eener stedelyke bank
van de stedeiyke kas belangryke financiëele
offers vorderen.
Volkomen waar, aldus de strekking van
hetgeen mr. Treub over dit onderdeel van bet
vraagstuk doet opmerken. Het eerste punt
bewyst zelfs de noodzakelykheid van een
wettelyke regeling. Immers, niet alleen het
bestaan eener stedeiyke bank, maar evenmin
het bestaan eener gemeenteiyke verordei.ing
zou dat welig tieren van pandjesbuizen kunnen
tegengaan. En wat het tweede punt betreft,
een stedeiyke bank mag geen winstgevende
onderneming zyn, mag ten hoogste hare
kosten dekken.
Nu bewyst de ejvaügg, dat ook dit niet
altyd het geval is. Toegegeven, maar biedt de
inwendige organisatie der kwynende banken-
van-leening wel kansen van welslagen? Ten
tweede, om tot een conclusie te komen, zou
men zekerheid moeten hebben, dat goed inge
richte banken-van-leening ook dan nog van
de stad belangryke offers eischen, wanneer
het pandjeshuisbedryf by de wet geregeld
en aan banden gelegd was. Nu bewyzon deze
feiten zeker nog mtader vóór de wenscbe-
lykheid van stedelyke baükon. Maar daar zyn
andere argumenten, welke vóór de noodzake
lykheid er van in de grootere steden pleiten.
In kleinere plaatsen, waar meer persoon-
lyke aanraking tusschen meer- en even minder
gegoeden bestaat, zal in het tydeiyk krediet-
behoeftig zyn van minder behooftigen eerder
worden voorzien. Daar is nóch voor particuliere
pandjeshuizen, nóch voor openbare banken-
van-leening reden van bestaan. Waar echter
het bestaan van particuliere pandjeshulzen
bewyst, dat er behoefte is aan instellingen
tot krodiet-vorleoning op zakeiyk onderpand,
daar behoort, volgens mr. Treub, de overheid
voor de oprichting en het beheer dier inrich
tingen te zorgen: lo. om te voorkomen, dat
die instellingen te zuiver commerciêel worden
bestuurd, en 2o. omdat de beste wetgevmg
niet kan beletten, dat door weinig scrupuleuze
lieden door hare mazen wordt heen gekropen
en zeker is het pandjeshuisbedryf al uiterst
weinig geschikt tot aankweeking van nauw
gezetheid van geweten.
Staat en Gemeente kunnen door samen
werking de Staat door de wet, de Gemeente
door het in eigen exploitatie nem9n van
baDken van-leening do mingegoeden aan
de klauwen van een der maatscbappelyk
schaaeiykste takken van bedryf ontrukken,
wtlke onze moderne samenleving heeft te
voorscbyn geroepen. Zonder die samen working
la dat doel óf in 't geheel niet óf slechts
uiterst gebrekkig te bereiken. Banken-van-
leening zyn, naar de opvatting van ons recht,
instellingen ter vóorkoming van armoede.
Maar zy kunnen dit slechts wezen in handen
van openbare besturen, gesteund door een
wettelyke regeling. In handen van particulieren
zyn zy byna zonder uitzondering lynrecht het
tegenovergestelde: instellingen ter bevorde
ring van armoede.
„De minvermogende kredietbehoeftigen ter
voorkoming van armoede te verwyzen naar
particuliere pandjeshuishouders, die vry „schal-
ten und walton" kunnen, zou een grap zyn,
zoo het geen schande ware."
Over Provincialisme schryft het
Noord-Brabantsch blad De Orondxoel:
Yrage: is het provincialisme geen fictie?
Bestaat het werkelyk in vleesch en been of
enkel in bespiegelingen?
Voor wien de toestanden in Limburg en
ook van sommige plaatsen in Noord-Bra bar. t
niet onbekend zyn, is dit geen vraag. Zonder
iemand te betichten, durven wy toch naar
eigen ervaring neersctary venin meer dan
één district heeft do volslagen onbekendheid
met al wat onze staatkunde aanbelangt, de
8cbromelyke onwelenöheii nopens de samen
stelling der partyen, vooral der Katholieke
party, en daardoor de bekrompen denkwyze,
het leven op eigen houtje, afgescheiden van
het overige Katholieke Nederland en zyn
algemeen belang, zóódanige uitbreiding aange
nomen, dat het land van de blinden, die
Éénoog koning kroonden, er nog een Paradys
by schynt.
O, wy braven aan deze zyde van den
Moerdyk, wy zyn zoo licht geneigd om de
eerste de beste plaatselijke populariteit, hy
zy dan een geschikt of een ongeschikt volks
vertegenwoordiger, naar 's lands vergaderzaal
af te vaardigenWy trekken zoo gaarne ter
stembus om aan een locale grootheid, een
burgertj9-b o n h o m m e, de zege te bezorgen
en hoevolon zyn er niet, die in het Kamerlid
maatschap niets anders willen zien dan een
soort erfeiyk leen, waarby de zoon den vader
opvolgt en diens rechten overneemt?
Ja, het provincialisme bestaat, het leeft
en treedt by verkiezingen meer dan ooit op
den voorgrond.
„Een vreemdeling? Neen, dien kiezen
wy nietl Hy is niet op de hoogte van de toe
standen hier, hy ként onze behoeften nietl"
Het algemeen belang by het plaatselyke
achterstellende, redeneert men aldus, of zou
men althans in menig geval zoo redeneeren.
En of de vreemde candidaat nu al zyn sporen
verdiend heeft, en of de Katholieke party door
zyn keuze gebaat zou wezen, neen, hy is
een vreemdeling, Daar houdt alles mee op.
Indien men dieper doordrongen was van het
algemeen nut onzer party, indien het gemeen-
schappeiyk belang de eerste plaats innam en
het plaatselyke de tweede, indien by voor
komende gevallen het Zuiden offers wist te
brengen aan.... het Noorden? neen, aan
hot Katholieke Nederland, dan zou het aDders
wezen.
Nu doodt het jammerlyk provincialisme
dikwyis veel geestdrift.
En aan wien de schuld?
Onder de vele oorzaken noemen wy deze
eene: de provinciale pers. Zeker, daar zyn
gelukkige uitzonderingen, maar vele provin
ciale bladon verergeren reed3 het genoemde
euvel door het niet te bestrijden. Zy zwerven
gewoonlijk rond in hooge bespieg» lingen en
vergeten do aarde. Zy loopen met mooie
theorieën te koop, maar laten de daad liefst
aan anderen over. Zy schrijven lange artike
len, die toch geen mensch leest, over verheven
dingen, en laten het volk aaogaande zyn
eerste en .gewichtigste belangen als Katholiek
staatsburger even onwetend als altyd.
En toch, wat kon onze provinciale pers bier
een edele taak vervullen! Want te waken
tegen het indommelen d^r belangstelling in
de goedo zaak, den Katholieken pylbundel
vaster samen te snoeren, het provincialisme
den voöt dwars te zetten en ons openbaar
Katholiek leven tot ongemeenen bloei te bren
gen, is er heerlyker roeping denkbaar?
De Kamper Courant onze lezers bobben
het in oen onzer vorige Overzichten kunnon
zien bevatte dezer dagen een beschouwing
over vroogtydig gesloten huweiy
ken. Kan daartegen niets worden gedaan?
vroeg bet blad. En het aivtwoord luid-le, dat
men wèl zou bandelen met een wyziging te
brengon in art. 86 van het Burgerlijk Wet
boek Bodoeld artikel bepaalt, dat een jonk
man niet trouwen mag vóór z\jn achttiende,
een meisje niet vóór haar zestiende jaar.
Deze loeftyden acht de Kamper Courant niet
hoog gonoog. En een belangiyke maatschap-
pelyko verbetering zou zy het vinden, indien
de leeftyd, waarop de wet een huweiyk toe
laat, voor den jonkman op 21, voor het meisje
op 19 jaren werd gesteld.
Dit tor hTinneiiog!
Het Centrum bevat thans het volgende over
vroege huwelijken:
Wit hot blad schreef omtrent deschaduw-
zyden van te vroege huwelyken is zeker niet
onjuist. En niemand zal ontkennen, dat daar
uit dikwerf men kan wel zeggen door
gaans nadeolige gevolgen voortspruiten.
Van den anderen kant is het echter de vraag,
of de wet daartegen veel vermag?
„Vroege huwtiyk^n", schreef De Hollander
niet ten onrechte, „zijn een gevolg van toe
standen en verhoudiogen in het maatschappe
lyk leven, die alleen kunnen verbeterd worden
door verheffing van bet moreel en goesteiyk
peil der natie. Men kan art. 86 van het B.
W. wel wyzigen, het is niet moeilyk om
wetteiyk den beftyd te verhoogonmaar
daarmede zyn de oorzaken van de vroege
huwelyken nog niet weggenomen".
Een andere vraag is bovendien, of do feiten
van dien aard zyn, dat ean verhooging van
den wettelyk huwbaren leeftyd resp. tot 21
en 19 jaren urgent mag worden genoemd.
Wanneer men kennis neemt van de uitkoms
ten der statistiek, dan biykt, dat de neiging,
om onder die leeftyden in het huwelijk te
treden, eer af- dan toeneemt In 1884 trouw
den van de mannen 3.61 pet. van bot totaal
der gehuwden onder de 21 jaar, in 1889 3,00
pet., in de jaren '90, '91 en '92 nog minder.
Daarna viel weer eenige styging te consta*
teeren, doch het percentscyfer bleef hteeds
onder dat van 1884 en bedroeg in 1895: 3.28.
Van de huwelyken, door mannen op den
leeftyd van 2124 jaren gesloten, valt onge
veer hetzelfde te zeggen. Het percentscyfer
bedroeg 28.02 in 1884, daalde vervolgons
niet onbelangryk in do jaren '91—'92 en
klom daarna weer, zonder evenwel de hoogte
van 1884 te bereiken. Het was in 189527.40.
Daarentegen ging het aantal huwelyken,
gesloten op den leeftyd van 25—29 en van
30—34 jaren, vooruit. Het percentscyfer voor
eerstgenoemde categorie bedroeg in 1884:
32.95; in 1895: 35.72; voor laatstgenoemde
in 1884: 15 86; in 1895: 16.18.
Dit wat de mannon betreft. Voor de vrouwen
vinden wy natuuriyk andere cyfers. Zy treden
over 't algemeen op jeugdiger leeftyd in het
huweiyk. Maar toch komt ook hier duideiyk
aan het licht, dat de huwelyken, waartegen
de Kamper Courant waarschuwt, zeldzamer
worden. Raadplegen wy weder de statistiek l
In 1884 trouwden 14.13 percent van het
totaal der in dat jaar gehuwde vrouwen
beneden den laelt.jd van 21 jaren. In 1895
nog slechts 12 63 pet. Geen onbelangryke
vermindering voorwaar! Daarentegen ver
meerderde het aantal huwolykeD, door vrouwen
tusschen de 2L—24 en 2529 jaren aange
gaan. De percontscyfers waren resp. in 1884
en 1895: 85.23 en 36.38 voor eerstgenoemden,
26.18 en 29.11 voor laatstgenoemden leeityd.
Ons dunkt, dat deze gegevens niet juist
verontrustend kunnen worden genoomd. Het
gros dtr mannen en vrouwen trouwt tusschen
de 21 en 29 jaren en slechts een kleine
minderheid, die bovendien gaandeweg zwakker
wordt, beneden dien leeftyd. Een wetswy'zi-
ging in den zin der Kamper Courant schynt
dus niet zeer noodzakelyk. Het kwaad heelt
langzamerhand zichzelf. Maar ondortusschen
komen wy voor een ander verschynsel te
staan, dat niet zoo moedgevend is, nl. het
afnemen der huwelyken in 't algemeen. Van
1875 tot omstreeks 1890 werden er pro
portioneel steeds minder huwelyken gesloten.
Daarna kwam oen kleine „ryzing", maar
terwyi het aantal huwelyken in 1875 nog
31,553 bedroeg op een bevolking van 3,788,395
zielen, zynde 8.3 per 1000 inwoners, was
hun getal in 1895: 35,598 op een bevolking
van 4,827,549 zielen, zynde niet meer dan
7.4 per 1000 inwoners.
i)
De „Dania," de fraaie Hamburgsche post-
stoomboot, nam te Havre post en vracht aan
boord. Haar doel was Nieuw-York, dat men in
ongeveer zeven dagen hoopte te bereiken.
Do bewonors van het dryvende hui3 voor
zoover de passagiers in aanmerking kwamen
hadden het heel gezellig onder elkander.
Zy wisten, dat zy voor eenige dagen met
elkander moesten samenleven, en zoo was
ieder er op bedacht, de aangenaamste zyde
van zyn karakter te openbaren.
Ook ik had my spoedig by een vrooiyk
gezelschap aangesloten. Daar was vooreerst
myn tafelbuur rechte, een vrlendelyke Ber-
lyner van hofc zuiverste water. Elógant en inne
mend door zyn voorkomen, vrooiyk en altyd
gereed voor een meer of minder smaakvolle
geestigheid, was hy weldra by allen en met
name by de dAmea zeer getapt. Frits Schumann
was zyn naam, en als hy zich voorstelde
vergat hy nooit er by te voegen: „Van de
firma SchumanD, Grau C." Inderdaad kenden
eenige heeren op bet schip deze firma als
een oude, solide en ryke bankiersfirma, en het
werd dus spoedig bekend, dat Frits Schumann
een zeer begeeilyke party was.
„Natuuriyk, by geld komt altyd geld," dacht
ik by myzelven, toen ik bemerkte, naar welke
zyde de blonde Frits reeds den eersten dag
der reis scheen getrokken te worden.
Wy hadden namelyk een Amerikaanschen
„goudoom" aan boord, een bierbrouwer uit
Buffalo, die met zyn bekooriyk dochtertje een
reis door Dultschland ondernomen had en nu
naar zyn brouwketels terugkeerde. Twee uren
nadat hy op de „Dania" gekomen was, kenden
al de passagiers van de eerste kajuit zyn
geheele levensgeschiedenis, die hy niet moede
werd te vertellen. Met „Diets" in het dollar-
land gekomen, als arbeider ten slotte in een
bierbrouwerij aangesteld, door viyt en plicht
besef steeds hooger opgeklommen en elndeiyk
door de weduwe, aan wie de omvangryke
zaak toebehoorde, getrouwd dat was August
Fetzer's Amerikaansche levensloop!
Sedert twee jaar was de goede m$n weduw
naar en daarom wilde hy nu aan de zyde
zyner dochter Ella het leven genieten.
Ella echter was het, in wier nabyheid de
jonge Berlyner steeds te vinden was; een
blinde had het moeten bemerken, dat de beide
jongelieden elkander bevielen, en ook de bier
brouwer uit Buffalo glimlachte.
Doch de zoo spoedig gesloten vriendschap
zou even snel af koelen I
Dat gebeurde te HAvre. Den passagiers was,
niettegenstaande het oponthoud in de haven
van eenige uren, hot verlaten van het schip
niet toegestaan, en zoo stonden wy op het
promenadedek sigaren te rooken en te praten.
De bierbrouwer had ons zooeven voor de
twintigste maal zQn levensgeschiedenis ten
beste gegeven en wendde zich nu tot den
jongen Berlyner met de vraag: „Zeg eens,
waarde heer Schumann, wat voert u eigenlijk
naar Amerika?"
De blonde Frits draaide verlegen aan de
punten van zyn welverzorgde snor.
„Gaat gy voor zaken heen?" vroeg Fetzer.
„Zaken? die laat Ik aan don ouwe
over."
„Dus voor pUizier gfl wilt de Vereenigde
Staten leeren kennen?"
„Volstrekt niet. Ik denk er niet aan."
„Misschien voor de gezondheid? Men schryft
tegenwoordig zeereizen voor tegen gestoorde
zenuwen 1"
„Ik heb zenuwen als touweD," lachte Frits.
De Amerikaan schudde hot hoofd; hy wist
niet, wat hy er van denken moest. De jonge
Berlyner nam hem en my by de hand en
trok ons mee tot dicht by de galery, die het
dek omringde. Hierby keek by nog eenmaal
geheimzinnig verspiedend in 't rond en fluis
terde ons toe: „Ik ga voor geheime zaken
naar Amerika maar spreekt er als 't u
belieft niet ever."
De bierbrouwer deed onwillekeurig eenige
passen achterwaarts.
„zyt gy diplomaat?" vroeg hy. Ook ik gaf
myn verwondering te kennen.
„Er staat veel op het spel," verzekerde de
jonge Schumann, „maar ik hoop succes te
hebben. Het is namelyk - maar eerst, myn
heeren, uw oerewoord op strenge geheim
houding 1 Dank u. Luistert dus het betreft
namelyk een maar ziet eens, dat is een
schoone vrouw l"
Deze laatste uitroep van den jongen man
had natuurlijk niets uit te staan met wat
hy daarvóór gezegd bad, maar bad betrekking
op een verschijning, dio voor ons opdook en
werkelijk geschikt was, onze volle attentie
te trekken.
Eenige minuten te voren had namelyk een
kleine boot, die roet groote snelheid van den
oever naar de „Dania" gestevend was, aan
de breede zyde aangelegd, en, door de beide
Fransche bootsmannen geholpen, beklom een
dame de touwladder, die men van onze boot
voor haar neergelaten had. En toen zy ons
dek betrad en ons passeerde, om de kajuitstrap
te bereiken, viel ons allen haar majestueuze
bouw, do reinheid van haar klassiek profiel,
de lieftalligheid barer bowegingen op, en onze
Beriynsche vriend dacht er in 't geheel niet
meer aan, ons het doel zyner geheime zending
te verraden, maar liet ons staan, om naar don
kapitein te stormen en, zoo mogeiyk, te
vernemeD, wie de schoone vrouw was, die
zooeven aan boord was gekomen.
Van dit oogenblik af had Frits Schumann
alleen nog oog en oor voor mevrouw Von
Salten. Magdalona Von Salten, zoo had de
dame zich op de passagierslijst doen inschry-
ven, en in den loop van het gesprek bleek
al spoodig, dat de schoone vrouw weduwe
was, wyi haar echtgenoot, majoor Von Salten,
voor korten tyd was gestorveü, nadat zy
nauwelyks een jaar met hem getrouwd ge
weest wa8. Zy droeg dus nog rouwkleeren,
welker donkere kleur de interessante weduwe
met het glanzend zwarte, kort gelokte haar
en de bleeke tint prachtig kleedde. Zy reisde
alleen en had het voornomen, langen tyd in
Amerika te biyven, om dit belangwekkende
land grondig te leeren kennen. Zy was naar
het scheen dus vermogend en ocafhankeiyk
genoeg, om haar neigiDgen ten volle te kunnen
bevredigen.
Arme Ellal Hour blikken werden by den
dag somberder, het mooie gezichtje steeds
bleeker en ïydender.
Frits Schumann, die don Juan, maakte het
werkelyk ook te bont. Hy maakte de schoone
mevrouw Van Salten naar allo regelen der
kunst het hof, was aan haar zyde, zoo vaak
by haar machtig kon worden, en de arme
Ella, die een oprechte genegenheid voor den
blonden Berlyner opgevat had, gunde hy
nauwelyks eenige vluchtige woorden.
En met Ella's vader stond hy zelfs byna
op voet van oorlog. Dat had evenwel zyn
oorzaak hierin, dat do brave bierbrouwer uit
Buffalo hem by de interessante weduwe ge
ducht in de wielen reed. August Fetzer was
in allen ernst smooriyk op de „dame in 't
zwart" verliefd geraakt; haar majestueuze
vorschyning had het hem gedaan, en hy was
bereid, zyn weduwnaarshart en zyn door uit
stekend licht en donker bier verworven mil-
lioenen aan haar voeten te leggen. De goede
man maakte geen geheim van zyn gevoelens,
ja, hy zinspeelde by elke voorkomende ge-\.
legenheid op zyn bedoelingen en bekommerde
zich weiDig om de woedende blikken, die
Frits hem toewierp. Ikzelf amuseerde mQ
niet weinig met de beide ongeiyke aanbidder®
en des te onbogrypelyker was my do tragi*
Bche ernst hunner bemoeiingen om de gunst
der „schoone vrouw", die my reeds na kort6U
tyd volstrekt niet beviel.
{Wordt vervolgd.)