MENGELWERK. Dedome met de anjelieren. Uit het Engthch van Marie Corellu *t Was in het Louvre, dat ik haar voor 't eerst zag, of beter gezegd haar afbeeldsel. Men zeide mij, dat 't door Greuze geschilderd was, hetgeen mij op dat oogenblik al heel weinig interesseerde, daar ik verdiept was in de aanschouwing van de vrouwefiguur, die mü van het lovenlooze doek aanstaarde met haar treurig glimlachje en haar ruikertje roode anjelieren. Het was my als had ik haar reeds meer gezien en alsof ze my zwijgend toeriep: rWacht totdat ik u alles heb mede gedeeld." Een zwak blosje kleurde haar wan gen en een enkele losgeraakte haarvlecht hing achteloos Daar beneden. Eu droomde ik of rook ik werkelijk den geur der anjelieren Ik ontwaakte uit mijn gepeins en rilde ©ven, terwijl ik my omkeerde. Een schilder was juist bezig met zijn ezel neer te zetten ©n nadat hij zyn materialen had gereedgemaakt, begon hij haar beeld te schetseD. Jk bleef eenigen tyd staan kijken, maar ik wist, dat, hoe gelykend ook haar portret mocht zyn, er toch altyd iets aan moest ontbreken; er was iets in dit vrouwengelaat, een onbeschrijflijke uitdrukking, die hy met al zijn kunst er nimmer in zou weten te leggen, zooals Greuze dat vermocht, altyd indien Greuze inderdaad dit portret geschilderd had, wat ik nu, even min als toen, voor waarschijnlijk houd. Ik verliet langzaam de zaal om mij bij de deur nog eens om te keeren. Ja, daar werd (k opnieuw getroffen door dien vreemden, «meekonden blik, waarin een wereld van smart en lyden opgesloten was. Waarom zagen zij my toch juist aan, deze oogen met hun wilden, vermoeiden blik? Een gevoel, alsof mij een naderend onheil achtervolgde overviel my plotseling, een voorgevoel dat ik zelf niet verklaren kon, alsof iets kwaads my wachtte. Ontstemd over myn dwaze inbeeldingen, haastte ik my de breede trap af, die van de 6childerijengaleiy naar de groote zaal van oude beeldhouwkunst voert, waar de onbe schrijflijke schoone Apollo Belvedère en de wereldberoemde Artemis geplaatst zijn. De zon wierp haar vroolijke stralen over de bonte menigte Paryzenaars en vreemdelingen, die af en aan liepen. Eensklaps voelde ik mij, als 't ware, mijn hart toeknijpen. Wie zat daar kalm en rustig te lezen op die bank in de schaduw van Artemis? Verbaasd en ongeloovig bleef ik staan. Wie was het anders dan de dame met de anjelieren, gekleed in het wit en met een ruiker van haar geliefkoosde bloemen in de hand? Zenuwachtig trad ik eenige schreden nader en of 't was door het geluid myner voetstappen weet ik niet, maar ze keek op en zag my aan met dien eigenaaraigdroeven glimlach, die my op de schilderij ook reeds zoo getroffen had. Zy zat daar zonder hoed en met een laag uitgesneden japon, en wat my het meest verwonderde, was, dat niemand, behalve ik, haar scheen op te merken. Haar ziekelijk lleeke tint alleen was genoeg om de aandacht te trekken; ik keek nog eens rond, maar neen, geen enkele voorbijganger wierp ook maar een blik in onze richiing. Eq tocb, wat was zy vreemd gekleed met die ouderwetsche japon, bloote schouders en ongedekt hoofd 1 Ik kon een gevoel van huive- riüg niet onderdrukken; was ik dan de eenige, die haar daar zag zitten? Deze gedachte wond my zóó op, dat ik on willekeurig een kreet slaakte, waarop de bank vóór my onmiddellijk ledig was alleen de sterke geur der anjelieren vervulde nog de lucht. Nog geheel ontzet, verliet ik haastig het Louvre en bevond mfj weldra in de op wekkende drukte van een Parijsche straat. Het eerste rytuig, dat ik zag, riep ik aan en even later was ik weer terug in het Grand Hotel, waar ik met eenige kennissen vertoefde. Met geen enkel woord, sprak ik van de zonder linge ontmoeting en van de vreemde gewaar wordingen, die ik gehad had; zelfs den naam der schildery noemde ik niet meer. Het vroo lyke leven, dat wy leidden, vol afwisseling en bedrijvigheid, deed de opgewekte emoties spoedig verflauwen en zco een enkele maal de herinnering aan dat vreemde voorval ook al eens b\j mij levendig werd, trachtte ik die zoo spoedig mogelijk te vergeten. Tien dagen later gingen we gezamenlijk naar het Thó&tre Francais, en zoodra wy gezeten waren, ont dekte ik in de loge juist tegenover ons, de dame met de anjelieren, die my met strakken blik zat aan te staren. Ze was geheel alleen en droeg hetzelfde kostuum, dat zy in het Louvre aanhad. Ik stiet even myn buurvrouw aan en vroeg zachtjes: „Ziet gij dat meisje daar in de loge vlak over ons, met die roode anjelieren op haar borst?" „Neen, waar zit zy?" „Hier vlak tegenover", herhaalde ik gejaagd. „Gy kunt haar duidelijk zhn, zy zit geheel alleen in do loge." „Gy droomt, die loge is geheel leeg." Leeg! Ik wist immers wel beter. Maar ik deed mijn best te glimlachen en zeide, dat ik my vergist had, dat de dame van wie ik sprak, was gaan verzitten en er werd niet meer over gesproken. Den geheelen avond echter, terwijl ik deed alsof ik het spel volgde, werden myn oogen met onweerstaanbare kracht getrokken naar de plaats, waar z y zat, stil en rustig, als altyd, terwyi ze my onafgebroken aanstaarde met dien onboschryf- lyk weemoedigen blik. Zy had nu een waaier van oude gele kant met een heft van fili gram by zich. Langzaam, als in gedachten verzonken, bewoog zli dien od en neer. Toen het laatste teiryf was afgespeeld, stond zy op en na zich oen kanten sluier over het hoofd te hebben geworpen, ver dween zy. Ik zag baar zich een weg banen door de menigte, die uit een der zydeuren stroomde. H09 jong en hulpeloos scheen zy te midden van dat gedrang; ik gevoelde innig medeiyden met haar. Ik dacht slechts aan haar, terwyi ik my langzaam uit den stroom van menschen zocht los te maken en juist wilde ik den drempel van den boofduitgang overschrydeü, toen ik my zacht by den arm voelde vatten. Ik keerde my half om en zag niets dan een kleine witte hand, die een ruikertje anjelieren omklemd hield en die zich even snel weder terugtrok. Ik kan niet ontkennen, dat 't my vreemd te moede werd, maar toch gevoelde ik nu geen vrees. Ik begreep, dat dit beeld niet zonder reden my zoo hardnekkig vervolgde en ik nam my vast voor, geen dwaze vrees te toonen, maar rustig af te wachten wat er verder gebeuren zou. Nog veertien dagen bleef ik in Parys, zonder iets meer van de dame met de anjelieren te bemerken, behalve dat ik haar photographic, naar de schildery in het Louvre kocht, eer ik naar Quimperlé veitrok, waar goede vrien den van my een oud kasteel hadden gehuurd, om er de zomermaanden door te brengen. Het huis was gebouwd op een hooge rots, aan de schilderachtige kust van Finisterre en uit de ramen had men een prachtig uitzicht over de zee. Op den dag myner aankomst woei er een harde wind, zoo Jat de witgekopte golven met donderend geraas hoog tegen de rotsen sloe gen. Mevrouw Fdirleigh, een flinke, buisbou delyke vrouw, heette my hartelijk welkom en haar beide jongens, Rupert en Frank, hielden Diet op, my te vertellen, welk een heerJyko zomervacantie zy hadden en hoe verrukkelyk het zou zyn, altyd aan zee te wonen. „Het strand is alles!" liep Frank, terwyl hy van louter blijdschap een soort Indiaan- schen ooilogsdaDS uitvoerde. „En men kun hier zoo heerlijk wandelen 1" schreeuwde zyn broeder nog harder. „Ja, ik ben heusch bly, dat wy dit hier gehuurd hebben," stemde myn vr.endelyke gastvrouw mee in het koor. „Het kasteel is zulk een grappig oud huis, vol van alloilei onverwachte schuilhoekjes. Het volk bier, dat erg bygeloovig is, zegt, dat 't bier spookt, maar dat is natuurlijk onzin. Maar als er eens een geest mocht komen, zullen wy u als bemiddelaarster gebruiken." Ik lachte. Mevrouw Faiiltigh was een vrouw; die volstrekt niet aan „zulken onzin" ge loofde, en toen ze my eens verraste onder het lezen van „a romance of two worlds," wilde zy niets minder dan het boek verbranden. Ik bracht het gesprek op iets anders. „Hoe lang z\jt gij reeds hier?" „Al drie weken en we hebben de helft van al het mcois, dat hier is, nog niet gezien. Enkele gedeelten van het huis zelfs kennea wij nog niet. Men vertelt ia het dorp, dat hier eens een beroemd schilder gewoond beeft. Zyn atelier liep over de geheele bovenste verdieping, maar die kamers zijn nu allo gesloten, die schijnen nooit verhuurd te wor den; nu dat is ook maar goed, want het kasteel is ons toch eigenlyk al veel te groot." „Hoe heette die schilder?" vrosg ik, oven stilstaand oin van den grootschen aanblik te genieten, dien de zee met haar wit, wollig schuim opleverde.' „Zyn naam bon ik vergeten; zyn scbilde- ryen geleken zooveel op die van Greuze, dat men er geen onderscheid tussehen zien kon en „Groeien bier ook a; jelieren?" viel ik haar in de rede. „Anjelieren? In menigte, overal kunt gy ze vinden. Ruikt gy den sterken geur al? Heerlyk, niotwaar?" Wy hadden nu het terras bereikt, dat voor het huis gelegen was, en nu zag ik, dat over den geheelen tuin als een rood waas ver spreid lag; overal bloeiden en geurden anje lieren, van het lichtste rose tot het donkerste rood. Ik plukte er eenige en 'stak die als een ruikertje op myn borst. De heer Fairleigh kwam naar buiten en het gesprek werd algemeen. Ik was verrukt over hot inwendige van het huis. De leuning der donker eikenhouten trap was grillig uitgesneden en op het holle portaal hing nog oud tapytgoed aan den wand. In de zitkamer vond meu allerlei oude portretten van siyve edel vrouwen en barsch uitziende adellyke heeren, die de zaal meer verdonkerden dan opvroolykten. De kamer, die voor my bestemd was, had een ruim uitzicht over de zee en was gezellig en vrooiyk ingericht. Daarnaast waren de ge sloten vertrekken van den schilder. Ik had misschien drio of vier dagen op het kasteel doorgebracht, toen ik des morgens alleen door een klein kreupelcosch terzyde van den tuin wandelend, toevallig een platten gryzen steen bemerkte, die vroeger zeker recht op had gestaan, maar langzamerhand op den grond was gezakt. Er stond iets in gegrift, en nadat ik het onkruid had verwijderd, dat er welig overhoen groeide, las ik: Manon Coour perfide. Welk een vreemde inscriptie! Ik vertelde myn ontdekking aan do Fairleighs, waarop wy, allen samen een tocht ondernamen naar den gevallen steen, uit welks geheimzinnig opschrift niemand wys kon worden. Zelfs de inlichtin gen, by de dorpsbewoners ingewonnen, gaven ons geen meer licht. „Ah, si madame savait!".... of „Je crois bien qu'il y a une bistoire J&!" was alles, wat men ons wist mede te deelen. Eens hadden wy 's avonds langer dan ge- wooniyk gewandeld, uitgelokt door het prach- t'ge maanlicht, dat de zee met haar zilveren stralen overgoot en 't was reeds vry laat, eer ik my naar myn kamer begaf. Daar ik echter nog volstrekt geen slaap had, wierp ik myn raam open, om nogmaals het aangrypend schoone schouwspel te kunnen genieten, dat do zee, beschenen door het stille, reine maan licht, aanbood. Dieu on bad voor baar, zooals ze verlangde. Langzamerhand kwam er een bovenaard- eche glans in haar oogen, zy glimlachte my toe en wuifde met haar handen, als van witte was, ten afscheid. Zy gleed achterwaarts door de gesloten deur en na nog eenmaal gezegd te hebben: „Scbryf Manon, coeur fidéle 1" zweefde zy heen. Ik kan my niet meer herinneren, hoe de nacht verder verliep, maar wel weet ik, dat ik den volgenden morgen de deur van het atelier op een kier vond staan. Moedig trad ik naar binnen, bet was een hoog en ruim vor- Een onverwachte onweersbui. Ik mag wel wat doorzetten om niet nat te worden, want er komt een onioeer&bui opJ" Die drommelsche kerel rijdt me ook net in den weg!" Een beeld uit bet dienstbodonleven in onze dagen vindt men in de Kolmarer „Els.Lothr. Volksz." Eene dame begaf zich naar een dienstboden kantoor om een dienstmeisje te zoeken. Zy vond er een, dat toestemde, en nam haar meteen mede. Toen de meid met hare meesteres onder weg was, vroeg zy haar, of het nog ver was. „Nog slechts een klein eindje", was het antwoord. Men ging verder. Daar hield het meisje halt en zeide: „Neen, Madame zoo ver ga ik niet!" „Hoe, waarom niet?" „U moet weten, Madame! ik heb hier een beminde, en van hem kan ik onmogeiyk vergen, dat hy iederen dag dezen langen weg maken zal; zoek u dus naar een ander, adieu 1" Der dame bleef niet6 anders over dan nogmaals naar het verhuurkantoor te gaan om „eene andere te zoeken." Nauwelyks was zy aange komen, toen er aangeklopt werd en twee meisjes in sportkleeding binnentraden. Zy verhaalden: „"Wy komen juist op ons rijwiel van Schlettstadt en willen eens zien of hier eene betrekking voor ons open is." Dat was de dame echter te „modern." Zij zag af van die rydende dienstmeisjes en wil wachten tot zy er eeno vindt zonder schat cn zonder rad, wat misschien lang duren kan. Plotseling voelde ik, was ik er my zeer duiöeiyk van bewust, dat ik niet langer alleen was. Ik dwong my, me om te keeren, en vaat besloten te zien wie myn gesloten deur was binnengetreden, draaide ik my laDgzaam om. Neen, eigenlyk kan ik niet zeggen, dat ik erg verwonderd was „de dame met de anjelieren" op gtringen afstand van my te zien staan. Wederom zag ze my aan met dien smeekend vragenden blik, dien ik echter kalm verdroeg. „Wat komt ge bier doen? Waarom volgt ge my overal?" vroeg ik haar langzaam en duidelijk. Als een zucht, zoo onhoorbaar zacbt suisde 't door de lucht „Gy hebt my beklaagd." „Zyt ge dan ongelukkig?" „Ja. Ze wrong de dunne witte handen als in doodsangst. Ik voelde, dat ik zenuwachtig werd, maar vroeg toch: „Wat wenscht gy nu eigenlyk van my?" Ze hief smeekend de oogen naar my op. „Bid voor my. Niemand heeft ooit voormy gebeden na myn dood, niemand heeft my ooit beklaagd na myn dood honderd jaron lang 1" „Hoe stierft gy?" vroeg ik on trachtte het wilde kloppen van myn hart te doen bedaren. Ze zuchtte zóó droef, dat 't my door bc-t hart sneed, en langzaam maakte zy het ruikertje anjelieren van haar boezem los. Duidelyk zag ik nu een j;oode vlek op baar witte kleedje; zij wees er even naar met den vinger en stak de anjtlieren weer op haar plaats. „Vermoord!" fluisterde ik meer tot myz9lve dan tot myn bleeke gast. „Niemand weet het en niemand bidt voor my," sprak zy klagend, „en hoewel ik dood bon, kan ik niet rusten. Bid voor my, ik ben vermoeid." Zy 6cheen in zwym te vallen. Ik spande al myn krachten in en zeide: „Gy moet zeggen wie uw moordenaar was." „Hy deed het niet met opzet, hy had my liof." Hier wees zy met haar eene hand naar het atelier. „Daar was het, dat hy myn schildery maakte; hy dacht, dat ik ontrouw was, maar ik was trouw. Manon, coeur perfidel O, neen, neen, het moet zyn: Manon, coeur fidéle!" Zy zwoeg en zag my smeekend aan. Weder wees zy naar de aangrenzende kamer. „Zie zelfl Dan kunt gy voor my bidden en dan zal ik nooit weer terugkomen; hier doodde hy my, bier stierf ik zonder gebed." „Waar werdt gy begraven?" „In de golven, in de koude, wilde golven en niemand, die het ooit geweten heeft, nie mand die de arme Manon ooit weer gevonden heeft, honderd lange, lange jaren en niemand, die ooit voor haar gebeden heeft!" O, ik had kunnen weenen, toen ik haar daar zag staan met die uitdrukking van stille smart, van nameloos lyden op haar gelaat. Ik knielde neder op de ouderwetsche prie- trek en het eenige meubel was een oude, worm stekige schildersezel, die tegen den hier en daar uitgeslagen muur leunde. Ik trad nader en zag den naam Manon in het hout gesneden. Nieuwsgierig zag ik om my heen en bemerkte in den muur een kast, die ik trachtte te openen, wat my na eenige moeite gelukte. Er lagen drie dingeneen palet, waarop nog de kleuren zichtbaar waren, die men er een eeuw geleden op gemengd had; een dolk, byna verteerd door het vocht en de roest; verder een oude, door de mot opgegeten waaier van oude gele kant. Het heft van filigiain echter was nog gaaf. Ik herinnerde my dadeiyk den waaier, door de dame met de anjelieren dien avond in den schouwburg gedragen. Dus zy was ver moord door haar minnaar, den schilder, hier in dit zelfde atelier, en ongetwyfeld was deze dolk het wapen geweest. Arme Manon! Haar tenger lichaam was van de hooge rots, waarop het oude kasteel stond, in „de koude, wilde golven" geworpen, zooals zy of haar geest gezegd had, en haar wreede minnaar had daarenboven nog: „Manon, coeur perfide," op haar zoogenaamde grafzerk geschreven. Geheel vervuld van dit alles, sloot ik de deur en begaf ik my naar beneden in de eetzaal. Dadeiyk na het ontbyt vertelde ik myn avontuur aan mevrouw Fairleigh. Het is onnoodig te zeggen, dat ze my met de uiterste ongeloovigheid aanhoorde. „Ik ken u lieve," en zjj schudde goedig beschermend het hoofd; „gy haalt u van alles in het hoofd en denkt altyd over de andere wereld, alsof deze niet goed genoeg voor u was. Niets dan verbeelding, dat heele avontuur!" „Maar," hield ik vol, „hoe verklaart gy 't dan, dat de deur van het atelier vroeger gesloten was en nu open is?" „De deur is niet open, maar ik geloof gaarne, dat gy gedroomd hebt." „Kom en zie!" riep ik uit en voerde haar naar boven. Zooals ik gezegd had, de deur was open. Ik liet haar alles zien, den ezel en de muurkast met den inhoud. Ze huiverde en werd bleek. „Kom nu mee," zeide zy zenuwachtig; „gy zoudt iemand waarlyk angstig maken met uw verhalen. Houd om 's hemels wil uw geesten voor u zelf, ik kan er Diet tegen 1" Ik merkte heel goed, dat 't haar ergerde, en volgde haar zwygend uit het kale vertrek. Nauweiyks waren wy buiten, of de deur viel met een barden slag dicht. Ik probeerde hot slot, 't was omgedraaid. Dit was te veel voor mevrouw Fairleighze vloog de trappen af in een aanval van angst en beneden in de eetzaal verklaarde zy, dat ze geen dag langer in dit betooverde kasteel wilde blyven. Ik slaagde er eindeiyk in, haar weder tot kalmte te brongen, maar zy wilde er njet van hooren, dat ik eerder zou ver trekken dan zy. En zoo bleef ik nog geruimen tyd. Nooit is onze rust echter meer verstoord geworden en wy verlieten Brotagne even kalm als we er gekomen waren. Gaarne had ik het woord „perfide" nog veranderd gezien in „fidéle", maar de letters waren te diep in don steen gegrift. Yan „de dame mot de anjelieren", heb ik nimmermeer iets gezien of geboord. Maar ik weet, dat de dooden behoefte bobben aan onze gebeden en dat zy dikwyis moeten lyden, als we hen daarin vergeten; waarom of hoe ik hot weet, zou ik echter niet kunnen uitleggen. En ik weet ook, dat die schildery in 't Louvre niet van Greuze is, hoewel die daarvoor doorgaat het is de beeltenis van een vrouw, die ve&l geleden heeft, en ik schryf haar naam hier neder, zooals zo 't my zoo roerend eenvoudig gevraagd heeft: Manon Coeur fidéle." Gemengd Nieuws. Voor de Amsterdamsch o recht bank is gisteren een gevangenisstraf v<,n éon jaar geüischt tegen een 26 jarigen kantoor bediende, die by afwezigheid van zyn patroon uit diens cylinderbureau zestig guldon aan geld en eenige effecten ter waarde van ca. f 500 had ontvreemd. "Volgens zyne verklaring had een ongelukkig toeval hem tot het misdiyf geleid. Zyne pon was gevallen en by het oprapen siiet hy tegen het blad der scbryftafel, zoodat het slot dei' lade vry kwam. Hy wist, dat ir. die lade de information te vinden waren, destijds door den patroon omtrent zyn persoon ingewonneo, eq die information wilde hy inzien, maar bij het zoeken werd de verleiding, om zich het geld toe te eigenen, te sterk. Dien dag word hy nog geen dief, het geldtrommeltja plaatste hy weder in de lade, na het slot by een smid te hebben laten opensteken, maar don volgen den dag verdwenen de geldstukken en do effecten in zijn zak. Hy toog op reis naar Belgiö, Frankryk en Spanje. Aan zyn vrouw zond hy van Parys uit 100 franken De effecten had by te Amsterdan en te Antwerpen ver zilverd. Na een maand of wat was het gestolen geld verteerd en toen ving hij te voet de reis aan van Barcelona naar Amsterdam. Al bede lend, met versleten schoenen en gewonde voeten, trok hy van dorp tot dorp, eiken dag meer vervuilend en nu en dan papier en enve loppe vragend om zyne vrouw te schryven, waar by zich op den langzamen terugtocht bevond. Eindelyk kwam by op een avond in de maand Mei by zijne vrouw terug, ellendiger dan de schamelste bedelaar. Eenige dagen later ging hy uit eigen beweging tot de politie en bekende zyne misdaad. T\jdens een hevig onweder, dat Woensdagmiddag boven het dorp Huizen los brak, werden vier mannen, op een wagen ge zeten, door den bliksem getroffen. Twee er van waren onmiddellyk dood, één werd ge wond, terwijl de vierde de spraak verloren heeft. Wagen en paard bleven ongedeerd. Te Ierseke sloeg Woensdagavond de blik sem in een woonhuis. Er was eon moedei met twee kinderen in de kamer, maar allen kwamen met den schrik vry, behalve he> kleinste kind, dat door den stbnk van zyr stoel viel en daardoor een hoofdwonde be kwam. Eenige ornamenten werden van deD schoorsteen geworpen en er ontstond eer begin van brand, dat evenwel door de moedei onmiddellyk gestuit werd. Dinsdag sloeg de bliksem in een schuur t Nieuwdorp, vernielde een ploeg en nam zyn weg verder op kleinen afstand van eenige arbeiders, die voor den regen schuilden. Te Beverwyk werd een man door den bliksem gedood. Vier buren te Groningen hebber te samen den respectabelen leeftyd van 840 jaar. De oudste is eene 91-jarige weduwe; rechts van haar woont- een 89 jarige oude heer, links twee oude neeren van 82 en 78 jaar. Een wapenstilstand van 2 0 dagen is geteekend tussehen de opstande lingen in Uruguay en den vertegenwoordiger der regeoring, generaal Munez. De „Pe6ther Lloyd" verspreidt het gerucht, dat Edhem pacba een helsche machine heeft ontvangen, welke by het openen ontplofte en hem aan den arm verwondde. In Duitsch Z u i d W e s t - A f r i k' richt de runderpest thans ernstige verwoes tingen aan. Frankryk heeft in den loop va dezen zomer in alle stilte een belangryk werK verricht en geëindigd. Het heeft een eiger onderzeeschen telegraafkabel tussehen Europ? en Noord-Amerika gelegd. De linie gaat va» Brest naar de tussehen Boston en Nieuw-Yor' gelegen kaap Cad. In Frankryk heeft me- het lang genoeg ondervondeh, wat bet zeggen wilde van het gebruik van Engelsche kabel leidingen afhankeiyk te zyn, die steeds stuk pleegden te zyn, wanneer dit in bet belang van Engeland lag. Het Britscbe kabelmonopolie is nu door dezen nieuwen Franschen kabel verbroken. Uit politieke en maatschappelyke overwegingen zocht de republiek zich var» de heerschappij van Engelsche kabelmaatschappytn te vryden en hoewel Frankryks onderzeesche telegraaflynen ook eerst in wording zyn, zoo vervolgt het toch met hardnekkigheid den weg tot uitbreiding van zulke verbindingen. De maatschappyen, die zich met de uitbreiding der bestaande en het leggen van nieuwe kabels belisten, bekomen van den Staat aan- zienlyke ondersteuningen. De nieuwe kabel tussehen Europa en Amerika is 6000 K. W lang en tot heden de langste der wereld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 6