MENGELWERK.
Dedome met de anjelieren.
Uit het Engthch van Marie Corellu
*t Was in het Louvre, dat ik haar voor 't
eerst zag, of beter gezegd haar afbeeldsel.
Men zeide mij, dat 't door Greuze geschilderd
was, hetgeen mij op dat oogenblik al heel
weinig interesseerde, daar ik verdiept was in
de aanschouwing van de vrouwefiguur, die
mü van het lovenlooze doek aanstaarde met
haar treurig glimlachje en haar ruikertje
roode anjelieren. Het was my als had ik haar
reeds meer gezien en alsof ze my zwijgend
toeriep: rWacht totdat ik u alles heb mede
gedeeld." Een zwak blosje kleurde haar wan
gen en een enkele losgeraakte haarvlecht
hing achteloos Daar beneden. Eu droomde ik
of rook ik werkelijk den geur der anjelieren
Ik ontwaakte uit mijn gepeins en rilde
©ven, terwijl ik my omkeerde. Een schilder
was juist bezig met zijn ezel neer te zetten
©n nadat hij zyn materialen had gereedgemaakt,
begon hij haar beeld te schetseD. Jk bleef
eenigen tyd staan kijken, maar ik wist, dat,
hoe gelykend ook haar portret mocht zyn, er
toch altyd iets aan moest ontbreken; er was
iets in dit vrouwengelaat, een onbeschrijflijke
uitdrukking, die hy met al zijn kunst er
nimmer in zou weten te leggen, zooals Greuze
dat vermocht, altyd indien Greuze inderdaad
dit portret geschilderd had, wat ik nu, even
min als toen, voor waarschijnlijk houd.
Ik verliet langzaam de zaal om mij bij de
deur nog eens om te keeren. Ja, daar werd
(k opnieuw getroffen door dien vreemden,
«meekonden blik, waarin een wereld van smart
en lyden opgesloten was. Waarom zagen zij
my toch juist aan, deze oogen met hun wilden,
vermoeiden blik? Een gevoel, alsof mij een
naderend onheil achtervolgde overviel my
plotseling, een voorgevoel dat ik zelf niet
verklaren kon, alsof iets kwaads my wachtte.
Ontstemd over myn dwaze inbeeldingen,
haastte ik my de breede trap af, die van de
6childerijengaleiy naar de groote zaal van
oude beeldhouwkunst voert, waar de onbe
schrijflijke schoone Apollo Belvedère en de
wereldberoemde Artemis geplaatst zijn. De
zon wierp haar vroolijke stralen over de bonte
menigte Paryzenaars en vreemdelingen, die
af en aan liepen. Eensklaps voelde ik mij,
als 't ware, mijn hart toeknijpen. Wie zat
daar kalm en rustig te lezen op die bank
in de schaduw van Artemis? Verbaasd en
ongeloovig bleef ik staan.
Wie was het anders dan de dame met de
anjelieren, gekleed in het wit en met een
ruiker van haar geliefkoosde bloemen in de
hand? Zenuwachtig trad ik eenige schreden
nader en of 't was door het geluid myner
voetstappen weet ik niet, maar ze keek op
en zag my aan met dien eigenaaraigdroeven
glimlach, die my op de schilderij ook reeds
zoo getroffen had. Zy zat daar zonder hoed
en met een laag uitgesneden japon, en wat
my het meest verwonderde, was, dat niemand,
behalve ik, haar scheen op te merken.
Haar ziekelijk lleeke tint alleen was genoeg
om de aandacht te trekken; ik keek nog eens
rond, maar neen, geen enkele voorbijganger
wierp ook maar een blik in onze richiing.
Eq tocb, wat was zy vreemd gekleed met
die ouderwetsche japon, bloote schouders en
ongedekt hoofd 1 Ik kon een gevoel van huive-
riüg niet onderdrukken; was ik dan de eenige,
die haar daar zag zitten?
Deze gedachte wond my zóó op, dat ik on
willekeurig een kreet slaakte, waarop de bank
vóór my onmiddellijk ledig was alleen de
sterke geur der anjelieren vervulde nog de
lucht. Nog geheel ontzet, verliet ik haastig
het Louvre en bevond mfj weldra in de op
wekkende drukte van een Parijsche straat.
Het eerste rytuig, dat ik zag, riep ik aan en
even later was ik weer terug in het Grand
Hotel, waar ik met eenige kennissen vertoefde.
Met geen enkel woord, sprak ik van de zonder
linge ontmoeting en van de vreemde gewaar
wordingen, die ik gehad had; zelfs den naam
der schildery noemde ik niet meer. Het vroo
lyke leven, dat wy leidden, vol afwisseling en
bedrijvigheid, deed de opgewekte emoties
spoedig verflauwen en zco een enkele maal
de herinnering aan dat vreemde voorval ook
al eens b\j mij levendig werd, trachtte ik die
zoo spoedig mogelijk te vergeten. Tien dagen
later gingen we gezamenlijk naar het Thó&tre
Francais, en zoodra wy gezeten waren, ont
dekte ik in de loge juist tegenover ons, de
dame met de anjelieren, die my met strakken
blik zat aan te staren. Ze was geheel alleen
en droeg hetzelfde kostuum, dat zy in het
Louvre aanhad. Ik stiet even myn buurvrouw
aan en vroeg zachtjes:
„Ziet gij dat meisje daar in de loge vlak
over ons, met die roode anjelieren op haar
borst?"
„Neen, waar zit zy?"
„Hier vlak tegenover", herhaalde ik gejaagd.
„Gy kunt haar duidelijk zhn, zy zit geheel
alleen in do loge."
„Gy droomt, die loge is geheel leeg."
Leeg! Ik wist immers wel beter. Maar ik
deed mijn best te glimlachen en zeide, dat ik
my vergist had, dat de dame van wie ik
sprak, was gaan verzitten en er werd niet
meer over gesproken. Den geheelen avond
echter, terwijl ik deed alsof ik het spel volgde,
werden myn oogen met onweerstaanbare
kracht getrokken naar de plaats, waar z y
zat, stil en rustig, als altyd, terwyi ze my
onafgebroken aanstaarde met dien onboschryf-
lyk weemoedigen blik. Zy had nu een waaier
van oude gele kant met een heft van fili
gram by zich. Langzaam, als in gedachten
verzonken, bewoog zli dien od en neer.
Toen het laatste teiryf was afgespeeld,
stond zy op en na zich oen kanten sluier
over het hoofd te hebben geworpen, ver
dween zy. Ik zag baar zich een weg banen
door de menigte, die uit een der zydeuren
stroomde. H09 jong en hulpeloos scheen zy
te midden van dat gedrang; ik gevoelde innig
medeiyden met haar.
Ik dacht slechts aan haar, terwyi ik my
langzaam uit den stroom van menschen
zocht los te maken en juist wilde ik den
drempel van den boofduitgang overschrydeü,
toen ik my zacht by den arm voelde vatten.
Ik keerde my half om en zag niets dan een
kleine witte hand, die een ruikertje anjelieren
omklemd hield en die zich even snel weder
terugtrok.
Ik kan niet ontkennen, dat 't my vreemd
te moede werd, maar toch gevoelde ik nu
geen vrees. Ik begreep, dat dit beeld niet
zonder reden my zoo hardnekkig vervolgde
en ik nam my vast voor, geen dwaze vrees
te toonen, maar rustig af te wachten wat
er verder gebeuren zou.
Nog veertien dagen bleef ik in Parys, zonder
iets meer van de dame met de anjelieren te
bemerken, behalve dat ik haar photographic,
naar de schildery in het Louvre kocht, eer
ik naar Quimperlé veitrok, waar goede vrien
den van my een oud kasteel hadden gehuurd,
om er de zomermaanden door te brengen.
Het huis was gebouwd op een hooge rots,
aan de schilderachtige kust van Finisterre en
uit de ramen had men een prachtig uitzicht
over de zee.
Op den dag myner aankomst woei er een
harde wind, zoo Jat de witgekopte golven met
donderend geraas hoog tegen de rotsen sloe
gen. Mevrouw Fdirleigh, een flinke, buisbou
delyke vrouw, heette my hartelijk welkom
en haar beide jongens, Rupert en Frank,
hielden Diet op, my te vertellen, welk een
heerJyko zomervacantie zy hadden en hoe
verrukkelyk het zou zyn, altyd aan zee te
wonen.
„Het strand is alles!" liep Frank, terwyl
hy van louter blijdschap een soort Indiaan-
schen ooilogsdaDS uitvoerde.
„En men kun hier zoo heerlijk wandelen 1"
schreeuwde zyn broeder nog harder.
„Ja, ik ben heusch bly, dat wy dit hier
gehuurd hebben," stemde myn vr.endelyke
gastvrouw mee in het koor. „Het kasteel is
zulk een grappig oud huis, vol van alloilei
onverwachte schuilhoekjes. Het volk bier,
dat erg bygeloovig is, zegt, dat 't bier spookt,
maar dat is natuurlijk onzin. Maar als er
eens een geest mocht komen, zullen wy u
als bemiddelaarster gebruiken."
Ik lachte. Mevrouw Faiiltigh was een vrouw;
die volstrekt niet aan „zulken onzin" ge
loofde, en toen ze my eens verraste onder
het lezen van „a romance of two worlds,"
wilde zy niets minder dan het boek verbranden.
Ik bracht het gesprek op iets anders.
„Hoe lang z\jt gij reeds hier?"
„Al drie weken en we hebben de helft
van al het mcois, dat hier is, nog niet gezien.
Enkele gedeelten van het huis zelfs kennea
wij nog niet. Men vertelt ia het dorp, dat
hier eens een beroemd schilder gewoond beeft.
Zyn atelier liep over de geheele bovenste
verdieping, maar die kamers zijn nu allo
gesloten, die schijnen nooit verhuurd te wor
den; nu dat is ook maar goed, want het
kasteel is ons toch eigenlyk al veel te groot."
„Hoe heette die schilder?" vrosg ik, oven
stilstaand oin van den grootschen aanblik te
genieten, dien de zee met haar wit, wollig
schuim opleverde.'
„Zyn naam bon ik vergeten; zyn scbilde-
ryen geleken zooveel op die van Greuze, dat
men er geen onderscheid tussehen zien
kon en
„Groeien bier ook a; jelieren?" viel ik haar
in de rede.
„Anjelieren? In menigte, overal kunt gy
ze vinden. Ruikt gy den sterken geur al?
Heerlyk, niotwaar?"
Wy hadden nu het terras bereikt, dat voor
het huis gelegen was, en nu zag ik, dat over
den geheelen tuin als een rood waas ver
spreid lag; overal bloeiden en geurden anje
lieren, van het lichtste rose tot het donkerste
rood. Ik plukte er eenige en 'stak die als
een ruikertje op myn borst.
De heer Fairleigh kwam naar buiten en
het gesprek werd algemeen.
Ik was verrukt over hot inwendige van
het huis. De leuning der donker eikenhouten
trap was grillig uitgesneden en op het holle
portaal hing nog oud tapytgoed aan den
wand. In de zitkamer vond meu allerlei oude
portretten van siyve edel vrouwen en barsch
uitziende adellyke heeren, die de zaal meer
verdonkerden dan opvroolykten. De kamer,
die voor my bestemd was, had een ruim
uitzicht over de zee en was gezellig en
vrooiyk ingericht. Daarnaast waren de ge
sloten vertrekken van den schilder.
Ik had misschien drio of vier dagen op het
kasteel doorgebracht, toen ik des morgens
alleen door een klein kreupelcosch terzyde
van den tuin wandelend, toevallig een platten
gryzen steen bemerkte, die vroeger zeker recht
op had gestaan, maar langzamerhand op den
grond was gezakt. Er stond iets in gegrift,
en nadat ik het onkruid had verwijderd, dat
er welig overhoen groeide, las ik:
Manon
Coour perfide.
Welk een vreemde inscriptie! Ik vertelde
myn ontdekking aan do Fairleighs, waarop wy,
allen samen een tocht ondernamen naar den
gevallen steen, uit welks geheimzinnig opschrift
niemand wys kon worden. Zelfs de inlichtin
gen, by de dorpsbewoners ingewonnen, gaven
ons geen meer licht. „Ah, si madame
savait!".... of „Je crois bien qu'il y a une
bistoire J&!" was alles, wat men ons wist
mede te deelen.
Eens hadden wy 's avonds langer dan ge-
wooniyk gewandeld, uitgelokt door het prach-
t'ge maanlicht, dat de zee met haar zilveren
stralen overgoot en 't was reeds vry laat, eer
ik my naar myn kamer begaf. Daar ik echter
nog volstrekt geen slaap had, wierp ik myn
raam open, om nogmaals het aangrypend
schoone schouwspel te kunnen genieten, dat
do zee, beschenen door het stille, reine maan
licht, aanbood.
Dieu on bad voor baar, zooals ze verlangde.
Langzamerhand kwam er een bovenaard-
eche glans in haar oogen, zy glimlachte my
toe en wuifde met haar handen, als van witte
was, ten afscheid. Zy gleed achterwaarts door
de gesloten deur en na nog eenmaal gezegd
te hebben: „Scbryf Manon, coeur fidéle 1"
zweefde zy heen.
Ik kan my niet meer herinneren, hoe de
nacht verder verliep, maar wel weet ik, dat
ik den volgenden morgen de deur van het
atelier op een kier vond staan. Moedig trad ik
naar binnen, bet was een hoog en ruim vor-
Een onverwachte onweersbui.
Ik mag wel wat doorzetten om niet nat te worden, want er
komt een onioeer&bui opJ"
Die drommelsche kerel rijdt me ook net in den weg!"
Een beeld
uit bet dienstbodonleven in
onze dagen vindt men in
de Kolmarer „Els.Lothr.
Volksz." Eene dame begaf
zich naar een dienstboden
kantoor om een dienstmeisje
te zoeken. Zy vond er een,
dat toestemde, en nam haar
meteen mede. Toen de meid
met hare meesteres onder
weg was, vroeg zy haar, of
het nog ver was. „Nog
slechts een klein eindje",
was het antwoord. Men
ging verder. Daar hield het
meisje halt en zeide: „Neen,
Madame zoo ver ga ik
niet!" „Hoe, waarom
niet?" „U moet weten,
Madame! ik heb hier een
beminde, en van hem kan
ik onmogeiyk vergen, dat
hy iederen dag dezen langen
weg maken zal; zoek u dus
naar een ander, adieu 1"
Der dame bleef niet6 anders
over dan nogmaals naar het
verhuurkantoor te gaan om
„eene andere te zoeken."
Nauwelyks was zy aange
komen, toen er aangeklopt
werd en twee meisjes in
sportkleeding binnentraden.
Zy verhaalden: „"Wy komen
juist op ons rijwiel van
Schlettstadt en willen eens
zien of hier eene betrekking
voor ons open is." Dat was
de dame echter te „modern."
Zij zag af van die rydende
dienstmeisjes en wil wachten
tot zy er eeno vindt zonder
schat cn zonder rad, wat
misschien lang duren kan.
Plotseling voelde ik, was ik er my zeer
duiöeiyk van bewust, dat ik niet langer alleen
was. Ik dwong my, me om te keeren, en vaat
besloten te zien wie myn gesloten deur was
binnengetreden, draaide ik my laDgzaam om.
Neen, eigenlyk kan ik niet zeggen, dat ik
erg verwonderd was „de dame met de anjelieren"
op gtringen afstand van my te zien staan.
Wederom zag ze my aan met dien smeekend
vragenden blik, dien ik echter kalm verdroeg.
„Wat komt ge bier doen? Waarom volgt
ge my overal?" vroeg ik haar langzaam en
duidelijk.
Als een zucht, zoo onhoorbaar zacbt suisde
't door de lucht
„Gy hebt my beklaagd."
„Zyt ge dan ongelukkig?"
„Ja.
Ze wrong de dunne witte handen als in
doodsangst. Ik voelde, dat ik zenuwachtig
werd, maar vroeg toch:
„Wat wenscht gy nu eigenlyk van my?"
Ze hief smeekend de oogen naar my op.
„Bid voor my. Niemand heeft ooit voormy
gebeden na myn dood, niemand heeft my
ooit beklaagd na myn dood honderd jaron
lang 1"
„Hoe stierft gy?" vroeg ik on trachtte het
wilde kloppen van myn hart te doen bedaren.
Ze zuchtte zóó droef, dat 't my door bc-t hart
sneed, en langzaam maakte zy het ruikertje
anjelieren van haar boezem los. Duidelyk zag
ik nu een j;oode vlek op baar witte kleedje;
zij wees er even naar met den vinger en
stak de anjtlieren weer op haar plaats.
„Vermoord!" fluisterde ik meer tot myz9lve
dan tot myn bleeke gast.
„Niemand weet het en niemand bidt voor
my," sprak zy klagend, „en hoewel ik dood
bon, kan ik niet rusten. Bid voor my, ik
ben vermoeid."
Zy 6cheen in zwym te vallen. Ik spande
al myn krachten in en zeide:
„Gy moet zeggen wie uw moordenaar was."
„Hy deed het niet met opzet, hy had my
liof." Hier wees zy met haar eene hand
naar het atelier. „Daar was het, dat hy myn
schildery maakte; hy dacht, dat ik ontrouw
was, maar ik was trouw. Manon, coeur
perfidel O, neen, neen, het moet zyn: Manon,
coeur fidéle!"
Zy zwoeg en zag my smeekend aan.
Weder wees zy naar de aangrenzende
kamer.
„Zie zelfl Dan kunt gy voor my bidden
en dan zal ik nooit weer terugkomen; hier
doodde hy my, bier stierf ik zonder gebed."
„Waar werdt gy begraven?"
„In de golven, in de koude, wilde golven
en niemand, die het ooit geweten heeft, nie
mand die de arme Manon ooit weer gevonden
heeft, honderd lange, lange jaren en niemand,
die ooit voor haar gebeden heeft!"
O, ik had kunnen weenen, toen ik haar
daar zag staan met die uitdrukking van stille
smart, van nameloos lyden op haar gelaat.
Ik knielde neder op de ouderwetsche prie-
trek en het eenige meubel was een oude, worm
stekige schildersezel, die tegen den hier en
daar uitgeslagen muur leunde. Ik trad nader
en zag den naam Manon in het hout gesneden.
Nieuwsgierig zag ik om my heen en bemerkte
in den muur een kast, die ik trachtte te
openen, wat my na eenige moeite gelukte.
Er lagen drie dingeneen palet, waarop nog
de kleuren zichtbaar waren, die men er een
eeuw geleden op gemengd had; een dolk, byna
verteerd door het vocht en de roest; verder
een oude, door de mot opgegeten waaier van
oude gele kant. Het heft van filigiain echter was
nog gaaf.
Ik herinnerde my dadeiyk den waaier, door
de dame met de anjelieren dien avond in
den schouwburg gedragen. Dus zy was ver
moord door haar minnaar, den schilder, hier
in dit zelfde atelier, en ongetwyfeld was deze
dolk het wapen geweest. Arme Manon! Haar
tenger lichaam was van de hooge rots, waarop
het oude kasteel stond, in „de koude, wilde
golven" geworpen, zooals zy of haar geest
gezegd had, en haar wreede minnaar had
daarenboven nog: „Manon, coeur perfide,"
op haar zoogenaamde grafzerk geschreven.
Geheel vervuld van dit alles, sloot ik de
deur en begaf ik my naar beneden in de
eetzaal.
Dadeiyk na het ontbyt vertelde ik myn
avontuur aan mevrouw Fairleigh. Het is
onnoodig te zeggen, dat ze my met de uiterste
ongeloovigheid aanhoorde.
„Ik ken u lieve," en zjj schudde goedig
beschermend het hoofd; „gy haalt u van
alles in het hoofd en denkt altyd over de
andere wereld, alsof deze niet goed genoeg
voor u was. Niets dan verbeelding, dat heele
avontuur!"
„Maar," hield ik vol, „hoe verklaart gy 't
dan, dat de deur van het atelier vroeger
gesloten was en nu open is?"
„De deur is niet open, maar ik geloof
gaarne, dat gy gedroomd hebt."
„Kom en zie!" riep ik uit en voerde haar
naar boven. Zooals ik gezegd had, de deur
was open. Ik liet haar alles zien, den ezel en
de muurkast met den inhoud. Ze huiverde
en werd bleek.
„Kom nu mee," zeide zy zenuwachtig; „gy
zoudt iemand waarlyk angstig maken met
uw verhalen. Houd om 's hemels wil uw
geesten voor u zelf, ik kan er Diet tegen 1"
Ik merkte heel goed, dat 't haar ergerde,
en volgde haar zwygend uit het kale vertrek.
Nauweiyks waren wy buiten, of de deur viel
met een barden slag dicht. Ik probeerde hot
slot, 't was omgedraaid.
Dit was te veel voor mevrouw Fairleighze
vloog de trappen af in een aanval van angst
en beneden in de eetzaal verklaarde zy, dat
ze geen dag langer in dit betooverde kasteel
wilde blyven. Ik slaagde er eindeiyk in, haar
weder tot kalmte te brongen, maar zy wilde
er njet van hooren, dat ik eerder zou ver
trekken dan zy. En zoo bleef ik nog geruimen
tyd. Nooit is onze rust echter meer verstoord
geworden en wy verlieten Brotagne even
kalm als we er gekomen waren. Gaarne had
ik het woord „perfide" nog veranderd gezien
in „fidéle", maar de letters waren te diep
in don steen gegrift. Yan „de dame mot de
anjelieren", heb ik nimmermeer iets gezien of
geboord. Maar ik weet, dat de dooden behoefte
bobben aan onze gebeden en dat zy dikwyis
moeten lyden, als we hen daarin vergeten;
waarom of hoe ik hot weet, zou ik echter
niet kunnen uitleggen.
En ik weet ook, dat die schildery in 't
Louvre niet van Greuze is, hoewel die daarvoor
doorgaat het is de beeltenis van een vrouw,
die ve&l geleden heeft, en ik schryf haar
naam hier neder, zooals zo 't my zoo roerend
eenvoudig gevraagd heeft:
Manon
Coeur fidéle."
Gemengd Nieuws.
Voor de Amsterdamsch o recht
bank is gisteren een gevangenisstraf v<,n éon
jaar geüischt tegen een 26 jarigen kantoor
bediende, die by afwezigheid van zyn patroon
uit diens cylinderbureau zestig guldon aan
geld en eenige effecten ter waarde van ca.
f 500 had ontvreemd.
"Volgens zyne verklaring had een ongelukkig
toeval hem tot het misdiyf geleid. Zyne pon
was gevallen en by het oprapen siiet hy tegen
het blad der scbryftafel, zoodat het slot dei'
lade vry kwam. Hy wist, dat ir. die lade de
information te vinden waren, destijds door den
patroon omtrent zyn persoon ingewonneo, eq
die information wilde hy inzien, maar bij het
zoeken werd de verleiding, om zich het geld
toe te eigenen, te sterk. Dien dag word hy
nog geen dief, het geldtrommeltja plaatste hy
weder in de lade, na het slot by een smid
te hebben laten opensteken, maar don volgen
den dag verdwenen de geldstukken en do
effecten in zijn zak. Hy toog op reis naar
Belgiö, Frankryk en Spanje. Aan zyn vrouw
zond hy van Parys uit 100 franken De effecten
had by te Amsterdan en te Antwerpen ver
zilverd. Na een maand of wat was het gestolen
geld verteerd en toen ving hij te voet de reis
aan van Barcelona naar Amsterdam. Al bede
lend, met versleten schoenen en gewonde
voeten, trok hy van dorp tot dorp, eiken dag
meer vervuilend en nu en dan papier en enve
loppe vragend om zyne vrouw te schryven,
waar by zich op den langzamen terugtocht
bevond. Eindelyk kwam by op een avond in
de maand Mei by zijne vrouw terug, ellendiger
dan de schamelste bedelaar. Eenige dagen later
ging hy uit eigen beweging tot de politie en
bekende zyne misdaad.
T\jdens een hevig onweder, dat
Woensdagmiddag boven het dorp Huizen los
brak, werden vier mannen, op een wagen ge
zeten, door den bliksem getroffen. Twee er
van waren onmiddellyk dood, één werd ge
wond, terwijl de vierde de spraak verloren
heeft. Wagen en paard bleven ongedeerd.
Te Ierseke sloeg Woensdagavond de blik
sem in een woonhuis. Er was eon moedei
met twee kinderen in de kamer, maar allen
kwamen met den schrik vry, behalve he>
kleinste kind, dat door den stbnk van zyr
stoel viel en daardoor een hoofdwonde be
kwam. Eenige ornamenten werden van deD
schoorsteen geworpen en er ontstond eer
begin van brand, dat evenwel door de moedei
onmiddellyk gestuit werd.
Dinsdag sloeg de bliksem in een schuur t
Nieuwdorp, vernielde een ploeg en nam zyn
weg verder op kleinen afstand van eenige
arbeiders, die voor den regen schuilden.
Te Beverwyk werd een man door den
bliksem gedood.
Vier buren te Groningen hebber
te samen den respectabelen leeftyd van 840
jaar. De oudste is eene 91-jarige weduwe;
rechts van haar woont- een 89 jarige oude
heer, links twee oude neeren van 82 en 78 jaar.
Een wapenstilstand van 2 0
dagen is geteekend tussehen de opstande
lingen in Uruguay en den vertegenwoordiger
der regeoring, generaal Munez.
De „Pe6ther Lloyd" verspreidt
het gerucht, dat Edhem pacba een helsche
machine heeft ontvangen, welke by het openen
ontplofte en hem aan den arm verwondde.
In Duitsch Z u i d W e s t - A f r i k'
richt de runderpest thans ernstige verwoes
tingen aan.
Frankryk heeft in den loop va
dezen zomer in alle stilte een belangryk werK
verricht en geëindigd. Het heeft een eiger
onderzeeschen telegraafkabel tussehen Europ?
en Noord-Amerika gelegd. De linie gaat va»
Brest naar de tussehen Boston en Nieuw-Yor'
gelegen kaap Cad. In Frankryk heeft me-
het lang genoeg ondervondeh, wat bet zeggen
wilde van het gebruik van Engelsche kabel
leidingen afhankeiyk te zyn, die steeds stuk
pleegden te zyn, wanneer dit in bet belang
van Engeland lag.
Het Britscbe kabelmonopolie is nu door
dezen nieuwen Franschen kabel verbroken. Uit
politieke en maatschappelyke overwegingen
zocht de republiek zich var» de heerschappij
van Engelsche kabelmaatschappytn te
vryden en hoewel Frankryks onderzeesche
telegraaflynen ook eerst in wording zyn, zoo
vervolgt het toch met hardnekkigheid den
weg tot uitbreiding van zulke verbindingen.
De maatschappyen, die zich met de uitbreiding
der bestaande en het leggen van nieuwe
kabels belisten, bekomen van den Staat aan-
zienlyke ondersteuningen. De nieuwe kabel
tussehen Europa en Amerika is 6000 K. W
lang en tot heden de langste der wereld.