N®. 1H76
Maandas; SJÖ «Juli.
A®. 1897
feze (gewant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
G1LBERTE.
IDSCH
DAfrBLAD.
PRIJS DEZER COURANT;
Voor Leiden per 3 maanden. t f 1.10.
Franco per post t 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1-6 regelB f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Groofcera
lettere naar plaatsruimte. Voor het incaseeeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Onder het hoofd Pronkzucht volgt in
Be Tijd onderstaand artikel:
„Als onze grootvaders en grootmoeders uit
hun graf konden opstaan," hoort men wel
eens zeggen, „zouden ze vreemd staan kijken."
Inderdaad, al zouden ook grootvaders en
grootmoeders uit vroegere eeuwen, na een
rust van een halve eeuw in het graf een
kfjkjo nemend in de wereld, reden hebben
gehad tot verbazing, ten opzichte van de
laatste helft der negentiende mag gezegd,
dat ze in den stand van zaken een omkeer
heeft teweeggebracht, waarvan men vóór dien
tijd zelfs niet heeft gedroomd. "Wij mogen
dus als zeker aannemen, dat onze grootouders,
die vóór een halve eeuw zijn gestorven, niet
zouden weten wat ze zagen, en hoogstwaar
schijnlijk, nog meer verschrikt dan verbaasd,
weder onmiddellijk rechtsomkeert zouden
maken naar hun stille rustplaats.
Op schier elk gebied zjjn de toestanden
zóózeer gewijzigd, dat zij de wereld, waarin
zjj eenmaal leefden, onmogelijk zouden her
kennen. Eu niet alleen om de velerlei vin
dingen, waarin stoom en electriciteit een rol
spelen en dio een geheele omwenteling in
ons verkeerswezen teweegbrachten, zouden
zij als aan den grond genageld de handen
ineenslaan, op groot gevaar van door een
wielrijder of wielrijdster gevoelig te worden
geleerd, dat het tot de eigenaardige nood-
zakelijkheden Vrn onzen tijd behoort om op
straat niets anders te doen dan zicb te be
veiligen tegen aanrijding zij, die niets dan
brommertjes en sleetjos kenden! maar
ook zouden zy niet weten wat te denken
van den opschik. Wanneer zij op een Zondag
langs onze grachten wandelden, zou, dunkt
ons, hun de vraag op de lippen moeten komen
„Zijn er geen dienstmeisjes meer tegenwoor
dig? Zijn er alleen nog maar juffrouwen en
movrouwon in de wereld?Waar is de
eerzame kornet met den dito hoed ge-
bloven?.... Waar de omslagdoek?. Waar
de eenvoudige katoenen japon of het stem
mige stofje?.... We zien niets dan boeden
met pluimen, voilo3 over de gezichten, gla-
céetjes aan de handen, popperige pelerines
van allerlei kleur en maaksel, vol kwikjes en
strikjes en gitten, japonstoffen van minstens
een paar gulden de el.... Wat 'n rijkdom,
wat 'n pracht 1
Al zouden wij met hen onmogelijk het
pijnlijke van het verlies van kornet en van
den daaraan passenden hoed vorm kunnen
betreuren, daar dez9 ook in de dagen, toen
ze nog geen witte raven waren, ons gevoel
voor het scboone nooit hebben gestreeld,
voor het overige zouden wij hun gelijk geven.
Wat 'n rijkdom en wat 'n pracht! zeggen
ook wij. Of neen: Wij weten wel beter, de
uitroep moet zich bepalen fot*. „^st 'n pYacht 1"
De rijkdom is slechts schijn, èn ten opzichte
van de dienstbaren, die met de burgerij een
wedstrijd aangaan, wie het fijnst, niet zelden
het opzichtigst voor den dag zal komen, èn
met betrekking tot hetgeen wordt gedragen.
Immers, evenals zooveel huizen van onzen
tijd, die er op het oog fraai en hecht uitzien,
en die toch maar één-steens-muurtjes heb
ben, zóó is ook het gehalte van het fleurige
en kleurige kostuum onzer dienstboden liebt
en dicht. De overeenkomst met dat van meer-
gegoeden zit in het model en in de kleuren,
niet in de deugdelijkheid der stof. Zoodra de
mode wat „nieuws" uitvindt, en dat doet
ze nogal eens ln onze dagen, zoo ongeveer
om de twee maanden! zijn er confectie-
huizen, welke terstond hetzelfde in het goed-
koope genre leveren en zoodoende onze dienst
boden in staat stellen met de vrouw en de
dochters van den huize, waar zij dienen, te
concurreeren.
Met dat al, hoe betrekkelijk goedkoop ook
de dienstmeisjes zich kunnen opschikken, toch
dwingt de grilligheid der mode haar tot
uitgaven, niet in overeenstemming met het
loon, ofschoon heelwat hoogor dan vroe
ger dat ze verdienen, zoodat, als niet een
ruim verval in die leemte voorziet, de zucht
naar een nieuw hoedje of manteltje of japon
netje öf onbevredigd moet bleven, óf ten
koste komt van het ondergoed waarmede
het by veel dienstboden, in tegenstelling met
vroegere tijden, maar povertjes gesteld is
öf naar middelen doet grijpen, die niet geoor
loofd zijn. 't Is dan ook in onze dagen geen
zeldzaamheid, dat een dienstbode, zoo z\j meent
dit ongestraft te kunnen doen, leentje-buur
speelt bij de garderobe van mevrouw of van
een volwassen dochter, en evenmin, dat zy
tot diefstal komt, enkel en alleen om aan
haar pronkzucht te voldoen. En ziedaar
ongerekend het ineenvloeien van de standen,
waardoor men by een bezoek soms niet weet
of raön met mevrouw zelve of mei het dienst
meisje te doen heeft derieelyko zijde van
dio algemeeue jacht naar opsmukken, dat
hartstochtelijk huldigen van een meer dan
ooit wispelturige mode, overigens, zooals
wij zeiden, in de hand gewei kt door de
confectie-huizen, die er als de kippen bij zijn
om een of ander pas ingevoord model van
'n manteltje of een hoedje tot bespottelijk
lage prijzen een gevolg van het toegepaste
schandelijke «weetstelsel verkrijgbaar te
stellen.
Wy lezen in een Nieuw Yorkscbo corres
pondentie van E'l Nieuws vati den Dagwaarin
dit onderwerp eveneens besproken wordt,
want de kwaal is niet speciaal Nederlandsch,
noch Europeesch, doch heorscht overal, waar
tot de beschaving ook bet volgen van do mode
behoort dat iemand onlangs de gevange
nissen der Yereenigde Staten heeft afgereisd
tot bet instellen van een onderzoek, wat het
meest de reden is, dat mannen, die overigens
niet slecht zijn, zich laten verleiden tot dief
stal, vervalsching vaneen handteekening, ver
duistering van gelden. Bijna altijd vond hij
als reden de buitensporigheid der vrouw, öie
haar huishouding verwaarloosde, fraaie klee-
ren kocht, onverschillig waar het geld van
daan kwam, altijd móór geld noodig had voor
dingen, die z|j best kon missenj oh aldus tétl
laatste baar man tot misdaad dreef.
Zoo iemand zich in ons land de moeite
gaf voor eenzelfde onderzoek, hy zou misschien
in onze gevangenissen minder mannen aan
treffen, die door de ydelheid van hun vrouwen
tot misdaad vervielen, dan i-e Vereonigde Sta
ten er tellen, doch ongetwijfeld zou eer blik
in het leven van tri van jeugoige vrouwelijke
gevangenen, van tal van dienstboden, dio zich
aan het eigondom van anderen vergrepen,
leideu tot het vinden van dezelfde oorzaakde
zucht naar opschik, het offeren aan een der
afgoden van onze eeuw, die, na het geleide
lijk verdwijnen van de slagboomen tusscben
de verschillende standen, de maatschappij be-
heer3chen en haar tiranniek doen handelen
naar hun wii e.i wet.
In het Maandblad tegen de Kwakzalverij
vonden wij h^c gebruik van u 1 s m i d-
d e 11 j e 8 aardig aan de kaak gesteld in hot
volgende stuk, dat wij gedeeltelijk verkort
overnemen.
„Dirk was altijd een zwak ventje geweest.
Zijn ouders hielden zielsveel vao nern, want
hij was het derde kind, bet lang ve: belde
eenig zoontje, de hoop zijns vaders. Daarom
was by met bijzondere zorg bijzo.,dc-r stijf
gebakerd, en als hij schreide dadelys; flink
gewiegd
Hy bleef een zwak kereltje. Uitslag op het
hoofd versch^n ai vroeg, ook hot gezichtje
werd door zweret geschonden eo de Deusgaten
zaten er vaar. van «orstopt .„'i Zyn klieren",
zei de mo d „Hy ia klierachtig, we zullen
met lovei traan beginnen" en op twee
jarige leeftijd begon Diric zijn eerste flesch.
Qy vonu i iz.n diaok erg leelyk en daarom
gaf moeder hem altyd een hanojeyol krenten
toe, om den leelykon smaak te verdrijven.
Station..air werd eiken avond een wijnglas
vol levertraan gedronken ea welke and6re
medicijnen later nog ingenomen werden,
van levertraan kreeg hy altijd zyn geregelde
dosh, tot hy 15 jaar was en het ouderlijke
huis verliet.
Vreemd, dat deze gewoonte een ton vol
zal hy wel opgedronken hebben by hem
niet tot een tweede natuur geworden is; toen
hy te Botterdam kwam, nam hy toch geen
levertraan meer in. (Wat ik hier mededeel
is juist zoo voorgevallen te Bleiswyk, zegt
de schryver, die zich R. teekent), dus in het
hartje var: Zuid-Holland.)
Bovendien waschte de moeder hem eiken
morgen met sterken brandewyn. Dan greep D.
gewoonlijk den doek krampachtig vast
want het dood pyn, erge pyn, en hield hem
voor zyn borst of by zyn mond gedrukt. Ook
's avonos werd hy nu en dan met brandewyn
gewasschen en dan liet moeder soms drup
peltjes uit den natten doek in Diiks mondje
loopen; dan sliep hy beter.
Ondanks de levertraan bleef Dirk zwak.
De beenderen zouden wel zwak zyn; daarom
werdtn oesterschelpen gekocht, fijn gestooten
en met water tot thee gezet. Dirk kon niet
zeggen, dat het leelyk was: het bad geen
smaak.
Orgrre^r tyd oordeelden de ouders
Dirk oud genoeg om met Haarlemmerolie te
beginnen. De traditie zeide: „Zooveel droppels
dagelijks geWruiken, als ge jaren oud zyt."
Dirk zag, dat vader en moeder, als ze eens
ongesteld waren, jenever in een glas goten
en vele droppels der olie met sterken geur
tot een grooten bol in de jenever deden en
dan uitdronken. Maar Dirk zelf kreeg de olie
m melk, en 't was hem of die melk en olie
het in zyn lichaampje niet goed eens konden
worden. Zeker is, dat Dirk, daar de olie
's avonds ingenomen werd, als hy 's nachts
wakker werd, altyd Haarlemmerolie-oprispin-
gen had. Vader bracht de olie mee uit de stad
(Rotterdam) en wel met een paar pakjes te
geiyk. Men liet het vliesje op de fleacbjes
zitten en prikte daar maar eeDige gaatjes in
tot het fleschje goed druppelen kon. Haarlem
merolie vormde een hoofdartikel van moeders
buisapotheek.
Maar Dirkje werd niet beter „en daar toch
voor elke ziekte kruiden zjjn gewassen, als
men ze maar weet te vinden", kon de Brabant-
8cbe grasmaaier wel gelyk hebben, die aan
raadde notenbladeren tot thee af te trekken en
Dirk dit aftreksel te laten drinken. De geurige
notenbladeren gaven geurige thee, die echter
juist niet lekker te noemen was maar
suiker maakt voel goed.
Dirkje ging met 6 jaar naar school en was
een door en door zoete jongen, maar met
weinig leven. Daar hy ver van school woonde,
nam hy, ovenals zyne zusjes, boterhammen
(grof orooi) mee en at die bij de school, by
den timmerman, op.
Thuis was wel veel melk en Dirk had die
wel gaarne met kommen vol gedronken, maar
moeder meende, dat de roode uitslag, puntjes
op de buid, op armen en beenen, wat ze „brand"
noemde, „een noodzakelyk gevolg waren van
het melkdrinken en verbood dit daarom.
't Werd er nut beter op. Weken aaneen bleef
D. soms uit school thuis; hy werd ziekelijk
en eindelijk ziek. De derdendaagsche koorts
ondermynde het zwakke lichaampje. Nu kreeg
hy by zyn gowoon rantsoen van huismedi-
cynen nog leeiyke poeders van den ouden
dorpsdokter, die hem echter weer zoo klaar
maakte, dat hy na ongeveer een half jaar
weer naar school kon gaan.
Tegen de klieren bad toen een marskramer
uit Duitschland een middel meegebracht:
eiken ochtend by 't opetaan, dus op de nuchtere
maag een klontje rauw, dus ongekookt spek,
ter grootte van pl. m. 3 kub. cM.
De uitslag op gelaat en hoofd was echter
eene onaangename geschiedenis: die wilde
maar niet weggaan. De neus stond vol zweren,
Dirk mocht er niet aan krabben voor moeder,
maar daar het geweldig jeukte, kon hy er nitt
afbiyven. Zoo liep hy doorgaans met tal van
open wondjes. Maar moeder kwam dikwyls by
zekere juffrouw Van Soest, te Rotterdam, in
de wandeling de „papjnffrouw" genaamd,
omdat de talryke patiënten, die by haar
kwameD, altyd pap op de uit- of inwendige
wondeplekken kregen. Deze juffrouw gaf
moeder een rolletje harde zalf mede, lengte
en breedte als een rolletje centen, kleur
gr*uw«geel deze zalf moest tbuis warm
gemaakt worden, dan kon ze met een mes
op een lapje gesmeerd worden en hielp dan
voor allen uitslag; de zalf trok gooi, dat
was haar beste eigenschap, immers: „uitslag
is een teeken, dat er vuile, onreine, schadelyke
bestanddeelen in het bloed zitten; als die er
uit z(jn, gaat de uitslag vanzelf weg."
Dergeiyke pleisters kreeg D. nu op het go-
zicht; op den neus een groote, dio over den
rug van den neus heenliep. Toen heeft D.
ondraaglyke pyn geleden. Het vel van zijn
gezicht, dat nog vry goblovon was, word
hoogiood en de wonden waren zóó pynlyk,
dat hy het uitschreeuwde en ondanks moeders
betoog, „dat zachte meesters stinkende won-
deu geven" en hy maar eens „door een zuren
appel moest heenbyten", rukte by al de lapjes
van 't gezicht af en zocht io een spons met
helder pompwater afkoeling voor zyne bran
dende zweren.
Het was werkelyk zeer verdrietig voor de
ouders, dat hun eeDige zoon zulk een stakkerd
bleef. De menscben waren in goeden doen;
aan geld ontbrak het dus niet.
Dirk werd een huishen, hy leerde goed
pianospelen en moe3t schoolmeester worden;
een boer zat er niet in; by zou op het land
omwaaien.
Mot zweren beladen en met een door en
door zwak gestel, kwam hy te Rotterdam ala
kweekeling. Toen gebruikte hy geen huis
middeltjes meer. Daar leerde hy gyrana3ti-
seeren en zwommen, en dat beviel bem.
Toch bleef hij zwak en was doodmoe als
z|jn school uit was, maar dan begon eerst
de 9tudie. Altyd en altyd in huis, gedrild op
school, gedrild op de vormschool, boa ver
langde hy naar de wandeling 's Zaterdags
naar huist
„Was ik maar soldaat", dacht hy, ?n hoopte,
dat hy er in mocht loten. Werkelyk lootte
hy er in. Vader wou een rempl*Qint koopen,
hy wilde het niet hebben.
Toen werd hy 17 maanden soldaat; nu had
hy lucht en beweging in overvloed. Hy genas
geheel en liet zich door den garnizoensdokter
eenige binderlyke wratten van de hand snyden,
die met groote-boonen-schillen, touw met
knoopjes, Maartschen dauw, maanlicht en aller
lei meer, niet hadden willen verdwynen. Ook
de laatste zweren verdwenen, en hy werd
een kerel als een boom, tot verbazing van
ieder, die hem vroeger geker.d had. Toch heeft
by eenige litteekens over als herinnering aan
de onbeholpen liefde, waarmee de ouders hem
koesterden, o. a. een roodachtige neus. Later
als een gezond en krachtig onderwijzer in d®
school teruggekeerd, heeft hy ervaren genees
kundigen geraadpleegd, maar ze zeggen, dat
de bloedvaten in den neus, vooral in de huid,
sinds jaren geschonden zyn en de huid niet
meer normaal worden kan."
Er zal nog heelwat water door den Rijn
moeten loopen, vóór het volk gezonder be
grippen over geneesmiddelen krygt, besluit
de schryver.
Het was tegen zeven uren *s avonds, toen
baron Trésorier precies op tyd, zooals steeds,
thuiskwam. Anders was by gewoon zich by
zyn terugkomst in zyn fraai paleis in de
Presburgstraat dadeiyk naar het boudoir van
zyn vrouw to begeven, om eeri poosje met
haar te praten, voordat het tyd was, zich voor
den maaltyd te kleeden. Heden steeg by
dadoiyk de deftige hoofdtrap met de leuning
van onyx op, belde op do eerste verdieping
om zyn kamerdienaar en vroeg op minder
wel willenden toon dan hy anders voor zyn
bedienden over had:
„Is er nog bezoek by mevrouw?"
„Zooveel ik weet, ja, mynheer de baron
ten minste, er staan nog twee rytuigen op
het voorpleinik zal er echter dadeiyk onder
zoek naar doen."
„Neen, neen! Ga maar in het salon en zeg
aan mevrouw de barones, of zy zoodra mogeiyk
by my wil komen."
De bediende ging heen, om het bevel uit
te voeren, en Trósorier trad in zyn electrisch
verlichte studeerkamer, wierp hoed en band
schoenen op de tafel, deed zyn overjas uit
en zette zich met een verdrietig gezicht in
een leuningstoel voor den haard neer.
Het was Zaterdag-avond, de dag, waarop
de halfmaandelyksche afrekening by de Beurs
plaats had, en gewoonlyk liet do bankier er
zich iets op voorstaan, om na zulk een inspan
nend dagwerk, dat hem en zyn personeel
aanhoudend had bezig gehouden, geen spoor
van uitputting of zelfs van vermoeidheid te
verraden. In den regel zag hy 's avonds nog
io zyn kantoor na, volgde later zyn vrouw
nog op oen soirée of in het theater en toonde
zich zoo vroolyk, frisch en levendig, alsof hy
eenig en alleen voor zyn genoegen leefde.
Dit was een kleine ijdelheid van hom en hy
was zeer gelukkig, wanneer by opmerkingen
mocht hooren als„Gy zyt toch oen byzonder
monscb, Trésorierl Niemand zou in u een
man van zaken vermoedenmen zou
denken, dat gy alleen op d® wereld waart
om te genieten 1"
En inderdaad kon geen Sybariet het beter
aangelegd hebben, om behaaglykheid rondom
zich te verspreiden en het levensgenot wijzer
te verdoelen. Van de verdeeling en inrichting
van zyn woning af tot aan de volgorde der spy-
zen by zyn maaltyden, was alles bedachtzaam
afgewogen, behaagiyk en verstandig berekend.
Trósorier was een man, wiens „fort" daarin
bestond, zich het leven zoo gemakkeiyk moge-
ïyk te maken, van den rykdom het meeste
en fijnste geDOt to hebben en aan de omge
ving, waarin hy zich bewoog, de boogste
mate van pracht en voornaamheid te verleenen.
Op z(jn manier was hy een kunstenaar en
wat het arrangeeren van feesten betrof, haalde
men hem altijd als een onovertrefbaar meester
aan. Dit streelde hem en hy stelde alles in
't werk, om niet van zyn verheven stand
punt af to giyden. Met glimlachende lippen
ging deze, opvallend door bet geluk begunstigde
man door het leven, steeds uitziende naar
gelegenheden om zyn roem te bevestigen, tot
verkwisting in staat, wanneer het gold een
8childery in zyn bezit te krygen, die in een
beroemde verzameling veel opzien baarde, of
een beroemden kookkunstenaar aan zijn huis
te verbinden. In de politiek hield hy de vlag
der legitimisten omhoog, ging met do voor
naamste oude families om, had een voor-
treffelyko vrouw en kon met trots op zyn
stamhouder neerzien, zyn eenigen zoon, die
een knappe, beschaafde jonge man was en
die, minder trotsch dan zyn vader, een
werkelyk sieraad van de voorname kringen
beloofde te worden. Deze man had alles wat
tot een gelukkig leven behoort, en by gevoelde
zich dan ook feitelyk gelukkig.
Op dit oogenblik echter scheen hy aaneen
pynlyke onrust ten prooi te zyn. Uit zyn
leuningstoel opspringende, liep hy de kamer
met groote stappen op en neer, ging by htt
venster staan, zag naar beneden op het plein,
dat door verscheiden lampen verlicht was, en
zette zicb dan weer voor den haard neer. De
gedachten, die hem vervulden, moesten van
zeer onaangenamen aard zyn, want hy trok
de wenkbrauwen te zamen, totdat zy de oogen
bedekten, en hield de lippen styf op elkander
gedrukt.
„Die schaapskop," bromde hy zacbt voor
zich heen.
Toen zyn vrouw, een weinig zwaar adem
halend van het snelle trappen stygen, binnen
trad, stond hy op.
„Wat is er voorgevallen?" vroeg zy haastig
en verontrust.
„Wat er voorgevallen is? Een mooie ge
schiedenis, een byzonder mooie geschiedenis 1"
riep de bankier op barschen toon uit. „Myn
heer uw zoon heeft my de aangename ver
rassing bereid
Al naar dat Henri Trésorier zich gedroeg,
was hy de zoon van zyn vader of die z(jner
moeder en zoodra de barones hem als haar
zoon hoorde noemen, wist zy, dat hun ge-
zameniyke erfgenaam den een of anderen
streek had uitgehaald, die de vaderlyke
gestrengheid verdiende. Zy was dan dadeiyk
bereid drie vierde deel daarvan voor zichzelve
te nemen en daardoor haar kind ten minste
iets te besparen.
„Ik werd zoo verschrikt, toen ge my zoo
plechtig by u liet roepen I Ik dacht reeds aan
de een of andere ramp by de Beurs
„Neen, neenl" hernam Trésorier met een
ernstig hoofdschudden. „De zaken zyn zoo
goed mogeiyk afgeloopen, maar uw zoon
„Nu, wat heeft by dan gedaan, die arme
jongen? Heeft hy schulden misschien?"
„SchuldenI Wat zou ik daarom geven?"
„Toch geen duel?"
„Dat zou alleen erg zyn voor zyn tegen-
paityi" riep de baron met een opwelling van
vaderlyken trots uit.
„Heeft hy een dame geschaakt?"
„De Hemel gave, dat het zoo ware!"
„Oho!"
Tiósorier plaatste zich vlak voor zyn vrouw
en zeide met groote verbittering: „Trouwen
wil die schaapskop 1"
De moeder haalde verlicht adem en ging
glimlachend zitten.
„Hoe zjjt ge dat te weten gekomen?"
vroeg zy.
„Hoe ik het te weten gekomen ben l Alsof
ik niet reeds lang gevoeld had, dat er ïeta
in de lucht hangtI Sedert by van de Russische
feesten in Toulon terugkwam, is hy als met
handen omgekeerd. Sedert dien tyd gaat hy
niet meer naar de opera en de kleine
danseressen hebben my reeds dikwyls ge
vraagd: „Wat ia er toch van den jongen baron
geworden? Men krygt hem immers nooit
meer te zien!" Ik heb mijn deugniet van een
zoon toen scherp in 't oog gehouden en be
merkte spoedig, dat hy verstrooid, met zyn
gedachten afwezig was. Op een mooien dag
heeft hy my in het boek, waarin de orderp
op rente genoteerd worden, een heillooze
verwarring aangericht, zoodat de drie percentt,
voor niets en nog eens niets, zeven centimes
daaldenWy hebben zelfs onvrijwillig
daarmede een goed stuk geld verdiend 1 Zoodra
de kantooruren afgeloopen waren, was myn
zoon verdwenen, maar hy ging noch naar
htt Bois, noch in de club, noch naar ken
nissen Kort en goedin zyn gewon®
manier van leven is een groote verandering
gekomen, dat is, zooais gy zien zult, de voll®
waaiheid.
[Wordt vervolgd