N®. 1H76 Maandas; SJÖ «Juli. A®. 1897 feze (gewant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. G1LBERTE. IDSCH DAfrBLAD. PRIJS DEZER COURANT; Voor Leiden per 3 maanden. t f 1.10. Franco per post t 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 1-6 regelB f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Groofcera lettere naar plaatsruimte. Voor het incaseeeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Onder het hoofd Pronkzucht volgt in Be Tijd onderstaand artikel: „Als onze grootvaders en grootmoeders uit hun graf konden opstaan," hoort men wel eens zeggen, „zouden ze vreemd staan kijken." Inderdaad, al zouden ook grootvaders en grootmoeders uit vroegere eeuwen, na een rust van een halve eeuw in het graf een kfjkjo nemend in de wereld, reden hebben gehad tot verbazing, ten opzichte van de laatste helft der negentiende mag gezegd, dat ze in den stand van zaken een omkeer heeft teweeggebracht, waarvan men vóór dien tijd zelfs niet heeft gedroomd. "Wij mogen dus als zeker aannemen, dat onze grootouders, die vóór een halve eeuw zijn gestorven, niet zouden weten wat ze zagen, en hoogstwaar schijnlijk, nog meer verschrikt dan verbaasd, weder onmiddellijk rechtsomkeert zouden maken naar hun stille rustplaats. Op schier elk gebied zjjn de toestanden zóózeer gewijzigd, dat zij de wereld, waarin zjj eenmaal leefden, onmogelijk zouden her kennen. Eu niet alleen om de velerlei vin dingen, waarin stoom en electriciteit een rol spelen en dio een geheele omwenteling in ons verkeerswezen teweegbrachten, zouden zij als aan den grond genageld de handen ineenslaan, op groot gevaar van door een wielrijder of wielrijdster gevoelig te worden geleerd, dat het tot de eigenaardige nood- zakelijkheden Vrn onzen tijd behoort om op straat niets anders te doen dan zicb te be veiligen tegen aanrijding zij, die niets dan brommertjes en sleetjos kenden! maar ook zouden zy niet weten wat te denken van den opschik. Wanneer zij op een Zondag langs onze grachten wandelden, zou, dunkt ons, hun de vraag op de lippen moeten komen „Zijn er geen dienstmeisjes meer tegenwoor dig? Zijn er alleen nog maar juffrouwen en movrouwon in de wereld?Waar is de eerzame kornet met den dito hoed ge- bloven?.... Waar de omslagdoek?. Waar de eenvoudige katoenen japon of het stem mige stofje?.... We zien niets dan boeden met pluimen, voilo3 over de gezichten, gla- céetjes aan de handen, popperige pelerines van allerlei kleur en maaksel, vol kwikjes en strikjes en gitten, japonstoffen van minstens een paar gulden de el.... Wat 'n rijkdom, wat 'n pracht 1 Al zouden wij met hen onmogelijk het pijnlijke van het verlies van kornet en van den daaraan passenden hoed vorm kunnen betreuren, daar dez9 ook in de dagen, toen ze nog geen witte raven waren, ons gevoel voor het scboone nooit hebben gestreeld, voor het overige zouden wij hun gelijk geven. Wat 'n rijkdom en wat 'n pracht! zeggen ook wij. Of neen: Wij weten wel beter, de uitroep moet zich bepalen fot*. „^st 'n pYacht 1" De rijkdom is slechts schijn, èn ten opzichte van de dienstbaren, die met de burgerij een wedstrijd aangaan, wie het fijnst, niet zelden het opzichtigst voor den dag zal komen, èn met betrekking tot hetgeen wordt gedragen. Immers, evenals zooveel huizen van onzen tijd, die er op het oog fraai en hecht uitzien, en die toch maar één-steens-muurtjes heb ben, zóó is ook het gehalte van het fleurige en kleurige kostuum onzer dienstboden liebt en dicht. De overeenkomst met dat van meer- gegoeden zit in het model en in de kleuren, niet in de deugdelijkheid der stof. Zoodra de mode wat „nieuws" uitvindt, en dat doet ze nogal eens ln onze dagen, zoo ongeveer om de twee maanden! zijn er confectie- huizen, welke terstond hetzelfde in het goed- koope genre leveren en zoodoende onze dienst boden in staat stellen met de vrouw en de dochters van den huize, waar zij dienen, te concurreeren. Met dat al, hoe betrekkelijk goedkoop ook de dienstmeisjes zich kunnen opschikken, toch dwingt de grilligheid der mode haar tot uitgaven, niet in overeenstemming met het loon, ofschoon heelwat hoogor dan vroe ger dat ze verdienen, zoodat, als niet een ruim verval in die leemte voorziet, de zucht naar een nieuw hoedje of manteltje of japon netje öf onbevredigd moet bleven, óf ten koste komt van het ondergoed waarmede het by veel dienstboden, in tegenstelling met vroegere tijden, maar povertjes gesteld is öf naar middelen doet grijpen, die niet geoor loofd zijn. 't Is dan ook in onze dagen geen zeldzaamheid, dat een dienstbode, zoo z\j meent dit ongestraft te kunnen doen, leentje-buur speelt bij de garderobe van mevrouw of van een volwassen dochter, en evenmin, dat zy tot diefstal komt, enkel en alleen om aan haar pronkzucht te voldoen. En ziedaar ongerekend het ineenvloeien van de standen, waardoor men by een bezoek soms niet weet of raön met mevrouw zelve of mei het dienst meisje te doen heeft derieelyko zijde van dio algemeeue jacht naar opsmukken, dat hartstochtelijk huldigen van een meer dan ooit wispelturige mode, overigens, zooals wij zeiden, in de hand gewei kt door de confectie-huizen, die er als de kippen bij zijn om een of ander pas ingevoord model van 'n manteltje of een hoedje tot bespottelijk lage prijzen een gevolg van het toegepaste schandelijke «weetstelsel verkrijgbaar te stellen. Wy lezen in een Nieuw Yorkscbo corres pondentie van E'l Nieuws vati den Dagwaarin dit onderwerp eveneens besproken wordt, want de kwaal is niet speciaal Nederlandsch, noch Europeesch, doch heorscht overal, waar tot de beschaving ook bet volgen van do mode behoort dat iemand onlangs de gevange nissen der Yereenigde Staten heeft afgereisd tot bet instellen van een onderzoek, wat het meest de reden is, dat mannen, die overigens niet slecht zijn, zich laten verleiden tot dief stal, vervalsching vaneen handteekening, ver duistering van gelden. Bijna altijd vond hij als reden de buitensporigheid der vrouw, öie haar huishouding verwaarloosde, fraaie klee- ren kocht, onverschillig waar het geld van daan kwam, altijd móór geld noodig had voor dingen, die z|j best kon missenj oh aldus tétl laatste baar man tot misdaad dreef. Zoo iemand zich in ons land de moeite gaf voor eenzelfde onderzoek, hy zou misschien in onze gevangenissen minder mannen aan treffen, die door de ydelheid van hun vrouwen tot misdaad vervielen, dan i-e Vereonigde Sta ten er tellen, doch ongetwijfeld zou eer blik in het leven van tri van jeugoige vrouwelijke gevangenen, van tal van dienstboden, dio zich aan het eigondom van anderen vergrepen, leideu tot het vinden van dezelfde oorzaakde zucht naar opschik, het offeren aan een der afgoden van onze eeuw, die, na het geleide lijk verdwijnen van de slagboomen tusscben de verschillende standen, de maatschappij be- heer3chen en haar tiranniek doen handelen naar hun wii e.i wet. In het Maandblad tegen de Kwakzalverij vonden wij h^c gebruik van u 1 s m i d- d e 11 j e 8 aardig aan de kaak gesteld in hot volgende stuk, dat wij gedeeltelijk verkort overnemen. „Dirk was altijd een zwak ventje geweest. Zijn ouders hielden zielsveel vao nern, want hij was het derde kind, bet lang ve: belde eenig zoontje, de hoop zijns vaders. Daarom was by met bijzondere zorg bijzo.,dc-r stijf gebakerd, en als hij schreide dadelys; flink gewiegd Hy bleef een zwak kereltje. Uitslag op het hoofd versch^n ai vroeg, ook hot gezichtje werd door zweret geschonden eo de Deusgaten zaten er vaar. van «orstopt .„'i Zyn klieren", zei de mo d „Hy ia klierachtig, we zullen met lovei traan beginnen" en op twee jarige leeftijd begon Diric zijn eerste flesch. Qy vonu i iz.n diaok erg leelyk en daarom gaf moeder hem altyd een hanojeyol krenten toe, om den leelykon smaak te verdrijven. Station..air werd eiken avond een wijnglas vol levertraan gedronken ea welke and6re medicijnen later nog ingenomen werden, van levertraan kreeg hy altijd zyn geregelde dosh, tot hy 15 jaar was en het ouderlijke huis verliet. Vreemd, dat deze gewoonte een ton vol zal hy wel opgedronken hebben by hem niet tot een tweede natuur geworden is; toen hy te Botterdam kwam, nam hy toch geen levertraan meer in. (Wat ik hier mededeel is juist zoo voorgevallen te Bleiswyk, zegt de schryver, die zich R. teekent), dus in het hartje var: Zuid-Holland.) Bovendien waschte de moeder hem eiken morgen met sterken brandewyn. Dan greep D. gewoonlijk den doek krampachtig vast want het dood pyn, erge pyn, en hield hem voor zyn borst of by zyn mond gedrukt. Ook 's avonos werd hy nu en dan met brandewyn gewasschen en dan liet moeder soms drup peltjes uit den natten doek in Diiks mondje loopen; dan sliep hy beter. Ondanks de levertraan bleef Dirk zwak. De beenderen zouden wel zwak zyn; daarom werdtn oesterschelpen gekocht, fijn gestooten en met water tot thee gezet. Dirk kon niet zeggen, dat het leelyk was: het bad geen smaak. Orgrre^r tyd oordeelden de ouders Dirk oud genoeg om met Haarlemmerolie te beginnen. De traditie zeide: „Zooveel droppels dagelijks geWruiken, als ge jaren oud zyt." Dirk zag, dat vader en moeder, als ze eens ongesteld waren, jenever in een glas goten en vele droppels der olie met sterken geur tot een grooten bol in de jenever deden en dan uitdronken. Maar Dirk zelf kreeg de olie m melk, en 't was hem of die melk en olie het in zyn lichaampje niet goed eens konden worden. Zeker is, dat Dirk, daar de olie 's avonds ingenomen werd, als hy 's nachts wakker werd, altyd Haarlemmerolie-oprispin- gen had. Vader bracht de olie mee uit de stad (Rotterdam) en wel met een paar pakjes te geiyk. Men liet het vliesje op de fleacbjes zitten en prikte daar maar eeDige gaatjes in tot het fleschje goed druppelen kon. Haarlem merolie vormde een hoofdartikel van moeders buisapotheek. Maar Dirkje werd niet beter „en daar toch voor elke ziekte kruiden zjjn gewassen, als men ze maar weet te vinden", kon de Brabant- 8cbe grasmaaier wel gelyk hebben, die aan raadde notenbladeren tot thee af te trekken en Dirk dit aftreksel te laten drinken. De geurige notenbladeren gaven geurige thee, die echter juist niet lekker te noemen was maar suiker maakt voel goed. Dirkje ging met 6 jaar naar school en was een door en door zoete jongen, maar met weinig leven. Daar hy ver van school woonde, nam hy, ovenals zyne zusjes, boterhammen (grof orooi) mee en at die bij de school, by den timmerman, op. Thuis was wel veel melk en Dirk had die wel gaarne met kommen vol gedronken, maar moeder meende, dat de roode uitslag, puntjes op de buid, op armen en beenen, wat ze „brand" noemde, „een noodzakelyk gevolg waren van het melkdrinken en verbood dit daarom. 't Werd er nut beter op. Weken aaneen bleef D. soms uit school thuis; hy werd ziekelijk en eindelijk ziek. De derdendaagsche koorts ondermynde het zwakke lichaampje. Nu kreeg hy by zyn gowoon rantsoen van huismedi- cynen nog leeiyke poeders van den ouden dorpsdokter, die hem echter weer zoo klaar maakte, dat hy na ongeveer een half jaar weer naar school kon gaan. Tegen de klieren bad toen een marskramer uit Duitschland een middel meegebracht: eiken ochtend by 't opetaan, dus op de nuchtere maag een klontje rauw, dus ongekookt spek, ter grootte van pl. m. 3 kub. cM. De uitslag op gelaat en hoofd was echter eene onaangename geschiedenis: die wilde maar niet weggaan. De neus stond vol zweren, Dirk mocht er niet aan krabben voor moeder, maar daar het geweldig jeukte, kon hy er nitt afbiyven. Zoo liep hy doorgaans met tal van open wondjes. Maar moeder kwam dikwyls by zekere juffrouw Van Soest, te Rotterdam, in de wandeling de „papjnffrouw" genaamd, omdat de talryke patiënten, die by haar kwameD, altyd pap op de uit- of inwendige wondeplekken kregen. Deze juffrouw gaf moeder een rolletje harde zalf mede, lengte en breedte als een rolletje centen, kleur gr*uw«geel deze zalf moest tbuis warm gemaakt worden, dan kon ze met een mes op een lapje gesmeerd worden en hielp dan voor allen uitslag; de zalf trok gooi, dat was haar beste eigenschap, immers: „uitslag is een teeken, dat er vuile, onreine, schadelyke bestanddeelen in het bloed zitten; als die er uit z(jn, gaat de uitslag vanzelf weg." Dergeiyke pleisters kreeg D. nu op het go- zicht; op den neus een groote, dio over den rug van den neus heenliep. Toen heeft D. ondraaglyke pyn geleden. Het vel van zijn gezicht, dat nog vry goblovon was, word hoogiood en de wonden waren zóó pynlyk, dat hy het uitschreeuwde en ondanks moeders betoog, „dat zachte meesters stinkende won- deu geven" en hy maar eens „door een zuren appel moest heenbyten", rukte by al de lapjes van 't gezicht af en zocht io een spons met helder pompwater afkoeling voor zyne bran dende zweren. Het was werkelyk zeer verdrietig voor de ouders, dat hun eeDige zoon zulk een stakkerd bleef. De menscben waren in goeden doen; aan geld ontbrak het dus niet. Dirk werd een huishen, hy leerde goed pianospelen en moe3t schoolmeester worden; een boer zat er niet in; by zou op het land omwaaien. Mot zweren beladen en met een door en door zwak gestel, kwam hy te Rotterdam ala kweekeling. Toen gebruikte hy geen huis middeltjes meer. Daar leerde hy gyrana3ti- seeren en zwommen, en dat beviel bem. Toch bleef hij zwak en was doodmoe als z|jn school uit was, maar dan begon eerst de 9tudie. Altyd en altyd in huis, gedrild op school, gedrild op de vormschool, boa ver langde hy naar de wandeling 's Zaterdags naar huist „Was ik maar soldaat", dacht hy, ?n hoopte, dat hy er in mocht loten. Werkelyk lootte hy er in. Vader wou een rempl*Qint koopen, hy wilde het niet hebben. Toen werd hy 17 maanden soldaat; nu had hy lucht en beweging in overvloed. Hy genas geheel en liet zich door den garnizoensdokter eenige binderlyke wratten van de hand snyden, die met groote-boonen-schillen, touw met knoopjes, Maartschen dauw, maanlicht en aller lei meer, niet hadden willen verdwynen. Ook de laatste zweren verdwenen, en hy werd een kerel als een boom, tot verbazing van ieder, die hem vroeger geker.d had. Toch heeft by eenige litteekens over als herinnering aan de onbeholpen liefde, waarmee de ouders hem koesterden, o. a. een roodachtige neus. Later als een gezond en krachtig onderwijzer in d® school teruggekeerd, heeft hy ervaren genees kundigen geraadpleegd, maar ze zeggen, dat de bloedvaten in den neus, vooral in de huid, sinds jaren geschonden zyn en de huid niet meer normaal worden kan." Er zal nog heelwat water door den Rijn moeten loopen, vóór het volk gezonder be grippen over geneesmiddelen krygt, besluit de schryver. Het was tegen zeven uren *s avonds, toen baron Trésorier precies op tyd, zooals steeds, thuiskwam. Anders was by gewoon zich by zyn terugkomst in zyn fraai paleis in de Presburgstraat dadeiyk naar het boudoir van zyn vrouw to begeven, om eeri poosje met haar te praten, voordat het tyd was, zich voor den maaltyd te kleeden. Heden steeg by dadoiyk de deftige hoofdtrap met de leuning van onyx op, belde op do eerste verdieping om zyn kamerdienaar en vroeg op minder wel willenden toon dan hy anders voor zyn bedienden over had: „Is er nog bezoek by mevrouw?" „Zooveel ik weet, ja, mynheer de baron ten minste, er staan nog twee rytuigen op het voorpleinik zal er echter dadeiyk onder zoek naar doen." „Neen, neen! Ga maar in het salon en zeg aan mevrouw de barones, of zy zoodra mogeiyk by my wil komen." De bediende ging heen, om het bevel uit te voeren, en Trósorier trad in zyn electrisch verlichte studeerkamer, wierp hoed en band schoenen op de tafel, deed zyn overjas uit en zette zich met een verdrietig gezicht in een leuningstoel voor den haard neer. Het was Zaterdag-avond, de dag, waarop de halfmaandelyksche afrekening by de Beurs plaats had, en gewoonlyk liet do bankier er zich iets op voorstaan, om na zulk een inspan nend dagwerk, dat hem en zyn personeel aanhoudend had bezig gehouden, geen spoor van uitputting of zelfs van vermoeidheid te verraden. In den regel zag hy 's avonds nog io zyn kantoor na, volgde later zyn vrouw nog op oen soirée of in het theater en toonde zich zoo vroolyk, frisch en levendig, alsof hy eenig en alleen voor zyn genoegen leefde. Dit was een kleine ijdelheid van hom en hy was zeer gelukkig, wanneer by opmerkingen mocht hooren als„Gy zyt toch oen byzonder monscb, Trésorierl Niemand zou in u een man van zaken vermoedenmen zou denken, dat gy alleen op d® wereld waart om te genieten 1" En inderdaad kon geen Sybariet het beter aangelegd hebben, om behaaglykheid rondom zich te verspreiden en het levensgenot wijzer te verdoelen. Van de verdeeling en inrichting van zyn woning af tot aan de volgorde der spy- zen by zyn maaltyden, was alles bedachtzaam afgewogen, behaagiyk en verstandig berekend. Trósorier was een man, wiens „fort" daarin bestond, zich het leven zoo gemakkeiyk moge- ïyk te maken, van den rykdom het meeste en fijnste geDOt to hebben en aan de omge ving, waarin hy zich bewoog, de boogste mate van pracht en voornaamheid te verleenen. Op z(jn manier was hy een kunstenaar en wat het arrangeeren van feesten betrof, haalde men hem altijd als een onovertrefbaar meester aan. Dit streelde hem en hy stelde alles in 't werk, om niet van zyn verheven stand punt af to giyden. Met glimlachende lippen ging deze, opvallend door bet geluk begunstigde man door het leven, steeds uitziende naar gelegenheden om zyn roem te bevestigen, tot verkwisting in staat, wanneer het gold een 8childery in zyn bezit te krygen, die in een beroemde verzameling veel opzien baarde, of een beroemden kookkunstenaar aan zijn huis te verbinden. In de politiek hield hy de vlag der legitimisten omhoog, ging met do voor naamste oude families om, had een voor- treffelyko vrouw en kon met trots op zyn stamhouder neerzien, zyn eenigen zoon, die een knappe, beschaafde jonge man was en die, minder trotsch dan zyn vader, een werkelyk sieraad van de voorname kringen beloofde te worden. Deze man had alles wat tot een gelukkig leven behoort, en by gevoelde zich dan ook feitelyk gelukkig. Op dit oogenblik echter scheen hy aaneen pynlyke onrust ten prooi te zyn. Uit zyn leuningstoel opspringende, liep hy de kamer met groote stappen op en neer, ging by htt venster staan, zag naar beneden op het plein, dat door verscheiden lampen verlicht was, en zette zicb dan weer voor den haard neer. De gedachten, die hem vervulden, moesten van zeer onaangenamen aard zyn, want hy trok de wenkbrauwen te zamen, totdat zy de oogen bedekten, en hield de lippen styf op elkander gedrukt. „Die schaapskop," bromde hy zacbt voor zich heen. Toen zyn vrouw, een weinig zwaar adem halend van het snelle trappen stygen, binnen trad, stond hy op. „Wat is er voorgevallen?" vroeg zy haastig en verontrust. „Wat er voorgevallen is? Een mooie ge schiedenis, een byzonder mooie geschiedenis 1" riep de bankier op barschen toon uit. „Myn heer uw zoon heeft my de aangename ver rassing bereid Al naar dat Henri Trésorier zich gedroeg, was hy de zoon van zyn vader of die z(jner moeder en zoodra de barones hem als haar zoon hoorde noemen, wist zy, dat hun ge- zameniyke erfgenaam den een of anderen streek had uitgehaald, die de vaderlyke gestrengheid verdiende. Zy was dan dadeiyk bereid drie vierde deel daarvan voor zichzelve te nemen en daardoor haar kind ten minste iets te besparen. „Ik werd zoo verschrikt, toen ge my zoo plechtig by u liet roepen I Ik dacht reeds aan de een of andere ramp by de Beurs „Neen, neenl" hernam Trésorier met een ernstig hoofdschudden. „De zaken zyn zoo goed mogeiyk afgeloopen, maar uw zoon „Nu, wat heeft by dan gedaan, die arme jongen? Heeft hy schulden misschien?" „SchuldenI Wat zou ik daarom geven?" „Toch geen duel?" „Dat zou alleen erg zyn voor zyn tegen- paityi" riep de baron met een opwelling van vaderlyken trots uit. „Heeft hy een dame geschaakt?" „De Hemel gave, dat het zoo ware!" „Oho!" Tiósorier plaatste zich vlak voor zyn vrouw en zeide met groote verbittering: „Trouwen wil die schaapskop 1" De moeder haalde verlicht adem en ging glimlachend zitten. „Hoe zjjt ge dat te weten gekomen?" vroeg zy. „Hoe ik het te weten gekomen ben l Alsof ik niet reeds lang gevoeld had, dat er ïeta in de lucht hangtI Sedert by van de Russische feesten in Toulon terugkwam, is hy als met handen omgekeerd. Sedert dien tyd gaat hy niet meer naar de opera en de kleine danseressen hebben my reeds dikwyls ge vraagd: „Wat ia er toch van den jongen baron geworden? Men krygt hem immers nooit meer te zien!" Ik heb mijn deugniet van een zoon toen scherp in 't oog gehouden en be merkte spoedig, dat hy verstrooid, met zyn gedachten afwezig was. Op een mooien dag heeft hy my in het boek, waarin de orderp op rente genoteerd worden, een heillooze verwarring aangericht, zoodat de drie percentt, voor niets en nog eens niets, zeven centimes daaldenWy hebben zelfs onvrijwillig daarmede een goed stuk geld verdiend 1 Zoodra de kantooruren afgeloopen waren, was myn zoon verdwenen, maar hy ging noch naar htt Bois, noch in de club, noch naar ken nissen Kort en goedin zyn gewon® manier van leven is een groote verandering gekomen, dat is, zooais gy zien zult, de voll® waaiheid. [Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5