N". 11470
Maandag 19 «Tuli.
A0. 1897
<§bzê jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DWAALSTERREN.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRLJS DEZER COURANT;
Voor tolden pe# 3 maanden. 1.10,
Franco por postV 1.40.
Alzonderlyka Nommors i 0.05.
PRIJS DER AD VERTENT IËN
Van 1-8 regelB f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Groofere
letters naar plaatsruimte. Voor het Incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Naar aanleiding van het a. 8. vertrek van
prof. Döderlein schrift de GroniDger
boogleeraar A. P. Fokker in de Nieuwe Rot
ter damsche Courant:
,Dat het zoo spoedig vertrek van prof.
Döderlein hier (te Groningen) nogal wat onte
vredenheid gewekt heeft, is gebleken uit de
locale pers. Zulks was trouwens te verwach
ten en, voor iemand, die mot Groningsche
toestanden bekend is, verklaarbaar. Maar nu
de N. Rott. Courant en andere groote bladen
do artikelen der locale pers hebben overge
nomen, komt het mjj noodzakelijk voor erop
to wijzen, dat Döderlein, toen hij lich voor
een benoeming beschikbaar stelde, wei velerlei
geéischt heeft, maar geen enkel persoonlijk
voordeel. De verbeteringen, door hem in het
belang van het onderwijs verlangd en verkre
gen, waren noodzakelijk en zullen ook aan
het onderwijs van zijn opvolger ten goede
komen. Alleen zal men dankbaar moeten
erkennen, dat zonder Döderleina krachtig
initiatief die verbeteringen zich nog lang
zouden hebben laten wachten".
Het bericht, dat prof. Döderlein na
een verblijf van tien weken te Groningen, dit
den rug toekeert, om een benoemiDg aan te
nomen te Tübingen, geeft dr. S. J. Halbertsma
aanleiding in de Nieuwe Rotter damsche Courant
do wen8chelijkheid te beploiten, dat de be
voegde autoriteiten dergelijke handelingen in
het vervolg trachten te voorkomen.
„Wanneer toch de aanstaande professoren
hunne voorwaarden stellen (een van hen ver
langde meer salaris dan de hoogleeraren-
Nederlanders van geboorte bij hunne benoeming
ontvangen; prof. Döderlein verlangde zeker
terecht oen aantal verbeteringen, o. a. een
ijzeren loods van f 8000, enz., enz.), dan is
er toch niets onbehoorlijks in daar tegenover
to stellen bijv., dat de benoeming geschiedt
voor minstens vijf jaar. Ook zou men er
zd. i. op moeten aandringen, dat de te be
noemen hoogleeraren vreemdelingen zich zoo
spoedig als de wet het toelaat, laten natura-
liseeren. Wordt die zaak niet beter geregeld,
dan zou het kunnen gebeuren, dat in oorlogs
tijd een hoogleeraar van een Nederlandscbe
universiteit tegen Nederland moest strijden."
Verder wijst dr. H. er op, dat in de
nieuwsbladen telkens melding wordt gemaakt
van promoties van Nederlandsche artsen in
Duitscbland tot doctor in de geneeskunde
cum laude.
„Terwjjl na afschaffing der zoogenaamde
graden een promotie cum laude hier te
lande een hoogst eervolle uitzondering wordt
geacht, beteekent cum laude in Duitsch-
land niets bijzonders. Aan do meeste Duitsche
universiteiten bostaan n. 1. nog drie graden
lo. summa cum laude (met den hoog-
sten lof), 2o. cum laude (met lof), 3o.
rite (er net door).
„Het wordt dan ook door velen voor ge
makkelijker gehouden in Duitschland met lof
te promoveeren dan hier te lande zonder lof.
Zou het daarom geen overweging verdienen
bij vermelding van promoties in Duitschland
voortaan „cum laude" weg te laten My komt
dit tegenover hen, die in Nederland promo
veeren, billjjk voor. In het Nederlandsch Tijd
schrift voor Geneeskunde wordt reeds in dien
zin gehandeld.**
Onderwijzers en de politiek.—
Eet Schoolblad schreef onlangs, dat de onder
wijzers een te klein corps vormen, om in
eenig district, alleen door eigen stemmen,
één hunner in de Kamer te kunnen brengen,
en dat z(j dus, in dit opzicht succes willende,
zich voor dat doel bij een der politieke partijen
moesten aansluiten.
Het blad wilde hiermede niet te kennen
geven, dat het 't voor vakvereenigingon van
onderwijzers op zichzelf zoo gewenscht vond,
als zoodanig party te kiezen in de politiek,
maar om aan te duiden, dat, als de onder
wijzers een door hen zelf aangewezen collega
in de Tweede Kamer willen brengen, ze wel
dien weg moeten inslaan. C'est prendre
cu 1 ai 88 er.
Naar aanleiding daarvan wees Het Nieuwe
Schoolblad op de nadoelen, die aan zulk een
handelwijze verbonden zijn. Het schrijft o. a.
het volgende:
„Waar Bond of Genootschap meedoen
aan de verkiezingen, en daardoor party kiezen,
ligt het voor de hand, dat hun vakvereeniging
een politieke kleur krijgt, welke ook, radicaal,
liberaal of sociaal. Als de onderwyzersver-
eenigiog haar candidaat gekozen ziet met
hulp van de radicale of een andere partij en
die partjj haar mannen in de Kamer krijgt
door den steun der onderwijzers, kan. het
niet anders of de school wordt in dien strijd
betrokken. Dit achten wij bedenkelijk. Nu
hebben zich reeds b(j deze verkiezing in den
Bond de twee partijen, waarvan de een aan
sluiting zocht by de radicalen, de ander
bij de sociaal-democraten, scherp tegenover
elkander gezet. Moet het Genootschap te
eeniger tijd ook hierin den Bond volgen,
dan krijgt men daarbij ook wel een club, die
met .Vooruitgang" mee wil doen. Verder
zullen er nog leden zijn, die tot geen der
genoemde partijen behooren, en voor dezen
is het de vraag, wat krachtiger werkt, hun
collegiaal gevoel om een vakgenoot verkozen
te krijgen of hun staatkundige overtuiging.
Bij iederen stembusstrijd zal in den eigen
boezem der vakvereeniging de partijstrijd
gestreden worden, over een liberalen, radicalen
of sociaal-democratischen onderwijzerscandi-
daat. Of de vakvereeniging op den duur tegen
dien strijd bestand zal zijn?
„De steun, dien zulk een |krachtig en goed
georganiseerde vakvereeniging als de Bond
kan schenken, is gewis voor de radicale party
niet te versmaden, en, by triumf dezer party,
kan dan ook de Bond 't meest verwachten,
zyn programma tot uitvoering te zien komen.
In dit geval is de gekozen weg die tot het
succes. Maar tegenover die mogelyke wiost
staat een mogeiyk grooter verlies: de open
bare school wordt partyzaak, de school ver
liest veler sympathie."
Het Schoolblad erkent, dat nadoelen aan
dat optreden by de verkiezingen verbonden
zyn, „maar er ligt ook een groot voordeel
in, dat het onderwijs in de Staten-Generaal
door een vakman, door de onderwijzers zelf
aangewezen, zal worden vertegenwoordigd,
en nu schatten wy het voordeel hooger dan
de nadeelen."
Zoo'n 8tembusstryd, als we gehad hebben,
komt, meent het blad, niet zoo dikwijls voor
en niet in vele districten: „Do onderwyzers
hebben, naar hun aantal gerekend, geen recht
op meer dan één plaats in de Kamer. Alles
zal dus wel by dit ééne geval moeten bly ven
en wy vertrouwen, dat de niet-radicale kiezers
onder de openbare onderwyzers in het 5de
district van Amsterdam by Ketelaars af
treding wel meest allen de onderwijsbelangen
boven de politiek zullen stellen, en als by
de eerste naar vermogen heeft behartigd,
geen nieuwen stryd in de vakvereeniging
tegen hem zullen aanbinden. En dat de
openbare school er door partyzaak zou worden
en veler sympathie verliezen, betwyfelon wy.
Ten deele is zy reeds partyzaak en van een
deel der bevolking, de voorstanders der
kerkeiyke school, mist zy reeds de sympathie.
Yoor het andere deel der bevolking zal het,
naar wy meenen, vry geiyk zyn of de onder
wyzers als persoon zich met de verkiezingen
bemoeien, wat hun natuuriyk vry staat, of
dat zy dit in hun vakvereenigingen doen.
Doch dat deze laatsten degelijk moeten
georganiseerd zyn, om er tegen „bestand" te
wezen, dit geven wy gaarne toe."
De Maasbode gaf het volgende artikel over:
Sociale hervormingen:
Dat er in de eerstvolgende jaren veel tot
stand zal komen op het gebied der sociale
wetgeving, gelooven wy niet.
Om hiertoe te geraken, is toch geld, veel
geld zelfs, noodig. Dit werd duideiyk begrepen
en betoogd door de Cbristelyke partyen, vóór
de verkiezingen voor leden der Tweede Kamer.
En dat hunnerzijds op bescherming van land
bouw en nyverheid, d. i. van den nationalen
arbeid, werd aangedrongen, vond voor een
goed deel zyn oorzaak hierin, dat het daar
door alleen mogelijk scheen, de middelen to
erlangen, noodig om o. a. de werklieden te
verzekeren tegen de gevolgen van invali
diteit en ouderdom, zoowel wat betreft de
hulp van Staatswege, daarby te verleenen,
als wat aangaat datgene, wat de werkman
zelf ter zake zou moeten en dan ook zou
kunnen doen wegens de betere positie, waarin
hy zou geraken door verbetering van den
loonstandaard, zooals de ondervinding elders
byv. in Duitschland heeft geleerd.
Toch mag men aannemen, ten minste wat
do steden aangaat, dat de groote meerderheid
der met-Katholieke werklieden de vorige
maand zich heeft laten medesleepen door de
leus: „Tegen Rome" en aldus heeft mede
gewerkt tot de overwinning der liberale
«andidaten.
Zullen zy hierdoor er op vooruitgaan? Wy
meenen, neen, omdat het o. i. al ras zal
blyken, dat sociale hervormingen voor de
liberale party niet zoozeer zyn doel als wel
middel om op het regeeringskussen te bly ven.
Dit blykt o. a. hieruit, dat, toen by de her
stemmingen bleek, dat er voor dit doel meer
heil te verwachten was van het anti-papisme
dan van de sociale politiek, de Liberale
Unie de sociale hervormingen direct naar
achteren drong en daarvoor het anti-clericalisme
of juister nog het Roomsche spook in de
plaats stelde.
Het spreekt vanzelf, dat zy, die zich aldus
lidten misleiden, eventueel ook geen recht tot
klagen zullen hebben, als het blyken zal, dat
zy bedrogen uitkomen.
En wanneer later aiet-Katholieke werk
lieden, om te geraken tot verbeteringen of
hervormingen, zich met verzoek om samen
werking mochten wenden tot de Katholieke
arbeiders, dan ligt het toch voor de hand, dat
dezen hun zullen antwoorden: „Waartoe dient
uw verzoek? Toen gy door uw stembiljet in
de gelegenheid waart ons aller positie te ver
beteren, hebt gy u door een spookbeeld laten
beguichelen, en wy zyn er zelfs van over
tuigd, dat gy de volgende maal wederom
precies hetzelfde zult doen, als men u slechts
handig in uw zwak aantast. Praat er derhalve
niet verder van, om met ons tot uw doel te
geraken. In de practyk zou zoo iets toch tot
niets leiden."
En wanneer die nlet-Katholieke werklieden
dan mochten zeggen: „Wy hadden het niet
tegen Rome, maar alleen tegen duur brood,
daar wy vóór alles het brood goedkoop willen
hebben," dan zal men hun natuuriyk repli-
ceeren: „Welnu, gaat dan naar Leiden, daar
is het brood circa drie centen goedkooper
dan in de andere steden."
Want inderdaad, een andere troost is hun
o. i. niet te geven.
Door aldus te bandelen en te spreken,
zullen de Katholieke werklieden bovendien
do eenig mogelyke methode volgen om hunne
andersdenkende stamgenooten te genezen, van
hunne godsdienstige hartstochten en andere
vooroordeelen. En hiertoe moeten wij geraken,
wil men in het eind de waarborgen ver-
krygen, dat bet algemeen- belang steeds op
d6n voorgrond zal staao, en dat op recht en
gerechtigheid meer dan op andere dingen in
Nederland zal worden gelet.
Het pas verschenen Juli-nummer van Ons
Tijdschrift scbryft naar aanleiding van den
uitslag der verkiezingen onder meer:
„Wat heefc de Christenen nu zoozeer ver
deeld? Wat belet hun, die voor verreweg 't
grootste deel den Christus naar de Schrift
belijden, en dit van elkaar erkennen, ook onder
één vaan op te trekken?
Laat ons eeriyk zyn: het is niet zoozeer
staatkundig als wel k e r k e 1 y k, of wilt ge,
leerstellig verschil. Nog korter gezegd,
men ging uiteen op de vraag: Hoedanig zal
het Christelijk levenselement zyD, dat voor
ons volk het beste is? Meer nog dan, of zeker
evenveel als de Kerk, besliste ditmaal de
richting
Wie den loop van den stryd volgde heeft
het bespeurd, en de meer eenvoudige, duide-
ïyker sprekende kiezers vormden zich ook in
hoofdzaak naar kerkeiyke overtuiging een
meening. 't Minst van allen kwam by de oud-
anti-revolutionnaire groep de kerkeiyke quaes-
tie uit, en dat zal haar in de toekomst geen
schade doen."
Een nationaal huldeblyk. De Tijd,
melding makende van de circulaire, waarin
bijdragen worden gevraagd voor de plaatsing
van een gedenkraam van geschilderd glas in de
Nieuwe Kerk to Amsterdam ter gelegenheid
van de inhuldiging van Koningin Wilbelmina,
keurt het af, dat men aan de beoogde hulde
een zuiver Protestantscli karakter wil geven.
Vooreerst toch biykt dit, volgens De Tijd
uit de plaats, welke men daarby wil toekennen
aan Prins Willem den Zwyger; in de tweede
plaats, omdat men de Koningin wil voorstellen
6teunende op een Protestantacben bijbel; ten
derde, omdat men in alle deelen rekening
wil houden met het feit, dat htt raam zal
geplaatst worden „in een kerk, die aan
den Nederduitsch-Hervormden eeredienst is
gewyd."
De reden waarom men juist in de N euwe
Kerk op den Dam een gedachteni6raam wil
plaatsen, was dachten wy schryft De Tijd
dat in dit gebouw, volgens grondwettig voor
schrift, de inhuLigiog van onze Koningia moet
plaats hebbeD. By die gelegenheid echter is.
het tydelyk aan zyn bestemming onttrokken,
doet het geen dienst als kerkgebouw. Da his
torische gebeurtenis, welke moet herdacht
worden, geeft dus zeker geen aanleiding om
aan het monumentale glasraam een protestant^ ch
karakter te geven, terwijl, als men op artis
tieke oischen gaat letten, veeleer in aanmer
king behoorde te komen, dat de Nieuwe Kerk
oorspronkeiyk is een katholieke kerk en in
al haar hoofdlijnen, zoowöl in- als uitwendig,
steeds architectonisch een katholieke kerk is
gebleven.
Wy meenen op al deze gronden recht te
hebben om te spreken van eon specifiek
protestantsche hulde. Het feit, dat
de uitvoering van het werk aan een katho
lieken kunstenaar zal worden opgedragen
Protestanten, die zien met glasschildering
bezighouden, worden, voor zoover ons bekend,
in Nederland niet gevonden verandert onze
meening allerminst.
Nu denken wy er niet aan, onzen protestant-
schen medeburgers het recht te ontzeggen,
om de Koningin een hulde te brengen geheel
op de wyze als hun goeddunkt.
Willen heeren kerkvoogden van de Nieuwe
Kerk een glasraam aanbrengen, waarop zy onze
jonge Koningin voorstellen omgeven van alle
„helden" der Hervorming, en het Geus-worden
van Amsterdam en van het grootste gedeelte
van Noord Nederland in herinneriog brengen,
het sta hun volkomen vryi Dat zy voor
zoodanige zaak den geldeiyken steun inroepen
van protestantsche landgenooten niets
natuurlijker! Waartegen wy opkomen evenwel,
36)
,Msn verheugt zich een zoo gelukkig
huwelyk te zien als het uwe. Op welk feest
was zij?"
.Mijn vrouw was bjj de Wandelts uitge-
noodigd."
„Welk een samentreffen 1" riep de Minister.
„En ik kwam om haar van het tuinfeest
af te halen."
„Nog beter 1"
„Daar, Excellentie, kon ik de nauwkeurigheid
bewonderen, waarmee de organen onzer uit
voerende macht arbeiden. Ik was één en al
verbazing, toen ik, in den tuin aangekomen,
ree is op een der ambtenaren van den straf
rechter stiet. Sinds mijn terugkomst van
de reis waren ternauwernood twee uren ver
hopen."
„De zaak is hieruit te verklaren, dat op
het cijfertelegram, dat gij mij zondt, bier in
alles voorzien werd. Gy hebt het vaderland,
mjjn waarde Rechting, een grooten dienst
bewezen. MiB3cbien hebt gij het voor een
oorlog bewaard."
„Die erkentelijkheid, Excellentie, komt niet
toe aan mi), doch aan den man, die bij u
aangifte deed en bet kostbare geschrift weer
in uw handen deed terechtkomen."
„Ja, ja, den heer Warbuschl Het kwam
mQ goed te stade, dat de man niet weet,
tot wiens departement zulks behoort," voegde
de Minister er lachend bil, „en dat hij dus
bi) m(j aangifte deed in plaats van bij den
Minister van Oorlog. Wie weet, wat er ge
beurd zou zijn, als onze buren bet plan in
banden gekregen hadden I In dit opzicht was
de ontdekking van onberekenbare waarde.
Uw verdiensten blijven niettemin onaangetast,
hoezeer gij die ook zoudt willen verkleinen.
Door uw scherpzinnigheid, uw ijver, door uw
toewijding aan de zaak hebt g(j me alle
mazen van dit net van verraad in handen
gespeeld. Ik moest bewijzen kunnen toonen,
om op de naburige regeering pressie te kun
nen uitoefenen. En dit materiaal hebt gij,
waarde Rechting, mij door uw reis geleverd.
Ik dank u. Om u echter een bewijs te geven,
hoe tevreden ik over u ben, deel ik u mode,
dat, na overeenkomst met den Minister van
Justitie, gij tot rijksadvocaat alhier benoemdzijt
„Excellentie 1"
„De zaak Lideman zal nw eerste optreden
in die functie wezen."
Er ontstond een pauze. Toen de Minister
het scherm der lamp naar boven schoof, om
den indruk dier blijde boodschap op den jongen
ambtenaar waar te nemen, bespeurde hij op
de gelaatstrekken van Hechting een uitdelg;
king van ontsteltenis.
„Welnu, waarde Rechting, hebt gi) me
daarop volstrekt niets te antwoorden?"
„Ik ben Uwe Excellentie oneindig dankbaar.
Zulk een uitstekende positie I Het is alles,
wat ik mij slechts wenschen kon
„Maarvoegde de Minister er op
gerekten toon by.
„Ik heb tot den gearresteerde in een persoon
lijke en vriendschappelijke betrokking gestaan,
en ik zou wel wonscheu, Uwe Excellentie,
dat juist dit debuut mij bespaard bleef."
„Des te meer moeten wij er op staan. Geen
ander dan gy is in de gelegenheid om deze
op zyn minst genomen donkere persoonlijk
heid te beoordeelen, en bier zult gy dadelijk
een schitterende gelegenheid hebben uw objec
tiviteit te toonen. Een vertegenwoordiger van
het publieke rechtsbewustzyn moet op de plek,
waar bjj andere menschon het hart klopt, het
Btrafwetboek hebben. Ik heb in myn praktyk
een ryksadvocaat gekend, die in teedere
oogenblikken tot zyn vrouw zeide: „Ach, kon
ik je toch eens aanklagen I"
By deze schertsende opmerking kon Erich
een inwendige beweging niet onderdrukken.
Hy moest aan Doris denken, en daarmee
verbond zich, als het wars in een visioen, een
voorstelling als van smartelyke ervaringen en
moeilyke coDÜicten, die de blyde stemming
verduisterden, waarin hy anders door zyn
bevordering gebracht zou zyn.
By het afscheid deelde de Minister hem
nog mede, dat hy eerstdaags zjjo ambt kon
aanvaarden.
XL
Eenige dagen na dat gesprek bevond Rech-
ting zich resds In vollen arbeid. Zyn bevor
dering had hy zyn vrouw eerst den volgenden
dag medegedeeld, maar tot deelgenoote van
den inwendigon stryd, waarmee by zyn taak
aanving, maakte hy haar niet Doris was stil
en afgetrokken, doch niet onvriendelyk. Zy
gaf zich klaarblykeiyk moeite oni hetgeen
haar somber en zwaar op het harte lag, achter
een kalm gelaat te verbergen. Zoodanig nam
zy ook die tyding op-, zy scheen verheugd te
zyn, omdat zy wist, dat een dergelyke positie
lang in Erichs wenschen lag. Toen werd het
echter weer stil tusschen de echtelieden. Het
woord, dat den drukkonden last van bun hart
moest wegnomen, werd niet gesproken. De
een verwachtte van den ander de eerste aan
leiding daartoe en ieder zag er tegen op om
te beginnen.
Des te yveriger ging Erich aan het hem
opgedragen work, en in den loop van het
onderzoek stiet hy op hyzonderheden, welke
hem de mondelinge voorlichting van den ouden
boekhouder noodzakelijk deden voorkomen.
Dezen zocht hy op een middag en op een uur,
waarvaD hy wist, dat de oude niet op zyn
bureau was, in dienB woning op. Misschien
deed zich by dezen tocht ook de behoefte
gelden, eens naar Regina om te zien. Sedert
zyn terugkomst had zy zich niet meer ten
zynent vertoond, evenmin iets son zich laten
hooren. Hy klopte aan haar deur; deze was
gesloten, ook weerklonk er geen antwoord
van binnen. Warbusch daarentegen vond by
in zyn kamertje. Dezen noodigde hy uit, alle
handelsboeken aan den ryksadvocaat uit te
leveren. Mogelykerwyzs zonden daarin aan-
wyzingen te vinden zyn van de sommen,
welke Lideman voor zyn diensten van de
naburige regeering getrokken had.
„Ik zal de boeken der Bankvereeniging
ambtshalve laten opeischen, zooals vanzelf
spreekt, mynheer Warbusch. Het doel van
myn komst is het verzoek, alles gereed te
houdeo, opdat de zaak zelve geen vertraging
ondervinde."
Als Warbusch met zyn handen over de
kuieên wreef, dan was dit een teeken van
verlegenheid. Ook nu deed by bet en her
haalde op langgerekten toon:
„Ambtshalve, mynheer Yon Rechting?"
„Gy zult dezen avond in het „Staatsblad"
myn benoeming tot ryksadvocaat lezen."
Warbusch zette een gezicht op van groots
verbazing. Daarmee was echter nog de uit
drukking van een andere opwelling vermengd,
zoodat Rechting aanleiding meende te hebben
naar de oorzaak van dit in het oog loopend
verschyn8el te vragen. Warbusch maakto uit
vluchten. De oorzaak zyner verrassing was,
volgens hem, de vreugde geweest over het
feit, dat bier aan iemand weer eens ten deel
viel, wat hem van God- en rechtswege toe
kwam. Meer kon de ambtenaar er by den
oude niet uit krygen.
Torwyi Rechting vertrok, vroeg hy naar
Regina; de deur beneden was gesloten,
zeide hy.
„Minstens tienmaal heb ik al geklopt, met
hetzelfde resultaat als u, mynheer Von
mynheer de ryksadvocaat." Toen vertelds
hy, dat de portierster, naar zU hem gezegd
had, Regina voor het laatst eergisteravond
gezien had.
(TYordf vervolgd)