N°. 11432
I>oii<ler<l»g 3 Juni.
AM 897.
$eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT."
Feuilleton.
Jonkvrouw Denise.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZEB COURAOTi
Voor Lolden per 3 maanden, 1.10,
JVanco per post1.40.
AJfeonderlyke Nommera 0.05.
PBIJS DEB AD VEB'i'KN TJÜN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17J. Grooter®
letters naar plaatsruimte. Voor bet lncasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
OiHoiëele Kennisgeyingen.
KENNISGEVING.
NATIONALE MILITIE.
Oproeping tot den werkelljken dienst.
De Burgemeester van Leiden,
Qozien de oiroulaire van den beer Commiaearie
der Koningin in de proviccie Zuid-Holland, dd. 14
April 11., Proviociaal blad No. 30, betreffende de
oproeping in aotivitoit van milicien-verlofgangera der
lichtingen van 1S9S, 1894 en 1895
Brengt ter kennis van de milicien-verlofgaDgera,
JAN MOOTEN en PIETEB JOHANNES GEYSMAN,
lotelingen ran de lichting van 1895, onder No. 10,
eerstgenoemde uit deze gemeente, en laatstgenoemde
uit do gemeente Oegatgeeat, beiden behoorende tot
bet corps Genietroepen, dat zij, kr&chtena art. 125
der Militiewot, tot den werkelijken dienst worden
opgeroepen, teB einde gedurende bet tijdvak van 9
Juni tot en met 13 Jnli aauet. io den wapenhandel
to worden geoefend, zullende zij daartoe op eerat-
gemelden datum des namiddaga vóór vier uren, bij
bun corpa, in garnizoen te Utrecht, tegenwoordig
moeten zijn, in uniform gekleed en voorzien van al
de voorwerpen van kleeding en uitrusting, door ben
bg han vertrek mot groot verlof medegenomen,
alsmede van haDne verlofpasson en zakboekjes.
De bedoolde verlofgangers behooren zich mitsdien
vóór of op den dag van bet vertrek naar hUD corps,
voorzien van bon verlofpas, tor plaatselrke Secretarie
alhier aan te melden tot het ontvangen van een
vervoerbewija en, dosverlangd, van het ban toekomend
daggeld; terwgl zij voorts verplicht zijn, bijaldion
ziekte of andere wettige redenen hen mochten ver
hinderen aan deze oprotpiDg te voldoen daarvan
tijdig tor Secretarie voormeld kennis to geven, in
bet eerste geval onder overlegging van eene ge
neeskundige verklaring, onder gohoudenhoid echter
zich na bun herstel onverwgld bg hun corps to
vervoegen.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
a8 Mei 1897. F. WAS.
Herplaatsing wegens misstelling.)
„Jan De Wit" laat zich in een zijner
„Brieven uit de Hoofdstad" aan de Prov.
Drentsche en Asser Courant aldus uit over
de candidatuur voor de Tweede Kamer
voor Amsterdam van den Leiüenaar den
heer C. H. Kouw, dien hg een „tan-men
werkman" noemt, dien men tegenover nie3
mand meer of minder dan dr. Schaepman
moet uitspelen:
Het bad zeer goed kunnen zyn, dat district I
candidaatloos ware geworden. Aanbevolen
waren de heeren Kerdyk en Holdt, maar na
het afspringen van het compromis kon eerst
genoemde onmogelgk tegenover mr. Fokker,
den candidaat der radicalen, in het kryt
treden en bedaokto bg derhalve voor de eer.
Ook van Holdt wist men, dat hg hier geen
candidatuur zou aanvaarden
Gelukkig had men ontdekt, - misschien
had de heer Heldt tot die ontdekking mee
geholpen dat er in Leiden nog een zekere
heer C. H. Kouw woonde, die onder-voorzitter
was van het Ned. Werkliedenverbond. Men
liet den man uit Leiden overkomen en presen
teerde hem nu aan de vrijzinnige kiezers
van district I, waarin het Paleis, de Beurs
en het stadhuis gelegen zgn, als de candidaat
bg uitnemendheid. De man viel mee, ik heb
een lid van district I gesproken, die in
wollen goederen doet - in district I doet
iedereen in het een of ander - en verbaas!
stond. dat een gewone werkman zoo mooi
kon praten. Toen ik hem er op wees, dat
deze werkman zou komen te staan tegenover
den candidaat der radicalen en „Liberale Unie"-
mannen, antwoordde hg, dit deze in het
district niets te vertellen hadden, mair dat
men nu zeker was van den steun van „Grond
wet" en het Handelsblad.
Arme Kouw, als hg met zulke remorqueurs
de Kamer wordt binnengesleept!
En toch is er een tgd geweest, dat Heldt
en Kouw met het roodste roode krgt stonden
aangeteekend bg dezelfde mannen, die hem
nu een candidatuur aanbieden of die zeiven
verdedigen. Maar dat is vyf en twintig jaren
geleden en er waren toen nog geen liberalen,
die volgens den heer Van Houten een soort
van tamme socialisten waren geworden. Wie
toen van uitbreiding van kiesrecht durfde
praten was een communard en wie over
rechten van den werkman durfde spreken
was een „internationale". Nu worden Heldt
en Kouw door de pelsjassen-vereoniglng en
het Handelsblad gedragen naar de Tweede
Kamer! Ja, die oude hagedis, die Heine in
de kloven der Appengnen ontmoette en waar
van hg zoo geestig in zgn „Italiaansche reis"
weet te vertellen, bad gelyk, dat alles in de
wereld voorwaarts gaat en dat er zoo nu en
dan een natuur-avancement plaats griipt.
De Amst. Volksbode, wijzende op het samen
gaan der anti-revolutionnairen en
Roomachen, acht bet niet onmogelijk,
dat Schaepman de man m onzen Staat zal
zgn, als in de Nieuwe Kerk onze jeugdige
Koningin zal worden gekroond. En met onwaar-
schyniyk zal bg dan vertegenwoordiger van
onze hoofdstad zgn, want zgn kansen staan
in district I te Amsterdam zeer schoon l In
de boeken der historie zal als een eenig feit
kunnen worden vermeld, dat Calvinisten van
zuiver bloed (naar zy meeDden) dezen lauwer
om zgn hoofd hebben gevlochten. Rome, dat
Kuyper steunt om zichzelf, houdt tegelijk
Lobman tot vriend, opdat de fractie van dezen
ook van hare genade leere leven. Yan daar
de steun aan Van Dedem in Zwolle, en aan
Van Limburgb Stirum in Schiedam. Maar,
opdat Lobman weer niet te zeer tegenover
Kuyper worde gerugsteund, laat zy Quarles
iQ Hilversum los.
Ia een beschouwing over het wenschelyke
der afvaardiging van werklieden
naar de Tweede Kamer, merkt He Tijd op,
dat Heldt eigenlijk niets anders is dan een
„liberale mynheer". Niet, dat het hem aan
goeden wil ontbrak, doch zgn échec is volgens
dat blad te wyttn aan de samenkoppeling
van twee woorden, die in onze wetgeving
geen zin heeft en daarom in het belang van
oerlgkheid en oprechtheid dient vermeden te
worden.
Wy beweren volstrekt niet, dat het niet
wen8cbeiyk woz9n zou, ja, m de omstandig
heden, waarin wy leven, tot zekere hoogte
echter oaontbeerlyk, voor do thans te ver
kiezen Kamer mannen beschikbaar te hebbeD,
die in het byzonder vertrouwd zgn met de
nooden, wenschen, strevingen der arbeidende
klasse. Als volksvertegenwoordigers zullen,
naar wy overtuigd z(jn, meerdere leiders
an werkliedenverenigingen om 't oven of
zg tot den werkmansstand behooren of niet
diensten kunnen bewyzen. Waartegen wy
enkel meenen te moeten waarschuwen, dat
is de zonderlinge opvatting, die in het ver-
krygen der kiesbevoegdheid door de loden van
hetgeen men - geheel ten onpasals
„den vierden stand" aanduidt, een reden doet
vinden om te beweren, dat er nu ook in de
Kamers gekozenen uit dien „stand" als
zoodanig, behooren plaats te nemen.
Uit De Standaard:
lo. Algemeen is de indruk, dat dusver de
verkiezingen een betrekkei yk kalm
verloop hebben.
In sommige organen dook wel reeds het
electorale jargon op, maar toch heeft het
nog mets van wat in vroeger jaren gedebi
teerd werd.
Da „pane3lzager" is, voor zoover ons bekend,
nog niet op de proppen gekomen.
En niet een orgaan der pers, maar een
Minister der Kroon was het, die zgn politieken
tegenstander beschuldigde van „gehuichelde
volksliefde".
Die betrekkelgke kalmte is dan ook wel te
begrypen.
Wie het binnen druk heeft, vindt geen tyd
om veel zwier op stoop te gaan maken; en
schi'.r alle partgen en fracties van partgen
hebben zooveel in eigen binnenkamer te stellen,
dat er voor het buitenwerk haast geen tgd
overschiet.
Daar komt dan bg, dat meer dan één party
eigenlgk niet recht weet, op wat deun ze
zal zingen.
De kiezers zgn niet meer de oude bekende
massa, maar voor de grootste helft een onbe
kende grootheid geworden.
Wie onhandig zgn spel inzet, kan dus licht
afstooten wie hg juist lokken wil.
Eerst bg de herstemmingen zal de toon
beslister zgn.
En wat ook meerekent, men staat niet voor
éón of twee concrete vraagstukken, maar voor
een gene ale politieke actie, die zich niet leent
tot scherpe concrete tegenstelling.
Eerst heeft men het met Protectie en
Yryhandel beproefd.
Maar ook daarmee ving men weinig anders
dan snip.
„Tegen graanrechten", heette het toen enger,
maar ook die vlieger wil niet opgaan.
Of zal byv. de Nieuwe Rotterdammer nu
advi8eeren, om bg herstemming Zyima los te
laten en Mackay te steunen?
2o. Men keek er vreemd van op, dat in
de formulieren van opgave, in
strijd met de kieswet, van voornamen
en r.iet van voorletters gesproken werd.
Toch is ook hierover te Groningen eenig
licht opgegaan.
Een ooggetuige verzekert ons toch, dat Mr.
Van Houten daar sprak, niet van Kuyper, ook
niet van Dr. Kuyper, en zelfs niet van Dr.
A. Kuyper, maar met een zweam van lach
op de lippen sprak van Abraham Kuyper.
Nu is het ook aan Mr. Van Houten bekend,
hoe juist die Bybelsche voornaam van „Abra
ham" reeds honderd malen op allerlei manier
als spotmiddel dienst deed, heel de gamma
door van het „o, Vader Abraham!" tot het
laffe „Brammetje" toe.
Mag nu niet ondersteld, dat een Minister
der Kroon zich er toe verlaagd zal hebber,
om door dit versleten spotmiddel op de lach
spieren van zgn gehoor te hebben willen
werken, tot wat andere conclusie wil men
dan komen, dan dat deze Staatsman met zoo
ongemeene voorliefde voor voornamen behept
is, dat hg zelfs zgn politieken tegenstander
er publiek de eere van wilde gunnen?
Beleefdheidshalve zal hg uit dien hoofde
ook van ons verwachten, dat wg de S van
zgn voornaam voortaan voluit zullen schrgven.
Toch moeten wo hem hierin tot ons leed
wezen teleurstellen.
Mr. Van Houten klmkt ons deftiger, en bg
staatslieden van zgn rang verliezen we niet
gaarne den deftigen vorm uit het oog.
In het weekblad De Amsterdammer wordt
een hoofdartikel gewyd aan de zaak van de
jeugdige ziekenverpleegster in het
krankzinnigengesticht „Meerenberg", die door
de Haarlemsche rechtbank tot één maand
hechtenis is veioordeeld, omdat zg, een patiënte
een bad gevonde, zich niet voldoende van de
temperatuur van het water had overtuigd,
zoodat de patiënte door de to hooge tempera
tuur van dat water zoodanige brandwonden
had gekregen, dat zy aan de gevolgen is
overleden.
Het blad wyst er met nadruk op, dat ge
bleken is, hoe bedoelde verpleegster, negen
tien jaren oud, reeds in de storende klasse
was geplaatst meermalen alleen; hoe zy
ten gevolge van haar trouwe plichtsvervulling
zoo vermoeid was gewordeD, dat zy reeds op
1 Maart voor 1 April haar ontslag had aan
gevraagd; hoa zy wel met de hand de warmte
van bet water had beproefd, maar dat dit
gewoonte was, omdat het gebruikmaken van
den thermometer (volgens getuigenis van dr.
Van Deventer) voor deze patiënten vaak ge-
vaarlgk kan zgn; en hoe er, door een zeer
bgzondere icrichtiog der buizan voor aanvoer
van warm water, condentie water van booge
temperatuur plotseling kan worden aange
bracht, een feit, der verpleegstor onbtkend,
terwyi dr. Van Daventer ook moest verklaren
niet te weten op welke tydstippen dit kon
gebeuren.
Toen de verpleegster het water in het bad
liet, was het niet te warm. Da zaak komt
dus volgens het weekblad hierop neer, dat
het jonge meisje, op de gewone wyze haar
plicht vervullende, niet vermoed heaft, wat
Diemand in het gesticht scheen te vermoeden,
dat het badwater van bet krankzinnigenge
sticht zelf iets krankzinnigs had gek ragen,
zoodat zgn temperatuur van het normale,
52 gr., inééns op 82 gr. oversprong.
Het blad is het dan ook eens met de vraag,
door jonkvr. De Bosch Kemper in de Haar
lemsche Courant gesteld, nl. of de schuld niet
veel meer lag bg degenen, die der onervarene
zulk een werk opdroegen. In een grooto in
richting moest h. i. het werk zóó worden
ingedeeld, dat er met iedere draagkracht
rekening wordt gehouden. Wordt dat niet
gedaan, dan rust by voorkomend ongeluk de
hoofdschuld bg de directie, niet bg haar, die,
zooals mon weten kon, niet bekwaam voor
het werk was.
Het weekblad voegt hieraan toe:
„Van het besef, dat dit alles behoort ovor-
wogen te worden, vinden wy in de verslagen
der dagbladen geen enkel spoor. Wel daaren
tegen heeft de officier van justitie, na zyn
requisitoir, den lof van „Meerenberg" gezongen,
als wilde hg zeggen: Wg zullen u, door mej.
Van Steen schuldig te verklaren en eens een
flinke straf te eischen, bewyzeD, hoe wy
en ik, officier van justitie, in 't byzonder
waken voor den goeden naam van 't gesticht.
Nu, de Haarlemsche officier van justitie
kon na hetgeen ook over den beer Retbaan
Macaró als inspecteur van „Meerenberg" in
zyn qualiteit van officier van justitie gesproken
en geschreven is, allicht, geheel onwillekeurig,
tot groote gestrengheid geneigd zich betooneo,
en wy zullen de laatste zyn, om zulk een
ernstige opvatting van zgn ambt te misprijzen.
Maarheelt de officier van justitie zich
niet vergist? Wie daar voor de rechtbank
had behooren te staan, zelfs o f er iemand
voor de rechtbank had moeten geroepen
worden, wtten wg niet, maar zoo ja, zeker
niet juffrouw Van Steen.
En, ook deze opmerking zg ons veroorloofd:
Indien de lof, de roem van de verpleging op
Mek ran berg moest gezongen worden, was deze
gelegenheid daartoe wel de meest geschikte,
nu daar als een beklaagde stondeen meisje,
dat tusschen haar l?de en 19de jaar twintig
maanden, en vaak alléén, in haar
afdeeling verpleegster was geweest in dat
krankzinnigengesticht
Het ia te denken - en wy hopen het van
harte dat deze jeugdige veroordeelde ia
hooger beroep zal komen, en, wat wy nog
hartelgker hopen, dat zy zal worden vry-
gesproken. Want het zal geen gering voordeel
zyn te mogen constateeren, dat het recht
van de rechtbank ton slotte, ook in dit
geval, overeenkomt met het rechtsgevoel
van de natie, hetwelk, voor zoover wy hebben
kunnen nagaan, ten krachtigste protesteert
tegen het vonnis, door de Haarlemsche wet
geleerden geêischt en govold.
De heer W., te N., schryft in De Opmerker:
„De Haagsche adjunct-archivaris beeft zich,
lietzy dan gevraagd of ongevraagd, beziggehou
den mot het ontwerpen van een wapen
voor H. M. de Koningin. Hy geeft een
beschryving van zyn ontwerp in de bladen en
begint die als volgt:
„In het ontwerp is het schild ruitvormig
volgens de regelen der heraldiek, wyl het
hier een Vrouwspersoon betreft."
Dit is minder juist. Wanneer er gestaan
had „volgens de regelen der 16do-eeuwsche
heraldiek", dan ware het beter geweest. Doch
waarom nu juist een gebruik uit een tyd,
47)
O ja, mevrouw, en nog over veel andere
dingen!" luidde het antwoord.
Over welke dingen dan? Over vogels of
schelpen misschien?"
Ja, mevrouw, ook over vogels en schelpen,
maar hy leert mg ook nog zooveel andere
dingen, waarvan ik vroeger nooit gehoord
had. Tbérè3e is altyd zoo onvriendelgk tegen
my. Ze zegt, dat ik zoo onnoozel en onwillig
ben, maar mynheer George weet wel beter."
En wat hoeft hy u dan geleerd, dat ge
vroeger nog niet wist?" vroeg Rosa met be
langstelling.
Mynheer George heeft my zooveel ge
leerd over Onzen Lieven Heer en over den
Engelbewaarder. Hy heeft mg ook liedjes
geleerd, maar hy heeft ze my nog niet voor
gezongen. Hy heeft m\J alleen de woorden
voorgezegd, maar zyn stem klonk byna zoo
welluidend als muziek.
Rosa had met een zonderlinge ontroering
naar het kleine meisje geluisterd, en lang
zamerhand kwam ze tot de overtuiging, dat
George niet alleen geenszins zoo onnoozel was,
als men hem haar altyd had voorgesteld
(want dit was haar al gebleken uit den brief,
dien hy tot haar gericht had en dien zy nog
dikwyis had voorgelezen), maar dat hy over
vele dingen nadacht, die ze te voren nooit had
vermoed, en tevens, dat George haar be
schouwde als iemand, die Diet in staat was
hem te begrypen en naar waarde te schatten.
Zou hy werkelijk bg zyn plan biyven en
haar voor altgd gaan verlaten? Rosa kon niet
zonder onrust hieraan denken.
Was dan deze eene week, gedurende welke
George tegenover haar alleen een koele be
leefdheid ia acht had genomen, voldoende ge
weest, om haar gevoelens togenover hem
derwyze te veranderen, dat zg zyn aanstaand
vertrek begon te betreuren? Toch was het
al9of een inwendige stem haar zeide, dat het
niet goed zou zgn, als George vertrok, en ze
begon nu de korte oogenblikken, waarop
George zich in haar gezelschap bevond en
beiden eenige woorden met elkaar wisselden,
als de beste oogenblikken van den dag te
beschouwen. Soms, wanneer ze haar oogen
op hem kon vestigen, zonder dat by het be
merkte, trof het haar, dat zyn voorkomen
haar minder weerzin inboezemde dan in den
beginne. In nadenken verzoDken, bleef ze
eenigen tyd naast de kleiDe Bemardiüa zitten,
totdat de stem van het kleine meisje haar
tot de werkeiykheid terugriep.
Nu ga ik myn geitjes weer weiden op
de heide daarginder, achter de boomen," zei
Bemardina. „Wy gaan daar altgd om dezen
tyd van den dag heen, omdat mynheer
George dan gewoonlijk daar voorbgkomt
met zyn jachthond. Hg heeft mg beloofd,
om mg vandaag de geschiedenis te vertellen
van een klein herderinnetje evenals ik, dat
zeer lang geleden geleefd heeft en als een
groote heilige is gestorven. Weet u wel,
mevrouw, dat ook eenvoudige boerinnetjes
groote heiligen kunnen worden?.Komt u
ook mee om te luisteren naar de geschiedenis,
die mijnheer George my vertellen zal?"
Neen, Bemardina, ik meet nu noodzake-
lyk naar huis terug, maar waar kan ik u
morgen met uw geitjes ontmoeten? Ik zal
dan zorgen u te vinden, en dan moet gy my
die geschiedenis ook eens vertellen."
Ik zal beneden aan de beek wachten,
mevrouw, déar, waar de beek langs het bosch
loopt. Tot weerziens, mevrouw!"
Na deze woorden groette het kleine meisje
en verwyderde zich met haar geitjes, terwy!
Rosa naar huis terugkeerde.
Onophoudeiyk dacht Rosa na over de
woorden in den brief van George. Was het
dan die eene blik geweest, die onherroepeiyk
over beider toekomst had beslist? Ze had
ongelgk gehad de gevoelens van afkeer
te doen blgken, die zy voor George gekoes
terd had; dat zag ze nu duidelyk in. Nu
hadden die gevoelens plaats gemaakt voor
geheel andere indrukken. Nu begon ze het
zicbzelvo te verwyter., dat ze aan dien afkeer
te veel had toegegeven, en maar al te gemak-
keiyk had geloof geslagen aan de onwelwil
lende geruchten, die omtrent hem ld omloop
waren.
Tevergeefs vroeg ze nu zichzelve af, wat
haar thans te doen stond. George scheen nu
werkelijk wederkeerig een afkeer voor baar
te hebbeD opgevat. Haar pogingen, om een
geregeld gesprek met hem aan te knoopen,
ontmoetten by hem geen de minste tegemoet
koming of belangstelling. Rosa was daarover
zeer ontevreden, en het gelukte haar niet,
haar toorn te bedwingen, hoewel ze begreep,
dat George daardoor in de meening zou ver
sterkt worden, dat z(jn tegenwoordigheid haar
ontevredenheid opwekte.
Men zal zich misschien er over verwonderen,
dat Rosa in deze moeilijke omstandigheden
niet dadelijk naar haar tante ging, om deze
te raadplegen, of dat ze haar ten minste
niet per brief van den toestand in kennis
stelde. Maar de vrees, om daardoor misschien
den beslissenden stap te verhaasten, deed haar
het stilzwygen bewaren. Misschien zou haar
tante zich wel in geweten verplicht gevoelen,
om den ouders van George alles mede te
deelen, en ook haar eigen ouders van den
ongelukkigen toestand op de hoogte te brengen,
en Rosa was zoo bevreesd voor hun tus-
schenkomst, zoowel voor het geval, dat zy de
scheiding onherroepeiyk zouden willen makeD,
als voor bet geval, dat zy pogingen in het
werk zouden stellen, om George op zyn be
sluit te doen terugkomen.
Den volgenden morgen verscheen mevrouw
Lescalle op „Belbousquet," en Rosa's vrees
voor de inmenging van haar ouders was zóó
groot, dat ze zich wist te beheerschen, en haar
moeder met een vrooiyk gezicht wist to
ontvangen. Mevrouw Lescalle was blykbaar
voldaan over hetgeen Rosa haar mededeelde,
en hoewel Thérèse haar in de keuken eenige
woorden over George had toegefluisterd, en
haar te verstaan had gegeven, dat de echt
genoot van haar kind een somber en zonder
ling mensch was, en dat Rosa ongetwyfeld
spoedig ziek zou worden, als ze moest voort
gaan met zulk een onuitstaanbaar leven te
leiden, bleef mevrouw Lescalle toch iQ de
meening, dat Rosa met haar lot bedt
tevreden was.
Toen Rosa haar verlangen had te kennen
gegeveD, nog eenigen tyd op „Belbousquet"
te biyven, riep ze verwonderd uit:
Maar hoe is het toch mogeiyk, dat ge
hier zoolang kunt biyven, zonder u te ver
velen l Ge kunt toch evengoed by ons in de
stad komen wonen, totdat op het kasteel
„La Pinède" alles in orde is gebracht! Thérèse
heeft mg gezegd, dat George zoo zonderling
doet, maar onder ons gezegd geloof ik er niets
van. Ge moet by ons komen logeeren, totdat
graaf De Védolles met zyn familie van hun
reis terug zyn. Zyt ge dan niet verlangend
om uw nieuwe toiletten te dragen? Ik heb
de geheele collectie ia myn eigen kleerkast
bewaard."
Ik weet zeker, mama, dat George veel
liever hier blyft dan naar de stad terug te
gaan. Het bevalt hem hier buiten zoo goed.
Hy maakt hier zulke groote wandelingen op
de bergen en in de bosschen, on vandaag is
hy juist op de jacht. Het spyt mg zoo, dat
u hem niet hebt aangetroffen."
Laat hy u dikwyis zoolang alleen alt
vandaag
O neen, mama, maar ik geloof, dat taty
u heeft hooren aankomen, en toen
Wordt vervolgd.)