N°. 11432 I>oii<ler<l»g 3 Juni. AM 897. $eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT." Feuilleton. Jonkvrouw Denise. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZEB COURAOTi Voor Lolden per 3 maanden, 1.10, JVanco per post1.40. AJfeonderlyke Nommera 0.05. PBIJS DEB AD VEB'i'KN TJÜN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17J. Grooter® letters naar plaatsruimte. Voor bet lncasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. OiHoiëele Kennisgeyingen. KENNISGEVING. NATIONALE MILITIE. Oproeping tot den werkelljken dienst. De Burgemeester van Leiden, Qozien de oiroulaire van den beer Commiaearie der Koningin in de proviccie Zuid-Holland, dd. 14 April 11., Proviociaal blad No. 30, betreffende de oproeping in aotivitoit van milicien-verlofgangera der lichtingen van 1S9S, 1894 en 1895 Brengt ter kennis van de milicien-verlofgaDgera, JAN MOOTEN en PIETEB JOHANNES GEYSMAN, lotelingen ran de lichting van 1895, onder No. 10, eerstgenoemde uit deze gemeente, en laatstgenoemde uit do gemeente Oegatgeeat, beiden behoorende tot bet corps Genietroepen, dat zij, kr&chtena art. 125 der Militiewot, tot den werkelijken dienst worden opgeroepen, teB einde gedurende bet tijdvak van 9 Juni tot en met 13 Jnli aauet. io den wapenhandel to worden geoefend, zullende zij daartoe op eerat- gemelden datum des namiddaga vóór vier uren, bij bun corpa, in garnizoen te Utrecht, tegenwoordig moeten zijn, in uniform gekleed en voorzien van al de voorwerpen van kleeding en uitrusting, door ben bg han vertrek mot groot verlof medegenomen, alsmede van haDne verlofpasson en zakboekjes. De bedoolde verlofgangers behooren zich mitsdien vóór of op den dag van bet vertrek naar hUD corps, voorzien van bon verlofpas, tor plaatselrke Secretarie alhier aan te melden tot het ontvangen van een vervoerbewija en, dosverlangd, van het ban toekomend daggeld; terwgl zij voorts verplicht zijn, bijaldion ziekte of andere wettige redenen hen mochten ver hinderen aan deze oprotpiDg te voldoen daarvan tijdig tor Secretarie voormeld kennis to geven, in bet eerste geval onder overlegging van eene ge neeskundige verklaring, onder gohoudenhoid echter zich na bun herstel onverwgld bg hun corps to vervoegen. Leiden, De Burgemeester voornoemd, a8 Mei 1897. F. WAS. Herplaatsing wegens misstelling.) „Jan De Wit" laat zich in een zijner „Brieven uit de Hoofdstad" aan de Prov. Drentsche en Asser Courant aldus uit over de candidatuur voor de Tweede Kamer voor Amsterdam van den Leiüenaar den heer C. H. Kouw, dien hg een „tan-men werkman" noemt, dien men tegenover nie3 mand meer of minder dan dr. Schaepman moet uitspelen: Het bad zeer goed kunnen zyn, dat district I candidaatloos ware geworden. Aanbevolen waren de heeren Kerdyk en Holdt, maar na het afspringen van het compromis kon eerst genoemde onmogelgk tegenover mr. Fokker, den candidaat der radicalen, in het kryt treden en bedaokto bg derhalve voor de eer. Ook van Holdt wist men, dat hg hier geen candidatuur zou aanvaarden Gelukkig had men ontdekt, - misschien had de heer Heldt tot die ontdekking mee geholpen dat er in Leiden nog een zekere heer C. H. Kouw woonde, die onder-voorzitter was van het Ned. Werkliedenverbond. Men liet den man uit Leiden overkomen en presen teerde hem nu aan de vrijzinnige kiezers van district I, waarin het Paleis, de Beurs en het stadhuis gelegen zgn, als de candidaat bg uitnemendheid. De man viel mee, ik heb een lid van district I gesproken, die in wollen goederen doet - in district I doet iedereen in het een of ander - en verbaas! stond. dat een gewone werkman zoo mooi kon praten. Toen ik hem er op wees, dat deze werkman zou komen te staan tegenover den candidaat der radicalen en „Liberale Unie"- mannen, antwoordde hg, dit deze in het district niets te vertellen hadden, mair dat men nu zeker was van den steun van „Grond wet" en het Handelsblad. Arme Kouw, als hg met zulke remorqueurs de Kamer wordt binnengesleept! En toch is er een tgd geweest, dat Heldt en Kouw met het roodste roode krgt stonden aangeteekend bg dezelfde mannen, die hem nu een candidatuur aanbieden of die zeiven verdedigen. Maar dat is vyf en twintig jaren geleden en er waren toen nog geen liberalen, die volgens den heer Van Houten een soort van tamme socialisten waren geworden. Wie toen van uitbreiding van kiesrecht durfde praten was een communard en wie over rechten van den werkman durfde spreken was een „internationale". Nu worden Heldt en Kouw door de pelsjassen-vereoniglng en het Handelsblad gedragen naar de Tweede Kamer! Ja, die oude hagedis, die Heine in de kloven der Appengnen ontmoette en waar van hg zoo geestig in zgn „Italiaansche reis" weet te vertellen, bad gelyk, dat alles in de wereld voorwaarts gaat en dat er zoo nu en dan een natuur-avancement plaats griipt. De Amst. Volksbode, wijzende op het samen gaan der anti-revolutionnairen en Roomachen, acht bet niet onmogelijk, dat Schaepman de man m onzen Staat zal zgn, als in de Nieuwe Kerk onze jeugdige Koningin zal worden gekroond. En met onwaar- schyniyk zal bg dan vertegenwoordiger van onze hoofdstad zgn, want zgn kansen staan in district I te Amsterdam zeer schoon l In de boeken der historie zal als een eenig feit kunnen worden vermeld, dat Calvinisten van zuiver bloed (naar zy meeDden) dezen lauwer om zgn hoofd hebben gevlochten. Rome, dat Kuyper steunt om zichzelf, houdt tegelijk Lobman tot vriend, opdat de fractie van dezen ook van hare genade leere leven. Yan daar de steun aan Van Dedem in Zwolle, en aan Van Limburgb Stirum in Schiedam. Maar, opdat Lobman weer niet te zeer tegenover Kuyper worde gerugsteund, laat zy Quarles iQ Hilversum los. Ia een beschouwing over het wenschelyke der afvaardiging van werklieden naar de Tweede Kamer, merkt He Tijd op, dat Heldt eigenlijk niets anders is dan een „liberale mynheer". Niet, dat het hem aan goeden wil ontbrak, doch zgn échec is volgens dat blad te wyttn aan de samenkoppeling van twee woorden, die in onze wetgeving geen zin heeft en daarom in het belang van oerlgkheid en oprechtheid dient vermeden te worden. Wy beweren volstrekt niet, dat het niet wen8cbeiyk woz9n zou, ja, m de omstandig heden, waarin wy leven, tot zekere hoogte echter oaontbeerlyk, voor do thans te ver kiezen Kamer mannen beschikbaar te hebbeD, die in het byzonder vertrouwd zgn met de nooden, wenschen, strevingen der arbeidende klasse. Als volksvertegenwoordigers zullen, naar wy overtuigd z(jn, meerdere leiders an werkliedenverenigingen om 't oven of zg tot den werkmansstand behooren of niet diensten kunnen bewyzen. Waartegen wy enkel meenen te moeten waarschuwen, dat is de zonderlinge opvatting, die in het ver- krygen der kiesbevoegdheid door de loden van hetgeen men - geheel ten onpasals „den vierden stand" aanduidt, een reden doet vinden om te beweren, dat er nu ook in de Kamers gekozenen uit dien „stand" als zoodanig, behooren plaats te nemen. Uit De Standaard: lo. Algemeen is de indruk, dat dusver de verkiezingen een betrekkei yk kalm verloop hebben. In sommige organen dook wel reeds het electorale jargon op, maar toch heeft het nog mets van wat in vroeger jaren gedebi teerd werd. Da „pane3lzager" is, voor zoover ons bekend, nog niet op de proppen gekomen. En niet een orgaan der pers, maar een Minister der Kroon was het, die zgn politieken tegenstander beschuldigde van „gehuichelde volksliefde". Die betrekkelgke kalmte is dan ook wel te begrypen. Wie het binnen druk heeft, vindt geen tyd om veel zwier op stoop te gaan maken; en schi'.r alle partgen en fracties van partgen hebben zooveel in eigen binnenkamer te stellen, dat er voor het buitenwerk haast geen tgd overschiet. Daar komt dan bg, dat meer dan één party eigenlgk niet recht weet, op wat deun ze zal zingen. De kiezers zgn niet meer de oude bekende massa, maar voor de grootste helft een onbe kende grootheid geworden. Wie onhandig zgn spel inzet, kan dus licht afstooten wie hg juist lokken wil. Eerst bg de herstemmingen zal de toon beslister zgn. En wat ook meerekent, men staat niet voor éón of twee concrete vraagstukken, maar voor een gene ale politieke actie, die zich niet leent tot scherpe concrete tegenstelling. Eerst heeft men het met Protectie en Yryhandel beproefd. Maar ook daarmee ving men weinig anders dan snip. „Tegen graanrechten", heette het toen enger, maar ook die vlieger wil niet opgaan. Of zal byv. de Nieuwe Rotterdammer nu advi8eeren, om bg herstemming Zyima los te laten en Mackay te steunen? 2o. Men keek er vreemd van op, dat in de formulieren van opgave, in strijd met de kieswet, van voornamen en r.iet van voorletters gesproken werd. Toch is ook hierover te Groningen eenig licht opgegaan. Een ooggetuige verzekert ons toch, dat Mr. Van Houten daar sprak, niet van Kuyper, ook niet van Dr. Kuyper, en zelfs niet van Dr. A. Kuyper, maar met een zweam van lach op de lippen sprak van Abraham Kuyper. Nu is het ook aan Mr. Van Houten bekend, hoe juist die Bybelsche voornaam van „Abra ham" reeds honderd malen op allerlei manier als spotmiddel dienst deed, heel de gamma door van het „o, Vader Abraham!" tot het laffe „Brammetje" toe. Mag nu niet ondersteld, dat een Minister der Kroon zich er toe verlaagd zal hebber, om door dit versleten spotmiddel op de lach spieren van zgn gehoor te hebben willen werken, tot wat andere conclusie wil men dan komen, dan dat deze Staatsman met zoo ongemeene voorliefde voor voornamen behept is, dat hg zelfs zgn politieken tegenstander er publiek de eere van wilde gunnen? Beleefdheidshalve zal hg uit dien hoofde ook van ons verwachten, dat wg de S van zgn voornaam voortaan voluit zullen schrgven. Toch moeten wo hem hierin tot ons leed wezen teleurstellen. Mr. Van Houten klmkt ons deftiger, en bg staatslieden van zgn rang verliezen we niet gaarne den deftigen vorm uit het oog. In het weekblad De Amsterdammer wordt een hoofdartikel gewyd aan de zaak van de jeugdige ziekenverpleegster in het krankzinnigengesticht „Meerenberg", die door de Haarlemsche rechtbank tot één maand hechtenis is veioordeeld, omdat zg, een patiënte een bad gevonde, zich niet voldoende van de temperatuur van het water had overtuigd, zoodat de patiënte door de to hooge tempera tuur van dat water zoodanige brandwonden had gekregen, dat zy aan de gevolgen is overleden. Het blad wyst er met nadruk op, dat ge bleken is, hoe bedoelde verpleegster, negen tien jaren oud, reeds in de storende klasse was geplaatst meermalen alleen; hoe zy ten gevolge van haar trouwe plichtsvervulling zoo vermoeid was gewordeD, dat zy reeds op 1 Maart voor 1 April haar ontslag had aan gevraagd; hoa zy wel met de hand de warmte van bet water had beproefd, maar dat dit gewoonte was, omdat het gebruikmaken van den thermometer (volgens getuigenis van dr. Van Deventer) voor deze patiënten vaak ge- vaarlgk kan zgn; en hoe er, door een zeer bgzondere icrichtiog der buizan voor aanvoer van warm water, condentie water van booge temperatuur plotseling kan worden aange bracht, een feit, der verpleegstor onbtkend, terwyi dr. Van Daventer ook moest verklaren niet te weten op welke tydstippen dit kon gebeuren. Toen de verpleegster het water in het bad liet, was het niet te warm. Da zaak komt dus volgens het weekblad hierop neer, dat het jonge meisje, op de gewone wyze haar plicht vervullende, niet vermoed heaft, wat Diemand in het gesticht scheen te vermoeden, dat het badwater van bet krankzinnigenge sticht zelf iets krankzinnigs had gek ragen, zoodat zgn temperatuur van het normale, 52 gr., inééns op 82 gr. oversprong. Het blad is het dan ook eens met de vraag, door jonkvr. De Bosch Kemper in de Haar lemsche Courant gesteld, nl. of de schuld niet veel meer lag bg degenen, die der onervarene zulk een werk opdroegen. In een grooto in richting moest h. i. het werk zóó worden ingedeeld, dat er met iedere draagkracht rekening wordt gehouden. Wordt dat niet gedaan, dan rust by voorkomend ongeluk de hoofdschuld bg de directie, niet bg haar, die, zooals mon weten kon, niet bekwaam voor het werk was. Het weekblad voegt hieraan toe: „Van het besef, dat dit alles behoort ovor- wogen te worden, vinden wy in de verslagen der dagbladen geen enkel spoor. Wel daaren tegen heeft de officier van justitie, na zyn requisitoir, den lof van „Meerenberg" gezongen, als wilde hg zeggen: Wg zullen u, door mej. Van Steen schuldig te verklaren en eens een flinke straf te eischen, bewyzeD, hoe wy en ik, officier van justitie, in 't byzonder waken voor den goeden naam van 't gesticht. Nu, de Haarlemsche officier van justitie kon na hetgeen ook over den beer Retbaan Macaró als inspecteur van „Meerenberg" in zyn qualiteit van officier van justitie gesproken en geschreven is, allicht, geheel onwillekeurig, tot groote gestrengheid geneigd zich betooneo, en wy zullen de laatste zyn, om zulk een ernstige opvatting van zgn ambt te misprijzen. Maarheelt de officier van justitie zich niet vergist? Wie daar voor de rechtbank had behooren te staan, zelfs o f er iemand voor de rechtbank had moeten geroepen worden, wtten wg niet, maar zoo ja, zeker niet juffrouw Van Steen. En, ook deze opmerking zg ons veroorloofd: Indien de lof, de roem van de verpleging op Mek ran berg moest gezongen worden, was deze gelegenheid daartoe wel de meest geschikte, nu daar als een beklaagde stondeen meisje, dat tusschen haar l?de en 19de jaar twintig maanden, en vaak alléén, in haar afdeeling verpleegster was geweest in dat krankzinnigengesticht Het ia te denken - en wy hopen het van harte dat deze jeugdige veroordeelde ia hooger beroep zal komen, en, wat wy nog hartelgker hopen, dat zy zal worden vry- gesproken. Want het zal geen gering voordeel zyn te mogen constateeren, dat het recht van de rechtbank ton slotte, ook in dit geval, overeenkomt met het rechtsgevoel van de natie, hetwelk, voor zoover wy hebben kunnen nagaan, ten krachtigste protesteert tegen het vonnis, door de Haarlemsche wet geleerden geêischt en govold. De heer W., te N., schryft in De Opmerker: „De Haagsche adjunct-archivaris beeft zich, lietzy dan gevraagd of ongevraagd, beziggehou den mot het ontwerpen van een wapen voor H. M. de Koningin. Hy geeft een beschryving van zyn ontwerp in de bladen en begint die als volgt: „In het ontwerp is het schild ruitvormig volgens de regelen der heraldiek, wyl het hier een Vrouwspersoon betreft." Dit is minder juist. Wanneer er gestaan had „volgens de regelen der 16do-eeuwsche heraldiek", dan ware het beter geweest. Doch waarom nu juist een gebruik uit een tyd, 47) O ja, mevrouw, en nog over veel andere dingen!" luidde het antwoord. Over welke dingen dan? Over vogels of schelpen misschien?" Ja, mevrouw, ook over vogels en schelpen, maar hy leert mg ook nog zooveel andere dingen, waarvan ik vroeger nooit gehoord had. Tbérè3e is altyd zoo onvriendelgk tegen my. Ze zegt, dat ik zoo onnoozel en onwillig ben, maar mynheer George weet wel beter." En wat hoeft hy u dan geleerd, dat ge vroeger nog niet wist?" vroeg Rosa met be langstelling. Mynheer George heeft my zooveel ge leerd over Onzen Lieven Heer en over den Engelbewaarder. Hy heeft mg ook liedjes geleerd, maar hy heeft ze my nog niet voor gezongen. Hy heeft m\J alleen de woorden voorgezegd, maar zyn stem klonk byna zoo welluidend als muziek. Rosa had met een zonderlinge ontroering naar het kleine meisje geluisterd, en lang zamerhand kwam ze tot de overtuiging, dat George niet alleen geenszins zoo onnoozel was, als men hem haar altyd had voorgesteld (want dit was haar al gebleken uit den brief, dien hy tot haar gericht had en dien zy nog dikwyis had voorgelezen), maar dat hy over vele dingen nadacht, die ze te voren nooit had vermoed, en tevens, dat George haar be schouwde als iemand, die Diet in staat was hem te begrypen en naar waarde te schatten. Zou hy werkelijk bg zyn plan biyven en haar voor altgd gaan verlaten? Rosa kon niet zonder onrust hieraan denken. Was dan deze eene week, gedurende welke George tegenover haar alleen een koele be leefdheid ia acht had genomen, voldoende ge weest, om haar gevoelens togenover hem derwyze te veranderen, dat zg zyn aanstaand vertrek begon te betreuren? Toch was het al9of een inwendige stem haar zeide, dat het niet goed zou zgn, als George vertrok, en ze begon nu de korte oogenblikken, waarop George zich in haar gezelschap bevond en beiden eenige woorden met elkaar wisselden, als de beste oogenblikken van den dag te beschouwen. Soms, wanneer ze haar oogen op hem kon vestigen, zonder dat by het be merkte, trof het haar, dat zyn voorkomen haar minder weerzin inboezemde dan in den beginne. In nadenken verzoDken, bleef ze eenigen tyd naast de kleiDe Bemardiüa zitten, totdat de stem van het kleine meisje haar tot de werkeiykheid terugriep. Nu ga ik myn geitjes weer weiden op de heide daarginder, achter de boomen," zei Bemardina. „Wy gaan daar altgd om dezen tyd van den dag heen, omdat mynheer George dan gewoonlijk daar voorbgkomt met zyn jachthond. Hg heeft mg beloofd, om mg vandaag de geschiedenis te vertellen van een klein herderinnetje evenals ik, dat zeer lang geleden geleefd heeft en als een groote heilige is gestorven. Weet u wel, mevrouw, dat ook eenvoudige boerinnetjes groote heiligen kunnen worden?.Komt u ook mee om te luisteren naar de geschiedenis, die mijnheer George my vertellen zal?" Neen, Bemardina, ik meet nu noodzake- lyk naar huis terug, maar waar kan ik u morgen met uw geitjes ontmoeten? Ik zal dan zorgen u te vinden, en dan moet gy my die geschiedenis ook eens vertellen." Ik zal beneden aan de beek wachten, mevrouw, déar, waar de beek langs het bosch loopt. Tot weerziens, mevrouw!" Na deze woorden groette het kleine meisje en verwyderde zich met haar geitjes, terwy! Rosa naar huis terugkeerde. Onophoudeiyk dacht Rosa na over de woorden in den brief van George. Was het dan die eene blik geweest, die onherroepeiyk over beider toekomst had beslist? Ze had ongelgk gehad de gevoelens van afkeer te doen blgken, die zy voor George gekoes terd had; dat zag ze nu duidelyk in. Nu hadden die gevoelens plaats gemaakt voor geheel andere indrukken. Nu begon ze het zicbzelvo te verwyter., dat ze aan dien afkeer te veel had toegegeven, en maar al te gemak- keiyk had geloof geslagen aan de onwelwil lende geruchten, die omtrent hem ld omloop waren. Tevergeefs vroeg ze nu zichzelve af, wat haar thans te doen stond. George scheen nu werkelijk wederkeerig een afkeer voor baar te hebbeD opgevat. Haar pogingen, om een geregeld gesprek met hem aan te knoopen, ontmoetten by hem geen de minste tegemoet koming of belangstelling. Rosa was daarover zeer ontevreden, en het gelukte haar niet, haar toorn te bedwingen, hoewel ze begreep, dat George daardoor in de meening zou ver sterkt worden, dat z(jn tegenwoordigheid haar ontevredenheid opwekte. Men zal zich misschien er over verwonderen, dat Rosa in deze moeilijke omstandigheden niet dadelijk naar haar tante ging, om deze te raadplegen, of dat ze haar ten minste niet per brief van den toestand in kennis stelde. Maar de vrees, om daardoor misschien den beslissenden stap te verhaasten, deed haar het stilzwygen bewaren. Misschien zou haar tante zich wel in geweten verplicht gevoelen, om den ouders van George alles mede te deelen, en ook haar eigen ouders van den ongelukkigen toestand op de hoogte te brengen, en Rosa was zoo bevreesd voor hun tus- schenkomst, zoowel voor het geval, dat zy de scheiding onherroepeiyk zouden willen makeD, als voor bet geval, dat zy pogingen in het werk zouden stellen, om George op zyn be sluit te doen terugkomen. Den volgenden morgen verscheen mevrouw Lescalle op „Belbousquet," en Rosa's vrees voor de inmenging van haar ouders was zóó groot, dat ze zich wist te beheerschen, en haar moeder met een vrooiyk gezicht wist to ontvangen. Mevrouw Lescalle was blykbaar voldaan over hetgeen Rosa haar mededeelde, en hoewel Thérèse haar in de keuken eenige woorden over George had toegefluisterd, en haar te verstaan had gegeven, dat de echt genoot van haar kind een somber en zonder ling mensch was, en dat Rosa ongetwyfeld spoedig ziek zou worden, als ze moest voort gaan met zulk een onuitstaanbaar leven te leiden, bleef mevrouw Lescalle toch iQ de meening, dat Rosa met haar lot bedt tevreden was. Toen Rosa haar verlangen had te kennen gegeveD, nog eenigen tyd op „Belbousquet" te biyven, riep ze verwonderd uit: Maar hoe is het toch mogeiyk, dat ge hier zoolang kunt biyven, zonder u te ver velen l Ge kunt toch evengoed by ons in de stad komen wonen, totdat op het kasteel „La Pinède" alles in orde is gebracht! Thérèse heeft mg gezegd, dat George zoo zonderling doet, maar onder ons gezegd geloof ik er niets van. Ge moet by ons komen logeeren, totdat graaf De Védolles met zyn familie van hun reis terug zyn. Zyt ge dan niet verlangend om uw nieuwe toiletten te dragen? Ik heb de geheele collectie ia myn eigen kleerkast bewaard." Ik weet zeker, mama, dat George veel liever hier blyft dan naar de stad terug te gaan. Het bevalt hem hier buiten zoo goed. Hy maakt hier zulke groote wandelingen op de bergen en in de bosschen, on vandaag is hy juist op de jacht. Het spyt mg zoo, dat u hem niet hebt aangetroffen." Laat hy u dikwyis zoolang alleen alt vandaag O neen, mama, maar ik geloof, dat taty u heeft hooren aankomen, en toen Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5