N°. 11418 Maandag IT Mei." Ao.1897 feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (gen- en feestdagen, uitgegeven* Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Jonkvrouw Denise. LEIDSCH FELJS DEZES COUBANTi Voör Leiden per 3 maanden. r r f I.IOi Franco per posts?' 1.40. Afzonderlijke Hommers 0.05. PBIJS DEB AJDVEETENTIËH; Van 1 régels f 1.05. Iedere regel meer f o.i7f Grootore letters naar plaatsruimte. Voor hot incassooren buiten de stad wordt 0.05 berekend. Over de vrouwenquaestie ge-ffc „Lucilius" in De Nederlandsche Spectator een beschouwing, waarin de volgende opmerkingen voorkomen Men spreekt druk over de slavernij" van de vrouw in het huwelyk. Doch op den keper beschouwd is eerder do man slaaf. De ge weldige druk, door de vrouw op den man uitgeoefend, blijkt reeds daaruit, dat de meeste gehuwde mannen in huis somber en nurks zjjn, doch hun gelaat verheldert, als er bezoek komt, en het goheel andere wezens worden buitenshuis, in de club of op de sociëteit. De grondslag van bet huwelijk is den man al dadelijk noodlottig. De vrouw „verleidt", maar hij wordt voor de verleiding aanspra kelijk gesteld, op hem alleen komt de verant woording. De wet bindt hem meer dan haar. Geen enkele waarborg heeft hy, dien steun en die plichtsvervulling te zullen erlangen, waarvoor hy trouwt, en geen enkel middel, tenzy de vrouw geheel van hem afhankeiyk is, haar tot het vorvullon van plicht en het verleenen van steun te brengen. De bescher ming van de politie bier inroepen gaat moeilyk. Levenslang neemt de man een dure ver plichting op zich, om soms kort na zyn huwelyk tot de wetenschap te komen, dat hy een ellendigen lastpost hoeft gehuwd. De H. Schrift zegt terecht: „Een goede vrouw bouwt het huis van haar man op, een kwade vrouw breekt het af." In de lagere standen heeft de man meer zekerheid, dat de vrouw hem een hulpe zy. Want zy vreest het ruw geweld van den heer gemaal. Hoe moer de man echter gentle man ie, des te machteloozer staat hy tegen over de onwillige vrouw. De man zelf heeft de huwelykawetten gemaakt, en naar de opinie luidt zyn ze daarom zoo in zyn voordeel. Dat is nu toch al te dwaas. Had de vrouw de huweiykswetten ontworpen, zy zou listiger te werk zyn gegaan dan dit „domme dier". Geen man, hoe scherpzinnig ook, is opgewassen tegen de intriges of slechtheid eener vrouw. Hy komt geheel in het nadeel, als beiden, man en vrouw, voor de Wet geiyk zyn, vermits zy over „wapenen" be schikt, welke hem geheel ontbreken. Indien or zoovele mannen rondloopen, gehuwden met trotsch gedragen hoofd, prat op hun meesterschap en geregeld huishouden, zoo schuilt die rechtmatige trots meest in het negatieve. Ze hebben nooit de krachten van de „vyand" ondervonden. De verhouding tusschen man en vrouw by de Wet te regelen is kortweg ongerymd. De bepaling: „Hy zal de meester zyn," is even wisselvallig als de begeerde clausule: „Gy zult twee kameraden zyn." Onlangs woonde ik een vergadering by, waarin gedebatteerd werd over de onderlinge betrekking van man en vrouw in het huwelyk. De één noemde het een „verbond", de ander een „contract". Myns inziens is het geen van beide. De natuur stoort zich eenvoudig niet aan al die bepalingen, evenmin als de Wet kan voorkomen, dat hy, die de „meester" zal zyn, het dikwijls in bet geheel niet is. De Amhemsche Courant noemt deze opmer kingen juist. In een Haagschen Brief aan het Utrechtsch Dagblad staat te lezen: Maar redeneer eens tegen het Nederland8che volkl Zie byv. dien werkman to Amsterdam, een man van 35 jaar, geen kind dus, die met moedwil zich in het afschuwelijke gevaar begeeft, dat hem het leven kost, en een licht zinnige roekeloosheid aan den dag legde, waar van men zich nauwelyks een begrip maken kan. Yan alle kanten vraagt men arbeids wetten, die o. a. tegen de gevolgen van ongelukskansen waarborgen; maar middeler- wyi is 't de arbeider zelf, die ongevraagd, uit eigen beweging, vermoedeiyk tegen de bevelen in zelfs, zyn leven moedwillig waagt, omdat by een volslagen minachting koestert voor logica, redeneeren en nadenken. Laten we echter erkennen, dat het de werkman niet alléén is, die op zulk terrein tekortkomingen vertoont. Als wy byv. de berichten over den Pary- schen bazaar-brand lezen, zouden we dan niet moeten erkenneD, dat wat daar nu voor viel eigeniyk jaarlijks op verschillende plaat sen zou kunnen gebeuren met ODgeveer even noodlottigen afloop? Denk byv. eens om in 't naaste verleden te blyven aan de feestzaal van „Pulchri" in 't voorjaar; een uit linnen en latwerk en doek samen gesteld geheel, waarbinnen zich HH. MM. en een paar duizend andere menschen bewogen,— een samenstel, dat óók door één ODgelukkig vlammetje eensklaps in vuur zon hebben ge staan en eveneens tal van m en Bcb en levens zou hebben gekost. En is 't zoo niet met by'na al die fancy-fairs in zalen, die zoo keu rig gedecoreerd zyn en zulk een aangenamen indruk makeD, maar toch eigeniyk een voort durend gevaar voor een groote ramp opleveren? Als er een Ring-theater of een Opéra Comique afbrandt, dan waken we voor een oogenblik op, schryven stukjes en raadgevin gen, bevelen nooddeuren en noodlantarens, en na eenigen tyd slapen we weer in, laten bouten circussen toe, waarin by brand de menschen in massa zouden roosteren, en decoreeren straks weer een bazaar met gaas en linnen en papier, alsof niet cén tochtje in staat ware alles in vlam te zetten. Maar dat gebeurt nietl Ja, ziet u, gelukkig gebeurt 't byna nooit. Maar toch slechts byna; „und dem es just passiret" ge weet, dat is de „alte Geschichte", die „immer neu" blyft." In De Standaard lezen we het volgende over Rijks-catechiseermeesters: Als hoofdartikel plaatste De Telegraaf dezer dagen een expectoratie van den heer Thoden van Velzen, waarop gelet dient. De geachte echryver constateerde, dat het Ryk thans reeds hooger godsdienstonderwys geeft aan de Academies. Daar toch wordt onder Ryks autoriteit, voor Ryks geld, de dusgenoemdo godsdienstwetenschap onderwezen. Hierby eohter, zoo leert de heer Thoden van Yelzen, kan de Staat niet blyven staan. Thans groeit de groote massa buiten gods dienst op, en buiten godsdienst gaat het volk te gronde. De kerken doen wel iets, maar niet veel, en scheuren het volk, omdat ze de één zus en de andere zóó le9ren. Zijns bedunkens is daarom de Staat ver plicht, zelf het volk godsdienstig te maken. De god8dienstlooze school is een onding. En hetgeen de Staat te doen heeft is alzoo zelf godsdienst, natuurlijk In: modernen zin, te onderwazen. Ryks-catechiseermeesters derhalve voor heel het land. En dan natuuriyk, als men consequent wil zijn, al zegt hy er dit niet by, ook hier leerplicht, en elke knaap of elk meisje gehouden, om zich aan deze kunstbewerking te onderwerpen. Te dwaas om alleen te loopen, zuil ge zeggen. En toch, uit de publieke Theologische Faculteit voor godsdienstwetenschap vloeit hot donkbeeld des heeren Thoden van Velzen lynrocht voort. Door de heeren dr. Van Hamel Roos en Harmens wordt in het Maandblad tegen de Vervalschingen een aanbieding vermeld, die hun ter beoordeeling toegezonden werd. „Daarin werd door een firma bekend ge maakt, dat zy w y n e n te koop kan aan bieden tot den „civielen" prys van resp. circa 18 a 21 ets. per liter waarby het fust nog vry was. De Jeveriog van deze wonderpro- ducten geschiedt franco a. b. Hamburg, en nog wel met een korting van 3 pet. I De cir culaire vormeldt het zy ter wille der waar heid gezegd dat de offerte betrekking heeft op fd^on-wynen, doch het is duideiyk, dat dit woordje by de aanbieding aan het publiek door de tweede hand wel vergeten zal worden. Wij behoeven nu verder niet te vragen zeggen genoemde heeren van welke qua- liteit een dergeiyk „brouwsel" wel zal wezen. Iodereen, die maar eenigszins op de hoogte van de zaak is, zal wel begrepen, dat zelfs by den meest overvloedigen wynoogst derge- lyke pryzen onmogelyk zyn, en het is niet te verwonderen, dat foezelhoudende spiritus, uit aardappelmeel bereid, suiker, en een geurtje, aan wyn herinnerend, de hoofdbestanddeelen van dezen „wyn" zullen zyn. Wy achten het in deze van zeer veel be lang, dat onze Regeering stappen doe ter wering van het bedrog en ter bevordering van den eeriyken handel." Onder den titel „Iets versleten moderns" schryft De Gelderlander over Leerplicht o. a.: De invoering van leerplicht is te verdedigen, wanneer hy noodig is om een tot ontaarding vervallende maatschappy voor algeheele ver wildering te behoeden. De Staat mag dan by- wyze van wettigen tegenweer, ter handhaving van de publieke orde, opdat het aantal land- loopers en bandieten niet te groot en een gevaar voor de veiligheid worde, schcoldwang invoeren, mits hy dan eerst nog gezorgd hebbe voor het aanwezig zyn van armenscholen volgens de keuze der ouders. In geen geval mogen de ouders, al verwaarloozen zy ook de opvoeding hunner kinderen, genoodzaakt worden hen te sturen naar inrichtingen, die zy verfoeien; een school naar keuze moet voor hon openstaan. Wy behoeven er geen woorden aan te ver spillen, om te betoogen, dat ons vaderland niet in een toestand van grof verval verkeert, die leerplicht eiacht. Er wordt dan ook op schoolplicht aange drongen door zoogenaamde democraten, in Belgiö geiyk hier, niet om verwildering te voorkomen, maar tot verheffing van den socialen toestand der arbeidende klasse, tot het verspreiden van betrekkeiyke welvaart in de kringen van den minderen man. Wyi echter de mindere man geen welvaart kan deelachtig worden, tenzy er vast on goed betaald werk voor hem besta, komt het er op aan eerst van overheidswege te zorgen, dat er genoegzaam en biliyk beloond werk zy en dan de jongens te onderwyzen tot hun 14ie jaar bijv. en hen, zoo al niet grondiger, dan toch veolzydiger te bekwamen voor den arbeid, die hun stellig wacht. Zoo zou wat vroeger de gildescholen en de gildewinkels presteerden, thans op de in richtingen van lager onderwys den jongens kunDen bijgebracht worden; doch zonder de middeleeuwsche vaste werkverschaffing aan den jeugdigen gezel is leerplicht een opgeraapt versleten iets. Leerplicht kan dus alleen als sociaal hulp middel dienst doen in oen Ryk, waar over vloed van goed betaalden arbeid aanwezig is en alles er op is aangelegd om dien arbeid niet alleen te bestendigen, maar steeds te doen vermeerderen. Wederom is het overbodig aan te toonen, dat ons vaderland ook niet tot de in dat opzicht welvarende on ruimschoots arbeid verschaffende Ryken behoort. Nederland, dat in vele opzichten zich mag meten zelfs met de groote mogendheden van Europa, dat uit gestrekte koloniën bezit, die het met geweld van wapenen handhaven kan, op de geld markt en in den wereldhandel meetelt, ljjdt aan werkgobrek. In die mate, dat vele Neder landers thans tijdelijk werk gaan zoeken in Duitschland en in België, terwyi vroeger Duit8chers en Belgen bier handenarbeid kwa men verrichten. Onze koloniën, die ons geld en bloed kosten, worden, wat de leverantiön van fabrikaat betreft, sinds de afschaffing der differentiëele invoerrechten door niet- Nederlanders geëxploiteerd. Onze markten worden overstroomd door buitenlandscbe be werkte artikelen, welke hier vry worden ingevoerd en tegen spotpryzen verkocht, omdat Nederland goed genoeg is voor het overschot en afval der naburige ryken. Er wordt zelfs geklaagd over het goedkoope, maar zeer slechte buitenland8che meel, waaruit het brood onzer arbeiders gebakken wordt. Tydena de besprekiug der motie-Dobbelmann in December 1894 zeide de heer Tydens, lid der Kamer voor Winschoten: „Ik gun den heor Heldt zyn goedkoop brood, vaD half verschim meld buitenlandsch graan, waarop de werk-» tuigkunde al haar hulpmiddelen moet toepas sen, tot het magnetisme toe, om bet van zyne onreine laag te bevryden en het vuiler uit te halen; en dan heeft zy de scheikunde nog noodig om or voor het uiterlyk smake lijk brood van te maken." Al werd ook, waar niet de minste apparen- tie op is, binnenkort, met de droogmaking der Zuiderzee begonnen, al werd daardoor ook tydeiyk veel polder- en bouwwerk ver schaft, kort daarna zou, wanneer wy niet van handelspolitiek veranderen, de werkeloosheid, die ten onzent een chronische kwaal gewor den ia, feller en vinniger weder iotreden. Eene Regeering, die ni6t voornemens is tot werkverschaffing over te gaan en deze kan slechts geschieden door herziening van ons grenstarief mag niet van leerplicht aio sociaal middel gewagen, tenzy zy beslist als anti-democratisch wil optreden, m6t het voor nemen, om by den last der werkloosheid do ontberingen van den leerplicht te voegen. Immers, wat is het noodzakeiyk gevolg van leerplicht ten onzent? Dat huisgezinnen, waar de vader ziekeiyk is of door omstandig heden van zyn wil onafhankeiyk tot de werkeloozen behoort, tot den bedelstaf worden gebracht, wanneer ook aan dat gezin de weekgelden worden onttrokken, die thans door de zoons worden vordisnd en ingebracht. Dat arme of behoeftige oudera, die gerekend hadden op den lateren steun hunner kinderen, daarvan verstoken blyvon, omdat de zoons, eenmaal aan het studeeren, geiyk zy het noemen, op de lagere school en daarna geen werk vindende, blijven dooratudeereD, op hunne manier, „fruits secs" of mislukte candidaton worden, de ergste soort van leegloopers, die bestaat. Indien het voortgezet onderwys, krachtens leerplicht genoten, niet leidt tot stelligen goed betaalden arbeid, dan is het voor de geringe standen sociaal naaeelig, kweekt armoede of maakt de armoede nypender. Napoleon I zeide in don tyd der Fransch® assignaten: „Payez ou formez boutique; je ne veux pas de papier-monnaie." Wy voegen den zoogenaamden democraat toe: „Yerschaf werk of zwyg over uwen leerplicht; hy is even waardeloos en ruïneerend als de assig naten der Fransche revolutie." De Standaard van heden zegt: Dat een recht op garens, om onze vlasindustrie uit haar onmogelijke positie te helpen, in het algemeen onze weveryen drukken zou, is onjuist. Die weveryen hebben onderscheidenlyk be lang by katoen en linnen, maar voor verreweg het grootste deel by katoen; en natuuriyk zal niemand er aan denken recht op kato n- garen te leggen, ten einde de vlasindustrie te steunen. 23) O, wat een uitstekend plan heb ik daar gemaakt, papal" riep Jacques De Yédelles vrooiyk uit, „een plan zoowel voordeelig voor mij als voor George." En wat is dat plan? Druk a duldeiyk uit,** antwoordde de graaf. Welnu, papa, u weet immers, dat de uitslag der verkiezingen geheel afhangt van notaris Lescalle? Hieraan valt in het minst niet te twyfelen. Nu heeft hy tot hier toe De Croixfonds uitgespeeld tegen Richer De Montlouis, en woderkearig. Césaire De Croix- fonfls is nu buiten gevecht gesteld, en de stryd blyft nu over tusschen Richer De Mont louis en myZou de goede notaris Lescalle nu niet in de wolken zyn, wanneer zyn dochter gravin De Védelles werd, en zoudt u aan haar geen aardige schoondochter hebben?" Ik vraag myzelven alleen maar af, of Lescalle hierin zou willen toestemmeD," zei de graaf gejaagd. „Het succes van uw ver kiezing zou daardoor in elk geval verzekerd zyn. Er wordt hier in den omtrek dikwyis gekscherend beweerd, dat het ambt van afgevaardigde van het departement een onaf- 8cheideiyk deel uitmaakt van den bruidsschat van Rosa Lescalle, en wy zouden lang kunnen zoeken vóór wy een betere party voor George vonden. Rosa's ouders zyn wol is waar aller vervelendste lieden, om mee om te gaan, maar Rosa zelve is nogal lief uitgevallen." Rosa is een zeer bekoorlyk meisje," zei Jacques, „maar wy moeten geen tyd ver loren laten gaan. Het schynt alsof Artémon Richer, die pedante kwast, erg met de notaris dochter is ingenomen, en als wy hem het gras niet voor zyn voeten wegmaaien, zou hy wel eens met haar verloofd kunnen ge raken voordat wy er om denken." Ik zal notaris Lescalle een brief schry ven, om hem te verzoeken, morgen hier te komeD," zei de graaf. „Hy wil gaarne voor een van zyn cliënten e6n boerderij van ons pachten, en ik zal beginnen hem in een goede luim te brengen, door hem mede te deeleD, dat ik, om hem genoegen te doen, bereid ben, een van myn boerderijen aan Jean Bénard te verpachten." Bravo, papaIk ben in mijn verbeelding al afgevaardigde, en in den geest zie ik myn aanstaande schoonzuster al in ons kasteel geïnstalleerd. Misschien geeft George dan wel de toestemming om den tak af te kappen, die door zyn venster heengroeit," voegde hij er lachend by. „Wat een heeriyk pianl Het is nu maar te hopen, dat George er toe zal willen medewerken." Hy zal er zeker toe medewerken," zei de graaf. „Wy zullen hem doen begrijpen, dat Denise De la Pinède voor hem nog onbe reikbaarder is dan de maan, en als by daarvan overtuigd zal zyn, dan zal hy biy wezen ala hy de bekoorlyke Rosa Lescalle kan krygen. Op deze wyze zullen wy hem een gelukkige toekomst verzekerd hebbeD, maar ge moet er voorloopig nog niet met je moeder over spreken, omdat ze zich altyd zoo spoedig ongerust maakt." Nog denzelfden dag schreef de graaf den notaris een brief, om hem te dinoeren uit te noodigen, maar tot groote teleurstelling van den graaf De Yédelles en van zyn zoon Jacques ontviDg men lot antwoord, dat notaris Lescalle op dat oogenblik afwezig was en eer3t over eenigo dagen terug zou komen. Jacques stelde zyn reis naar Parya nog wat uit, daar hy gaarne zyn vader wilde winnen voor het plan, dat hy nu spoedig tot een goed einde wilde brengen. Intusschen verwaarloosde hy geenszins degenen, die hy als zyn toekomstige kiezers beschouwde. Overal lei hy bezoeken af en weldra gelukte het hem, zich in den geheelen omtrek een groote populariteit te verwerven. George werd van dag tot dag treuriger en moedeloozer. Sedert Denise het huwe lyksaanzoek van Jacques had afgoslagen, waren er geen brieven meer tusschen haar en de gravin De Védelles gewisseld, maar vier of vyf dagen na het gesprek tusschen den graaf en zyn zoon, naar aanleiding van den toestand van George, ontving de gravin een brief van Denise, waarin een schryven was gesloten van den vicaris-gen er aal van het bisdom, die haar de mededeeling deed, dat er een kapelaan bonoemd was om den pastoor der parochie zyn bezigheden te ver lichten, en dat deze ook bereid zou zyn, de H. Mis te komen opdragen in de kapel van j het kasteel „La Pinède", zoo dikwyis de graaf en de gravin dit wenschten. Denise eindigde haar brief met haar belangstelling te betuigen in de gezondheid van de gravin, maar ze gewaagde mot geen enkel woord over haar aanstaand bezoek op het kasteel. De laatste dag van de maand Mei was bepaald voor de plechtige inwyding van de kapel. Toch zou dit feest op eenvoudiger wyze plaats hebben dan men eerst gedacht had. Sedert den ongelukkigen uitslag van het huwelykaaanzoek van Jacques, had men het plan opgegeven, een plechtigen hoogdienst te doen opdragen, waarvoor de muziek ouder de leiding van Denise had moeten worden ingestudeerd. Nu zou men zich echter maar vergenoegen met een stille Mis in den vroegen ochtend. Daags vóór de plechtigheid zond Denise de kerksieraden, die ze eigenhandig voor de kapel had vervaardigd, en bovendien nog een kist met kerkornamenten, die ze op verlangen van de gravin te Marseille had besteld* George zag er erg gejaagd uit, toen hy deze bezending zag aankomen, en toen zyn moeder zich naar de kapel begaf, om alles te laten uitpakken en den nieuwen kapelaan te verwelkomen, ging hy mede, en hielp ook by de versiering van het altaar, waarby hy meer yver toonde dan hy sedert zyn ziekte voor andere dingen aan den dag had gelegd. Den volgenden morgen liet mevrouw De Yédelles zich in haar rolstoel naar de kapel brongen, gevolgd door haar echtgenoot en haar oudsten zoon. De graaf ging mede, omdat zyn afwezigheid een slechten indruk op zyn dienstpersoneel en op zyn pachters zou hebben gemaakt, en Jacques, omdat hy zyn moeder niet wilde bedroeven door weg te blyven. Gaorgo was al vroeger naar de kapel gegaan, en toen de overigen binnenkwamen; zat hy in een der banken, het gelaat in zyn handen verborgen. Toen het H. Misoffer begon, knielde hy neder zonder van houding te veranderen. Alleen een enkele maal, na de consecratie, hief by het hoofd op en zag toon op een kleine zytribune, waartoe men door oen buitendeur toegang had, een gelaat, dat hem als een hemelsche verschyning toescheen. Nooit had by iets gezien, dat zóóveel indruk op hem maakte als de uitdrukking van gods vrucht, die op dat gelaat te lezen stond. Het was het gelaat van haar, die hem reeds op den eersten dag, waarop hy haar aanschouwd had, als het ideaal van alles, wat schoon en edel was, had toegeschenen, maar nooit was dat gelaat hem zóó hemelsch voorgekomen, als op dit oogenblik, nu Denis® in aanbidding daar lag neergoknield. Een ge voel van eerbied beving hem en hy durfde zyn oogen niet langer op haar vestigen. Weer verborg hy zyn gelaat in zijn handen en onwillekeurig ontwelde een gebed aan zyn lippen, waardoor de smart, die hy op dat oogenblik in zyn ziel gevoelde, eenigszina verlicht werd. Toen de Mis geëindigd was, richtte hy zyn blikken Dogmaals naar de tribune, maar zy was ledig, en toen vroeg hy zicbzelven af% of hy soms een visioen zou gohad hebben^ en hy de speelbal van zinsbegoocheling ge weest zou zyn* (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5