MENGELWERK. CIJFER 2 THOMSON'S THEE Kraai. Uit het Fransch van Edouard Sylvam. Met een algemeene uitbarsting van gelach werd hy begroet, toen hy met verwilderd haar, ontsteld gelaat en verlegen houding de werkplaats binnentrad. De arme jongen zag er dan ook al heel bespottelijk uit in zyn veel te wijde jas en nauwe, korte broek, die de hielen, rood van het schaven der afgetrapte lage schoenen, bij eiken stap te voorschijn deed komen. Mot de rechterhand frommelde hy zenuwachtig een nieuwe zwarte pet in elkaar, terwijl de andere tevergeefs hot onfrissche hemd waaraan de knoopjes aan de hals ont braken, zocht dicht te houden. Het groote hoofd rustte op een mageren, lang niet zorg vuldig gewasschen nek en de kleine stomp neus en breed9 mond gaven er een onbehaag Hjke uitdrukking aan. Groote zwarte oogen, die nu scheel keken van louter zenuwachtig heid, waren zijn eenige schoonheid. Het magere lichaam met de linksche bewegingen was ge heel in overeenstemming met het hoofd. Dit wonderlijke wezen had den leeftijd van elf jaar bereikt. Ieder lachte hem uit, dus ook deze arbeiders. Simon, de man van geest bij uitnemendheid onder hen, trok hem by een der haarlokken, die den jongen over het voor hoofd hingen, onder het schaterend gelach der anderen. „Zoo, mijnheer Kraai, goed gerust?" spotte Simon, bij voorbaat reeds grinnikend om z(jn eigen snaakschen inval. Er ging een gejuich op en het arme kind behield voorgoed den bijnaam. Niets eenvoudiger, onbelangrijker dan Kraai's geschiedenis: kind van ouders die geen laag heid beneden zich achtten, wanneer die slechts geld opbracht; dikwijl3 reeds hadden beiden eenigen tijd in de gevangenis doorgebracht, nu voor de eerste maal waren ze echter ge lijktijdig opgepakt geworden. De man had 5, de vrouw 3 jaar eenzame opsluiting gekregen: Daar het kind keek niemand om. Aan zichzelf overgelaten had hD geleefd, als zijn bestaan dien naam dragon mocht ten minste, trachtend uit de handen der politie te blijven, want daar hij geen werk had, kon hij onmogelijk op eerlijke wijze aan den kost komen. Gedurende den herfst had bij met andere kleine vagebonden onder don blooten hemel geslapen, zich voedend van gestolen vruchten en nu en daD, als ze het konden bemachtigen, wat brood. Daarom zag by er nu zoo akelig mager en hongerig uit. Toen het kouder werd en de regens dagen aanhielden, hadden do boeren de vruchten afgeplukt, do bladeren vielen af en de zon gaf nog maar weinig warmte, zoodat zo elders hun vertlyf mossten zoekon, in de steenovens en steengroeven. Kraai, om den geestigen spotnaam to ge bruiken, uitgedacht door den geestigen Simon, hield deze manier van leven het langst vol. Toen zijn kameraden reeds lang oen goed beoDkomen gezocht hadden in de stad, sliep by nog steeds buiten. Om zich wat te ver warmen liep hy dan eerst geruimen tyd op en neer en 's morgens ontwaakte by geheel veretyfd en verkleumd. Voortdurend gevoelde by een knagenden boDger en van vermoeid heid kon hy zich byna niet meor voortsleepen; de nachten bracht hy nu door onder een brug of op een stoep in de een of aodere stille straat. Als het niet noodig was wilde hü niet stelen: hy had er een ingeboren afkeer van en een ontzettenden angst voor do gevangenis. Men had hem op straat gevonden op zekeren dag, neergevallen van uitputting, en hem meegenomen naar het bureel van politie. De inspecteur had hem op strengen toon ondervraagd, en medelijden met deD armen zwerver gevoelend, had hy hem gewaarschuwd niet te worden als zyn ouders en hem voor- loopig naar de cellulaire gevangenis gezooden, omdat by dan ten minste een onderkomen had. Veertien dagen bleaf by daar om er een verscbrikkoiyken angst voor te houden, herinnering aan doorgestane vernedering. Op voorspraak van den inspecteur werd by opgezonden naar een Verbeterhuis; daar had men hem aangekleed, beter gezegd toe getakeld op de boven beschreven manier, en hem in de leer gedaan by een handelaar in val8cbe diamanten in de Rue du Temple. De heer Delboy had er zyn eigen redenen voor, voorkomend te zyn jegens het bestuur van het Verbeterhuis, daarom nam hy, wanneer 't hem gevraagd werd, de kleine vagebonden in dienst, die er werden opgenomen. Den avond te voren kondigde hy bun komst ge woonlijk in do volgende woorden aan: „De handen op uw zak, ik waarschuw u allen vooruit, morgen komt er weer zóó'n gauwdief." Kon het arme kind anders ontvangen wor den dan met de begroetiog, die Kraai te beurt viel? En had Simon nu maar niet dadeiyk en» spotnaam voor hem bedacht, die meteen in ieders mond was! Kraai keek schichtig op, toen de man van geest hem aan zyn haar trok, wat een der werksters deed uitroepen: „Wat een leelyk dior I" Kraai was gewond aan slechte behandeling en aan het gevoel van weerzin op te wekken: bö verbaasde zich dus ook nu niet, een andere ontvangst had hem integendeel nog meer van de wijs gebracht. Hy stelde zich dadelyk in afwerende houding, als alle kinderen die gewend zyn mishandeld te worden. In zichzelf eekeerd mokkend schynbaar, bang i geplaagd te worden in werkelykheid, kon hy uren stil zitten, ineengedoken over zyn werk, dat slechts langzaam vorderde omdat zyn banden geen vaste bezigheid gewend waren. Men vond honderd dingen op hem aan te merken, maar dacht er nooit over dat hy nimmer een kind plaagde of iets wegnam, toch waariyk geen geringe deugden. Hy was wat men noemt hardleersch en dag aan dag moest de arme jongen de uit- gezochtste scheldwoorden en vloeken over zyn onhandigheid en onbegrypelykheid aan- hooren. Zelfs ontzag men zich niet hem met een gevoeligen stomp of slag op zyn domheden attent te maken. Dan bromde Kraai tusschen de tanden en deed Simon hem zoo allergeestigst na, dat ieder het uitproestte. Zelfs de werksters hadden hem niet in genade aangenomen; slechts hatelyke opmerkingen en spottende gezegden beten zy hem toe. Om zich te wreken gaf hy niemand antwoord en hield by zich doof, wat tot gevolg had dat men hem nog meer begon te hateD. Kraai werd al treuriger; omdat men hem telkenB verweet dat hy een slechte jongen was, was h(j het eindelek gaan gelooven. Hy meende met zjjn kinderveretand, dat som mige menschen slecht en anderen goed ge boren werden en dat daar nu eenmaal niets aan te veranderen viel. Hy was voor het kwaad geboren natuurlijk en by vroeg zich af waarom juist hy zoo ongelukkig moest zyn. Men had hem nu reeds zoo oneindig dikwyis herhaald dat hy tot niets nut waB, dat hy met angst aan de toekomst dacht. Niemand was er om hem te troosten, geen enkel levend wezen had by om zich aan te hechten, zelfs geen dier, want bonden of katten werden er in huis niet geduld. Op zekeren dag had de geestige Simon weer een van zyn geestige invallen. „Hy heeft den neus van een neger, ik zal hem heelemaal eens een neger maken." De werkstere juichten het plan toe en spoorden hem aan dadelyk tot de uitvoering er van over te gaan. Simon ging een potje schoensmeer koopen en wreef bet ongelukkige kind met het vuile zwarte goed over het gezicht, tot hy geheel onkenbaar was. Kraai kreunde en verweerde zich ten laatste al schreeuwend, wat geen andere uitwerking bad dan dat men nog harder begon te lachen. Was er ook iets grappigers te bedenken? Kindelyk ontsnapte hy aan de handen van Simon, en een stuk gereedschap opnemend, smeet hy het zyn beul in bet gelaat. „Moord! moord!" riep men van alle kanten en op het tumult dat volgde, kwam de heer Delboy baattig aanloopen. Simon kreeg een geduchte reprimande en Kraai werd aangezegd dat de eerets maal dat hy weer tot zulk een beidensch lawaai aanleiding gaf, de deuren der gevangenis zich voor hem zouden openeD. „Wilde dieren aluit men op!" besloot de ver bolgen eigonaar zyn aanspraak. Van nu aan werd het leven don kleinen paria geheel ondraagiykgeen bedekte plagery zoo laag of men wist die voor hem te bedenken. Men verborg zyn werktuigen, verstopte zyn eten en bedierf zyn werk, waaraan hy dagen lang hard aan gearbeid had. Men wee9 hem de dingen opzetteiyk verkeerd om 't hem later met hatelyke opmerkingen en een vloed van scheldwoorden te kunnen verwyten. Was er iets vermist, dan werd Kraai eenvoudig be schuldigd 't weg te hebben genomen. Het arme kind verlangde nu terug naar de donkere, vochtige cel, waarin hy twee weken had door gebracht; het uiterlijk van den cipier stak ten minste gunstig af tegen dat van Simon zyn beul. Deze man liet geen middel, hos verachteiyk ook, onbeproefd om Kraai verwijderd te kry- gen uit zyn betrekking en daar 't hem niet aan scherpzinnigheid ontbrak, was hij er zeker van dat 't hem den een of anderen keer ook werkeiyk zou gelukken. Iedereen in huis beschouwde hem nu reels als een dief, maar dat was den slechtaard niet genoeg. Kraai zou opgesloten worden in de strafge vangenis, dit stond by hem vast, en het toeval kwam hem te hulp in zyn booze plannen. De jongen kon niet lezen, maar vond het een groote uitspanning plaatjes te kykon. Eenigen tyd geleden had hy in de kamer van den heer Delbay een deel van een ingenaaid tjjd- schrift zien liggen en het even ingekeken. Hoe gaarne zou hy het ergens in een rustig hoekje hebben kunnen bokyken, maar hy wist, helaas, dat men hem, den algemeen gebate, zoo'n gunst nimmer toe zou staan. Hy besloot dus bet stil mee te nemen naar zyn vlieringkamertje en het zoo gauw mogolyk weer op zyn plaats te leggen. Do eigenaar zelf miste het eerst zyn boek en vroeg er naar in de werkplaats, terwijl Kraal een boodschap deed. „Ik wed dat die kleine dief het gestolen heeft," zeide Simon dadelyk. De heer Delboy klom in hoogst eigen persoon do trappen op naar de vliering en zocht overal; weldra haalde hy 't boek dan ook van onder de matras te voorechyn. Tot zyn eer zy hier gezegd dat 't hem werkeiyk speet, daar hy had gehoopt Simon te kunoen logenstraffen. „Gy hadt gelyk," zeide hy: „maar wat zou hy er mede hebben willen doen?" „Lezen kan hy niet, dus hoeft hy 't willen yerkoopen." De heer Delboy schreef onmiddellijk aan het bestuur van het Verbeterhuis. Kraai kwam terug van zyn vermoeionde omwandelingen door Parys en zyn patroon ontving hem zeer verstoord. „Ik wil geen leerjongens, die ik niet ver trouwen kan," zeide hy streng, den knaap heftig by den arm schuddend en hem het boek toonend: „morgen gaat gy naar de strafgevangenis." Het kind werd bleek als een doode. Woor den om zich te verdedigen vond hy niet. Waartoe ook? Niemand zou hem toch geloofd hebben. De heer Delboy duwde het kind voor zich uit de trap op en sloot de deur achter zich dicht eer hy de trappen weer afdaalde. Kraai begreep dat hy verloren was; hy zette zich op den rand van zyu bed en dacht na over zyn toekomstig lot. Dit eigen kamertje zou hy voor goed verlaten en een vochtige cel zou hy voortaan bewonen. Ea waardoor? Hy balde de kleine vuist in machtelooze woede en haat tegen hen, die hem dit aangedaan hadden. Toen begon by te huilen, heftig snik kend met bartstochtelyke gebaren als kinde ren van zyn leeftyd doen. Eensklaps echter bedaarde hy; tandenknarsend stond by open keek om zich heen. Neen, hy wilde niet naar de gevangenis, zyn besluit was genomen. Hy stapte uit het luik in de dakgoot, op gevaar af van den nek te breken, liep voor zichtig tot aan het dak kamertjo van liet naaste huis, klom naar binnen en haastte zich met onhoorbare schreden de trap af, de straat op. Eindeiyk bereikte hy de buitenwykon. Hy had twintig sous by zich en kocht wat brood en brandewyn met water, wat hem zóó opwekte dat hy uren achtereen door kon loopen, de lippen vast op elkaar geklemd, steeds zichzelf de vraag stellend, waar hy toch heen zou gaan. De avond begon te dalen en do duister nis jaagde hem schrik aan. Aan een sloot zette hy zich neer, en toen de dag aanbrak, keerde by werktuigiyk weer naar Parys terug. Doodelyk vermoeid zette hy zich tegen den nacht neer onder een der duistere bogen van een brug. De sterren weerkaatsten zich in het heldere, effen water, het kind bleef er naar kyken tot hy eindeiyk opstond, de armen uitstrekte, een paar stappen naar het water deed en zich er in stortte met een kalmte, die slechts de wanhoop geeft. De groote stroom nam den knaap mede- lydend op en sloot zich over hem „Ik heb Kraai gezien," kwam Simon drie dagen later aan den heer Delboy vertellen en zyn toon klonk triomfantelyk: „hy ligt in de Morgue en hy is dood nog leelyker dan levend." De officiêele opening der internationale tentöonstelling te Brussel had laatetledon Maandag plaats. Z. M. de Koning der Belgen, die, wegens het overiyden der hertogin van Alen?on en van den hertog van Aumale, deze plechtigheid niet kon bijwonen, bracht echter een uur daarna een officieel bezoek aan de tentoonstelling, waarvan wy hierboven eene afbeelding geven. RECLiAMES, 988 2 a 25 Cents per regel. Gemengd Nieuws. Aangaande den reeds vermelden moord te Sappemeer wordt nog bericht, dat do verslagene Freerk Slor, van Muntendam, van beroep scheepsjager, 32 jaar oud en vader van vijf kinderen was. Slor was reeds Woens dagvoormiddag, evenals zjjn broecer en zijne beide neven, ook Slor genaamd, onder den invloed van sterken drank. In het oosteind van Sappemeer kregen zü twist over het bezit van een paard, dat door een der Slorsen, die voor eenigen tyd uit de gevangenis ontslagen is, moet gekocht, zijn o. a. mede voor de gelden, in de gevangenis verdiend. De broeder of een der neven heeft bij de hooggaande ruzie het mes of een ander scherp voorwerp getrokken en daarmede aan F. Slor oene 5 a 6 centimeter diepe vleesch- wond in de bovendy toegebracht, welke zoo hevig bloedde, dat de gewonde eenigen tyd later in het gemeentehuis te Sappemec-r is overleden, niettegenstaande de verleende hulp van de geneesheeren Meihuizon en Sanders. Het paard word door de bovengenoemde lieden wreed mishandeld en ontving hier en daar messteken en sneden in de pooten. De brooder en de twee neven zjjn nog denzelfden avond zwaar geboeid gevankelyk naar Winschoten gebracht. Het voorloopig onderzoek heeft nog tot goen stellige uit komst geleid. Voor kiezers, die „g e 1 y m d" moeten worden, wordt in de „Arnh. Ct." een soort van Engelsche lym aanbevolen, die alles plakt. Yalscho munters. Te Brussel werd iu het begin dezer week in een café in de middenstad een valsche munter uit Ver- viers met zijne geliefde gevangengenomen. Die beiden hielden zich bezig met de vervaar diging van banknoten ter waarde van 20 fr. Men vond in hunne kamer een kastje met valsche noten, zoowel als de noodige platen, zuren, enz. tot de vervaardiging. Zooals bekend is, zyn in den laateten tyd te Antwerpen, Brussel, Londen en Parys reeds vele valsche Belgische banknoten in beslag genomen. Men vreest voor meerdere medeplichtigen der ge vangenen. Te Antwerpen heeft Dinsdag een werkman, zekere Pieter Grauwels, op zijne vrouw, Theodora van Ballegoie, een moordaanslag gepleegd. Zy waren twee jaren getrouwd en Grauwels had onlangs wegens huiselyken twist zyn woning verlaten. De laatste dagen wondde hy telkens pogingen aan zich met zyn vrouw te verzoenen en weer met haar samen te wonen, doch zy wilde niets meer van hem weten. Toen zy Dinsdag weer weigerde hem te ontvangen, greep hy, daarovor woedend geworden, een keukenmes en stak het zyn vrouw in den buik. De dader is naar de gevangenis overge bracht. De toestand der vrouw is hopeloos. De Vesuvius is weder gedurende eenige dagen aan het werken. Twee lange stroomen lava zyn langs den berg gevloeid en hebben zich vereenigd met de vaste lava, afkomstig van de uitbarsting van twee jaar geleden. Een van elf arbeiders, die in de East Hettonmyn (Eng. graafschap Durham) door eene overstrooming werden overvallen, John Wilson, is, na vier dagen onder den grond door het water ingesloten to zyn ge- woest, behouden by vrouw en kinderen terug gekeerd. „Ik was", zoo verhaalt hy, „achter in do inyn bezig, toen plotseling naast my het water doorbrak, bruisend en loeiend, als een zee. Het stroomde met aangroeiend geweld naar de Hitch, eon groote holte, welko spoedig vol was gelcopeD, en het kwam ook op de plek, waar ik was. Gelukkig brandde myn lamp nog, en daardoor voorgelicht, snelde ik heen, zoo hard als ik kon, om een wykplaats te zoeken. Ik vond die, door boven op een onvoltooiden pilaar to klimmen, waarmee men daar het gewelf had wiHen steunen. Daar be proefde ik wat to rusten, in een gebogen houding, want er was niet veei ruimte". Zoolang zyn lamp brandde, zat Wilson daar vol goeden moed, al steeg hot in woeste vaart stroomende water meer en meer. Maar na verloop van een half uur ging de lamp uit. „Het was my toen, of ik een vriend had verloren," verklaart hy. Nu zat de ongelukkige man daar in diepe duisternis, alleen, te midden van het woest bruisende water. Hy dacht aan huis, aan vrouw en kinderen, die hy een paar uren geleden vrooiyk en wel had verlatenaan zyn makkers, die misschien allen reeds dood waren, en 1 begon te twyfelen, of hy wel ooit weer uit de myn zou komen; maar hy werd niet wanhopig. Na verloop van geruimen tUd verbeeldde hy zich, dat het water daalde; maar toen hy van den pilaar afkwam, zakte hy nog tob over de schouders er in, en hy had moeito staande te biyven in den snellen stroom. H(j klom dus weder naar boven. Daarna moet hy bewusteloos geworden zyn. Toen hy weer tot bewustzijn kwam, bevond hy, dat het water zeer veel gedaald wa6, en hy besloot te beproeven zich er door te wer ken naar den uitgang. Hy kreeg een touw te pakkeD, het tailrope, dat boven langs het gewelf van do gang liep, en daardoor geleid, kwam hy, nu eens loopende, dan weer dry- vende, een paar n alen zelfs door het water overdolven, er uit. Groot was zyn vreugd, toen by eindeiyk leven hoorde en licht zag, en toen hy den directeur Chipchase ontmoette, die met eenige mannen nog naar de vermiste arbeiders zocht. Na wat geslapen te hebben en wat ver sterkt te z(jn, ging Wilson naar zyn woning, waar hy met onbeschryflyke verrukking vrouw en kinderen begroette en door hen werd be groet. Het was als een opstanding uit den dood. Men was zoozeer overtuigd, dat Wilson ook was omgekomen, dat men al terstond aan zy'n vrouw de premie van zyn levens verzekering had uitbetaald. Reservekader. De sterkte van het Reservekader bedroeg op 1 Mei j.l.: 5 vaandrigs, 95 reserve onderofficieren,' 132 reserve korporaals en 149 adspiranten- vaandrigs. Dat personeel werd gedurende den winter-] cursus 1896/97 theoretisch opgeleid voor den naasthoogeren graad. Dientengevolge ver wierven by het in April j.l. gehouden examen: 35 reserve-onderofficieren hot theorelisch getuigschrift voor den graad van vaandrig; 87 reserve korporaals het theoretisch ge tuigschrift voor den graad van reserve-onder officier en 103 adspiranten-vaandrigs het theoretisch getuigschrift voor deu graad van reserve* korporaal. Die vrijwilligers kunnen thans voor bevor^J deriDg tot de evengemelde graden in aan merking komen, indien zy in den aanstaanden zomer, tydens hun verblyf onder de wapenen ter vervulling van een gedeelte van den ver plichten werkeiyken diensttijd van 8 maanden^ tevens verwerven het vereischte getuigschrift van practische geschiktheid. Ouderlijke macht. Nog altyd is het vraagstuk aan de orde^ hoe de minderjarigen te beschermen. In Augustus 1895 is door „Talitha Kumi", een prysvraag uitgeschroven over dit onder werp. Daarop is één antwoord ingekomen* dat in onderzoek is by de commissie van beoordeeling. Dat spoedige voorziening dringend noodig is, biykt uit het volgende, dat aan het „N. v. D." ter plaatsing werd toegezonden als ingezonden stuk, doch door de redactie aaa het hoofd van het blad werd opgenomen niet omdat het een uitzondering is, maar juist omdat het daarin besprokene zoo dik wyis voorkomt en niet genoeg kan aange- drongen worden op maatregelen. „Zwart door kil slyk, byna onkenbaar, kwa men zy van onder de vervuilde plunje te voorschyo: twee bloote kindervoetjes, zoo klein, dat ze haast niet te zien waron. Slechts een paar malen deed het knaapje, aan wien zy behoorden, een onbeholpen poging het eeno voetje te beschermen met een verrot eindje kous, dat hem nasleepte, tot het di? poging opgaf en gedwee de schrille stem van zyn geleidster volgde, een brutal© deern me* een ander kind op den arm en, getuige haa* oogen, in 't centen-ophalen geroutineerd. Een agent dwong nu gedurig tot voortgaan; hoe kon hy andera? Zyce instruction spreker nu eenmaal niet van opZrtteiyk verwaarloosde kinderen. Beurtelings stapte de kleine,'die nog maar nauw vyf jaren tellen kon, van en op het trottoir, om het ergste vuil teontwykeu en wie hot zag, voelde iets in de keel. 't Was 's avonds halfzeven, toen do kinderen aldu3 in de Amsterdamscb9 Vfizelstraat liepen- zy behoorden thuis in de buurt van de Woes perstraat; de jongen had dus, behalve dep tyd, dien hy reeds goloopen had, nog een halfuur door de koude modder voort te stroin: pelen. In den naam van al wat menschelyk iat laten de heeren wetgevers toch eindelyk een' een eind maken aan de macht van sommig. volwassen wezens over de diep ongelukkig kinderen, die zü tot leven veroordeeld hebbo en wier lichameiyk lyden moet strekken or hen te onderhouden. De vader of moeder, di zyn kinderen vergif toedient, is, by hen verg i leken, een braaf mensch".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 10