feze (gourazt wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. F euilleton. GETROUWD. I - 11395 l^insdag 20 April. Ao.1897 1 F RIJS DEZES COURAIsT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10, Franco por post a 1.40. Afeonderlijïo Nommers 0.06. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 1-6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17{. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt 0.05 berekend. Derde Blad. Olüciëele Kennisgevingen. Inenting. Borgemeestc-r en Wethouders van Loiden brengen b\j do„e «er algomccne kennis, dat op Dinsdag 18 April a. s. en tot Dadere aankondiging op eiken volgenden D i n s d a g, telkens des namiddags te twee uron, in het Elieabetlishof aan de Onde Vost, gelegenheid zal worden gegeven tot kostolooze inenting van on- en minvermo genden, terwijl op Woensdag 14 April a. s. cn tot nadero aankondiging op elkon vol genden Woensdag, det namiddags te h a 1 f- d r i e, mede in het Eiis&bethshof, gelegenheid zal bestaan tot inenting tegon betaling van één gulden. Belanghebbenden worden tevens herinnerd, dat zg slechts zullen worden toegelaten op vertoon van *an bewga hunner geboorio-inschrijving. Burgomeester en Wethouders voornoemd, LeideD, F. WAS, Burgemeester. 9 April 1897. E. KI3T, Secretaris. PASCHEfih Er zijn indrukken, dio wy gaarne vernieu wen. Wü ontvingen ze reeds in onze vroegste jeugd, en d3 bekoring bleef nawerken, met het klimmen van het jaarcijfer, ook al werden onze voorstellingen gewijzigd, al namen deze andere vormen aan. Aan die begeerte, die behoefte, voldoen onze Christelijke feestvieringen. Haar periodieke terugkeer, met verlangen te gemoet gezien, wekt een stemming, die de gedachten ver ruimt, den geest verfrischt en wederom het gevoel doet ontwaken, dat er voor den mensch iets hoogers, iets edelere bestaat dan de onderwerpen onzer dageiyksche zorgen. En welk een bijzondere aantrekkelijkheid heeft niet het Paascbfeest! Invallende in het tijdperk, waarin de natuur tot een nieuw leven is ontwaakt en de vervulliDg van de heerlykste beloften voor het schoone jaarge tijde een aanvang heeft genomen, roept het ons op uit den nauwen kring der noodwen dige bezigheden te treden en ons over te geven aan de vreugde, die het licht en de warmte in Gods schepping storten in elk ontvanke lijk gemoed. Wat wü zien, het is een symbool van de dingen, welke wy niet zien; gelijk er voor den met allerlei moeilijkheden belasten on door do ruwe werkeiykheid verschrikten mensch een toevluchtsoord is, waar hy, zich verkwikkende in het oeuwig schoone, het bewustzyn levendiger voelt worden, dat toch het eigeniyk leven niet bestaat in devoorby- gaande nietigheden, die het vullen, evenzoo wordt het hem duideiyk, dat in de zedelyke wereldorde het hoogste en laatste woord niet is gesproken door het getemperd en fatsoeniyk gemaakt egoïsme, onder welks invloed hy dageiyks verkeert. Nu moge het waar zyn, dat ten allen tijde die gedachte by ons aanwezig kan en moet wezen, ons vergezellen door het leven geiyk het kompas don zeeman niet verlaat, Paschen is inzonderheid geschikt om haar te voorschijn te roepen, al ware het alleen door de tegenstellingen, die steeds, ook in zyn oorspronkelijke beteekenissen, het feest be heerscht hebben. Eerst in het natuurleven. Welk oen con trast tusschen hetgeen pas achter ons ligt en de toekomst, die wy tegemoet gaan, waarop onze hoop is gevestigd, die reeds in zekere mate aanwezig is. Koude en duisternis, de verkilling en bewegingloosheid des doods, zy zyn met hot barre seizoen verdwenen, en de lente heeft haar intocht gedaan. Maar nog heerscht de jeugdige levensbode niet als onbetwist gebieder; de oude tyran worstelt om machtsbohoud en geeft nog menig bewys, dat hy 't niet opgeeft. Toch is er niemand, die twijfelt aan de uitkomst van den stryd; en al wGrdon wo ook door een dier grillig heden, die elk overgangstijdperk schynen te moeten kenmerken, weer verplaatst midden in den vroegeren toestand, toch biyft het een zaak van volkomen zekerheid, dat het ont waakte nieuwe leven niet zal worden uitge- bluscht, dat het zich zal ontwikkelen tot de hoogst bereikbare kracht. Die zelfde gedachte vinden wy terug in het Paascbfeest, zooals het werd ingesteld door onze voorouders op godsdienstig gebied, do Israëlieten. De Egyptische exodus was een vrymaking, een ingaan tot een nieuw leven. Ja, maar laDge omzwervingen en een harde kamp, een stryd van eeuwen zelfs, moesten voorafgaan, eer de zegepraal volko men zou zyn. Het nationaal leven was ont waakt, het volk der Hebreörs was opgestaan uit het graf der dienstbaarheid, maar niet om onmiddeliyk de voorrechten van een zelf bestuur in al hun volheid te genieten. De lente was wel daar, doch de felheid des win ters had nog niet uitgewoed, zou zelfs nog vaak do overhand krijgen. Niettemin werd de uittocht moedig aanvaard, en ondernam het volk de woestynreize, geleid door een hooger licht dan dat der kampvuren, bezield door bet ideaal van het Beloofde Land, hetwelk geen dier zwervers ooit had gezieo, maar dat toch voor hen de meest positieve werkeiyk heid was. En dan ons Paascbfeest in zyn historische beteekeni8l Wederom dat zelfde contrast '.Een nieuwe orde van dingen was aangekondigd en voorbe reid door den Grooten Meester, de kiem van een verjoDgd zedeiyk leven neergelegd in de verdor ven en verdorde maatschappy. In het winterge- tyde van geestelyken vormendienst drong de zonnestraal van verhevener opvattingen door, en aan de menschheid werd een ruim, een onbeperkt arbeidsveld van zedelyke volma king geopend. De lente was verschenen, en haar eerste luwte drong reeds door in het gemoed van de weinigen, die het geluk hadden door het machtig woord van den brenger van liefde en vrede te worden verkwikt. Maar de winter gaf den stryd niet op; met woede bezield, richtte by al zyn krachten tegen het werk der vernieuwing, en niets scheen er van te zyn overgebleven op het oogenblik, dat de Man van Smarten onder het hoonge lach zyner vyanden bezweek. Toch niet. Wat voor de eeuwigheid is bestemd, kunnen men- schenhanden niet vernietigen, en op den stervenskreet van Golgotha volgde de Zege zang dor Opstanding. De stryd der contrasten blyft de grondtoon onzer Paascbgedachten. Wy weten, dat ovenmin als winter en lente zich vereenigon laten, er vrede kan gesloten worden tusschen het égoïsme der wereld en het Godsryk; het eerste moet wyken, zal bet andere tot volkomen heerschappy komen. En wanneer we nu zien, vooral ook by ons- zeiven steeds ervaren, welk een ontzettende macht het eerste vertegenwoordigt, dan is twyfel niet onverklaarbaar. Is het inderdaad niet, of wy nog midden in den winter zyn, en lykt het iets meer dan schyn, als wy durven spreken van de warmte der lente, die de sluimerende krachten op zedelyk gebied komt wekken? Is het wel waar, dat de ontwikkelingsgang van het menschdom is een herleving, een uittocht uit het diensthuis der onedele hartstochten naar het Beloofde land der reinheid eD der broederliefde? Moeten wy niet veeleer aan nemen, dat al oie idealen, waarmede wy elkander, onder verschillende vormen, eeuwen lang moed hebben ingesproken, niets anders zyn dan illusiën? Als wy op die vraag niets hebben te ant woorden dan een wanhopig „belaa9, jaI" laten we dan ook maar geen Paschen vieren. Want dan zou die feestdag zelfoedrog zyn. Om te doen uitkomen, dat het geen onbe redeneerd pessimisme is, betwolk de vraag doet stellen, hebben we niet nooiig naar ver borgen dingen te gaan zoeken. De feiten springen ons naar het hoofd, by elke schrede. In hooge en lage kringen zien wy de trillin^ gen van de koude, voelen wy den killen adem van de zelfzucht, worden wy omgeven door de sombere nevelen van de liefdeloosheid. De individuen worstelen om den voorrang, achten geen inzet te hoog om een prys te veroveren in hot spel der ydelheid, bekommeren er zich niet om, of in den wedloop naar fortuin een minder gelukkig mededinger uitgeput aan den kant van den weg nedervalt. Maatschappeiyke klassen staan dreigend tegenover elkander, betwisten elkanders rechten en trachten hun eigen rechten uit te breiden zonder eenig gevoel voor het algemeen welzyn, on de volken zyn op niets anders bedacht, dan een nydig isolement om eigen voordeel te ver zekeren en versterking van weerstandsver mogen met het oog op een botsing, die by het onderling wantrouwen geenszins onwaar- schyniyk wordt geacht. En dit, een akker zoo ruimschoots bezet met de droevige vruchten van een godurende zooveel eeuwen aangekweekte zoogenaamd Ghristeiyke beschaving, zou dan nog een geschikte bodem zyn om er de bloemen van het idealisme te zien ontluiken? Alom voelen wy de winterkoude, waar is de lente, waar is het Godsryk? Waar? Och, laten wy toch niet blind zyn voor de teekenen der tyden, niet doof voor de klanken eener hoogere harmonie. In onze dagen van ontwakend medegevoel voor de nooden onzer broederen, een medegevoel, dat zich niet wil bepalen tot oogenblifckoiyke leniging van stoffelyk ïyden door een toegeworpen aalmoes, maar dat tracht door te dringen tot den zede- ïyken grondslag van het leed en tot de maatschappeiyke ongerechtigheden, die het voroorzakeD, in zulke dagen behoeft men niot to zoeken naar bewyzen, dat het wezen ïyk lente is. Er bestaat werkelyk een Chris tendom in daden, dat de practische toepassing is van het eeuwig beginsel, ons door den Meester voorgehouden; en zelfs zy, die be slist ontkennen, dat het gebod der broeder liefde, verheven tot een met toewyding en dankbaarheid aanvaarde taak, by machte zou zijn om de krankheden der maatschappy te berstelleD, de sociale verhoudingen te maken tot een band, die vereenigt zonder te knellen, zelfs zy staan onder den invloed van dat zelfde Christendom, welks vormen hun misschien vreemd zyn, maar welks geest over hen vaardig wordt, zoodra zy zich mede aangorden, om aan het groote werk van het algemeen menscheiyk welzijn hun krachten te geven. Volkomen waar, dat wy nog maar aan het begin zyn. Het is volstrekt geen inbeelding, dat de koude nog zeer scherp is en dat de eerste lenteknoppen nog maar zeer schuchter uitbotten. Maar lente is het, geen twyfel kan daarover bestaan. En de warmte zal toenemen, de glans hel derder worden, als wyzelf besef krygen, in hoogere mate, van onze roeping. Als wy begrijpen, dat de voldoening van het egoïsme een schraal loon is voor den arbeid, dien het ons oplegt. Als wy door ondervinding leereD, hoeveel edeler het genot is, verbonden aan de vervulling onzer menschentaak. Als wy de dingen, welker verkrijging binnen ons bereik ligt-, op hun juiste waarde schatten. Als bet inderdaad Paschen voor ons is. Leiden, 17 April. De Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtram- weg-Maat8chappy Haarlem—Leiden heeft, biykens de in de algemeene vergadering van aandeelhouders overgelegde winst- en verlies rekening, enz., in 1896 op hare exploitatie rekening een overschot behaald van 55,482.38, waarby als avans op diverse crediteuren f 38.73 is gekomen, zoodat de geheelo ontvangst 55,521.11 is geweest. De bruto-opbrengsten van het vervoer zyn 111,416.53'/2 geweest, tegen ƒ110,915 34 in 1895, waarvan aan personen- en goederenvervoer f 103,666.53, tegen 103,137.72. Van de bovengenoemde ƒ55,521.11 ging af: voor nadeelig saldo van 1895 42.88; voor afschryving op uitlolings- rekening obligation ƒ8000; voor idem ver- nituwing-rekening 15,000; voor idem op „activiteiten" ƒ963; en voor interest rekening ƒ7419.0272, zoodat er als winst overbleef 24,096.207*. De vergadering stride de vol gende verdeeling van dit bedrag vast: voor beóryfsbelastiog en premiön 1596.207,; voer aandeelhouders 17,500 (7 pet. of ƒ17.60 per aandeel van 250)voor het reservefonds 1000, voor het bestuur ƒ3000 en voor do hoofdambtenaren 1000. Er worden uitgeloot 8 obligatiën Nos 12, 117,120, 189,197, 208, 218, 234, elk groot 1000. De aftredende bestuurders de heeren C. Dyserinck en J. A. Hon ers we:do^ herkozen, tsrw^l in de bestaande vacature in het bestuur voorzien werd door de verkiezing van den heer G. F. D. Slaap. Tot honorair lii van 't Historisch Genoot schap, gevestigd te Utrecht, is benoemd de heer George Edmundson, te Southall (Enge land), en tot gewone leden zyn benoemd do heeren: dr. G. J. Boekenoogen, te Leiden; J. Van den Broek, te DelftP. N Van Doorninck, to Bennebroek; H. Dyserinck, te 's-Gravon- hage; J. W. Enschedé, te Haarlem; er. H. Van Gelder, te Utrecht; J. De Graaf, te Voorhout; dr. J. V. De Groot, te Amsterdam; dr. A. H. L. Hensen, ',t0 Warmond; P. H. Van der Kemp, te 's-Gravenhage; dr. J. H. Kern, te Rotterdam; mr. J. H. Valckenier Kips, te Utrecht; K. O. Meinsma te Zutfen; Th. Morren, te 's-Gravenhage; F. Rvlsen, te Groningen, T. Tal, te 's-Gravenhage; H. C. Vegtel, te Monnikendam; dr. H. Visscher, te Delft; dr. Th. Vlaming, te Warmond; jbr. mr. M J. Pauw van Wieldrecht, te Zeist; W. Wilde, te Katwyk; M. G. Wil leman, te Haar lem, en J. M. Wü3t9nhoif, te Sassenhoim. Het heeft H. M. de Koningin-Reg^ntos behaagd, een jaarlykscbe bydrage van 50 te verleenen aan de Anna-Paulowna school to Amersfoort. Te Bennekom is overleden dr. A. C. Van Beest, oud-officier van gez. 1ste kl. by het Indische leger. In verband met eene wyziging in de vaart van de stoomschepen van Hamburg naar Nieuw York, zal Donderdag 22 April geen verzending van brieven en andere stukken naar Noord-Amerika langs den weg van South ampton plaats vinden. De 1ste luit. W. Petter, van het 4de reg. inf. te Gouda, wordt van 23 Juli tot 1 October gedetacheerd by het corps genie troepen te Utrecht. De Regoerings-Commi8saris voor de Pary- sche Wereldtentoonstelling in 1900, de heer J. T. Cremer, heeft zich naar Paryd begeven. Woensdag-avond vergaderde in het ge bouw van het departement van koloniën de byzondere commissi-, ingesteld tot het byeen- brengen der inzendingen, behoorendo tot de koloniale groep der Parfische tentoonstelling. Naar men verneemt, zal do centrale commissii in het begin van Mei vergaderen, waarop dan zeer spoedig daarna alle byzondere commission zullen geïnstalleerd worden en hare werk zaamheden aanvangen. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben aan den Raad der gemeente Rheden geweigerd ontheffing te verleenen van da verplichting tot het doen geven van onderwys in de vrfie- en orde-oefeningen der gymnastiek aan de openbare scholen binnen die gemeente en wel aan de drie openbare scholen te Velp, die te Rheden, De Steeg, Ellecom, Dieren No. 2, Spankeren en Laagsoeren, ttrwyl die ont heffing wel is verleend voor de openbare school No. 1 te Dieren totdat er onderwys- kracht aan zal zyn verbonden, bevoegd om vak j te onderwyzen, doch uiteriyk tot i Januari 1902. 16) Toen ik terugkwam, nam ik het gewone leven weer op, en langzamerhand gewende ik aan het smarteiyke idee niet bemind te wordeD. Als ik Onorato tegenkwam, keek hy my net zoo aan als vroeger, 't Was een gewoonte. Als hy geen vrouw bad gehad, zou ik my hebben verbeeld, dat hy my nog altyd beminde, en gehoopt hebben, wie weet ho9 lang. Maria zei: 't Is maar good, dat hy getrouwd is, anders zou hij jou een oude juffrouw hebben doen worden als je tante, om achter een kamerschut te leven en te sterven." Na die groote gebeurtenis kwam er een lange periode, waarin volstrekt niets voor viel. Een nare, sombere tyd, vol huialyko bezigheden, onbeduidende gesprekken, kerke- ïyke plechtigheden, familiefeesten, examens en prysuitdeelingen op de school van myn broertje, bezoeken, gewisseld met myn zuster. Niets, dat my trof of een diepen indruk achterliet, tot het carnaval in 1875. Dat jaar kwam Giuseppina, die ziek was geweest, den winter te Novara doorbrengen, en gaf Maria ter harer eer een soirée musicale, waarna gedanst zou worden, 't Was de eerste maal, dat ik op een soirée gevraagd werd, en myn toilet gaf my veel te denken. Aan het avondeten zei ik: Zou ik myn witte japon van dezen zomer aandoen?" Vader merkte alleen op, dat ik dan licht kou zou vatten. Maar moeder maakte be zwaren Zooals zy is? Geheel wit? Dat lykt my te jeugdig voor jouw leeftyd." Ik geloof, dat op dat oogenblik het bloed met verdubbelde snelheid door myn aderen stroomde; een heete gloed steeg my van het hart naar het hoofd. Op myn leeftyd l Was ik dan zoo oud, dat ik my niet meer in 't wit kon kleeden? O, welk eon dag was datl 't Was waar, ik was over de vyf en twintig l Ik was nooit by die gedachte stil blyven staan. Ik was zoetjes aan oud geworden, steeds hetzelfde leven leidende als toen ik vyftienwas; altya onderworpen aan vader en moeder Het kind, dat ik op den arm had gedrageD, wa9 een jongen geworden van tien jaar, die naar de Latynsche school ging. Dien avond zat ik langen tyd op myn bed in droeve gedachten verdiept. Vyf en twintig, byna zes en twintig. Over vier jaar zou ik dertig zynl Ik herinnerde my hoe ik met myn nichtjes gelachen had om een juffrouw van acht en twintig jaar, die zich het air gaf van een jong meisje en niet alleen uit durfde gaan. Wat hadden wy er een drukte over gemaakt, toen haar, met ons pratende, eens was ontsnapt: „onder ons meisjes"; neeD, maar dat was al te gek! En nu was ik in hetzelfde geval. Een oude juffrouw! Dreigend zag ik de schim van myn arme tante voor my, on tranen van wanhoop stroomden langs myn wangen; ik merkte niet, dat ik yskoud werd. Een oude juffrouw l Den volgenden morgen was ik erg ver kouden, en nam ik dit, en dat ik niet denkon kon, tot excuus, om niet naar de soirée van Maria te gaan. Voor de eerste maal in gezelschap te komen als een verouderd meisje, was my te pynlyk. De zes maanden, die verliepen tusschen dien gedenkwaardigen droevigen dag en den vol genden Augustus, warsn de donkerste van myn leven. In Augustus van datzelfde jaar, op een avond toen ik vroeg naar bed was gegaaD, werd ik wakker tegen elf uren met een hevigen dorst, en ging ik zonder licht op bloote voeten in de keuken, om wat water te drinken. 't Was stikkend warm, alle deuren stonden open en ik hoorde vader en moeder praten in hun kamer. Vader zei: Ik durf het haar haast niet voorsteilen. Een jong en mooi meisje Moeder antwoordde: Zeker is zy mooi en in den bloei van het leven. Maar als huwbaar meisje is zy al wat oud." Watl Hoe oud is zy? Twee, drie en twintigArme vader, voor hem was ik geen oude juffrouw I In zyn oogen was ik nog altyd het jonge meisje, aan wie hy al wandelend de Uiade vertelde. Moeder verbeterde: „Zy is zes en twintig. Zy is niet jong, ik herhaal het. Er zyn zoo veel meisjes van achttien of twintig jaar mooi als zy en ryk; natuurlijk moet zy, die geen bruidsschat heeft, als zy wil trouwen, niet te veeieischend wezen. Qy is de eerste, die om haar komt Met een kloppend hart sloop ik op de teonen naar myn bed terug. Ja, waariyk, hy was de eerste, die om my kwam. Wie was hy?Wie hy ook ware, hy doed my goed. Ik was ge neigd hem aan te nemen; het feit alleen, dat hy my gevraagd bad, sprak in zyn voordeel. Hy vond my dus niet te oudl Maar waarom durfde vader het my niet voorstellen? Was 't misschien een oud man? O hemel! Hoeveel veronderstellingen, hoeveel romans werden er dien nacht niet door my gemaakt I 't Was moeder, die den volgenden dag, aan 't einde van het middagmaal, zei: Luister eens, Denza. Er doet zich een party voor jou op, hoewel geen schitterende." Vader zat er by, maar las de krant, om te toonen, dat hy neutraal wilde blyven. Ik vroeg zeer zenuwachtig: Wie is het?" Een notaris van Vercelli, die zich te Novara komt vestigen." Tot nu toe was er geen kwaad by; maar dat moest er toch zyn. Ik vroeg meer; Oud?" Neen Veertig jaar. Ik was op het punt te zeggen, dat ik dit oud vond. Maar ik bedacht, dat ik ook niet jong meer was, en zei, steeds naar het kwaad zoekende, dat niet in den leeftyd zat: Is hy he3l arm?" Volstrekt niet; 't is een welgesteld maD. Hy wordt de compagnon van notaris Rouchetti." Wat kon hy toch tegen zich hebbeD? Zeker zyn gezicht. Ik vroeg in de grootste spanning: Is 't dan een monster?" Een monster is hy nietMaar by heeft een gebrok Ademloos zat ik neer. Ik durfde niet verder vragen. Moeder wachtte oven tot ik my ge wend had aan hot denkbeeld van een gebrek; daarop ging zy voort: Hy heeft een wrat, weet je, nogal eeq dikko wrat, hier op den rechterslaap. Ik had eens te Borgomanero een boeren meisje gezien met een uitwas op den neus, tweemaal zoo dik als deze, vreeseiyk Zóo kon het toch niet zyn. Dat was geen wrat, dat moest een verschrikkeiyko ziekt^ zynEindelyk vatte ik moed en vroeg: Is zy heel dik?" Neenl Als een noot, dunkt my. Eq daar hy het haar over de slapen draagt, ziet men er niets van...." Het idee van die gescheiden haren, over dio monsterachtigheid geplakt, stond my nog meer tegen dan de wrat zelf. Moeder hernam: In elk gevalzien verbindt je tot niets. Ga hem eerst zien, voordat je hem weigert." Onderworpen boog ik het hoofd. Niet, dat ik hem niet zien wilde. Dat was integendeel myn verlangen. Maar het viel my zoo togen, dat het huweiyk zich in zco'n heel anderen vorm voor my opdeed dan ik gedroomd had* {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 9