N°. 11395.
Dinsdag SO April.
A0. 1897
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
F eullleton.
GETROUWD.
LEIDSCH
DA&BLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Vóór Leiden por 3 maanden. w f 1.10.
Franco per post0 1.40.
AJfzonderlyko Nommere 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17- Grootore
letters naar plaatsruimte. - Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0 05 berekend.
Tweede Blad.
Onder het hoofd Een onchristelijk
gebruik laat Het Centrum dit volgen
In de jongste „Haagsche Kroniek" der
Nieuwe Groninger Courant leest men het vol
gende naar aanleiding van het overlijden des
heeren Rutgers, rector aan het gymnasium
in Den Haag, die de beschikking had gemaakt,
dat zijn l^jk moest worden verbrand:
„Wanneer zal overigens toch eens de tijd
aanbreken, dat men in 't vrije Noderland de
lijkverbranding toelaten zal? Er ligt Z' 30,000
gereed voor do oprichting van een lijkoven
on toch moeten de voorstanders der crematie
hun lijk met enorme kosten en moeite naar
den vreemde doen vervoeren, omdat onze libe
rale 'regeeringen de begrafenis-wet op dit punt
maar niet in overeenstemming willen brengen
met de gewijzigde toestanden en overtuigin
gen I"
Dit pleidooi voor de lijkverbranding
wordt niet sterk gesteund door de feiten.
De Kroniekschrijver gewaagt van „gewij
zigde toestanden en overtuigingen" en hij be
doelt daarmede ongetwijfeld, dat de crematie-
theorie groote vorderingen heeft gemaakt in
ons land.
Da bewijzen voor deze bewering ontbreken
echter ten eenenmalo.
Wij hebben bet jongste verslag der ver
eeniging, welke zich de invoering van het
onchristelijk gebruik tot oogmerk stelt, niet
voorhanden, maar van vroegere""verslagen
herinneren wjj ons, dat zij verre van bemoe
digend waren voor don bloei dier vereeniging.
De toestanden en overtuigingen blgken
du3, gelukkig, nog niet zoozeer gewijzigd te
zgn, als de correspondent het wel wil doen
voorkomen.
Veeleer zou men kunnen beweren, dat het
vuurtje der crematie ten onzont al meer en
moor verflauwt.
En do Regeering zou zeer zeker een sterke
baweging in den lande tegen zich vinden,
wanneer zy het op kunstmatige wijze ging
opstoken l
In de rubriek Parlementaire Kroniek" in
liet Rotterdamsch Nieuwsblad beet bet o. ra.
Menschen, dat is een slechte tijd maar
&ls ge een zakduitje mocht hebben, haast u
dan er een „papiertje" voor te koopen, vóór
dat de Minister van Financiën er beslag op
kan leggen. Hg heeft thans wel reeds de be
schikking over uw aanstaande effecten-
trom mei gpkregen, maar hg heeft den
sleutel nog riet. Die zal hem later eerst
door de nieuwe Kamer kunnen uitgereikt
worden. De groote slokop, die in het Haagsche
Voorhout aan het laatje zit, dacht den buit
reeds binnen te hebben. Hjj bad daarom een
royale en goedgeefsche bui en zooals 't
meermalen gaat by zulk een gemoedsstem
ming toen praatte hg te vóól en zgn
neus voorbg.
Wilt ge weten wat er gebeurd is? Zoo
luister danEr was, tot dekking van een
mogelyken tegenval by de Vermogensbelas
ting en van mogeiyke misrekening by de
Bedryfsbelasting en van mogelgke teleurstel
ling bg de Personeele belasting, al een paar
jaar geleden aanhangig gemaakt een verhoo
ging van de successiebelasting en een idem
van de zegelbelasting op effecten. Men heeft
echter willen zorgen, dat de heeren van de
Kamer hun maag niet overlaadden, hetgeen
op de stemming van een mensch wel eens
storend kan werken. En een Minister van
Financiën vooral beeft g o e d-gehumeurde
menschen noodig. Daarom achtte men 't ver
standiger iederen dag een lepelvol in te geven.
Eerst kwam het Personeel, toen kwam een
heele poos later het Successierecht en op
eenmaal, zonder dat men er op verdacht was
en te midden van de groote schoonmaak,
die de aanstaande grooto verhuizing van deze
Kamer naar betere gewesten voorafgaat,
stond men voor het effoctenzegelwetje.
Nu, dat was op zichzelf zoo erg niet. 't Scbynt,
dat men er zelfs pleizier in heeft zulk een
recht op effecten aan de schatkist op te
brengen I En hoog was 't ook niet. Tot dus
ver is slechts 10 cents per honderd gulden
nominaal verschuldigd als zegelrecht voor
binnenlandsche effecten. Voortaan voor
nieuw verkregen fondsen nl. zal 't wezen
f 1 van elke f 100 aan premieloten deze
betalen 't hoogst, omdat er een „verfoeilyke"
lotery aan verbonden is, weet u? 30 cents
voor aandeelen in buitenlandsche maatschap
pijen, 10 cents voor par.dorieven en 20 cents,
alles per f 100, voor andere effecten.
Nu, dat is niet byzonder boog. Maar
summa summarum zal 't toch den
Minister van Financiën weder een half
millioentjo per jaar geven. De heer Sprenger
van Eyk stak reeds met nauw bedwongen
begeerte de hand er naar uit. „Een oogenblik,
Excellentie waarvoor zult u dat geld nu
orgeniyk gebruikenT1 luidde de nieuwsgierige
vraag. Do heer Sprenger van Eyk dat ge
beurt niet vaak in verlegenheid I „Ja, ziet
u, het is waar: wg hebben in den laatsten
tyd nogal meevallertjes gehad; de invoer
rechten gaven heelwat meer dan wy gedacht
hadden, meer dan de stoutste verwachtingen
hadden durven ramen, ook andere dingen
vielen nogal mee, dus eigenlgk heb ik 't geld
voor het oogenblik niet noodig. Maar een
mensch kan nooit weten. Ik heb 't nog niet
in mgn hand, hoe 't mot hot nieuwe Personeel
zal loopen, of het zal meevallen of tegen
vallen Nu, als de heer Sprenger van
Eyk zóó spreekt, jokt hij doorgaans, als
Minister van Financiën nl., in zyn zak. „Nu,
dan weten wg wel een goed deboucheetje
voor dat half millioon moor van het effecten
zegel zoo luidde het antwoord er ligt
sinds eea jaar of drie nog een klein wisseltje
onbetaald, dat moest u nu eens eindeiyk
bonoreeren, Excellentie; als u met 1 Juli het
nieuwe zegelrecht krggt, dan beurt gy dit jaar
daarvan nog f 250,000, dat is net genoeg om
de zoolang beloofde afschaffing van de Ryks-
tollen op land- en waterwegen tot stand te
brengen". „Top, zeide de heer Sprenger van
Eyk dat doe ik".
„En de provinciale od de gemeentelijke en
de particuliere tollen dan?" luidde nu de
begeorige vraag. Daar moest de Minister hoen.
Dat was het ware middeltje om door de
werking der onderlinge jaloezie het kluitje
der 5 ton binnen te krygen, om hetwelk
alsdan twee „honden" (zonder vergelyking)
zouden gaan kibbelen. - „Nu, daar spreken
wy dan wel eens weder over als de tollenwet
op tafel ligt", suste de Minister zeer voor
zichtig en handig. - „Ja, maar wannéér zal
die tollenwet er komen?" werd nu weer
gevraagd. „Dadeiyk," luidde het wederant
woord van den Minister; „zoo gauw mogeiyk
nadat deze zegelwet haar beslag zal hebben
gekregen en hare invoering zal zgn voorbereid."
Maar inmiddels zgn wy, als Kamer, dood
en is waarscbyniyk Uwe Excellentie in die
qualiteit bygezet in het Mausoleum der zeer
verdienstelgke vaderlanders l Neen, dat is ons
wat al te vaag. Geld by do visch. Zonder
tollen geen zegelrecht." „Goed hernam de
Minister meesmuilende geef my dan alvast
maar bet zegelrecht, dan kunnen wij de heffing
nog wat verschuiven." „Fiat. "We houden
u aan uw woord." Voor de tweede maal
op dezen dag had de handige Minister zich
vastgepraat! „Wy houden u aan uw woord
en wg. of althans de Kamer, houdt 't in
hare hand."
En fluks wordt in het laatste artikel van
het wetje, dat aan den Minister de bepaling
van het tgdstip overliet, waarop het nieuwe
zegelrecht zou in werking treden, slechts één
woordje veranderd. „Besluit" wordt „wet"
en daarmee is bepaald, dat de Minister van
Financiën aan 't nieuwe zegelrecht niet mag
raken voordat de Kamers het zullen goed
vinden. Later zal men er misschien wel wóór
omheea draaien, net als by het Personeel in
verband met de gemeente financiëndoch dit
staat op het oogenblik vast: het verhoogde
zegelrecht is als promie uitgelcofd aan hen,
die nu de afschaffing van de tollen, de haven
en sluisgelden zullen bewerken.
Daarom zei ik en, herhaal ik: menschen,
die een spaarduitje mochten hebben om er
een „papiertje" voor te koopen, haast jelui
in elk geval, vóórdat ge genoodzaakt wordt
den Minister van Financiën den sleutel te
geven van uw trommeltje, waarvoor Zyne
Excellentie thans bedrommeld staat te kgken.
Nu, Da zichzelf zóó te hebben gefopt, bad
de Minister minder dan ooit lust aan te binden
met de motie van den heer Schepel om eventjes
3 millioen van den geslachtaccgns op te offeren.
Jongens, 5 toD, die mon niet krygt, en 3
millioen, die men zou wegschenken dat
ware voor één dag toch wat al te kras. Dat
vereischte weer wat zeemanschap. Waut de
Minister wist heel wel, dat de mindere man
door de zware belasting geen, of als 't mogelgk
is, een duur stukja vleesch kan eten. Och,
zoo verzekerde de Minister, 10 pCt. komt er
nist op voor de belasting, zooals men altgd
zegt, want er gaat menige koo langs bet
tolkantoor, waarvan men de waarde verschalkt
voor de commiezen, die er doorgaans geen
verstand van hebben.
Maar dat wg ons eigen vleeschverbruik be
lasten en bovendien den invoer van margarine
en vet en schapen van buiten in de hand
werkeD en ons vee op de Engelscho markt
voor oen prysje moeten verkoopen, dat
vond de Minister tocb ook wel wat averecht-
sche bescherming.
En hy had dan ook wel ooren naar den
wensch van den hoer Schepel. En de schei
dende Kamer, in 't gezicht van de stembus,
bad er óók wel ooren naar. Maar de 3
millioen, en dan al die dingsigheidjes, die er
nog bykomen, allerlei becyferiDgen en be
rekeningen omtront tarieven en klassen
en standen en statistieken over 't verbruik,
menscb, daar liep je 't hoofd van om. Daar
mocht nog wel eens rgpeiyk over gedacht
worden. Aanlokkelyk was het 3 millioen aan
't volk te schenken voor zyn vleeschver
bruik ofschoon dat toch eigenlgk grooten-
deels oen cadeau is aan de meervermogenden,
die bet meeste vleesch gebruiken maar boe
zou men het gat stoppen? Eu hoe zou de
afschaffing wel werken? En welken invloed
zou zy wel op het verbruik van vleesch onder
de mindere klassen hebben? Onder al die
twyfelingen, die altyd opgeld plegen te doen
wanneer men eeno zaak eigenlgk niet wil,
hield de heer Schepel koen stand, maar werd
zgne afschaffings motie toch bedolven, zy 't
dan, dat de meerderheid slechte 7 stemmen
bedroeg in eone onvoltallige Kamer van 63
aanwezige leden.
Dus, menschen, zorgt voor uwe „papiertjes"
on spaart u van veel vleesch eteB, hetgeen
tevens de vegetariërs zal doen juichen. Dit
is de moraal van den dag.
In een „HaagscheD Brief" aan de Arn-
hemsche Courant stond te lezen
Dezer dagen vermeldden do couranten een
reeks van koninklijke besluiten tot ontslag
en beooeming van officieren bg de
schut te ry, waaronder er een voorkwam,
dat aan een tameiyk bejaard heor eervol ontslag
verleendo als kapitein of luitenant „ii la suite".
De bedoeling met deze soort van officieren
is duideiyk genoeg. Komt een officier van de
schutterij, die nog in den schutteriyken leeftyd
verkeert, in eene plaats wonen, waar het
officierscorps voltallig is, dan wordt by, als
niet kunnende optreden in een lageren rang
dan hy elders bekleedde, tot officier „a la
suite" (in de bovenrol, zeggen ze by de marine)
benoemd, om by de eerste vacature in den
ouden rang weder in te vallen. Maar deze
uit den aard dor zaak voortvloeiende instelling
wordt hier en daar, en werd althans vroeger
in Den Haag, op een geheel met haren aard
strgdende wgze toegepast, als een middel om
jongelui, die gaarnn mooie pakjes dragen,
daartoe in de gelegenheid te stellen. Om aan
het Hof te komen, moot men een zg. hof
kostuum, rok met goudgalon of zoo, dragen,
of wel een andöre uniform. En daar de uniform
der schuttery inderdaad goed kleedt, beter
dan meDige uniform van het Nederlandsche
leger (ook zondor de zakkenrolleremanteltjes,
waarmede do officieels wansmaak de tegen
woordige officieren opgedirkt heeft), dong
v.oegor menigeen naar een schuttersofficiers-
postje, maar la suite", d. w. z. zonder
werk noch dienst; het pakje met de zilveren
épauletten „et praeterea nihil." Aan die mode
danken wy het nu nog, dat con oud Gou
verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië en
iemand, die het goede vaderland aan een of
ander buitenlandsch Hof vertegenwoordigt,
beiden nog altoos „Èr la suite" gevoerd worden
als 1ste en 2de luitenant by de Haagsche
schuttery. Ik vermoed nu wel niet, dat do
Gouverneur Generaal in Indië audiëntie zal
gegeven hebben in 't schutterspak, noch da*
do gezant zich bg plechtige gelegenheden i"
die luitenants-uniform zal gestoken hebben,
want krachtens hun eigen ambt konden ze
zich met goudgalon letteriyk bedekkenmaar
met dat al is het toch vrg dwaas, dat men
deze heeren, en anderen met hen, in dezen
schutterlgken nasleep biyft handhaven.
Dat de schuttersuniform met reden gezocht
is, bewyst ook de bekende Hiagsche anekdote
van vele jaren herwaarts, toen een jong-
mensch van de Haagsche „jounesse doree".
zich aansluitende aan de deputatie, die Koning
Willem III by de kroning van Czaar
Alexander II van Rusland ging vertegen
woordigen, en aan welker hoofd Prins Froderik
Btond, om eeD mooi pakjo te kunnen aan
trekken, een benoeming tot luitenant la
suite" van de Haagsche schuttery verzocht
en verkreeg. Toen het op hot uitdeeien van
de decoraties aankwam, ontving deze kunst
luitenant oen hoogere dan de heuscbelyke
officieren van het leger, die tot de deputatie
behoorden en een hoogeren dan den luite-
nantsrang hadden. Groote ontevredenheid en
verbolgenheid over dit, naar men meende,
ongemotiveerd voortrekken van dien pékin
boven de beroepsofficieren. Maar bet heette
toen, dat men te St.-Petersburg onzen nasleep-
luitenant voor ists veel hoogers had aangezien,
omdat in hot Russische ryk de zilveren uit
monstering aan hoogere graden van officieren
oigon is. Men had dus den luitenant naar den
zilveren 3tandaard en wel iets te hoog
getaxeerd.
Even zy hier nog eens het woord g<ge7en
aan den Groningschen Kouter, die in „Lang3
den Weg" in de Provinciale Groninger Courant
nogmaals iets te praten heeft over de Gro-
ningsche „Harmonie" en Gottfried
Mann en wat wo beschouwen als een aan
sluiting aan betgeen by heol kort geleden
daarover te vertellen had (Zie vorig Pers
overzicht in het Leidsch Dagblad).
Thans luidt het uit zyn mond:
Wat nog niet in verval geraakt of afgeschaft
is, dat is de extra-muziekuitvoering in do
„Harmonie", welke met die op Pinkster en
Kerstmis zich altyd in de belangstelling van
ons publiek verheugt. De muziek, de Paascb-
pronk, do talrgke opkomst, de vreemde ge
zichten, alles draagt or toe by om zoo'n soirés
iets interessanter dan de gewone Zondagscbe
uitvoeringen te maken.
Nu we toch in de „Harmonie" z(jn
zgn we dicht by de doornige „bonoomings-
quae8tie", die onder de bedrgven den streek
heeft uitgehaald alweer een nieuw stadium
15)
Maar ik schikte my in myn lot en sleepte
tng nog twaalf maanden voort; altyd mot
dezelfde gedachte.
Er gebeurde veel in dien tyd, aangenaams
en droevigs. Mgn zuster kreeg een kindje.
De man van Giuseppina kwam to Palermo
in garnizoen en zg volgde hem over de zee.
Myn broertje ging naar school. En de arme
tante vatte kou, erger dan ooit, bleef een
geheele maand te bed en eindigde met stil
letjes te ontslapen.
En de keuken leek nog grooter en triester
zonder haar scherm.
Kort daarna, in de eerste dagen van onzen
rouw, kwam Maria ons vertollen, dat zy
verloofd was, en, na een korte huwelgksreis,
keerde zg met baar man in het huis van
haar vader terug, om hem in zyn ouderdom
niet te verlaten.
Van ons vieren was ik, de schoonheid, de
laatst overgeblevene.
Eindeiyk, op een avond in Mei, terwyi wg
in de „allee" wandelden, zag ik Onorato, met
twee vriendeD, die hem nog waren over
gebleven.
In 't voorbggaan keek hg mg precies zoo
aan, alsof hy my den vorigen dag gezien had.
Een waanzinnige vreugde overweldigde myik
dacht
-T Ziozool Nu is myn beurt gekomen!" En
van dag tot dag verwachtte ik het huwelyks-
aanzoek.
Maar het kwam niet. Hg kwam weer in
de kerk staan tegenover onze bank, met de
oogen op my gericht; de oogen, die mgn
vertrouwen versterkten en myn ongeduld
vermeerderden, maar mg toch de kracht gaven
om te wachten.
En ik wachtte weer vyf, zes maanden,
gelukkig door zgn terugkeer, gerust zeker te
zyn van myn toekomst.
Op zekeren dag kwam Maria, die na baar
huwelgk nooit weer met my over Onorato had
gesproken, en zich zelden by ons liet zien,
my halen om bg haar te komen eten. Dit
ongewone feit deed my veronderstellen, dat
zg mg goed nieuws had mede te deelen.
Ed waariyk, terwyl wy den heer Bonelli
en Maria's echtgenoot zaten af te wachten,
zei zy:
En jy, schoonheid! denk jy niet eens
aan trouwen? 't "Wordt tydt Jo bent zes
maanden ouder dan ik."
Ik begon:
Maar hg dient my eerst te vragen
Zy viel mg in de rede met e9n lachbui, die
niet natuurlyk was, en riep uit:
O! dat huwelyksaanzoek van Marrucbettil
Dat is jouw „Vliegende Hollander"!"
Myn „Vliegende Hollander"?
Ja, weet je niet? Dat is een opera, de
naam van een schip, dat nergens aankomt.
_Dat wil zeggen een doel, dat men steeds
najaagt en nimmer bereikt. Een illusie."
Geloof je, dat het een illusie is?"
Ik zie, dat er jaren voorbygaan en niets
bepaald wordt. In jouw geval zou ik er van
afzien."
Ik haalde boos de schouders op en zy
ging voort:
Die dikzak houdt alle andere partgen
van je verwyderd."
Maar welke partyen dan toch? Er is
niemand, die zich om mg bekommert
Ik weet het niet. Zy weten allen,datje
verliefd beDt op hem. Myn man heeft het in
een café hooren zeggen."
In een café!"
Zeker, myn kind. Jy leeft buiten de
wereld en weet Diet, dat die mooie mynheer
je in opspraak brengt met zgn eeuwig gelonk,
dat tot niets leidt."
Ik was beleedigd, zonder recht te weten
waarom.
Dit gesprek kwam my brutaal voor en
ongepast. Waarom zei zy my dit nu, en niet
een jaar eer? Ik gaf geen antwoord, maar
uit myn stilzwggen maakte zy op, dat ik het
kwaiyk nam, want zy kwam naast mg zitten,
nam mgn hand in de hare en zei
Wees niet boos, ik zeg je dit, omdat ik
van je houd. Als wy iets voor je kunnen
doen, mijn man zoowel als ik, denk dan aan
ons. Wy gaan gauw naar buiten. Ga je mee,
om den geheelen herfst by ons te big ven en te
trachten hem te vergeten? Toe, wil je?
Ik dacht een poos na. Het scheen my toe,
dat er in haar woorden iets lag opgesloten,
dat ik niet vatte.
Eindeiyk zei ik:
Waarom zou ik hem vergeten? Na zoo
lang te hebben gewacht l"
Zy keek my aan met een medelydend ge
zicht, dat mg krenkte, en zei Diets moer.
Ik zou al moeten weten, dat hy my
nimmer zal trouwen, om hem te vergeten."
Maria boog het hoofd en zonder my aan te
kyken, fluisterde zg:
Wil je 't volstrekt weten?"
Ia er dan wat met hem? Zog dan toch
wat?"
Nu sloeg zg de oogen op, keek mg bedroefd
aan en de handen vouwende, als om my ver
geving te vragen, zei zy heel zacht:
Hy gaat met juffrouw Borani trouwen."
Ik herhaalde als een echo:
Met juffrouw Borani trouwen 1"
En ik werd gskoud, begon te beven en kon
geeD woord meer uitbrengen.
't Scheen my toe, dat alle banden, die mg
aan het leven hechtten, opeens verbroken
waren, en dat ik na dezen zwareD slag
moest sterven; dat het met my gedaan was.
Snikkend viel ik op de canapé neer; Maria
kdelde stil naast mg.
Een oogenblik bood ik weerstand, toen liet
ik my in haar armen gigden, wanhopig wee
nende, en uitroepende, dat ik wilde sterven,
dat ik niet langer te Novara wilde blyven,
geen dag, dat ik nimmer meer uit huis zou
komen, want iedereen zou my uitlachen en
ik zou sterven van schaamte.
Maria liet my geduldig uitvaren, zonder
my tegen te spreken, zonder te trachten my
te troosten, totdat mgn krampachtig weonen
ephield.
Eerst toen zei zy met veel tact: dat ik
altyd te veel waarde had gehecht aan die
blikken, dat ik hem eigenlijk te gemout wjs
gegaan, hy had zicb tot niets verbonden. Hg
vond my mooi, en als ik den bruidsschat
van juffrouw Borani had gohad, zou hg my
zeker liever trouwen maar bg was een egoïst;
hy had den moed niet den bruidsschat op te
geven. Hy verdient niet, dat je hem betreurt;
en laat hem vooral niet merken, dat hy jou
verdriet heeft gedaaD, gun hem den triomf
niet je tot zyn slachtoffer te bobben gemaakt,"
zei zy. „Toon je onverschillig, 't Is moeiiyk
en smarteiyk, er ia heldenmoed voor ooodig,
maar 't moet."
Ik moest dadeiyk beginnen myn best te
doen niets te laten merken van myn teleur
stelling aan haar vader en haar man.
Ik waschte mgn gezicht met frisch water
en nam, zoo goed en zoo kwaad als het ging,
deel aan den maaltyd, waar de beide heeren
de beleefdheid hadden te doen alsof zy niets
merkten van den zenuwachtigen toestand,
waarin ik my bevond. '8 Avonds, toen moeder
my zag, bleek en met gezwollen oogleden,
keek zy my verschrikt aan. Ik mompelde.
"Wg spraken over tante."
Den volgenden dag hielpen de onvermyde-
lgke huislgke bezigheden mg zoo al niet myn
verdriet, dan toch ten minste de openbaring
er van bedwingen.
Ik sprak weinig, ik was droevig gestemd,
maar deed alsof ik geen ander verdriet bad
dan dat, waarover ik in den rouw was. Zóó
kwam ik de moeiiykste periode te boven.
Later ging ik met Maria naar buiten en
bleef daar totdat het rgkeluishuweiyk vol
trokken was. Wordt vervolgd.)