- y MENGELWERK. In De Oids is onlangs door dr. F. Van Engelenburg, hoofdredacteur van De Volksstem, een pleidooi gehouden voor vereenvou diging van spelling. Hy wees op het gewicht der beweging voor het behoud en de uitbreiding van het Nederlandsch in Zuid- Afrika, dat juist zooveel gevaar loopt door de vele grammaticale spitsvondigheden, ter wijl het Engelsch op dat punt zoo eenvoudig en gemakkelijk mogelijk is. „Het kan voor Noderlandsche schrijverSj dichters, journalisten, uitgevers, hoogleeraars. zetters, telegrafisten, geneesheeren, juristen predikanten, kooplieden, fabrikanten, toch niet onverschillig wozen", zegt dr. E., „of een groot werelddeel in de toekomst hun ge schriften zal lezen, hun boekon en fabrikaten zal koopen, hun adviezen zal inwinnen, hun diensten zal ia beslag nemen." Hij zet een en ander meer in den breede uiteen en tracht op deze wijze het publiek in Nederland te winnen voor een beweging, die hij zelf van het grootste belang acht en die hij in zijn eigen blad daadwerkelijk steunt. Vanwege do „Vereeuiging tot vereenvoudi- ging van onze schrijftaal" heeft de heer De J., te Z., nog eens de aandacht op dezen nieuwen krachtigen bondgenoot gevestigd, door in een klein geschriftje den hoofdinhoud van het betoog weer te geven. Hij voegt er iets aan toe uit Vlaanderen. Men heeft beweerd, dat daar de Vereenvou diging niet gewild werd, terwijl nu blijkt, dat vele toongevende Vlamingen lid worden en er zich vóór verklaren. „Elke regeling is beter dan de bestaande voor ons, Vlamingen", betuigde Pol de Mont m Antwerpen. „En ten bewijzo hos by in do practyk dit aandurft, moge dienen, dat De Vlaamse School een soortgelijk tijdschrift als Else- vier's maandschrift, maar hooger staand uitgegeven by Buschraann, in Antwerpen, en onder de Mont's Redaksie in do „Vereen voudigde" verschijnt. Wat meer is, bijna alle medewerkers en medewerksters volgen deze spelling! in de aflevering Jan.-Febr.Winkler Prins, P. B., Marie Boddaert, Vivien (Amsterdam), Victor de Meyere, en die schrijft onder het pseudoniem Pauw II in Antwerpen. De heer De J. acht dit natuurlik! Want ook in Zuid-Nederland is de kwestie't Neder lands tegenover 't Frans! als in Zuid-Afrika onze taal tegenover het Engels." De (anti-rev.) Nederlander bevatte aan den vooravond van den dag, waarop htt wets ontwerp tot regeling der financiêele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten en herziening der algemeone regelen ten aanzien der plaatselijko belastin gen werd aangenomen (gisteren), een artikel, waarin het blad kortelyk aangeeft, waarom, ondanks de bezwaren, de aanneming van dat belangrijke ontwerp zijn redactie weyschelyk voorkwam. Het luidt als volgt: De verbetering van de gemeentelijke finan ciën bestaat hoofdzakelijk in een vaste uit voering, berekend ia verband met het aantal Ingezetenen. Op zichzelve zien wij daarin geen bezwaar. De autonomie der gemeenten wordt er niet door aangetast, omdat de uitkeering naar wet telijke regelen geschiedt, en geheel onafhan kelijk is vao het doen of laten der gemeente. Ook achten wfl het niet verkeerd, dat een deel der uitgaven, door den Rijkswetgever ter uit voering der Rijkswetten op de gemeente gelegd, aan haar worden terugbetaald. De maatstaf evenwel, waarnaar de vaste bijdrage berekend is, schijnt on3 o&juist; de berekeningen, waarop zij steunt, zijn meeren- deels fictief. Ware een voor de practyk betere maatstaf aangegeven, dan zouden wy tot ver- werpiog van het ontwerp adviseeren. Maar dit is bet geval niet. Over het algemeen kan men zeggen, dat de gemeente niet te veel, dat tommigen nog te weinig ontvangen. Hier is de uitkomst alles afdoende. Immers, is een maal de bijdrage bekend, dan staat zy, behou dens de wijziging naar het getal inwoners, vast, en heeft dus de maatstaf, waardoor z'fl berekend is, zijn beteekenis verloren. Op den duur zal naar een beteren maatstaf moeten worden gezocht; maar inmiddels kan de nu vastgestelde bijdrage leniging verschaffen. Men is nu eenmaal op den goeden weg: dien der vaste uitkeeringen, gegrond op de verplichtin gen, door den Rijkswetgever aan de gemeente opgelegd. Op den duur moet do wet toch ver anderd worden. Nu is deze vaste uitkeoring stellig beter dan de nog willekeuriger, enkel van het goedvinden der Regeering afhanke lijke, geheel onvoldosnde uitkeeringen, die thans plaats vinden, en die voel meer inbreuk makon op de gemeentelijke autonomie dan de thans voorgestelde. Hwt is on^e stellige overtuiging, dat oerst daa de gomeonten hara uitgaven goed zullen kunnen regeleD, wanneer het Rijk, naar vaste regelen, aan de gemeenten, of aan die haar taak op zich neemt, teruggeeft, wat, tot vol doening aan de Rijkswet, voor het onderwijs wordt uitgegeven. Maar voorshands is dit nog onmogelijk. Is reeds hefc eerste do9l van het wets ontwerp naar onze moening wenscheiyk, nog me9r is dit mot het tweede het geval. Dat tweede deel toch heeft ten doel betere regelen t9 stellen voor de heffingen dor ge mecntolykebelastingen. Dit doel nu is, naar vrij eenparige meening, bereikt. Wel wordt door sommigen de afstemming betreurd van het voorstel om extra-opcenten te heffen vao de absenten, maar daar gelaten do gegrondheid der klachten ver werping van het wetsvoorstel maakt die afstemmiog toch niet ongedaan. Van meer belang is de wijziging ten op zichte van de progressieve inkomstenbelasting, die thans uitermate beperkt zal worden. In onze oogen een verbetering, maar in de oogen van anderen verderflyk. Door aanneming van het amendement-De Kanter evenwel is de mogelijkheid geboren, om, alvorens de be staande verordeningen te wijzigen, de werking af te wachten van de nieuwe belastingwetten en van de Ryks-uitkeeringen aan de ge meenten. Daardoor is het mogelijk eventueels moeilijkheden en te groote schokken te voor komen. Van groot gewicht voor enkele gröote steden is de betere regeling van de forensenquaestie. Op dit punt is de tegenwoordige rechtstoe stand onhoudbaar, wijl in hooge mate onbillijk. Het voorstel schenkt stellig groote verbetering, al zal op den duur betere en nauwkeuriger verdeeling ook van deze lasten niet kunnen uitblijven. Verschillende bepalingen zijn voorgesteld en aangenomen, die de gemeente in staat stellen belangrijke uitgaven in de eerste plaats ten laste te brengen van hen, die er ook persoon lijk het meest van proflteeren. Dit is billijk Eindelijk wordt aan de gemeente een veel ruimer bevoegdheid gegeven dan thans, om van de ondernemingen, die zjj ten bate van het publiek in het leven roept, ook eenige winst voor de gemeentelijke schatkist te trek ken. Het verbod daarvan was veel te algemeen en dus belemmerend en onjuist. „Juffrouw, gaarne zou ik u een oogenblik willen spreken!' Zeer aangenaammijnheergaat u zitten 1" BWat ik u te zeggen hebjuffrouwis, in 't kortdit: „Ik bemin ul" Dc Flets. Aan de „Amst. Ct." schrijft men uit Londen o. a. Niet weinig werd ik verrast toen ik eon dag of wat ge leden in een fashionable club- krantje, dat gewoonlijk wel ingelicht is, de mededeeling las, dat fietsen, een sport, die zich in zulk eene hooge mate van gunst van den kant der aristocratie mocht ver heugen, voortaan aan de middenklasse zal worden overgelaten en dat ons „smart" volkje die voet- en lichaams oefening door het rijden op kunstmatige ijsbanen, de z. g. rinks, zal vervangen. Natuur lijk: twee of drie prinsessen, een getitelde dame en eene Amerikaansche erfdochter be hoeven slechts naar „Heng- ler'a" of de „Niagara" rink te gaan en het wheel is in den ban gedaan. Een andere vraag, die als vanzeive bij ons oprijst, is, of zulk een lichaamsoefening in den zomer in een overdekten circus wel zoo gezond en zoo aangenaam is als do „spin" langs 'sHeeren straten en door groene beemden, oen sportj die in de laatste jaren zoo populair geworden is. Onder vriendinnen. Mevrouw X.: „Gelooft u wat men van mevr. Z. zegt?" Mevr. Y.: „O! zeker. Het verrast my in het geheel niet. Maar zeg u mij eens, wat zegt men van haar?" RECLAMES, a 25 Cents per regel. CIJFER 2 THOMSON'S TREE. Herinneringen van een gewonden Rus. Uit het Fransch van Garchine. Ik herinner me te hebben geloopen door een uitgestrekt bosch, terwijl de kogels om onze ooren floten en de takken van de boomen op onze hoofden vielen. De schoten volgden elkaar met buitengewone snelheid op. Sidorof, een jong soldaat der eerete com pagnie, viel vlak naast mij languit op den grond; als een breede roode stroom golfde het bloed uit zijn mond. Met oogen vol angst zag hij mij aan. Op hetzelfde oogenblik hoorde ik een slag en iets, dat mij voorbij- suisde, deed mijn ooren tintelen. „Men heeft op mi) gemikt", dacht ik. Een vijandelijk soldaat uitte een ontzettenden kreet, toen hij, uit het kreupelhout komend, mijn geladen geweer op hem gericht zag. Indien de angst hem niet verlamd had, ware ontkoming nog zeer goed mogelijk geweest. Met een slag brak ik zijn geweer en ver volgons stootte ik hem mijn bajonet in het lichaam. Ik hoorde een gebrul, dat moer aan oen gewond dier dan aan een mensch doed denken. Toen spoedde ik mij voort. De onzen riepen hoezee; verscheidenen vielen door de vijandelijke kogels. Ik herinner me zelf ook verscheidene schoten gelost te hebben, toen we uit het bosch op de vlakte kwamen. Overal hoorde men gekerm en zonder om te zien liepen allen door. Neen, niet allen, want plotseling kon ik niet verder. Verwonderd keek ik op, niets ontwarend dan een plekje blauw; om mij heen heerschte een doodsche stilte, even later zag of hoorde ik niets meer. H9t was voor het eerst, dat ik my in zulk een toestand bevond. Ik lag op den buik en zag niets dan een klein stukje zwarte aard9, een paar grashalmen en een mier, die lang zaam, biykbaar met moeite, over een der grashalmen kroop. En die kleine wereld kon ik nog maar met één oog gadeslaan, daar het andere door iets zwaars bleef gesloten, ik doDk door een tak, waartegen myn hoofd rustte. Ik lag zeer ongemakkelijk, eenigszins kon ik my bewegen, maar van omkeeren was geen sprake. Zoo gingen enkele oogenblikken voorby, waarin ik een vogel hoorde kweelen en een by hoorde gonzen. Dan weer stilte. Eindelijk gelukte 't my na herbaalde pogingen myn rechterarm van onder myn lichaam te trekken, en met twee handen op den grond steunend, kwam ik eindelyk op de knieën. Eon afgryseiyke pyn doorliep my van de knieën tot aan de borst en ik viel weer neer. Opnieuw zag ik niets...» Ik kwam weder by, was zeer verbaasd, aan den donkerblauwen hemel de sterren te zien schitteren en begreep niet, waarom ik myn tent verlaten had. Ik verlegde mij oen weinig en voelde een stekende pijn in de beenen. Zou myn wond gevaariyk zijn? dacht ik. Ik betastto myn boenen op do plaats, waar ik die hevige pijn voelde, ze waren bedekt met geronnen bloed. Als ik ze aanraakte, werd do pijn ondraaglyk. In myn ooren suisde het en mijn hoofd was zwaar als lood. Ik begon langzaam te begrypen, dat ik aan beide beenen gewond was. Maar waarom hadden myn kameraden my dan niet medegenomen? Ik richtte me wat op en het gelukte my in een zittende houding te komen, doch de inspanning, om liet zoover te brengen, perste my de tranen uit de oogen. Boven myn hoofd flikkerde een groote ster en een paar kleinere. Om my heen zag ik donkere gedaanten. Dat zyn de struiken, waarin we ons ver borgen hebben, dacht iknu begreep ik, waarom men my niet gevonden had en ik voelde myn haren ten berge rijzen. De groote ster verbleekte, de kleinere ver dwenen, de maan kwam op. Ik bedacht, hoe heerlyk het nu thuis moest zyn. Ik hoorde vreemde geluiden, alsof iemand in myn nabyheid zuchtte. Spiedend zag ik om my heen, of er wellicht nog een ongelukkige lag, evenals ik vergeten en met gebroken beenen. De klaaglyke zuchten hoorde ik vlak by my, doch ik kon niemand ontdekken.... Hemel, ik was het zelf, die steunde 1 Ja, ik leed ontzettend, hoewel 't my toch niet duide- lyk was, want myn hoofd was zoo vermoeid en zoo zwaar. Ik trachtte te gaan liggen en te slapen. Zou ik morgen weer ontwaken met dezolfde ondraaglijke smarten, op dezelfde plaats Eindelyk lag ik weder uitgestrekt op den vochtigen grond, de oogen gesloten. Ik ontwaakte en voelde, hoe de zonnestralen myn huid schrijnden. Gisteren werd ik gewond, dacht ik, een dag is dus verloopen, nog enkele zullen ons voorby- gaan en dan sterf ik. Wat kon het my schelen 1 Ik trachtte my niet te bewegen, belaas, myn hoofd kon ik niet tot rust brengen; allerlei gedachten plaagden myn vermoeide hersens. Het kon niet lang meer duren of men zou in de dagbladen lezen: „onze verliezen zyn zeer onbelangryk: zooveel dooden, waaronder Ivanoff, een vrywilliger." Of neon, men zou myn naam zelfs niet noemen, en slechts mel den: „een soldaat werd gedood", zooals men zou zeggen: een hond.... De warmte werd ondraaglyk, ik opende de oogen 6D zag hetzelfde kreupelhout, denzelfden hemel, alleen was 't nu dag. Ik was niet alleende man, dien ik ge dood had, lag naast my. Waarom had ik hem gedood? Daar laghy geheel met bloed bedekt. Wie was die man? Had hy wellicht evenals ik een oude moeder? Arme moeder, ik zag haar in den geest voor de deur van haar huisje, uitziende naar haar oenigen zoon, haar steun. Waarom had het lot dien man op myn weg gebracht? Ik had hem niet willen dooden, ik, die niemand een kwaad hart toedroeg. Het was niet in my opgekomen zyn vernietiging en de vernietiging van zyn geluk te wenschen; op zelfbehoud was ik slechts bedacht geweest. Ook myn leven was afgesneden en ik had myn plicht volbracht. De tong kleefde my aan het gehemelte. Zou ik nergens een teug water kunnen vin den? De man, dien ik vormoord had, moest nog iets drinkbaars hebben in zyn veldflesch en myn besluit was genomen. Ik trachtte naar myn vyand toe te kruipen, by iedere beweging was 't alsof myn beenen verscheurd werden door de pyn. Ik weende, uitte kreten van wanhoop, tot 't my eindelyk gelukte myn doel te bereiken. De veldflesch was nog meer dan halfvol, ik zou dus genoeg hebber, tot ik stierf. Myn slachtoffer had my gered l Ik begon voorzichtig de stop los te maken, iny op een elleboog steunend, toen ik eens klaps, het evenwicht verliezend, met het ge laat op de borst van den doode in zwym viel De zon kwam hooger; de groote gloeiende schyf, die ik tusschen de struiken door ont waarde, geleek my bloedrood, de dag zou ondraaglyk warm worden. Ik kon niet langer naast dat lyk blyven liggen; ik moest my ten minste eenigszins er van verwijderen. Ik lichtte met myn eene hand de stop van de veldflesch en dronk een teug water, maar omleggen kon ik my niet. En toch kon ik daar, in die onmiddellyke nabyheid van den dood, niet blyven. Met do snelheid van een halvon pas verwijderde ik my van het rottend voorwerp. Met iedere beweging nam de folterende p(jn toe, zoodat opnieuw de tranen mij uit de oogen werden geperst. Eensklaps hoorde ik iets, eerst meende ik t my te verbeelden; doch neen, ik hoorde duidelyk spreken en gedreun van paarden hoeven. Ik wilde roepen, doch wachtte; het mochten eens vyanden zyn Zy kwamen nader en ik herkende de sol daten als Kozakken met hun blauwe uniform met roode bies. Er waren er omstreeks vyf- tig. Een officier met een langen, zwarten baard bereed een schoon, vurig ros. Zich in den zadel omkeerend, commandeerde hy:in galop! ,Houd op, in 's hemels naam, houd op schreeuwde ik. Maar het getrappel der hoeven en het schuren dor wapens langs de struiken deed mijn geroep verloren gaan. Met het gelaat viel ik op den grond, in enikken uitbarstend. Op hetzelfde oogenblik wierp ik met een onhandige beweging de veldflesch om, zoodat het water er uitstroomde, dat dadeiyk door de dorstige aarde werd ingezogen. Onbeweeglijk bleef ik liggen, de oogen half gesloten, de wind dreef de verpeste lucht naar my toe. Myn buurman leverde een ontzettend schouwspel op, het was mij niet meer moge- ïyk naar hem om te zien. Het vleesch had losgelaten van de beenderen, zoodat het gelaat geheel onherkenbaar was. Het beeld van den oorlog, dacht ik. De zon blakerde myn gezicht en myn han den, die gloeiden als kolen vuurs. Had ik de Kozakken maar geroepeD, eer ze zich in galop zetten; beter in de hand der vyanden te val len dan zoo om te komen. Myn moeder zou zich nu de witte haren uittrekken en jam meren over die ontzettende uitvinding: den oorlog, den geesel der menschheidl Ik zeide haar in gedachten vaarwel en dankte haar voor de liefde, waarmede ze me van kind af had omringd. De duldelooze pynen deden my het bewustzyn verliezen. Toen ik ontwaakte, lag ik in een hospitaal de soldaten, die de ctooden waren gaan be graven, hadden ray gevonden en naar hier gebracht. Om my heen stonden de doctoren in bun midden een beroemdheid uit Petereburg. Gy zyt wel gelukkig geweest," zeide hy tot my: „we behoefden u slechts een been te amputeeren en daar zult gy niet van ster ven. Hoe is 't, kunt gy al spreken?" „Ja," antwoordde ik en vertelde hun het- geeD ge hier gelezen hebt. Gemengd Nieuws. Een verlies en een vondst. De kassier van een koffiemakelaar aan de Keizers gracht te Amsterdam wist niet, dat de binnen zak van zyn overjas kapot was en stak er naar gewoonte zyn portefeuille in. Tot zyn gruoten schrik bemerkte hy, op een kantoor arngekomen, dat de portefeuille met twee bankbiljetten verloren was. Inmiddels had echter een looper van een melkinrichting den schat reeds gevonden en op het kantoor van den eigenaar bezorgd, waar hy eene belooning kreeg van f 50. TeLeeuwarden heeftin eenstraat eene ontploffing van rioolgas plaats gehad. Een paar ijzeren deksels van het riool waren stuk geslagen, evenals de vensterruiten van eenige huizen in de onmiddellijke nabyheid. Kort to voren was de straat door vry wat menschen gepasseerd, die zich naar den schouw burg begaven. Niemand werd gekwetst. De heer J. A. Huizing a, meubel fabrikant te Groningen, zal eene prijsvraag uitscbryven voor een salon ameublement, waarvoor bekroningen van f 125 en f 75 wor den uitgeloofd. De afdeoling De venter van den Volksbond tegen drankmisbruik heeft voor werklieden, die gedurende den schaftty'd van hun werk niet naar huis kunnen gaan, in een der lokalen van baar gebouw in de P©i. straat van 's morgens 8 tot 's avonds 9 uren koffie verkrygbaar gesteld voor één cent per kop. Uit Marseille wordt 4 April ge- meldGisteren speelden by zeer hevigen wind zes kinderen aan het strand op den Quai des Anglais. Niettegenstaande het groote gevaar, waagden zich drie knapen in den ouderdom van 9 tot 12 jaren tot aan den uitersten rand van de kade, toen plotseling een reusachtige golf over hen sloeg en ze in de zee wierp. Aan redding kon niet gedacht worden, de kinderen moesten onder het ge zicht van vele toeschouwers verdrinken. Een der beste April-visschen was die van een blad, dat de inwoners van Anden- ne (België) en omstreken naar de zaal vao het vredegerecht riep, tot eene aanschouwe lijke uitlegging van den 24-uren-wyzer, te geven door drie officiéele horlogemakers. Meer dan achthonderd menschen lieten zich vang6n, Natuuriyk vonden zy de deur van het vredo* gerecht gesloten. Dinsdag hebben te Marseille drie zelfmoorden plaats gehad, o. a. van o^n meisje van 22 j^ren, dat, door liefdesmart gedreven, zich in haar kamer opsloot, met petroleum begoot en in brand stak. Toen de buren te hulp schoten, sprong zj het raam uit. Nog levend werd zy opgenomen. Don dag te voren hadden twee kooplieden er met den degen geduelleerd. Een hunner werd zoo zwaar gekwetst, dat men voor zyn leven vreesde. Het zwarte licht, welks ont dekking onmiddellijk na de Röntgensche stralen zooveel opzien verwekte, doet nu na een jaar zwijgen weder iets van zichhooren. De ontdekker, de Franschman Gustave Le Bon, beschryft in de „Revue Scientifique" zyue intusscben in het werk gestelde onderzoe kingen, die hy ditmaal in gemeenschap met professor De Heen, uit Luik, ondernomen heeft. Wanneer zijne resultaten door andere onder zoekers als juist erkend worden, dan heeft men in deze Dieuwe soort van donkere stralen met een zeer gewichtige verschyning te doen, die een groote verbreiding in de natuur be- zitton moet. De eigenschappen van die nieuwe stralen, waarvoor de naam van zwartlicht eigenlyk niet meer gebruikt wordt, zyn in het kort genomen de volgende: Zij ontstaan in meerdere of mindere mate overal, waar gewoon licht op de oppervlakte van lichamen valt; zy vermogoQ den electroscoop te ont laden, maar daarentegen nitt hem te ladenzy dringen door electrische schermen en werken door opake (voor hot licht ondoordringbare) lichamen heen op een photographische plaat. De volgende proef is als grondleggend to be schouwen. Men neemt een raam voor positiefafdrukken en verwisselt de glas plaat door een plaat van gepolysfc hard caoutchouc, die niet onder de 0.4 en ni9t boven do 0 7 mM. dik mag zyn. Op de uiterste, naar het licht gekeerde oppervlakte van deze harde caoutchoucplaat worden letters aan gebracht, die uit een metaalplaat (zink of tin) van by na V,0 mM. dikte uitgesneden zyn. Dan legt men in de donkere kamer een van te voren licht gesluierde photographische plaat in het chassis. De metalen letters zyn alzoo door de harde caoutchoucplaat van de photographische plaat gescheiden. Dan wordt de eerste zoowat drie uren in het gewone daglicht gezet. Na de ontwikkeling teekent do photographische plaat het scherpe beeld der letters in zwart op een witten grond. Le Bon geeft voor die^yerscbyningen voor- loopig de volgende verklaring: Het gewone licht wordt door de volkomen opako harde caoutchoucplaat van de photographische plaat afgehoudenwanneer het echter op de metalen letters valt, verandert het zich in een vorm van energie, wior doordringende kracht die van het licht overtreft, zoodat het harde caoutchouc op de met metaal belegen plaatsen doorlatend wordt. Do beproeving van dit nieuwe experiment door andere natuurvor- schers, die zich reeds vroeger voor het zwarte licht interesseerden, zal intusschen niet lang op zich laten wachten en mag met spanning verwacht worden. By de schietoefening den zes-den April te Nimos gehouden ontplofte by he( opschroeven een houwitser, met het gevolg* dat een soldaat gedood en twee zwaar gekwetst werden. Te Malaga is een groote dy namiet- smokkelary ontdekt, die waarschyniyk voor Afrika bestemd was. Drie personen, een uit Gibraltar komende Engelscham, en twei Mooren werden gevangengenomen Een nieuw dwergen volk. Vol gens een schryven door prof. Emil Muller van het Lyceum te Faschkent (Russisch gou vernement Turkestan), aan het Paryschegeo- graphische genootschap te Parijs gericht, heb ben de Deensche officieren Olifsen en Felipsen in Pamir, de 1-10,000 K. M.2 groote hoogvlakte van Centraal-Aziö, een tot dusver onbekend dwergenvolk, dat in de volle wildernis 109ft, ontdekt. Dit volk leeft het geheole jaar slechts van de jacht en noch geld noch ruilmiddolen zyn daar bekend. Evenals de bevolking zyn ook de huisdieren dwergachtig. De ossen be reiken nauweiyks de grootte van een Europee- schen ezel, do ezel die van een middelmatigen hond, de geiten en schapon zyn gansch nietige diertjes. Naar het oordeel der Deensche natuur- vorschers is die dwergachtige ontwikkeling van dit volk, enz. toe te schryven aan de hoogst karige voedingsmiddelen, die de onher bergzame bergsteppen opleveren. De geheelo dwergenstam belydt den vuurdienst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 6