- y
MENGELWERK.
In De Oids is onlangs door dr. F. Van
Engelenburg, hoofdredacteur van De Volksstem,
een pleidooi gehouden voor vereenvou
diging van spelling. Hy wees op het
gewicht der beweging voor het behoud en de
uitbreiding van het Nederlandsch in Zuid-
Afrika, dat juist zooveel gevaar loopt door
de vele grammaticale spitsvondigheden, ter
wijl het Engelsch op dat punt zoo eenvoudig
en gemakkelijk mogelijk is.
„Het kan voor Noderlandsche schrijverSj
dichters, journalisten, uitgevers, hoogleeraars.
zetters, telegrafisten, geneesheeren, juristen
predikanten, kooplieden, fabrikanten, toch niet
onverschillig wozen", zegt dr. E., „of een
groot werelddeel in de toekomst hun ge
schriften zal lezen, hun boekon en fabrikaten
zal koopen, hun adviezen zal inwinnen, hun
diensten zal ia beslag nemen."
Hij zet een en ander meer in den breede
uiteen en tracht op deze wijze het publiek
in Nederland te winnen voor een beweging,
die hij zelf van het grootste belang acht en
die hij in zijn eigen blad daadwerkelijk steunt.
Vanwege do „Vereeuiging tot vereenvoudi-
ging van onze schrijftaal" heeft de heer De
J., te Z., nog eens de aandacht op dezen
nieuwen krachtigen bondgenoot gevestigd,
door in een klein geschriftje den hoofdinhoud
van het betoog weer te geven.
Hij voegt er iets aan toe uit Vlaanderen.
Men heeft beweerd, dat daar de Vereenvou
diging niet gewild werd, terwijl nu blijkt,
dat vele toongevende Vlamingen lid worden
en er zich vóór verklaren.
„Elke regeling is beter dan de bestaande
voor ons, Vlamingen", betuigde Pol de Mont
m Antwerpen.
„En ten bewijzo hos by in do practyk dit
aandurft, moge dienen, dat De Vlaamse
School een soortgelijk tijdschrift als Else-
vier's maandschrift, maar hooger staand
uitgegeven by Buschraann, in Antwerpen, en
onder de Mont's Redaksie in do „Vereen
voudigde" verschijnt.
Wat meer is, bijna alle medewerkers en
medewerksters volgen deze spelling! in de
aflevering Jan.-Febr.Winkler Prins, P. B.,
Marie Boddaert, Vivien (Amsterdam), Victor
de Meyere, en die schrijft onder het pseudoniem
Pauw II in Antwerpen.
De heer De J. acht dit natuurlik! Want
ook in Zuid-Nederland is de kwestie't Neder
lands tegenover 't Frans! als in Zuid-Afrika
onze taal tegenover het Engels."
De (anti-rev.) Nederlander bevatte aan den
vooravond van den dag, waarop htt wets
ontwerp tot regeling der financiêele
verhouding tusschen het Rijk en de
gemeenten en herziening der algemeone
regelen ten aanzien der plaatselijko belastin
gen werd aangenomen (gisteren), een artikel,
waarin het blad kortelyk aangeeft, waarom,
ondanks de bezwaren, de aanneming van dat
belangrijke ontwerp zijn redactie weyschelyk
voorkwam.
Het luidt als volgt:
De verbetering van de gemeentelijke finan
ciën bestaat hoofdzakelijk in een vaste uit
voering, berekend ia verband met het aantal
Ingezetenen.
Op zichzelve zien wij daarin geen bezwaar.
De autonomie der gemeenten wordt er niet
door aangetast, omdat de uitkeering naar wet
telijke regelen geschiedt, en geheel onafhan
kelijk is vao het doen of laten der gemeente.
Ook achten wfl het niet verkeerd, dat een deel
der uitgaven, door den Rijkswetgever ter uit
voering der Rijkswetten op de gemeente gelegd,
aan haar worden terugbetaald.
De maatstaf evenwel, waarnaar de vaste
bijdrage berekend is, schijnt on3 o&juist; de
berekeningen, waarop zij steunt, zijn meeren-
deels fictief. Ware een voor de practyk betere
maatstaf aangegeven, dan zouden wy tot ver-
werpiog van het ontwerp adviseeren. Maar dit
is bet geval niet. Over het algemeen kan men
zeggen, dat de gemeente niet te veel, dat
tommigen nog te weinig ontvangen. Hier is
de uitkomst alles afdoende. Immers, is een
maal de bijdrage bekend, dan staat zy, behou
dens de wijziging naar het getal inwoners,
vast, en heeft dus de maatstaf, waardoor z'fl
berekend is, zijn beteekenis verloren. Op den
duur zal naar een beteren maatstaf moeten
worden gezocht; maar inmiddels kan de nu
vastgestelde bijdrage leniging verschaffen. Men
is nu eenmaal op den goeden weg: dien der
vaste uitkeeringen, gegrond op de verplichtin
gen, door den Rijkswetgever aan de gemeente
opgelegd. Op den duur moet do wet toch ver
anderd worden. Nu is deze vaste uitkeoring
stellig beter dan de nog willekeuriger, enkel
van het goedvinden der Regeering afhanke
lijke, geheel onvoldosnde uitkeeringen, die
thans plaats vinden, en die voel meer inbreuk
makon op de gemeentelijke autonomie dan
de thans voorgestelde.
Hwt is on^e stellige overtuiging, dat oerst
daa de gomeonten hara uitgaven goed zullen
kunnen regeleD, wanneer het Rijk, naar vaste
regelen, aan de gemeenten, of aan die haar
taak op zich neemt, teruggeeft, wat, tot vol
doening aan de Rijkswet, voor het onderwijs
wordt uitgegeven. Maar voorshands is dit nog
onmogelijk.
Is reeds hefc eerste do9l van het wets
ontwerp naar onze moening wenscheiyk, nog
me9r is dit mot het tweede het geval.
Dat tweede deel toch heeft ten doel betere
regelen t9 stellen voor de heffingen dor ge
mecntolykebelastingen.
Dit doel nu is, naar vrij eenparige meening,
bereikt.
Wel wordt door sommigen de afstemming
betreurd van het voorstel om extra-opcenten
te heffen vao de absenten, maar daar
gelaten do gegrondheid der klachten ver
werping van het wetsvoorstel maakt die
afstemmiog toch niet ongedaan.
Van meer belang is de wijziging ten op
zichte van de progressieve inkomstenbelasting,
die thans uitermate beperkt zal worden. In
onze oogen een verbetering, maar in de oogen
van anderen verderflyk. Door aanneming van
het amendement-De Kanter evenwel is de
mogelijkheid geboren, om, alvorens de be
staande verordeningen te wijzigen, de werking
af te wachten van de nieuwe belastingwetten
en van de Ryks-uitkeeringen aan de ge
meenten. Daardoor is het mogelijk eventueels
moeilijkheden en te groote schokken te voor
komen.
Van groot gewicht voor enkele gröote steden
is de betere regeling van de forensenquaestie.
Op dit punt is de tegenwoordige rechtstoe
stand onhoudbaar, wijl in hooge mate onbillijk.
Het voorstel schenkt stellig groote verbetering,
al zal op den duur betere en nauwkeuriger
verdeeling ook van deze lasten niet kunnen
uitblijven.
Verschillende bepalingen zijn voorgesteld en
aangenomen, die de gemeente in staat stellen
belangrijke uitgaven in de eerste plaats ten
laste te brengen van hen, die er ook persoon
lijk het meest van proflteeren. Dit is billijk
Eindelijk wordt aan de gemeente een veel
ruimer bevoegdheid gegeven dan thans, om
van de ondernemingen, die zjj ten bate van
het publiek in het leven roept, ook eenige
winst voor de gemeentelijke schatkist te trek
ken. Het verbod daarvan was veel te algemeen
en dus belemmerend en onjuist.
„Juffrouw, gaarne zou ik u een oogenblik willen spreken!'
Zeer aangenaammijnheergaat u zitten 1"
BWat ik u te zeggen hebjuffrouwis, in 't kortdit:
„Ik bemin ul"
Dc Flets.
Aan de „Amst. Ct." schrijft
men uit Londen o. a.
Niet weinig werd ik verrast
toen ik eon dag of wat ge
leden in een fashionable club-
krantje, dat gewoonlijk wel
ingelicht is, de mededeeling
las, dat fietsen, een sport,
die zich in zulk eene hooge
mate van gunst van den kant
der aristocratie mocht ver
heugen, voortaan aan de
middenklasse zal worden
overgelaten en dat ons „smart"
volkje die voet- en lichaams
oefening door het rijden op
kunstmatige ijsbanen, de z. g.
rinks, zal vervangen. Natuur
lijk: twee of drie prinsessen,
een getitelde dame en eene
Amerikaansche erfdochter be
hoeven slechts naar „Heng-
ler'a" of de „Niagara" rink
te gaan en het wheel is in
den ban gedaan. Een andere
vraag, die als vanzeive bij
ons oprijst, is, of zulk een
lichaamsoefening in den zomer
in een overdekten circus wel
zoo gezond en zoo aangenaam
is als do „spin" langs
'sHeeren straten en door
groene beemden, oen sportj
die in de laatste jaren zoo
populair geworden is.
Onder vriendinnen.
Mevrouw X.: „Gelooft u
wat men van mevr. Z. zegt?"
Mevr. Y.: „O! zeker. Het
verrast my in het geheel niet.
Maar zeg u mij eens, wat
zegt men van haar?"
RECLAMES,
a 25 Cents per regel.
CIJFER 2 THOMSON'S TREE.
Herinneringen van een gewonden Rus.
Uit het Fransch van Garchine.
Ik herinner me te hebben geloopen door
een uitgestrekt bosch, terwijl de kogels om
onze ooren floten en de takken van de boomen
op onze hoofden vielen. De schoten volgden
elkaar met buitengewone snelheid op.
Sidorof, een jong soldaat der eerete com
pagnie, viel vlak naast mij languit op den
grond; als een breede roode stroom golfde
het bloed uit zijn mond. Met oogen vol angst
zag hij mij aan. Op hetzelfde oogenblik
hoorde ik een slag en iets, dat mij voorbij-
suisde, deed mijn ooren tintelen.
„Men heeft op mi) gemikt", dacht ik.
Een vijandelijk soldaat uitte een ontzettenden
kreet, toen hij, uit het kreupelhout komend,
mijn geladen geweer op hem gericht zag.
Indien de angst hem niet verlamd had, ware
ontkoming nog zeer goed mogelijk geweest.
Met een slag brak ik zijn geweer en ver
volgons stootte ik hem mijn bajonet in het
lichaam. Ik hoorde een gebrul, dat moer aan
oen gewond dier dan aan een mensch doed
denken. Toen spoedde ik mij voort.
De onzen riepen hoezee; verscheidenen vielen
door de vijandelijke kogels. Ik herinner me
zelf ook verscheidene schoten gelost te hebben,
toen we uit het bosch op de vlakte kwamen.
Overal hoorde men gekerm en zonder om te
zien liepen allen door. Neen, niet allen, want
plotseling kon ik niet verder. Verwonderd
keek ik op, niets ontwarend dan een plekje
blauw; om mij heen heerschte een doodsche
stilte, even later zag of hoorde ik niets meer.
H9t was voor het eerst, dat ik my in zulk
een toestand bevond. Ik lag op den buik en
zag niets dan een klein stukje zwarte aard9,
een paar grashalmen en een mier, die lang
zaam, biykbaar met moeite, over een der
grashalmen kroop. En die kleine wereld kon
ik nog maar met één oog gadeslaan, daar
het andere door iets zwaars bleef gesloten,
ik doDk door een tak, waartegen myn hoofd
rustte. Ik lag zeer ongemakkelijk, eenigszins
kon ik my bewegen, maar van omkeeren was
geen sprake. Zoo gingen enkele oogenblikken
voorby, waarin ik een vogel hoorde kweelen
en een by hoorde gonzen. Dan weer stilte.
Eindelijk gelukte 't my na herbaalde pogingen
myn rechterarm van onder myn lichaam te
trekken, en met twee handen op den grond
steunend, kwam ik eindelyk op de knieën.
Eon afgryseiyke pyn doorliep my van de knieën
tot aan de borst en ik viel weer neer. Opnieuw
zag ik niets...»
Ik kwam weder by, was zeer verbaasd, aan
den donkerblauwen hemel de sterren te zien
schitteren en begreep niet, waarom ik myn tent
verlaten had. Ik verlegde mij oen weinig en
voelde een stekende pijn in de beenen.
Zou myn wond gevaariyk zijn? dacht ik.
Ik betastto myn boenen op do plaats, waar
ik die hevige pijn voelde, ze waren bedekt
met geronnen bloed. Als ik ze aanraakte, werd
do pijn ondraaglyk.
In myn ooren suisde het en mijn hoofd
was zwaar als lood. Ik begon langzaam te
begrypen, dat ik aan beide beenen gewond was.
Maar waarom hadden myn kameraden my
dan niet medegenomen?
Ik richtte me wat op en het gelukte my
in een zittende houding te komen, doch de
inspanning, om liet zoover te brengen, perste
my de tranen uit de oogen. Boven myn hoofd
flikkerde een groote ster en een paar kleinere.
Om my heen zag ik donkere gedaanten.
Dat zyn de struiken, waarin we ons ver
borgen hebben, dacht iknu begreep ik, waarom
men my niet gevonden had en ik voelde myn
haren ten berge rijzen.
De groote ster verbleekte, de kleinere ver
dwenen, de maan kwam op.
Ik bedacht, hoe heerlyk het nu thuis
moest zyn.
Ik hoorde vreemde geluiden, alsof iemand
in myn nabyheid zuchtte. Spiedend zag ik
om my heen, of er wellicht nog een ongelukkige
lag, evenals ik vergeten en met gebroken
beenen. De klaaglyke zuchten hoorde ik vlak
by my, doch ik kon niemand ontdekken....
Hemel, ik was het zelf, die steunde 1 Ja, ik
leed ontzettend, hoewel 't my toch niet duide-
lyk was, want myn hoofd was zoo vermoeid
en zoo zwaar. Ik trachtte te gaan liggen en
te slapen. Zou ik morgen weer ontwaken
met dezolfde ondraaglijke smarten, op dezelfde
plaats
Eindelyk lag ik weder uitgestrekt op den
vochtigen grond, de oogen gesloten.
Ik ontwaakte en voelde, hoe de zonnestralen
myn huid schrijnden.
Gisteren werd ik gewond, dacht ik, een dag
is dus verloopen, nog enkele zullen ons voorby-
gaan en dan sterf ik. Wat kon het my schelen 1
Ik trachtte my niet te bewegen, belaas, myn
hoofd kon ik niet tot rust brengen; allerlei
gedachten plaagden myn vermoeide hersens.
Het kon niet lang meer duren of men zou
in de dagbladen lezen: „onze verliezen zyn
zeer onbelangryk: zooveel dooden, waaronder
Ivanoff, een vrywilliger." Of neon, men zou
myn naam zelfs niet noemen, en slechts mel
den: „een soldaat werd gedood", zooals men
zou zeggen: een hond....
De warmte werd ondraaglyk, ik opende de
oogen 6D zag hetzelfde kreupelhout, denzelfden
hemel, alleen was 't nu dag.
Ik was niet alleende man, dien ik ge
dood had, lag naast my.
Waarom had ik hem gedood? Daar laghy
geheel met bloed bedekt. Wie was die man?
Had hy wellicht evenals ik een oude moeder?
Arme moeder, ik zag haar in den geest voor
de deur van haar huisje, uitziende naar haar
oenigen zoon, haar steun. Waarom had het
lot dien man op myn weg gebracht? Ik had
hem niet willen dooden, ik, die niemand een
kwaad hart toedroeg. Het was niet in my
opgekomen zyn vernietiging en de vernietiging
van zyn geluk te wenschen; op zelfbehoud
was ik slechts bedacht geweest. Ook myn
leven was afgesneden en ik had myn plicht
volbracht.
De tong kleefde my aan het gehemelte.
Zou ik nergens een teug water kunnen vin
den? De man, dien ik vormoord had, moest
nog iets drinkbaars hebben in zyn veldflesch
en myn besluit was genomen. Ik trachtte
naar myn vyand toe te kruipen, by iedere
beweging was 't alsof myn beenen verscheurd
werden door de pyn. Ik weende, uitte kreten
van wanhoop, tot 't my eindelyk gelukte myn
doel te bereiken. De veldflesch was nog meer
dan halfvol, ik zou dus genoeg hebber, tot ik
stierf. Myn slachtoffer had my gered l
Ik begon voorzichtig de stop los te maken,
iny op een elleboog steunend, toen ik eens
klaps, het evenwicht verliezend, met het ge
laat op de borst van den doode in zwym
viel
De zon kwam hooger; de groote gloeiende
schyf, die ik tusschen de struiken door ont
waarde, geleek my bloedrood, de dag zou
ondraaglyk warm worden. Ik kon niet langer
naast dat lyk blyven liggen; ik moest my
ten minste eenigszins er van verwijderen. Ik
lichtte met myn eene hand de stop van de
veldflesch en dronk een teug water, maar
omleggen kon ik my niet.
En toch kon ik daar, in die onmiddellyke
nabyheid van den dood, niet blyven. Met do
snelheid van een halvon pas verwijderde ik
my van het rottend voorwerp. Met iedere
beweging nam de folterende p(jn toe, zoodat
opnieuw de tranen mij uit de oogen werden
geperst.
Eensklaps hoorde ik iets, eerst meende ik
t my te verbeelden; doch neen, ik hoorde
duidelyk spreken en gedreun van paarden
hoeven. Ik wilde roepen, doch wachtte; het
mochten eens vyanden zyn
Zy kwamen nader en ik herkende de sol
daten als Kozakken met hun blauwe uniform
met roode bies. Er waren er omstreeks vyf-
tig. Een officier met een langen, zwarten
baard bereed een schoon, vurig ros. Zich in den
zadel omkeerend, commandeerde hy:in galop!
,Houd op, in 's hemels naam, houd op
schreeuwde ik.
Maar het getrappel der hoeven en het
schuren dor wapens langs de struiken deed
mijn geroep verloren gaan.
Met het gelaat viel ik op den grond, in
enikken uitbarstend. Op hetzelfde oogenblik
wierp ik met een onhandige beweging de
veldflesch om, zoodat het water er uitstroomde,
dat dadeiyk door de dorstige aarde werd
ingezogen.
Onbeweeglijk bleef ik liggen, de oogen half
gesloten, de wind dreef de verpeste lucht naar
my toe. Myn buurman leverde een ontzettend
schouwspel op, het was mij niet meer moge-
ïyk naar hem om te zien. Het vleesch had
losgelaten van de beenderen, zoodat het gelaat
geheel onherkenbaar was.
Het beeld van den oorlog, dacht ik.
De zon blakerde myn gezicht en myn han
den, die gloeiden als kolen vuurs. Had ik de
Kozakken maar geroepeD, eer ze zich in galop
zetten; beter in de hand der vyanden te val
len dan zoo om te komen. Myn moeder zou
zich nu de witte haren uittrekken en jam
meren over die ontzettende uitvinding: den
oorlog, den geesel der menschheidl
Ik zeide haar in gedachten vaarwel en
dankte haar voor de liefde, waarmede ze me
van kind af had omringd. De duldelooze pynen
deden my het bewustzyn verliezen.
Toen ik ontwaakte, lag ik in een hospitaal
de soldaten, die de ctooden waren gaan be
graven, hadden ray gevonden en naar hier
gebracht. Om my heen stonden de doctoren
in bun midden een beroemdheid uit
Petereburg.
Gy zyt wel gelukkig geweest," zeide hy
tot my: „we behoefden u slechts een been
te amputeeren en daar zult gy niet van ster
ven. Hoe is 't, kunt gy al spreken?"
„Ja," antwoordde ik en vertelde hun het-
geeD ge hier gelezen hebt.
Gemengd Nieuws.
Een verlies en een vondst. De
kassier van een koffiemakelaar aan de Keizers
gracht te Amsterdam wist niet, dat de binnen
zak van zyn overjas kapot was en stak er
naar gewoonte zyn portefeuille in. Tot zyn
gruoten schrik bemerkte hy, op een kantoor
arngekomen, dat de portefeuille met twee
bankbiljetten verloren was. Inmiddels had
echter een looper van een melkinrichting den
schat reeds gevonden en op het kantoor van
den eigenaar bezorgd, waar hy eene belooning
kreeg van f 50.
TeLeeuwarden heeftin eenstraat
eene ontploffing van rioolgas plaats gehad.
Een paar ijzeren deksels van het riool waren
stuk geslagen, evenals de vensterruiten van
eenige huizen in de onmiddellijke nabyheid.
Kort to voren was de straat door vry wat
menschen gepasseerd, die zich naar den schouw
burg begaven. Niemand werd gekwetst.
De heer J. A. Huizing a, meubel
fabrikant te Groningen, zal eene prijsvraag
uitscbryven voor een salon ameublement,
waarvoor bekroningen van f 125 en f 75 wor
den uitgeloofd.
De afdeoling De venter van den
Volksbond tegen drankmisbruik heeft voor
werklieden, die gedurende den schaftty'd van
hun werk niet naar huis kunnen gaan, in
een der lokalen van baar gebouw in de P©i.
straat van 's morgens 8 tot 's avonds 9 uren
koffie verkrygbaar gesteld voor één cent per kop.
Uit Marseille wordt 4 April ge-
meldGisteren speelden by zeer hevigen
wind zes kinderen aan het strand op den
Quai des Anglais. Niettegenstaande het groote
gevaar, waagden zich drie knapen in den
ouderdom van 9 tot 12 jaren tot aan den
uitersten rand van de kade, toen plotseling
een reusachtige golf over hen sloeg en ze in
de zee wierp. Aan redding kon niet gedacht
worden, de kinderen moesten onder het ge
zicht van vele toeschouwers verdrinken.
Een der beste April-visschen was
die van een blad, dat de inwoners van Anden-
ne (België) en omstreken naar de zaal vao
het vredegerecht riep, tot eene aanschouwe
lijke uitlegging van den 24-uren-wyzer, te
geven door drie officiéele horlogemakers. Meer
dan achthonderd menschen lieten zich vang6n,
Natuuriyk vonden zy de deur van het vredo*
gerecht gesloten.
Dinsdag hebben te Marseille
drie zelfmoorden plaats gehad, o. a. van o^n
meisje van 22 j^ren, dat, door liefdesmart
gedreven, zich in haar kamer opsloot, met
petroleum begoot en in brand stak. Toen de
buren te hulp schoten, sprong zj het raam
uit. Nog levend werd zy opgenomen. Don dag
te voren hadden twee kooplieden er met den
degen geduelleerd. Een hunner werd zoo
zwaar gekwetst, dat men voor zyn leven vreesde.
Het zwarte licht, welks ont
dekking onmiddellijk na de Röntgensche
stralen zooveel opzien verwekte, doet nu na
een jaar zwijgen weder iets van zichhooren.
De ontdekker, de Franschman Gustave Le Bon,
beschryft in de „Revue Scientifique" zyue
intusscben in het werk gestelde onderzoe
kingen, die hy ditmaal in gemeenschap met
professor De Heen, uit Luik, ondernomen heeft.
Wanneer zijne resultaten door andere onder
zoekers als juist erkend worden, dan heeft
men in deze Dieuwe soort van donkere stralen
met een zeer gewichtige verschyning te doen,
die een groote verbreiding in de natuur be-
zitton moet. De eigenschappen van die nieuwe
stralen, waarvoor de naam van zwartlicht
eigenlyk niet meer gebruikt wordt, zyn in
het kort genomen de volgende: Zij ontstaan
in meerdere of mindere mate overal, waar
gewoon licht op de oppervlakte van lichamen
valt; zy vermogoQ den electroscoop te ont
laden, maar daarentegen nitt hem te ladenzy
dringen door electrische schermen en werken
door opake (voor hot licht ondoordringbare)
lichamen heen op een photographische plaat.
De volgende proef is als grondleggend to be
schouwen. Men neemt een raam voor
positiefafdrukken en verwisselt de glas
plaat door een plaat van gepolysfc hard
caoutchouc, die niet onder de 0.4 en ni9t boven
do 0 7 mM. dik mag zyn. Op de uiterste,
naar het licht gekeerde oppervlakte van deze
harde caoutchoucplaat worden letters aan
gebracht, die uit een metaalplaat (zink of
tin) van by na V,0 mM. dikte uitgesneden
zyn. Dan legt men in de donkere kamer een
van te voren licht gesluierde photographische
plaat in het chassis. De metalen letters zyn
alzoo door de harde caoutchoucplaat van de
photographische plaat gescheiden. Dan wordt
de eerste zoowat drie uren in het gewone
daglicht gezet. Na de ontwikkeling teekent
do photographische plaat het scherpe beeld
der letters in zwart op een witten grond.
Le Bon geeft voor die^yerscbyningen voor-
loopig de volgende verklaring: Het gewone
licht wordt door de volkomen opako harde
caoutchoucplaat van de photographische plaat
afgehoudenwanneer het echter op de metalen
letters valt, verandert het zich in een vorm
van energie, wior doordringende kracht die
van het licht overtreft, zoodat het harde
caoutchouc op de met metaal belegen plaatsen
doorlatend wordt. Do beproeving van dit
nieuwe experiment door andere natuurvor-
schers, die zich reeds vroeger voor het zwarte
licht interesseerden, zal intusschen niet lang
op zich laten wachten en mag met spanning
verwacht worden.
By de schietoefening den zes-den
April te Nimos gehouden ontplofte by he(
opschroeven een houwitser, met het gevolg*
dat een soldaat gedood en twee zwaar gekwetst
werden.
Te Malaga is een groote dy namiet-
smokkelary ontdekt, die waarschyniyk voor
Afrika bestemd was. Drie personen, een uit
Gibraltar komende Engelscham, en twei
Mooren werden gevangengenomen
Een nieuw dwergen volk. Vol
gens een schryven door prof. Emil Muller
van het Lyceum te Faschkent (Russisch gou
vernement Turkestan), aan het Paryschegeo-
graphische genootschap te Parijs gericht, heb
ben de Deensche officieren Olifsen en Felipsen
in Pamir, de 1-10,000 K. M.2 groote hoogvlakte
van Centraal-Aziö, een tot dusver onbekend
dwergenvolk, dat in de volle wildernis 109ft,
ontdekt. Dit volk leeft het geheole jaar slechts
van de jacht en noch geld noch ruilmiddolen
zyn daar bekend. Evenals de bevolking zyn
ook de huisdieren dwergachtig. De ossen be
reiken nauweiyks de grootte van een Europee-
schen ezel, do ezel die van een middelmatigen
hond, de geiten en schapon zyn gansch nietige
diertjes. Naar het oordeel der Deensche natuur-
vorschers is die dwergachtige ontwikkeling
van dit volk, enz. toe te schryven aan de
hoogst karige voedingsmiddelen, die de onher
bergzame bergsteppen opleveren. De geheelo
dwergenstam belydt den vuurdienst.