N°. 11384- Maandag 5 April. r Qeze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van Son- en feestdagen, uitgegeven. Persoverzicht. F" euilleton. De detective der groote wereli A«.Tff97 LEIDSCE DAGBLAB. PfiUS DEZER COURANT; Voor Leiden per 3 maanden- Franco per post Afzonderlijke Nommera f .j i f 1.1a t.to. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN; -f Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootef* lettere naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Derde Blad. In een hoofdartikel (ingezonden) wordt in de Arnhemsche Courant de bekende publi catie van den burgemeester van Haarlem besproken. Met de redactie is de schrijver van meening, dat de tegenwoordig nog geldende Zondagswet verouderd is, alleen is er verschil over de vraag, welke weg tot opruiming van zulk oen legislatieve ant'quiteit moot worden ingeslagen: moet de onmogelijkheid daarvan worden gedemon streerd door een strenge toepassing, die aan het publiek al den hinder, al de onaangenaam heid van den voorvaderlijken maatregel doet gevoelen De Arnhemsche Courant en velen met haar beantwoorden deze vraag bevesti gend; de schrijver meent, dat er ook ontken nend op kan geantwoord worden. „Ging het verbod van de Regeering uit, dan, zegt hij, kan de practische waarde niet ontkend worden, al is het nemen van het initiatief tot afschaffing der wet zonder vooraf gaande demon8tratio in corpora vili op grond van overtuigende motieven, die waarlijk in het geval van de Zondagswet niet ver te zoeken zijn, hierboven verre te verkiezen. Maar de publicatie van den Haar- lemschen burgemeester bezoekt met haar on gerief, schade en onaangenaamheid alleen de ingezetenen van H iarlem. Deze magistraats persoon wordt door zijn geweten geprangd om in den geest van de landsvaderlyke Regee ring van 1816, en door de in de wet van dat jaar opgenomen maatregelen zorg te dragen, dat althans in de gemeente Haarlem de heilig heid, de „plichtmatige viering van den Dag des Heeren", door Jood en Christen, door geloovige en ongeloovige wordt in het oog gehouden. Het gebeurde inet het wielrijders- feest in Haarlems omstreken, met de toe passing der drankwet 'op het gebouw van de Wilhelminabron aldaar, heeft reeds getoond, dat de burgemeester van Haarlem zich niet bezondigt aan wereldschen zin, en er geen bezwaar In ziet anderen te hinderen en te bemoeilijken, wier meetingen en inzichten in dit opzicht niet met de zijne strooken. En waar zelfs de voorstanders van de heiliging van den Zondag als rustdag de on bruikbaarheid der wet van Maart 1815 erken nen, daar mag een dergelijk optreden niet zonder protest geschieden. In protestmeetings ziet de schrijver echter geen heil. Een adres aan de Regeering zou z. i. het eenige middel zijn. Van d6n tegen- woordigen minister vao binnenlandsche zaken mag verwacht worden, of hy moet ook op dit punt veranderd zijn dat by tot de intrekking van de Zondagswet het initiatief zou nemen, maar de politieke verhoudingen van het oogenblik verbieden hem daartoe, evenals tot wettelijk toelaten van de crematie, over te gaan. Deed hy het niettemin, het zou de vraag zfin of op de medewerking van de Staten-Genoraal zou te rekenen zijn. Op het oogenblik zeer zeker niet; na de verkiezingen van 1897?.... Daar zullen de verkiezingen van 1897 zelf het antwoord op moeten geven. Ter geruststelling van de met reden onte vreden Haarlemmers voegt de schrijver er bjj, dat zy zich niet al te ongerust over den uitslag van dezen burgemeestersoorlog moeten maken. „Wel syn in de Zondagswet boeten, gevangenisstraffen, by recidieve verbeurdver klaringen bedreigd, en wy hebben vernomen, dat op den eersten Zondag na de burge meesterspublicatie tal van processen-verbaal door de Haarlemsche politie opgemaakt en er dus talrijke vervolgingen te wachten zyn. Elke vervolging leidt echter niet tot eene veroordeeling en de rechter zal de sedert 1815 vry uitgebreide vrijheid van berechting wel weten te gebruiken. De jurisprudentie van de Zondagswet, ten tyde, dat er nog taliter qualiter de hand aan gehou den werd, levert eene veelkleurige staalkaart van uiteenloopende uitspraken op, die alle vastheid uitsluit, en het is te denken, dat de geverbaliseerde Haarlemmers, die op Zondag 21 Maart waren hobben uitgestald of „met open deur" verkocht, wel het voordeel van de onvastheid dezer jurisprudentie zullen onder vinden. Maar dit onloochenbaar correctief mag niet strekken om over de handeling van den burgemeester van Haarlem gemakkelijk heen te stappen. De Regeering behoort er voor te waken, dat dergelijke buitensporig heden tot schade van de bewegingsvrijheid der ingezetenen en waardoor alleen verou derde begrippen worden gediend, niet plaats hebben." In verband met hetzelfde onderwerp merkt De Avondpost op, dat noch voor de autori teiten, noch voor de burgers het ooit de vraag kan wezen, of oen wet in den smaak valt, of z|j verouderd is en wat dies meer zy. „Het is eenvoudig de vraag, of een wettelijke verordening bestaat en of zy rechtskracht heeft. Zoo ja, dan behoort zij te worden nage leefd tot zy door een latere wet hare kracht verliest; nagekomen, altyd en overal. Niets is gevaarlyker uit een oogpunt van eerbied voor het gezag, dan dat een wet, tegen de rechtsbeginselen in, feiteiyk als verjaar u wordt beschouwd. Grooter wordt bovendien dit go- vaar, wanneer men, als met een terugkeer tot de dagen der Republiek, overal met ver schillende maten meet; wanneer als het ware overal een verschillend recht heerscht." Het blad wil de wet niet in bescherming nemen, doch stelt alleen de vraag of zy rechts kracht bezit en zoo ja, of zy feiteiyk nog van toepassing kan wezen. „Op beide vragen is het antwoord stellig bevestigend. Van ee i zuiver loyaal standpunt mag geen autoriteit, die den eed by de aanvaarding der bediening immers zonder reserve hoeft afgelegd, in eenig opzicht eindigen met aan de naleving der betrokken voorschriften de hand te houden." Het moge hard klinken, maar het is toch volkomen waar, dat de hoofden der plaatse- ïyke besturen, die de niet toepassing hand haven, hun plicht niet doen. Tegenover recht staat onrecht: een middenweg is er niet. Wanneer dan de burgemeester, die de wet laat toepassen, wat hy nooit had mogen ver zuimen, storend ingrypt in bestaande toe standen en gebruiken, wanneer hy de onte vredenheid opwekt en een deel der publieke opinie zich tegen hem keert, dan moet de Regoering, weten wat zy doet. Maar een regeering die de wet ter intrekking aan de Staten-Gpneraai voorlegde, zou naar de mee ning van De Avondpost niet verstandig han delen, indien zy zich daartoe bepaalde. „Er is alom een beweging naar Zondags rust. Die beweging moge overdreven propor- tién aannemen, ziekelyke verschijnselen ver- toonen, zy is er toch, en in beginsel staat zy op volkomen juist standpunt. By de nieuwere rechtsbe8chouwing kunnen wy ons den Staat niet anders meer voorstellen dan als de drager van de openbare orde en het algemeen belang, als de beschermer van hen, die bescherming behoeven. Daarom moet de Staat aan allen verzekeren het onmisbaar genot van den algemeenen maatschappeiyken rustdag, die voor de groote meerderheid van het volk tevens de godsdienstige of kerkeiyke vierdag is. Het is meermalen betoogd, en het is ook zeer juist gezegd, dat, om die reden, zeer wel van een Zondagswet sprake kan zyn, al treedt de Staat niet op het gebied der kerkelijke aangelegenheden, die intusschen, door de tu8schenkomst der wet in het belang van den maatschappeiyken rustdag, uitteraard worden gebaat. „Trouwens, de plicht van den Staat, om te zorgen voor algemeen werkende maatregelen, die de ongestoorde uitoefening van den eere- dienst waarborgen, mag evenmin worden ver waarloosd, en die plicht is volkomen dezelfde tegenover hen, die wel, en hen, die niet den Zondag als godsdienstigen rustdag vieren. „Intusschen, het ligt niet in onze bedoeling, dit thema thans verder uit te werken en de hoofdpunten aan te geven van de Zondagswet der toekomst, zooals wy ons die het liefst zouden voorstellen. „Wy hebben slechts een bydrage willen leveren tot een juiste beschouwing van het voorschrift van dan Haarlemschen burgemees ter, dat wellicht den stoot aan den eenen of anderen regeeringsmaatregel, of aan eene poging tot het nemen van zulk een maat regel zal geven. „Tot zoolang zouden wy meenen, dat hand having van de wet handhaving van het recht ia." De Gemeente-Stem merkt op, dat do hand having der Zondagswet niet is opgedragen aan den burgemeester en dat opsporen van de overtredingen van artt. 2 en 3 der wet is taak der Rijkspolitie en dus in Haarlem, waar een commissaris van politie is, ligt buiten 's burgemeesters bevoegdheid. Het nieuwe geweer van het leger doet zyn invloed ook al gevoelen by d e schuttery; ten minste de nieuwe Gids, die aan onderófficieren, korporaals en man schappen der Haagsche schuttery is uitgereikt, spreekt van: „het geweer in den arm" en „aan den schouder", welke uitdrukkingen door Wat heeft dxe visscher een gevaarlijke plek uitgekozen om te gaan zittenah die heer aanstonds opstaat, dan {zie ommezijde) het nieuwe geweer in zwang zijn gebracht. Bedoelde nieuwe Gids onderscheidt zich nog in ander opzicht van de oude, zegt De Residen tiebode. Waar vroeger art. 1 gewoonweg aan ving „Ieder schutter", klinkt het thans deftig „Ieder lid der schuttery." Voorts is de atyi gekuischt, wat voor vele artikelen tot ver- duideiyking heeft geleid. Nieuw is artikel 23, waarby den schutterplichtigen wordt gewezen op hun bevo?gdheid, om van een vonnis van den schuttersraad mits geen boete betref fende beneden 6 gulden in beroep te komen by Ged. Staten. In art. 24 wordt thans ook bepaald, hoeveel de boete, door de comman danten wegens kleine vergrypen op te leggen, mag bedragen, nl.voor officieren hoogstens f 3, voor onderofficieren en minderen hoogstens f 1. De nieuwe Gids onderstelt ook, dat een schutter zich kan bevinden „in een rytuig of ander vervoermiddel" en geeft in verband daarmede voorschriften voor het te brengen eerbewys, wat de oude niet deed. De, trouwens nog niet gehandhaafde, be paling, dat in dienst „alleen laarzen of uit één stuk gemaakte bottines van zwart poets- leder gedragen mogen worden", is vervallen; thans is eenvoudig voorgeschreven„zwart lederen schoeisel." Dit wat de Gids betreft. Nog kan worden gemeld, dat de „patroontasch met bandelier", thans door de schutters gedragen, vervangen zal worden door „een patroontasch met riem van ander model." Dit is in ieder geval een verbetering, want de tasch, die tot du3$erre gedragen werd, was al heel ouderwetsch. Kardinaal Manning over de macht van een courant. In zyn Tijdverdrijf geeft, zegt Het Centrumde kardinaal de vol gende karakteristiek van een courant: „Een courant is geen boek; 't is maar een vel of blad, maar het hoeft d i t op een bo9k vóór, dat het eiken dag of elke week w y d en zy d wordt verzonden. Yelen koopen een boek en slaan er geen oog in; menigeen begint het te lezen en komt niet over de helft. Het beweegt zich in een en gen kring en zyn lot is op de boekenplank te staan, bestoven en vergeten te worden. Maar een blad klopt eiken morgen of eiken Zaterdag opnieuw aan de deur. Het is zoo klein, dat de nietsdoener het lezen wil; het is zoo duideiyk, dat de simpelste er geon moeite mee heeft. Het richt tot duizenden t e g e 1 y k het woord. De menschen lezen hot louter uit nieuws gierigheid. De courant denkt voor de lezers en dezen komen er weer mee voor den dag aan de ontbyttafel en aan 't middag- en avondmaal. Er bestaat in deze XIXde eeuw gaen snel ler, meer rechtstreeksch, duidelyker en zeker der middel, om tot de menschen te spreken dan door een nieuwsblad". Tot zoover de kardinaal, die om de laatsto reden dan ook gedurig zyn toevlucht nam tot de dagbladpers, om daarin de katholieke beginselen verdedigen. Ook ons is diezelfde weg aangewezen." In de rubriek „Hier en Daar" van het Handelsblad wordt melding gemaakt van het donkbeeld, door een te Londen wonend Duit schor geopperd, om voor de dames wanneer men haar aanspreekt één titel evenals voor do leden van het manneiyk geslacht, die men met mynheer aanspreekt, te bezigsn Men zou de dames dan met juffrouw ten allen tyde moeten aanspreken. De schry ver begrypt niet waarom men de dames in bet. spreken moet doen bemerken, dat zy al of niet ge trouwd zyn. Ein zelfdo opmerking zou te maken zyn over de afzondorlyke titels, waarmede men een vrouw aanspreekt, naar gelang van haar stand. Terwyl men tegen de eeue juffrouw zegt, zou men wellicht een ander in haar eer te kort doen als men haar niet als mevrouw zou toespreken. In Duitschland zegt men tegen alle dames Frau. We zitten er soms ver legen mee, omdat de grens tusschen juffrouw en mevrouw moeilyk Is aan te wijzen. De redactie der Arnhemsche Courant las in een der Indische bladen het volgende: „Hoogedelge8tr. Mejuffrouw! Naar aanleiding van de bal, U op my ge» dans, ik wil u vragen. Myo gart wil wel, myn mond durf niet, omdat ik uitgegleden met u en gevallen. Mijn gart hy ga^t kata- plok, kataplok, kataplok; myn verstand, hy ga naar boven, daarom ik denk beter, ik schrijf u. 23) In tien minuten kunt ge my in de vestibule opwachten, want ik wil gaan vóór de laatste gast vertrekt. Justine kan den bedienden zeggen, dat ik reeds in myn vertrekken ben en dat dus alles gesloten kan worden. Gy moet uw rytuig dan dadeiyk gereed hebben, zoodat ik er in kan stappen." Ze wandelde de nu half ledige zalen nog eens rond en hy gaf bevel het rytuig te laten voorkomen. Hy was in een toestand, waarin een man alles zou opofferen voor de vrouw, die hy liefheeft. In de vestibule stonden dames in avondmantels, wachtende op de rijtuigen, en niemand merkte Natica op, die, geheel in bont gewikkeld, met gebogen hoofd, naar een gereedstaand rytuig stapte. Het volgend oogenblik reed zy met den graaf door de nachteiyk-stille straten van Nieuw York. „Houd niet op, eer ik het je zeg," had hy den koetsier bevolen, zonder dat Natica het hoorde. Zy lag achterover in het rytuig zonder een woord te spreken, er over peinzend of ze Thorald genoeg haatte, om by haar voor nemen te biyven. „Natica, ik heb u de waarheid niet gezegd," zeide de graaf. SÖ?" Vr.Q-PJr "«oh jttMLeh. tende, zoodat de capuchon haar van het hoofd gleed. Hy nam haar handen even boven de polsen vast en zy trachtte los te komen, doch te vergeefs. „Thorald Cliffe is vry," ging hy voort, „maar gy hebt beloofd myn vrouw te worden." „Op voorwaarde," hygde zy „dat gy dien man in de gevangenis zoudt brengendaarin hebt ge gefaald." „Ja." „Nu, ge zyt een lafaard, laat my dadeiyk loswat wilt gy doen?" „U dooden." Hy liet haar polsen los en klemde zyn handen om haar keel. „Eerst u, daarna ik, met deze revolver schiet ik my voor het hoofd zoodra gy dood zyt. Ik wensch niet te leven en ik wil ook niet sterven, terwyl gy nog blyft leven. We zullen samen sterven; dat is het beste. Als ik u nu spaar, zult ge veinzen my trouw te biyven, om my, zoo spoedig gy kunt, te bedriegen. Ik ken u; ge zyt een slechte vrouw en ge hebt my eveneens slecht gemaakt. Maar nu zal alles eindigenwat kan het ods schelen wat de wereld van ons zegt na onzen dood?" Hy drukte zyn hand vast op haar keel en ze voelde, dat ze machteloos was. De gordyntjes in het rytuig werden neerge laten; niemand zag het in den donkeren nacht. Eindelyk begon de koetsier het toch vreemd te vinden; hy hield de paarden in en klopte tegen de voorste ruit. Geen antwoord. Nogmaals klopte hy en toen af aar* UH ma dan hat on on on do V»Afc nnrtifir XXI. Roy Pemberley hield nog steeds zyn revolver op Archie gencht, die het gevaariyke van zyn toestand ten volle overzag. Kalm kruiste hy echter de armen over de borst, toen hy zeide: „Vuur als ge wilt, maar bedenk, dat do wereld zoo'n laf har tigen moord zeer zeker zal wreken 1" „De wereld zal niets weten, want niemand kan getuigen, dat ge niet van hier vertrokken zyt; ik kan uw lyk immers nergens ver bergen. Ik zal u echter een laatste feaos geven, als gy op schrift wilt beloven myn diefstal nimmer bekend te maken. Op tafel zult ge pen, papier en inkt vinden; zet u neer en schryf wat ik u dicteeren zal." Archie wilde sprekeD, doch bedacht zich nog juist intyde, dat zwygen goud is. Hy zette zich aan tafel en deed alsof hy geheel aandachtig was voor hetgeen zyn oom hem te zeggen had. De pen zelfs doopte hy in den inkt. Pemberley kwam dichter naar hem toe, doch Archie deed alsof hy het niet bemerkte en aandachtig luisterde naar hetgeen zyn oom zou zeggen. „Schryf 1" beval deze. „Ik, Archibald Syndon, zweer plechtig, dat Met de lenigheid van een panter wierp Archie zich op zyn oom en hoewel deze voor zyn leeftyd nog zeer gespierd was, kon hy toch onmogelyk tegen den sterken en veel jongeren Archie op. Etran haven deD duim klemde Archie de hand, waarin de revolver was in yzeren greep, doch daar Pemberley de andere hand vry had, zocht hy daarmede zich los te wringen. Maar Archie wist het zoo ver te brengen, dat zyn oom beklemd raakte tegen den muur en naast een kast, zoodat de overwinning dus voor 't oogenblik aan hem was. „Pas op," hygde Pemberley, „als ik my losruk, schiet ik je neer als een hond, en ik zal vry komen." „Eerder houd ik u den heelen nacht in deze positie," zeide Archie. „Dat is onmogelyk, want spoedig zult ge moe worden en dan is het myn beurt." „We zullen zien." Hy klemde Pemberleys linkervuist nog wat vaster en maakte toen een voorwaartsche beweging naar de afhangende rechterhand, die de revolver vasthield, en gaf er een geduchten beet in. Pemberley slaakte een woesten kreet van pyn en liet de revolver op den grond vallen. Dadeiyk greep Archie die en eer de oom nog recht wist wat er gebeurd was, was zyn neef nogmaals meester van den toestand. Pem berleys woede was vreeseiyk om aan te zien, de oogen puilden uit hun kassen en een stroom van vloeken kwam over zyn lippen. „Kom, oom," zeide Archie bedarend, „er is toch niets aan te doen. Ik wist echter niet, dat u zoo kondt vloeken. Doe de deur open en laat my gaan." „En als ik weiger? Zult ge my dan dooden zooals ik u heb willen dooden?" .Neen, dat niet, ik zal my bepalen tot zóó hard te schreeuwen, dat ieder in huis ver schrikt komt aanloopen." Archie sprak zoo beslist, dat Pemberley den sleutel uit zyn zak nam, hem in het slot stak en de deur opengooide Met de revolver op Pemberloy genchfc„ stapte Archie achterwaarts do gang in. „Ik heb u behoed voor een moord te begaan en daarvoor zyt ge my grooten dank schuldig. Om Genevièves wil had ik u willen sparen, doch nu dien ik u wel aan de publieke opinie over te geven. Ik zal u het masker afrukken, dat ge al die jaren gedragen hebt„ niet uit haat tegen uw persoon, maar uit liefde voor myn vriend Thorald." Archie verliet het huis, terwyl Pemberley in de bibliotheek terugwankelde, waar hy langen tyd als wezenloos bleef zitten, he* gelaat in de handen verborgen. Eindelyk stond hy op; zyn gezicht had een lykkleur aangenomen en zyn oogea staarden wild voor zich uit. „Een weinig versche lucht zal my goed doen," mompelde hy en zyn hoed en jat krygend, opende hy de voordeur. Hy dacht aan Luigi Centi; die zou hem kunnen helpen; en dadelyk liop hy in de richting van diens woning. Zou hy bellen? Het was reeds zoo laat en nergens branddt meer een licht! Centi was dus ongetwyfeld in bed. Eensklaps voelde hy zich een hand op den schouder leggen en zich omkeerend, zag hjj Centi staan. {Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 9