N°. 11384 Maandag 5 April. A0.1897. jouraat wordt dagelijks, met uitzondering Van <§on- en feestdagen, uitgegeven, PERSOVERZICHT. Feuilleton. De detective der groote wereld. LEIDSCI DAGBLAD. t- PRLTS DEZEB OOlTRAfJT; Voor Leiden per 3 maanden,1.10, franco per poet1.40. Aftonderlpke Nommers 0.06. FBUS DER ADVERT kin TIÜH Van t—6 regels 1.05. Jedere regel meer 0.17j. GrooteW letters naar plaatsruimte. -• Voor het incasseeron buiten de stad wordt 0.05 berekend. Tweede Blad. Tn De Telegraaf schreef de heer J. Bosch Burist, burgemeester van Nieuw-Leuzen, dezer dagen een artikel over bescherming an den nationalen arbeid, land bouw en nijverheid. Aan dit artikel, dat gericht was tegen een brochure der vereeniging „Het vrjje Ruil verkeer" (voorzitter mr. N. G. Pierson, secretaris mr. 0. A. Verren Stuart), is het volgende ontleend: „Wat ie bescherming? De uitweiding, welke hier (in de brochure) omtrent de bescherming tegen aanranding, tegen roof van onze eigen dommen, enz. wordt gedaan, kan hier stil zwijgend worden voorbijgegaan, daar het redeneeringen zijn, die niets ter zake doen. Ik wil den heeren Pierson en Verrijn Stuart daarentegen een voorbeeld van bescherming geven, dat hier meer te pas komt, doch dat niet den nationalen arbeid, landbouw en nijverheid betreft, doch den handel. Wanneer we de begrooting en de wetten op de mid delen van 1860 en 1890 naslaan, dan vinden wij, dat de Rijksuitgaven, na aftrek der ont vangsten van waterstaatswerken, spoorwegen, nijverheids- en landbouwbelangen in eerst genoemd jaar in ronde cijfers 3,100,000 en in het laatstgenoemd jaar f 17,600,000 hebben bedragen, alzoo een stijging van 1860 tot 1890 van f 14,200,000. Deze vermeerdering van Rijksuitgaven bestond in vermeerdering van kosten voor uitvoering en onderhoud van werken, bovenal ten bate en gerieve van den handel ondernomen, als Staatsspoorwegen en groote Hollandsche waterwerken, ongeveer 3267i millioen gulden of gemiddeld 11 mil- lioen per jaar. Vergelijken wij hiermede de vermeerdering der ontvangsten door den Staat, die ten laste van den handel komen, dan vinden wij, dat is ontvangen in 1860 ƒ4,069,000, in 1890 4,400,000, een vermeerdering dus van 331,000. Trekken wij van de uitgaven, hierboven vermeld ad ƒ17,600,000, die in 1890 voor den handel zyn gedaan, de ont vangsten ad 4,400,000, die bovendien nog niet geheel ten laste van den handel komen, af, dan blijft er een deficit van 13,200,000 ten nadeele van de schatkist over. Ziedaar een voorbeeld van bescherming. Nu weipe men ons niet tegen, dat deze uitgaven ook ten deelo den landbouw ten goede komen, daar dit beslist onjuist is; immers, al die werken hebben er toe bijgedragen, dat de buitenlandsche producten zoo goedkoop moge lijk kunnen worden aangevoerd en er alzoo toe geleid, dat de nationale landbouw zoo langzamerhand door de concurrentie, van de overzeesche gewesten hem aangedaan, geheel vernietigd wordt. Vergelijken wy thans de uitgaven, die groo- tendoels op den landbouw drukken, dan vin den wij een vermeerdering van 1860 tot 1890 van ƒ11,876,000. En wat is er in al die 30 jaren voor den landbouw gedaan? Immers niets, of althans zoo goed als niets. We mogen op grond van bovenstaande vrijelijk de conclusie trekken, dat, waar de handel jaarlijks beschermd of, zoo de hoeren Pierson en Verrijn Stuart zeggen, begunstigd wordt door een Rijks-uitgave, boven de inkomsten door den handel bijgedragen, van ruim 13 millioen gulden in ronde cijfers, de landbouw daarentegen, wordt bezwaard met een grond belasting van bijna 13 millioen gulden, onge acht nog de registratie- en mutatie-rechten. De handel geniet in dit geval dus niet alleen een bescherming of begunstiging ten nadeele van den eersten tak van volkswelvaart, den landbouw, doch deze laatste moet daaren boven de uitgaven helpen dekken, welke die bescherming of begunstiging aan den Staat veroorzaken. Dit is een onrechtvaardige handelwijze en alzoo een zonde, zoodat de schoone woorden, door de heeren Pierson en Verrijn Stuart aan het slot van het lste blaadje uit de spreuken aangehaald: „Gerechtigheid verhoogt een volk", hier helaas! moeten worden aangevuld met de daarop volgende woorden: „doch de zonde is een schandvlek der nation"; en zooals iedere begane zonde zichzelf wreekt, zoo wreekt zich ook deze onrechtvaardige handelwijze op de geheele gemeenschap, het geen we later zullen aantoonen. Alvorens dit te doen, willen wij hier de duidelijke en klemmende redeneering van wijlen Armand Diepen uit zijn brochure „Het arbeidsvraag stuk" (pagina 60 en 61) aanhalen. „Vrije mededinging, vrije handel tusschen bewoners van landen met verschillende wet geving is een logen, is zelfbedrog. En het geheele stelsel van vruhandel lost zich op in het systeem van vrijen invoer, dit is van vrijheid voor den consument zich zeiven in z|jn hoedanigheid van producent zooveel mogelijk schade te doen." Nu is één van beide waar: öf wel de mensch als consument öf wel de mensch als produ cent verdient de meeste aandacht. Heeft de wet voornamelijk te zorgen voor den mensch als consument, wat zoekt g(j dan te veranderen? Zendt uw commissie van Landbouw- en Arbeiders-enquête naar huis. De toestand, zooals hij is, is uitnemend. Het brood en de levensmiddelen zijn zoo goed koop als ooit te voren. Wat hindert het, of de werkman daarvan ternauwernood genoeg bekomt? Wat bekommert men zich om veel of weinig consumtie, mits men slechts goed- koope consumtie verkrijgt? Op dat punt is de mensch als consument uitstekend verzorgd: Leve de Vrije invoer, die het zoo ver bracht I en weg met elk verder commissie-onderzoek 1" Vindt men daarentegen, dat er zoo iets bestaat als een men8cb-producent en dat deze wel eenige aandacht waird is, omdat, op slot van zaken, daar, waar niet geproduceerd wordt, zelfs de goedkoopste consumtie moet achterwege blijven; zou men dan ook de moeite willen nemen zich te herinneren, dat de menschen juist daarom zich tot maatschappij vereenigen, om in hun aller gemeenschappelijk belang hun aller arbeid vruchtbaarder te doen zijn; dat het gemeenscbappelyk belang het opleggen van maatschappelijke verplichtingen mede- brongt; en dat geen maatschappelijke ver plichtingen denkbaar zijn zonder eenige op offering der individueele vrijheid." „Dus öf wel behoudt uw vrijheid, doch klaagt dan ook niet langer over gebrek aan werk öf wel verstaat u onder elkander en schenkt u wetten, die aller vrijheid zullen binden, omdat slechts op die wijze aller arbeid, dus aller belang, te bevorderen is. Verstaat u onder elkander. Zietdaar het ware woord. Beschermt uw wederzijdschen arbeid, doch doet zulks bij de wet, opdat niemand zich aan die verplichting onttrekke, waar hij het voordeel plukken zal." „Beschermt in de eerste plaats uw land bouw, niet alleen omdat die bescheiming, met het oog op de hem opgelegde lasten, billijk en plichtmatig is, doch evenzeer omdat gij door den landbouw te beschermen uzelven zult beschermen". „Of hij industrieel heet of handelaar of ambachtsman, of gij kapitalist of arbeider zijt, daarom klaagt gij in Nederland over vermindering uwer inkomsten, omdat gij vrijwillig uw eigen landbouw tot stilstand doemt, tot bezuiniging dwingt, en in de onmogelijkheid plaatst om met u te ruilen. Bescherm voorts, gij Nederland, dat ge deelte der volksnijverheid, waaraan gij nog zoo groote behoefte hebt; die takken der industrie, welke slechts op bescherming wachten (evenals zij nergens zonder bescher ming zijn ontstaan), om op uw bodem te ontluiken, tot bloei te geraken en den werk man overvloedig werk te verschaffen." In No. 3 der DemocratischeSchetsen, uit gegeven door het bestuur van den „Radicalen Bond" en op ongeregelde tijden verschijnende, komt het volgende artikel voor over D e democratie en de landbouw. De landbouw komt tegenwoordig een plaats vragen op de programma's van de democra tische partijen; en dat is een gelukkig ver schijnsel, al zijn wij daarom nog lang niet waar wy wezen moeten. Over de vraag, hoe de Staat voor dat gewichtige volksbelang moet zorgen, bestaan heelwat verkeerde mee ningen, waartegen wij voortdurend hebben te strijden. Wanneer wij spreken over behartiging van landbouwbelangen, dan denkt bijna iedereen, dat wij hiermede bedoelen, een antwoord te zoeken op de vragen: Hoe zullen wij het beste vee fokken? of het meeste graan telen? of de beste zuivel maken? en vooral, hoe zullen wij dat zoo duur mogelijk maken? Nu zijn dat op zichzelven zeker gewichtige zaken, maar als de democraten spreken van Staatszorg voor den landbouw, bedoelen zij geheel wat anders. Hoe de landbouw het beste zal worden uit geoefend, dat is eene quaestie, die de boeren zeiven hebben op te lossen en waarmede de politiek niets te maken heeft. En komen dan de boeren bij de Regeering klagen, dat hunne krachten, om dit of dat te verbeteren, te kort schieten en het blijkt werkelijk, dat hun eigen krachten onvoldoende zijn, welnu, dan zal niemand, hij zjj democraat of conservatief, die hulp weigeren, evenmin als dit tot heden gedaan is. Zoo geeft de Regeering thans reeds belangrijke subsidiön voor verbetering van het veeras, voor proefvelden, proefstations en is men reeds begonnen met het oprichten van wmter-landbouw-8cholen. Maar dat is niet de landbouwquaestie zooals de democraten die bedoelen, en daarvoor te strijden is onnoodig. De óón mag wat royaler zjjn dan de ander, maar dat zal wel terecht komen onder elke regeering, hetzij Katholieken, Antirevolution- nairen, Liberalen of andereu de meerderheid hebben en de heereboeren en grondbezitters zullen in de toekomst ook wel zorgen, dat zij hun portie uit de schatkist krijgen. Neen, wanneer de democraten de Staatszorg voor den landbouw vragen en dit punt op hun programma's opnemen, dan hebben zij daarbij het oog op geheel iets anders en wel op de vraag: „Wat kan er gedaan wor den om te zorgen, dat die groote schaar van arme, tobbende huurboertjes en de nog armere landarbeiders niet zoo uitgemergeld worden en van de opbrengst van den grond een billijker deel verkrijgen? Wij weten allen hoe sober het bestaan van deze talrijke klasse van medeburgers is en hoe het levenspeil, en daarmede de ont wikkeling, nog steeds achteruitgaat. Wat kan voor hen gedaan worden? Wanneer van de zijde der democraten deze vraag wordt op geworpen, dan roepen de tegenwoordige land- bouwbeschermer8: „Och, kom l dat komt alles terecht! zorg maar, dat wij, grondbezitters, hooge opbrengsten krijgen." En dan zegt de een: „Geef ons maar beschermende rechten, dat de granen duurder worden"; en de ander: „Geef maar veel subsidie uit de schatkist en verminder onze belastingen, bijv. de grond belasting, maar, dan krjjgen die anderen ook wel wat." Nu zyn de democraten, met name do radi calen, daar nog zoo geheel gerust niet op, of liever zij weten wel beter, en het is juist tegoo die zoogenaamde landbouwvrienden, dat zjj ten ernstigste meenen te moeten waar schuwen. De landbouw is tegenwoordig vreeselijk in beklag en van dit woord wordt heelwat mis bruik gemaakt om van de Regeering allerhande gunsten af te dwingen, waarvan per slot van rekening niemand profiteert dan de grond bezitters. Vooral tegenover hen, die er op aandringen, dat de Regeering door invoer rechten de granen duurder zal maken, moet men op zijn hoede zijn, omdat zij dien maat regel aanbevelen als een middel tot verschaf fing van meerder werk. Wat daarvan aan is, zullen wij later wel eens zien; voorloopig keuren w(j dit middel af, omdat het de huur- boeren of arbeiders toch niet aan lager pach ten of hooger loon zou helpen en per slot van rekening niemand er beter van wordt dan de grondeigenaar. Als de granen duurder worden, rozen de pachten, en wie dit ontkent loochent een algemeen maatschappelijk ver schijnsel. Toegevende, dat hier en daar misschien nog vele landheeren zijn, die van hun bo6rtn den uitersten penning niet eischen, toch weet ieder maar al te goed, dat als regel de huurprijzen in de felle concurrentie veel te hoog worden opgedreven. In een land als het onze, zoo dicht bevolkt en met zooveel gebrek aan arbeidsgelegenheid is de behoefte aan grond zoo groot, dat veel te hooge prfizen worden geboden om een stukje in bezit te krijgen. En om dan die hooge huur op te brengen, moet het land worden misbruikten op het loon van den arbeider worden be knibbeld. Zij, die dan zeggen, dat de hnurboeren zooveel niet moeten bieden, toonen daardoor niet te weten hoe moeilijk het voor ben is om zich tegen de macht van den grondbe zitter te verzetten. Met nog veel meer recht zou men de fabrieksarbeiders dom kunnen noemen, die voor een te laag loon werken. Voor dit groot maatschappelijk kwaad is de tusschenkomst van den wetgever nood zakelijk en nu weten verstandige democraten heel goed, dat het wondermiddel, om deze kwaal plotseling te genezen, niet gevonden zal worden. Wij zullen ons vooreerst met bescheiden stappen moeten tevreden stellen, omdat w\j hierbij hebben te strijden tegen den machtigen invloed van den grondbezitter, tegen vast- gewortelde begrippen en vooral tegen het domme vooroordeel van de belanghebbenden zeiven, dat zijn de huurboeren, die zich altyd nog verbeelden, dat zij als werkgevers aan den kant van de grondbezitters moeten staan en die zich dan ook meestal door dezen laten gebruiken wanneer de grondeigenaren wat voordeelen uit de schatkist trachten te verkrijgen. Het meeste wat wij op dit oogenblik nog kunnen doen is het instellen van pacht- commiasie8 die, voorloopig als bemiddelaars, later krachtens dwingend recht in de ver houding tusschen eigenaars en pachters kunnen optreden. Het moest immers niet kunnen voorkomen, dat een pachter, die trouw zijn verplichtingen is nagekomen, en soms verbeteringen aan het land heeft aangebracht, door de gril van een landheer of, wat nog erger is, door een rentmeester, wordt weggejaagd en dat zoo doende een ander de vruchten plukt van zijn arbeid. In zoo'n geval moet hy aanspraak kunnen maken op een billijke schadeloosstelling, zooals dit o. a. in de Engelsche wet is bepaald. Dio aanspraak moet hy ook kunnen doen gelden wanneer door onvoorziene rampen de oogst of een gedeelte er van verloren is gegaan; het is niet meer dan billyk, dat dan de eigenaar een gedeelte van de schade draagt. 't Is waar, dat dit reeds in het Burgerlijk Wetboek zoo is bepaald, maar dat helpt nieta, want er mag bij de verpachting van worden afgeweken en van die bevoegdheid maken de eigenaars gebruik om do huurders in het pachtcontract altijd van dat recht afstand te laten doen. Dat laatste moet verboden worden en zoo zullen er nog vele andere maatregelen Slot.) „Als een hond heeft men mij nagezeten," fluisterde de Italiaan, „üiefl Diefl hebben zo me nageroepen, een heele menigte vrouwen en kinderen. Gelukkig kon ik mij verbergen in een lagen wijnkelder. Maar Tiffany laat mfi ook opsporen; daarom moet ik zoo gauw mogelijk de 6tad verlaten. Gij moet mij ergens verbergen; kfik me toch zoo niet aan; ver staat ge mfi niet?" „U verbergen!" herhaaldePemberleybitter, „myzelf moet ik verbergen." XXIL Luigi Centi deed een paar stappen achteruit bij deze woorden. De ontzettende zelfzucht, die er uit doorstraalde, had hem getroffen. „Nu verlaat ge mij, die u vroeger zoo heb geholpen 1" „Waarvoor ge betaald zijt geworden," ant woordde Pemberley hoog. „Ik wist niet, dat de politie u op het spoor was, want ik kwam hier om uw hulp in te roepen. Nu echter wensch ik niets met u te doen te hebben." „Ik verlaat u niet, vroeger heb ik u ge holpen; nu is 't uw beurt mij te helpen." „Gij zijt een ellendige hond; dat zijt gjj altijd geweest." „Ik zie, dat ge weet, dat ik de diamanten heb," zeide Luigi, in zijn angst zichzelf ver radend. „De diamanten?" herhaalde Pemberley verbaasd. „Wend maar geen onwetendheid voor; die ellendige Archie Syndon heeft u natuurlijk alles verteld; ge weet dus heel goed, dat ik u bestolen heb, by gelegenheid van die be grafenis in Grace-Church." „Hebt gy dat dus gedaan?" siste Pemberley, wit van woede. Het volgend oogenblik had by den Italiaan by de keel gegrepende slanke, tengere man was niet opgewassen tegen zulk een tegen- party. „Laat my los," bracht Luigi met moeite uit. „Waart gy het dus?" En Pemberley schudde hem by elk woord heftig heen en weer. „Gy hebt me dus in al die ellende gebracht l Je loslaten? Nooit! Ge kent Roy Pemberley nog nietl" Daar Pemberley den Italiaan by de keel had, zag hy niet, dat deze met de vrye hand een dun, scherp mes had aangegrepen. Met een snelle beweging stak Centi het wapen ter hoogte van Pemberleys hart. Een oogen blik wankelde Luigi's aanvaller, zich met de handen ergens aan vast zoekend te grypen, om even later met een doffen smak op de straat neer te vallen met het wapen nog in de wond. Een agent van politie vond eenige uren later zyn ïyk; enkele brieven, in zyn borstzak gevonden, brachten zyn identiteit aan het licht. Men voerde zyn ïyk onmiddeliyk naar zyn eigen woning. Geneviève vergat nimmer den ontzettenden schrik, toen die treurmare haar bereikte. Al had haar vader nooit anders dan streng en zelfzuchtig tegen haar gehandeld, toch had ze hem als een dochter lief. Mevrouw Caven dish zond onmiddeliyk een dringen Je bood schap aan Archie. Spoedig kwam deze, vergezeld van Thorald, die nog steeds vermomd was. Gelukkig wist Geneviève zich zóó te beheerschen, dat zy de aanwezigheid van haar echtgenoot niet ver ried aan de twee agenten, die by het ïyk haars vaders geplaatst waren. Archie was eerst hevig geschrikt van de onverwachte, treurige tyding, toen hy het strenge, schoone gelaat van zyn oom zag rusten op het witte kussen, de oogen ge sloten als in vredigen slaap, bedacht hy met smart hoe nu Thoralds onschuld wel nimmer meer aan den dag zou komen, daar die weten schap met Pemberley zou begraven worden. En Tborald deed deze zekerheid even smartelyk aan. Hy trachtte Geneviève en movrouw Cavendish, die nu ook wist wie hy eigeniyk was, te troosten. Hy wilde niet, dat Geneviève, die inderdaad zyn wettige vrouw was, dit voor de wereld zou uitspreken, daar er op zyn verleden een smet rustte en haar dus niets dah onaangename bejegeningen wachtten. „Hebt gy een van beiden dit ïyk gevonden?" vroeg Archie aan de agenten, die by bet 8toffeiyk overschot waakten. „Neen, mynheer, Den y heeft het Ujk ge vonden," antwoordde een van hen; „het hart was doorstoken met een lang, dun mes." „Waar is dat mes?" ,Op het politie-bureel." Was het van Amerikaansch maaksel?" ,Neen, mynheer, daar zou ik wel op durven zweren." De agent haalde een klein stukje papier uit den zak en het Archie overhandigend, zeide hy: „Deze naam stond in het lemmet gegraveerd, een zeer vreemde naam, zooals u zien kunt; ik kan dien zelfs niet uitspreken." Archie las den naam Luigi Centi. De Italiaan had zich zoo snel mogeiyk uit de voeten gemaakt, nadat hy het mea in Pemberleys bart gestoken had. Verschrikt over zyn eigen misdaad, vluchtte hy als een waanzinnige. En eerst na geruimen tyd voort- geloopen te hebben, herinnerde hy zich het mes in de wonde te hebben laten steken. In Italië kon hy niet meer komen, daar hy de wet had overtreden, en dus dadeiyk ingerekend kon worden. Zelf had hy, in Amerika aan gekomen, zyn nieuwen naam, waarmede hy zichzelf gedoopt had, in het lemmet gegraveerd. Hoewel het vriezend weder was, stonden de zweetdroppels hem op het voorhoofd. Den geheelen dag bad by reeds in hevigen angst doorgebracht, telkens meenend den greep van een agent in zyn schouder te voelen, daar hy heel goed vatte, dat men nog steeds naar hem bleef zoeken. Hy huiverde terwyl hy er aan dacht hoe by den steek had toegebracht aan Pemberley, nameiyk zooals een lafaard dit doet. Een man sprong plotseling uit de donkere straat naar hem toe. „Ik wed om een dollar, dat gy 't zyt," zeide deze, hem nauwkeurig opnemend. „Ze hebben me gezegd, dat ik in Sixth- Street de wacht moest houden en ik ben je nagerend tot hier; gy zyt de dief, dien Tiffany laat opsporen, die Italiaan; kom mede naar het bureel." De agent schudde Luigi heftig door elkaar Deze had geen woord van de heele aanspraak verstaan, zóó doodeiyk verschrikt was hy geweest. In zyn moedertaal smeekte hy met gevouwen handen om genade. En eerst toen hy zag, dat de man hem niet verstond, begon hy in het Engelsch te jammeren: „Ik heb de diamanten niet gestolen! Dc heb ze uit Pemberleys jaszak genomen. En ik heb het halssnoer gemaakt. Als ge mff niet verklikt, geef ik u dadelyk tweehonderd dollars. En Roy Pemberley heb ik geheel by ongeluk gedood; dat zweer ik. Ze zullen zeggen, dat het een moord wa3 en dat was het niet; neen, o neon!" Hier barstte de lafaard in een vloed van tranen uit en wrong hy de handen als een wanhopende vrouw. Een paar handboeien werden hem om de polsen gedaan en hem overeind duwend, nam de agent hem zonder veel moeite mede door de verlaten, in nachteiyke duisternis gebuide straten en over de verlaten pleinen. Centi vertelde aan den inspecteur van politie hoe de heele zaak zich had toegedragen van het begin tot het eind, en horhaaldeiyk noemds hy als vanzelf den naam van Thorald Cliffe. Daar die naam meermalen was voorgekomen by gelegenheid van het huweiyk in de familiq Manhattan, was die voor de politie geen on

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5