N°. 11381
A®. 1897
feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De detective der groots wereld.
I>oii<iei*das 1 Apr1!.
%r
LEIDSCH
DA&BLAD.
FRIJS DEZER COURANT:
Toor Leiden per 3 maanden.
Franco per poet
Aizonderlyko Nommers
rt.ro,
i.ta
0.06.
PRIJS DER ADYERTENTIEN:
Van 1-8 regels 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Groolere
letters naar plaatsruimte. Toor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
In het Literair Bijblad van de Amsterdam-
sche Courant wordt het volgende artikel ge
wijd aan d r. A. Kuyper, wiens beeltenis
we hiernevens te aanschouwen geven
Op 1 April viert de Hoofdredacteur van
De Standaard gedachtenis van zijn 25-jarige
■journalistieke loopbaan.
Dit ie een feit van boteekenis.
Dat die dag door de anti-revolutionnairen
in ons vaderland met geestdrift gevierd wordt,
spreekt vanzelf; maar óók zU, die buiten,
zelfs tegenover de anti-revolutionnaire gelede
ren plaats nemen, zullen dr. Kuyper hun «ere
saluut niet kunnen onthouden.
In zijn zestigste levensjaar, is hij nog de
onvermoeide en onverzwakte strijder voor de
anti-revolutionnaire beginselen, wier verdedi
ging hij nu reeds 25 jaar met zeldzaam talent
in De Standaard heeft gevoerd.
De anti-revolutionnaire partij ziet iu hem
niet slechts een leider van buitengewone be-
teekenia, maar een, wiens woord telkens tot
nieuwen moed prikkelt, tot nieuwe kracht
opwekt; en wat dr. Kuyper met De Standaard
vermag, wie met geheel een onbekende is op
het terrein der politiek, kan er getuigenis
van afleggen.
Dr. Kuyper werd te Maassluis geboren, waar
zijn vader predikant was. Als men den knaap
had gevraagd, wat hij worden wilde, zou hij
het sprekend oog gericht hebben naar de zee.
Die groote, golvende vlakte trok hem aan.
Daar te dobberen, met die onstuimige golven
te worstelen, het zou zijn lust en zijn leven
zijn.
Maar toch, een zeeman worden zou hij niet.
Toen de familie Kuyper zich te Leiden
vestigde, werd de jonge man student aan
de Leidsche academie, waar hij weldra tot
die leerlingen behoorde, die in de Letteren
onder De Vries en Cobet, in de Godgeleerdheid
onder Scholten uitblonken.
Na volbrachte studiën trad de jonge man
het eerst te Beesd als predikant op, van Beesd
vertrok hjj naar Utrecht, en van Utrecht
naar Amsterdam. In zijn kerkelijk leven
toonde dr. Kuyper den strjjd niet te schuwen
en voor de hem dierbare beginselen een
liefde te koesteren, warm genoeg, om mis
kenning en bestrijding te dragen en den kamp
tot den einde door te zetten.
Maar eerst in 1872 trad hij als journalist
op den voorgrond. Toen werd op 1 April,
juist op den gedenkdag van de inneming van
Den Briel, De Standaard de wereld ingezonden,
waarvan dr. Kuyper Hoofdredacteur was.
Al dadelijk bleek het, dat De Standaard
in de gelederen der pers mee zou tellen. De
bedoeling met de oprichting van het blad
was niet zoozeer een „christelijk nieuwsblad"
te zijn, dan wel een Partijorgaan in den
besten zin des woords; een blad, dat den
leden der anti-revolutionnaire partij van dag
tot dag baken en richtsnoer zou wezen in het
politieke leven.
Dat dit doel met De Standaard volkomon
bereikt is, zal door slechts weinigen worden
ontkend.
Want in een taal, rijk aan beelden, duide
lijk voor ieder, geheel afwijkende van het
gewone dagblad-Hollandsch, spreekt de schrij
ver zijn geestverwanten en medestrijders toe,
zoodat zijn woord vat op hen heeft, zij zijn
taal volkomen verstaan.
De rijkdom van beelden, waarover de schrij
ver beschikt, en die wat hij schrijft als 't
ware aanschouwelijk voorstellen, is benijdens
waard, ea doet slag op slag zien, dat de
zee en het zeeleven nóg de liefde hebben van
zijn hart.
Trouwens, hg moge geen driemaster com-
mandeeren en niet te worstelen hebben tegen
storm en branding op de kust, hi) leeft te
midden van de branding en van den storm
der politieke partijen, en dikwerf schijnt het,
of storm en golven saam het er op toeleggen
om zijn scheepken te doen vergaan.
Maar dan staat hij, met de hand vast aan
't roer, en is geen oogenblik in het onzekere
over den koers, dien hy volgen wil.
Hy leeft voor het volk. De Christeiyke
democratie vindt in hem haar talentvollen
woordvoerder.
Dr. Kuyper is een man van ongowone
werkkracht, die hy geheel en al ten dienste
stelt van de zaak, die hem lief is.
Behalve zijn Hoofdredacteurschap van De
Standaard, wordt op zyn tijd beslag gelegd
door het Hoogleeraarsambt aan de Vrije Univer
siteit; door het lidmaatschap van de Tweede
Kamer; door het voorzitterschap van het
Centraal-Comité van anti-revolutionnaire kies
verenigingen, dat vooral in dagen als deze
geen sinecure is. Verder redigeert dr.
Kuyper De Heraut, een wetenschappeiyk,
kerkelijk weekblad, dat zeer zwaren arbeid
vraagt; een arbeid trouwens, die vriend en
tegenstander bewondering afdwingt.
Een groot aantal wetenschappelijke werken,
een massa strijdschriften verschenen voorts
van zyn hand.
Dat is het werk, dat op de publieke markt
des levens wordt gebracht.
Maar voor het oog van het publiek verbor
gen, heeft dr. Kuyper nog werk genoeg, zóó
veel, dat een gewoon mensch er meer dan
voldaan mee zou zyn. Niet alleen, dat hy een
zeer drukke briefwisseling onderhoudt met
honderden geestverwanten in het land, dat
hy met geleerden in en buiten Europa, vooral
in Amerika, correspondentie onderhoudt; dat
hy zorge heeft voor de vertaling van werken
zyner hand; dat hy de raadsman is op kerke-
ïyk gebied van honderden Gereformeerden;
dat hy yvert voor de belangen vanhetChris-
teiyk onderwysmaar er is nog zooveel buiten
dat alles, dat door dezen man wordt afgedaan,
zoodat men gedrongen wordt tot het bewon
deren van zulk een arbeidskracht.
En al die kracht geeft dr. Kuyper voor
wat hem heilig en dierbaar is. Niets in al
zyn werken en al zyn worstelen, of het heeft
betrekking op het doel, dat hy beoogt, op de
beginselen, door hem beleden;' op de levens
taak, die hy zich ziet gesteld. A1 zyn kracht,
zyn groote gaven en onschatbare talenten
stelt hy in dienst om het aan het volk te
doen verstaan, dat er alleen heil is te ver
wachten van de gehoorzaamheid aan de
ordinantiën Gods, zooals die in Gods Woord
zyn nedergelegd; zyn gansche leven en al
zyn werk is gewyd aan de bevordering van
de eere Gods.
Zoo staat deze journalist, die, zooals onlangs
werd opgemerkt, meer dan één leven leeft,
te midden van ons volk, als een man, die
niet wordt meegesleept door de twyfelzucht
dezer eeuwdie niet probeert, niet beproeft,
maar die gelooft, die weet, dat wat hy
begeert alleen heil zal brengen; een man, die
niet slechts benyd, maar in onzen armharti-
gen tyd .geëerd, moet wordenden wien wy op
zyn feestdag gaarne den groet onzer hulde
brengen.
Over het kerkschip schryft dr. Linde
boom in De Bazuin:
„In den eersten tyd der scheiding is ook
op de zee, in een visschersschuit, het Woord
Gods gepredikt Toen werd de vrye ruime
zee als plaats van samenkomst gekozen door
het volk van God, dat op het land werd
benauwd en gedrukt. God verheeriykend en
zielen sterkend klonken de zegepsalmen der
strydende en lydende gemeente over de vlakte
der wateren; en velen genoten ryken zegen
van de bediening des Woords op de zee. Te
Bunschoten leven nog enkelen, die daarvan
getuigen waren, en velen, die het van hunne
ontslapen ouders hebben gehoord. Wat toen
uit nood gedaan werd en weldra niet meer
noodig was, is voor de visecherslieden een
voortdurende behoefte.
Het denkbeeld is zoo schoon, het plan zoo
uitnemend, dat we voor de lezers van De
Bazuin aanbeveling en aandrang overbodig
achten. Dat ook een „kerkschip" wel terdege
tot de volksnooden behoort, wie kan het
betwyfelen?
God zegene de pogingen van de broeders,
aan wier zorg dit goede werk is aanbevolen 1"
In do rubriek „Brieven uit de Hofstad" in
de Amhemsche Courant lezen we:
Er heerscht in de Hofstad, voornamelijk in
de zeer gegoede kringen, een kleine paniek
wegens de nieuwe pers on eel e belasting.
Men maakt zich, en, naar ik meen, niet
zonder reden, ongerust over een groote op-
dry ving van die belasting, voor zoover het
meubilair betreft. Is er van den eenen
kant een voor den belastingschuldige voor-
deelige verandering in de wetgeving gebracht
door alleen de stoffeering van de woning aan
belasting te onderwerpen, dus alleen het
uiteriyk waarneembare en niet het weggeslotene
dat tot den inboedel behoort, van den anderen
kant bedreigt de nieuwe bepaling, dat de
werkeiyke verkoopwaarde van alles, wat de
woning meubelt en versiert, tot grondslag
van berekening strekt, hen, die allerlei moois
en kostbaars étaleeren in open kasten of
ophangen aan de wanden hunner vertrekken,
met een niet geringe verhooging van belas
ting. In een aantal huizen is men nu in de
weer om zilverwerk, porselein en allerlei
van die kostbare zaken en 6nuisteryen weg
te ruimen en in gesloten kasten te bergen,
die de taxateurs voor de belasting, naar men
zegt, niet mogen opendoen, of te bedekken
met kleeden en boezen, die deze officiëeie
nieuwsgierigaard8, naar 't zeggen gaat, niet
mogen verwijderen noch oplichten, en ik ken
families, voor wie men zeggen zou, dat een
belastingbedrag van twintig gulden of meer
een onverschillige zaak moest zyn, welker
dames bezig zyn met het maken van nette
gordyntjes, die, in de porseleinkasten met
hun kostbaren inhoud gespannen of opge
hangen, de familie-schatten voor de oogen van
den taxateur en de klauwen van den fiscus
beveiligen moeten. Is de schatting afgeloopen,
dan worden de gordyntjes natuurlijk weder
weggenomen of opengeschoven, opdat met
het porselein op den ouden voet worde ge
geurd.
Indien het waar is, dat de taxatie van het
meubilair voor de personeelo belasting met
zóóveel zorg en afdaling tot iQ de kleinste
byzonderheden geschiedt, dat de vaststelling
van de verkoopwaarde, als ware 't een for*
meele inventarisatie, uren lang my is een
geval van acht uren medegedeeld duurt,
dan is de vrees voor opdrijving zeer zeker
niet ongegrond. Want daar luxe-artikelen
geacht kunnen worden waard te zyn wat een
gek er voor geven wil, zooals men het wel
eens noemt, kan de verkoopwaarde gerust
zeer hoog worden gesteld, en kan de ander
half percentsbelasting geducht oploopen. Maar
niettemin maakt het geen prettigen indruk,
de meervermogende lieden er zoo op gebrand
te zien hun belasting te ontduiken. Want
dat werken met gordyntjes zoolang de Ryks*
schatters er zyn is inderdaad niet anders, en
een middel van contröle of bestryding is niet
te vinden. Nu, we hadden de verklaringen
van den Minister van Financiën betrekkeiyk
de vermogensbelasting niet noodig om te
weten, dat belastingontduiking in Nederland
tot de eigenaardigheden van vele gefortuneerde
en hooggeplaatste personen behoort en al
vanouds behoord heeft. Lang geleden deed
my een voormalig belastingambtenaar eens
het verhaal van zyn ondervinding op dit
punt, toen hy als jong controleur zyn werk
kring in de nabijheid van 'e-Gravenhage
begon. Hy was de gast van een adeliyk heer,
die een groot buiten onder Wassenaar of
Ryswyk bewoonde, en die hem charmant
ontving, zeggende, dat hy altoos met de con
troleurs, zyn voorgangers, op een aange-
namen voet had verkeerd en er prys op
stelde dat ook met hem te doen. Als bewijs
van vertrouwen leidde hy hem in zyn woning
rond en deed hem al het mooie en ruime
daarvan bewonderen. De controleur telde, als
't ware machinaal, deuren, vensters en haard
steden van devorstelijke woning op, maar
toen hy, op zyn kantoor komende, de aan
gifte en den daarop gebaseerden aanslag van
den grooten heer daarmede vergeleek, bleek
hem zulk een vervaarlijke ontduiking, dat hy
er verstomd van stond.
Volgens zyn plicht zorgde hy voor verbe
tering, doch behalve de eigen voldaanheid
wegens die plichtsvervulling, beleefde hy er
niet veel genoegen van, want iedereen be
schuldigde hem van verregaande indélicatesse,
van misbruik van vertrouwen en wat dies
meer zy, zoodat hy gedwongen was overplaat
sing te vragen. Toch had by, naar by
vertelde, ééns de voldoening gehad den
adollyken wetsontduiker met den mond vol
tanden te laten staan, toen die hem in ge
zelschap toevoegde: „Toen ik u in vertrou
wen myn huis liet zien, hadt ge my moeten
waarschuwen, dat ge het niet als gast, maar
als controleur bezichtigen zoudt". Waarop de
trouwe ambtenaar met veel gevatheid geant
woord had: „Dat zou ik zeker gedaan heb-
ben, wanneer ik reden had gehad van uwen
kant wetsontduiking te vermoeden en myn
voorganger te verdenken van de nu geble
ken oogluiking". De baron had hierop ge
zwegen.
Het zal zeker wel onaangenaam zyn, zelfe
voor hen, die veel hebben, te moeten bydra-
gen aan den Staat in den in hun oog uitor-
mate improductieven uitgaafsvorm van belas
ting, maar zulk een eigenmachtige, met de
wet strydende en de ambtenaren demoralises-
rende wyze van beperking dezer improductieve
uitgave is toch niet behoorlijk. En wanneer dei
Ministers bewering, dat dergelijke ontduikiogon
zeer veel voorkomen, waar is, dan zou hier
alweder een nieuw bewys geleverd zyn voor
de stelling, dat rechtsgevoel, plichtsvervulling,
in de algemeene hooge moreele beschaving
zich niet altyd ontwikkelt in de rechte redes
met wat men gewoonlyk beschaving noemt,
de goede uiterlijke manieren in de hoogere
kringen. En al mag men met recht beweren,
dat de middelen om eigen inkomsten te ver-
hoogen door aanpryzen van de waar byvoor-
beeld door ben, die wat te verkoopen hebben,
niet altyd aan de eischen der kieschheid beant
woorden, deze fout is uit een moreel oogpunt
niet met de evenbedoelde te vergelyken.
20)
Pemberley wan zeer ingenomen met het
nieuwe plan. Hoe gauwer alles maar in zyn
werk ging, des te aangenamer was het hem.
Zooóra Archie er zeker van was, dat
Pembetley hem niet meer hooren kon,
fluisterde hy Thorald in„Laat alles aan mi)
over; ge zult zien, dat dat het beste is."
„Moet ik nog oogenblikkelyk van bier
gaan?"
„Ik zou het u stellig aanraden."
„Maar waar zal ik dan heengaan?"
„Naar intjn vertrekken; hier is de huissleu
tel. Wacht daar tot ik u Iaat roepen voor
dit huwelijk. Hier hebt gi) ook don sleutel
van mijn kamer."
Ik wil Geneviève onder m()n eigen naam
huwen; anders niet."
„Dat zult gel"
„Dat ia immers onmogelijk in baars vaders
tegenwoordigheid."
„Haar vader zal niet tegenwoordig zyn;
daar zal ik voor zorgen."
„Nog eon vraag, Archie: Wenscht ge dit
huwelijk als gerechte straf voor uw oom?"
„Neen; slechts om u te zuiveren van de
blaam, die op u is geworpen."
„Maar dat beteekent voor hem algeheele
ondergang."
„Beste Thorald", zeide Archie, hem de
hand op den schouder leggend: „Het is altijd
goed van twee kwaden het beste te kiezen,
en ik geloof, dat we dit nu doen."
Mjjn voorgevoel zegt me, dat we aan den
avond van groote gebeurtenissen staan. Uw
geval is wsnhoopend genoeg om zulk een kras
middel toe te passen. Daar komt Pemberley
naar ons toe; maak u dus spoedig uit de
voeten 1"
Tborald gehoorzaamde, binnen v()f minuten
was h(J op weg naar Archies kamers.
„Oom Roy", zeide Archie, hem aansprekend,
„mag ik u nog eens raden omtrent dit huwe-
ïyk?"
„En wat is dat, Archie?"
„Dat u alles aan mi) over laat en bier
bluft, terwUl ik met Geneviève vertrek. Ik
ben haar neef en kan dus als getuige iun-
geeren. Wanneer de plechtigheid ie afgeloopen,
kunnen we elkaar in uw huie ontmoeten."
„Maar waarom zou ik niet bU de plechtig
heid tegenwoordig zün?"
„Om een zeer geldige reden. Aie men nader
hand praat van de zonderlinge manier, waarop
dit huwelUk is voltrokken, dan kuntgealtUd
zeggen, dat het niet met uw medeweten heeft
plaats gevonden."
Pemberley veranderde van kleur, een oogen
blik keek hu xUn neef strak aan; toen zeide
hU met bedoeling
„Wat zou ik er voor belang by hebben,
ale men dat geloofde?"
Archie keek hem met open, onechaldigen
blik aan, toen hU antwoordde:
„Omdat men fluistert, dat uw financiën
wat in de war zUn. Ik geloof dit praatje
natuurluk niet, maar men zal dit als reden
opgeven voor het plotselinge huwelUk tusscben
den scbatrUken Benwick en Geneviève."
Pemberley was vaalbleek geworden.
„Het is niet waar, dat mUn zaken in de
war zUn," zeide hU; „mUn eenige reden
voor deze spoedige verbintenis is die onge
lukkige genegenheid van mUn dochter voor
Thorald."
,Ik begrUp u volkomen, oom."
„Ik zal dadelUk met Geneviève spreken,"
zeide Pemberley.
„Laat dat liever aan my over!"
„Aan u? Welken invloed zoudt gU op haar
hebben
„Onze lange vriendschap. Ik zal haar voor
houden hoe het om haar eigen bestwil is;
wil ze niet naar rede hooren, dan kunt gU
het altUd nog op u nemen."
„Weet gU een predikant, die nog zoo laat
eon hnweluk zou willen Inzegenen?"
„Ja, een vriend van mü, die mU daar gaarne
mede zal helpen."
HU gaf geen verderen uitleg en zU begaven
zich nu naar Geneviève.
„Hebt gU toegeetemd?" vroeg haar vader.
„Ja, vader."
„Ge doet me veel genoegen!"
„Over een uur wacht Ik u in mUn huie,"
zeide hU daarop tot Archie.
„Dan zal alles reeds beslist zUn, oom."
Pemberley verwUderdo zich, zenuwachtig
en geprikkeld over hetgeen Archie hem om
trent de praatjes gezegd had, die er over hem
gingen. Als de millionnair Ralph Benwick hem
nu maar niet weigerde de vijftig duizend
I dollars te Ieenenl In korten tyd zou zUn heele
fortuin door speculaties dan weer terugge
wonnon hebben!
Met de gemakkeluke beleefdheid van den
man van de wereld bewoog Pemberley zich
weder door de weelderig ingerichte salons.
Velen spraken hem aan en degenen, tot wie
hy het woord richtte, beschouwden dit biyk-
baar ala een groote eer.
HU dacht echter aan Natica De Charlemont,
want hetgeen graaf De Champcey van zyn
liefde voor haar gezegd had, waa geheel waar.
Zün haat voor Thorald Clifle kwam voort
uit de liefde, die by de schoone weduwe
toedroeg.
Maandenlang had bU dit gevoel angBtvallig
verborgen gehoudenvóór dien tyd had by
niet geweten wat ware liefde was. Genevièvos
moeder had zUn koud, hoogmoedig hart nooit
een enkel oogenblik sneller doen kloppen.
Wanneer hy zUn rykdomtnen zou herwonnen
hebben, zou hy er zich een feest van maken,
Natica's leege geldkist te vullen.
Tegenover graaf De Champcey voelde hy
geen wrok, hoewel hy wist, dat de Fransch-
man hartatochteiyk op de vrouw, die h|)
beminde, verliefd was.
Eensklaps zag by, opkykend, Natica in haar
élégant toilet naast zich staan.
„Komt gy de bruid ook eens geluk-
wenschen?" vroeg zy behaagziek.
„Welke bruid?"
„Mevrouw De Charlemont en graaf De
Champcey zyn verloofd."
„13 het werkelijk waar?"
De zaal draaide met hem in 't rond, terwyl
hy deze woorden eprak. Natica kwam ver
trouweiyk naast bem zitten en dwong ook
hem plaats te nemen.
„Gy weet niet waarom ik met hem ver
loofd ben?" begon zy.
„Ik kan het raden: om algeheelen onder
gang te voorkomen."
„Ten deele; meer nog, om mij op Thorald
Cliffe te wreken, die my van avond eerst een
liefdesverklaring beeft ontlokt en my daarna
vol verachting heeft afgewezen."
„Thorald Cliffe?" herhaalde Pemberley ver
baasd. „Hebt gy dien dan gezien, en waar?*
„Hier, in myn salonB."
„Heeft hy die durven betreden?"
„Ja, vermomd en onder een valschen naam,
dien van Ralph Benwick."
Pemberley werd iykbleek.
„Goede Hemel 1" riep by uit. Duideiyk over
zag hy de geheele zaak.
Archie had hem dus in de val gelokt en
op ditzelfde oogenblik had zyn dochter
Thorald Cliffe wellicht reeds trouw beloofd.
Hoe had by ooit kunnen gelooven, dat Ralph
Benwick de dikwyis genoemde millionnair
was, dien Archie verwachttol
„En nu ie Cliffe de echtgenoot van Gene
viève I" riep hy.
„Toen Thorald Cliffe dit hnia verliet, word
hy gevolgd; daar heb ik voor gezorgd."
„Door wien?"
„Door een man, die hem in verzekerde
bewaring zal nemen."
Wordt vervalgi.)