N°. 11366 Maandag; MaarC A9.18 7. Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven Tweede Eind. PERSOVERZICHT. Feuilleton. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. i.io. Franco per posti 1.40. Afzonderlijk© Nommerso.05. PRIJS DER AD VERTEN TIEN 2 Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. "We lezen in De Standaard onder het hoofd Leidsche benoeming het volgende In plaats van A c q u o y, is te Leiden d r. P ij p e r benoemd, een moderne. Met hem stond op de voordracht een ander theoloog, die zelfs niet modern meer is, maar brak met elke positieve overtuiging. En naar prof. Gunning meldt, had hjj aan bevolen een tweetal mannen van zijn richting, maar die stonden buiten het vak, dat gedo ceerd moest worden. Tegen dit kwaad nu ging steeds Groen van Prinsterers protest uit. Hij eischte, dat, zou een Theologische facul teit aan de Staatsuniversiteiten in hoofdzaak dienst doen voor de opleiding van predikan ten 'bij de Hervormde Kerk, de geroepen man nen dan ook de Hervormde Belijdenis moesten zijn toegedaan. Sinds heeft men dat protest van Groen ge smoord. Er is op gevonden, dat de Overheid alleen hoogleeraren zou benoemen voor een weten schappelijk vak, en dat in de niet weten schappelijke, maar bloot kerkelijke vakken door de Kerk zou worden voorzien. Een fictie. Een fictie, die immers meebrengt, dat, zoo een Roomsch kerkhistoricus beschikbaar ware, deze, zonder aanzien des pereoons, evengoed zou moeten benoemd worden, als een Her vormde, een Gereformeerde, een Luthersche, een Mennoniet. Voor de Oudtestamentische Let terkunde zelfs een Jood. En onder deze fictie is nu het geestelijk belang der Horvormde Kerk begraven. Zij wordt er het slachtoffer van. Niet, omdat hot niet anders kan, maar omdat z(j het zelve aldus gewild heeft. En Groen van Prinsterer, die voor haar rech ten streed, en voor haar geestelijk belang opkwam, vervolgt men nog in zijn geestelijke zonen, als principiéelen vijand. Het ook in ons blad vermelde terecht staan van den boterleverancier van het Haagsche Gemeenteziekenhuis be sprekende, schrijft de Haagsche correspondent van Het Nieuws van den Dag: Ik boud misschien evenveel van margarine als van boter, 'k Weet het niet, maar 'tkan zijn, dat mijn leverancier mi) al sedert lang er aan heeft gewend. Maar ik betaal - en onderscheid mij daarin althans van het Zieken huis ƒ1.60 voor 't Kilo, dus een prijs, waarvoor ik op echte boter recht heb. Eenmaal mijn wantrouwen gaande gemaakt, wilde ik me nu echter vergewissen, dat althans de „boterhandelaar" van het Gasthuis de mijne niet was, en ik sloeg de courant op, om 's mans „naamcijfer" te vinden. Maar welke courant ik er ook op nalas, nergens een spoor j geen lettor, die me den weg wees; de ver slaggevers hadden allemaal aan den braven man den dienst bewezen, zijn incognito ten strengste te bewaren. „Diezelfde edelmoedigheid komt op dit gebied meer voor. Als de oene of andere brave slachter door de keurmeesters op een kleine ongerechtigheid wordt betrapt, op 't verwerken byv. van onvoldragen kalljes, bet in voorraad hebben van bedorven hammen of het verkoopen van vleesch van overleden koeion, dan vernemen we meestal uit de couranten alléén, dat die ontdekking bij „een slager bier ter stede" werd gedaan. Maar mijn hemel! welk nut heeft dan zulk een bericht? Moet ik nu alle boterverkoopers en alle slagers verdenken? En wat geeft mij dat? Het verstoort m(jn gemoedsrust alleen maar. Want natuurlijk verneemt ieder, die by z y n leverancier gaat vragen, dat h ij het niet geweest is. „Waarom dan de zachtmoedigheid zoo ver gedreveD, om zelfs elke aanduiding te ver- zwygen De briefschrijver vermoedt, niet zonder reden inderdaad dat de couranten dit doen, omdat zy niet gesteld zyn op de onaangenaam heden van een buitenrechtelyke procedure met den beklaagde, als deze de brutaliteit heeft, zich by de „redaksje" over de „advertensje" te gaan „beklagen". Maar hy vraagt dan: „Waarom treedt de rechter niet op met de bepaling in zijn vonnis, dat de veroordeeling (voor rekening van den delicquent) van zynentwege zal worden geadverteerd in al de nieuwsbladen der stad? „Kan dat niet? Maar dan m oe st't kunnen en moest 't zoo spoedig mogelyk vergund en voorgeschreven worden. „Want dat is de eenige weg, die de ver- valschers ten verderve leidt. Alle andere veroordeelingen komen zy te boven." De heer A. L. W. Seyffardt, de oud afgevaardigde en oud-minister, zoo lezen wy in Het Centrum, die vóór 6tteiyke jaren met groote plannen aan de regeering kwam en, eveoals zoovele andere titularissen voor Oorlog, heenging zonder dat zijn plannen ook slechts voor een gedeelte tot uitvoering waren ge komen, heeft, na een vry lang zwygen, wederom do pen opgevat en nieuwe ideeën omtrent onze militaire aangelegen heden wereldkundig gemaakt. De jongste Gzcfó-aflevering bevat een artikel van zyn hand over „De Nederlandsche oorlogsbegroo- ting voorheen, thans en in de toekomst." Zeer opbeurend kan de lezing van dit artikel niet heeten. De heer Seyffardt is van oordeel, dat, behalve wellicht mettertyd op de oude weermiddelen, al zeer weinig op de begrooting van oorlog zal kunnen worden bezuinigd, ja, dat ten opzichte der levende strydkrachten een vermeerdering van uitgaven is te ver wachten, zelfs al laat men elke vermeer dering van leger of reserve achterwege. Toch meent de schryver, dat bezuinigd kan worden. Het eigeniyk legor moet worden georganiseerd op den meest eenvoudigen voet. En dan noemt hy verschillende punten, waarop men de uitgaven zou kunnen beperken. Op de eerste plaats komt hier in aanmer king het dure beroepskader. Schaft men, zegt hy, één adjudant-onderofficier af van de 45 bataljons infanterie, dan bespaart dat minstens f 45,000; brengt men nu er by elke compagnie infanterie een sergeant (sergeant majoor-titulair) is, bestemd om to volde officiersdien8t te doen, al3 er tevens in de toekomst G9n behooriyk aantal reserve-officieren beschikbaar komt het aantal luitenants der compagnie infanterie, en wellicht ook der compagnie vesting-artillerie, van drie tot twee terug, dan bezuinigt men f 246,000. Ook zou de heer Seyffardt een corps bereden infanterie (op ryWielen) willen vormen, en daarmede een deel der dure cavalerie ver vangen; terwyl men verder, inziende, dat de oefeningen in den winter niet veel geveD, '8 winters gerust 4- i 5000 man minder onder de wapenen zou kunnen houden, een corps rydende artillerie afschaffen en op den aanmaak en het onderhoud van onze ver schillende treinen met hunne tallooze voer tuigen bezuinigen. Dit alles klinkt niet kwaad, maar want er is ook hier weer een „maar" de heer Seyffardt stelt voor deze bezuinigingen een conditie, waarvan men hetzelfde zeggen kan als van het geneesmiddel, dat erger is dan de kwaal. Er moet bezuinigd worden op de in richting van het leger, ja, maar... om gelden beschikbaar te krygen voor de legerreserve! Dat noemt men van Scylla in Charibdis valb n. De heer Seyffardt wil men weet het reeds van vroeger algemeenen dienstplicht. Zgn bezuinigingen kunnen niet worden aangebracht, zegt hy, alvorens ons leger wordt gesteund door een reserve, „gegrond op de volksweer baarheid." De invoering van den algemeenen dienst plicht is daarom een eisch van de toekomst, dus luidt de conclusie van den oud-minister. De drang hiertoe en tot bovengenoemde be zuinigingsmaatregelen moet in het Neder landsche volk zoo sterk aangroeien, dat de geheele Regeering alle krachten inspant om tot oplossing van het vraagstuk te komen. Dat de tyd voor zulk een iugrypende hervor ming nog ver is, daarvoor vreest de schryver, maar middelerwyi zal de Regeering door ont wikkeling der volksweerbaarheid op allerlei wys den .weg moeten effenen. „Met alle respect voor de kunde en het inzicht van den heer Seyffardt meenen wy", zegt Het Centrum, „dat men zeer goed bezui nigingen kan aanbrengen zonder aan den anderen kant het volk den zwaren last van algemeenen weerplicbt op te leggen. Het noodzakelijk verband tusschen beide zaken kunnen wy onmogeiyk bevroeden, evenmin als de juistheid der bewering, dat de invoering van algemeenen dienstplicht tot de eischen der toekomst behoort. Veeleer gelooven wy, dat bezuiniging op onze militaire uitgaven óók nog op andere punten dan door den heer Seyffardt werden aangewezen een eisch der toekomst, is. Reeds herhaaldelyk heeft men in de pers en elders aangetoond, dat de Nederlandsche strydkrachten ofschoon naar het .oordeel van bevoegden ten eenenmale onvoldoende buitengewoon duur zyn. Een vergeiyking met de uitgaven in andere landen valt steeds te onzen nadeele uit, gelyk nog onlangs door een Daenschen statisticus met cyfers werd bewezen. Bezuinigingen op de oorlogsbogrooting ach ten wy daarom alleszins gewettigd, óók met het oog op de positie, wtlke ons land tegen woordig onder do Europeesche staten inneemt. Maar dan ook bezuinigingen zonder meer; en geen verschuiving van laston, welke evenals by belastinghervormingen zoo dikwerf het geval was allicht tot gevolg zou hebben, dat de eischen nog hooger werden dan ze reeds zyn." Omtrent Examen-enquête scbryft H., te L., in Het Nieuws van deti Dag het volgende Bij al de benamingen, aan onze eeuw go- geven, zooals eeuw der microben, eeuw van het papier, der decadenten e. a., kan men ook die van eeuw der enquête voegen. Op elk terrein past men die manoeuvre toe, om tot verzet tegen een bestaanden toestand op te wekken, en in zaken van onderwy3 heeft men veel kans op succes, daar toch op dit gebied het is al in de dagen van Socrates zoo geweest iedereen zich tot meespreken ge rechtigd acht. De stryd, op die wyze geopend, is echter vry onschuldig, „statt des feindlichen Blut's fliesst die friedliche Tinte"er dient alleen tegen gewaakt, dat do instellers der enquête zonder slag of stoot de overwinning behaleD, m. a. w., dat het zou blyken, datzy den „com munis opinio" hebben uitgedrukt. Is het verzet in den jongsten tyd tegen de toelatings-examens aan burgerscholen en gymnasia gerechtvaardigd? Kan men die examens vervangen door eind-diploma's der lagere school? Zou die verandering rechtvaar dig en practisch nuttig zyn? Zyn de physio- logische of psycbièche gronden, die vóór de afschaffing te berde gebracht werden, over tuigend? De laatste vraag i3 het spoedigst te beant woorden, omdat hij, die op grond van de gezondheid der kinderen die examens wil afgeschaft zien, dient op te geven, hoeveel kinderen na het afleggen van een examen (met of zonder succes) ziek ge wot den zyn of buiten staat z\jn geraakt, om onmiddellyk weer lessen te volgen. Zonder een dgl. tabel is het redeneeren „in's Blaue binein". De ervaring leert integendeel, dat by een jongen van twaalf jaar de teleurstelling geen zoo pyniykon indruk achterlaat, of hy onderwerpt zich met de grootste kalmte op een anderen tyd er weer aan; en by hen, die slagen, be werkt het succes een zoodanige recróatie van de vermoeienis, stel, dat die by de knapen plaats grypt dat zy met de meeste opge wektheid aan het nieuwe werk gaan en zich hun leven lang die oogenblikken met genoe gen herinneren. Wat meer zegt, is het feit, dat in plaatsen, waar burgerscholen en gymna sia naast elkaar bestaan, zeer vele jongens aan beide scholen het toelatings-examen afleg gen, hoewel de ouders reeds een keus gedaan hebbenwat niet zou gebeuren, indien by het levenslustige volkje de „communis opinio" be stond, dat examen-doen „zoo vermoeiend" is. De jongens stellen er een eer in, om by een examen, welk ook, to slagen. „Ayez pit:ó de ces petites iête3 blondes" en 1 at de Genrimentalita't der oude lui hun die glorie niet ontnemen! Dó Staat moet een waarborg hebben voor de ontwikkeling zjjner ambtcmren, de burgery voor de kennis der wetenschappelijke manneD, aan de scholen gevormd. Dien waarborg schaft ie Staat aan het publiek in de examens, aan het einde van den schoolcursus afgelegd; daarop is de school ingericht. Maar zoolang die examens bestaan biy von, is het consequent, dat ook de toelating op een examen gegrond zy. Men heeft zich in gemeenten, waar bet gemeentebestuur de vrije beschikking heeft over de school van M, O., het toelatings examen tot de 1ste kl. afgeschaft voor hen, die met een diploma van de school voor U. Lager O. van diezelfde gemeente werden ontslagen. Wat was nu het gevolg? Dit: dat op do M. S. hst peil van onderwys verlaagd moest worden en toch nog soms 50 pet. van de leerlingen der 1ste kl. niet na één jaar tot de 2de kon den bevorderd worden. Een examen is een zeer gebrekkige maatstaf. Op groote klassen blyven er, niettegenstaande het afgenomen toelatings-exameD, altyd velen achter; niet spoedig zyn de leerlingen by de verschillende voorafgaande opleiding genivelleerd, enkelen raken niet spoedig genoeg in de voor hen nieuwe vakken thuis, gdz. Maar zou die toe stand niet veel ongunstiger worden voor leerlingen en ouder3 beiden, wanneer het vry onschuldige admissie-examen werd afgeschaft? De proef, hier en daar genomen, stemt tot een bevestigend antwoord. In de pleidooien voor de vrye toelating tot de M. scholen hoerscht een groote stads lucht, die in de prDvincie Diet geademd wordt. De Midd. scholen in de provincie worden voor het meerendeel uit de omliggende gemeenten be volkt. In de plaats zelf, waar de Burger school of het gymnasium gevestigd is, zyn één o'. twee lagere scholen zoo ingericht, dat zy bjj het M. O. aansluiten. Maar dat is in dorpen niet het geval: daar moet die school voor die bevolking geschikt zyn; zoodat zeer dikwijls het Fransch, soms ook een ander vak, in de dorpen veel te wenschen overlaat, of geheel onvoldoende is met het oog op aan sluiting by het M. O. Maar stel zelfs, dat ook by zulk een verhouding van het lager tot het M. O. een eind-diploma van de L. school toegang geeft tot het volgend onderwys, dat het hoofd en het onderwyzond personeel ge heel vertrouwbaar zyn, wat paedagogischo bekwaamheden betreft, mag men dan ook het oog sluiten voor den werkeiyken invloed, wel ken plaatselyke commissies by de bevorderiog en toekenning van diploma's uitoefenencom missies, waarin meermalen leden zitting heb ben, die zonder eenig begrip van de deugden of gebreken van goed onderwys, daarover evenwel een categorisch oordeel uitspreken en het laten golden? Is nu niet een examen, waarby allen naar één maat gemeten worden en dezelfde eischen aan ieder, die zich aanbiedt, gesteld worden, een heilzame uitkomst voor den onderwyzer, die den leerling ziet gaan, en een zekerheid voor de school, die dien leerling opneemt? Ecu heldhaftige vrouw. 33) Houd dit maar om, Mignon, getrouwe kameraad," zeide hy op een toon, waarin gevoel en vriendelijkheid sprak, terwyl by een oogenblikje by baar bleef staan. Uw Hoogheid," zeide hy, terwyl hy zich tot Murat wendde. „Sta my toe uw bevel ten' uitvoc-r te brengen on de koorden door te snijden." Murat knikte ten teeken van goedkeuring in 1 toen La Bourdonnaye het touw door gesneden had, waardoor de handen van Pahlen :Jastgebonden waren, richtte zich de prins lot Ilalka. Dapper meisje," zeide hy luid. „Als Franschman breng ik hulde aan den edelen geest, die u voor het vaderland heeft doen stryden. Als prins en als aanvoerder van de voorhoede van den keizer," voegde hy er op enigszins aanmatigenden toon by, „zal ik u beschermen. Uw geheim is veilig by een Franschman. U kunt op ons woord staat maken. Heeren van myn staf," hy keek alle adjudanten beurtelings aan „u hoort, wat ik heb gezegd." „Zou de gravin met ons mede willen ryden als onze marketentster, Uw Hoogheid?" vroeg Pallis8eaux. „Zy zou zien, dat we nog goede vrienden waren." Als ze ons die eer zou willen aandoeD," zeide Chastanió. „Uw Hoogheid kan er zeker van zijn, dat we haar nimmer meer voor een jongen zullen aanzien." Ja, ja, Uw Hoogheid 1" riepen verscheiden mannen in koor. Murat lachte luid, maar hy hield dadelyk op, toen hy merkte, dat er op 't gezicht van Pahlen een woedende uitdrukking kwam. Neen, neen. Stilte, heeren 1" riep hy. „We voelen allon bewondering en eerbied voor deze heldhaftige vrouw. Wat gaarne zou ik willen, dat haar landgenooten evenveel moed bezaten als zy l" Hy hield stil en maakte het kruis van het Legioen van Eer los, dat op zyn borst hing. Terwyl hy zich voorover boog, gaf hy het aan La Bourdonnaye, die glimlachend naar Halka ging. Daar, myn kind," zeide Murat, „draag dit, het is onze edelste decoratie. Gy hebt goed voor soldaat en voor heldin gespeeld. Wyd uw gedachten nu liever aan de liefde. Oorlogvoeren is geen werk voor een vrouw en u kunt niet met ons meeryden." La Bourdonnaye hechtte het kruis op zyn mantel. De rest van den staf sloeg hem met goedkeurende blikken gade; toen hy het kruis had vastgespeld, keek hy haar vrooiyk en met bewondering aan. Denk soms eens aan my, Mignon," fluis terde hy. „We zullen elkaar nog wel eens terugzien." Mignon, MigDon l" riepen Pallisseaux en Chastanié; en drie of vier anderen en eindeiyk de geheele staf stond op in destygbeugels en begroette haar vrooiyk. De mannen bogen zich voorover in hun zadels en wuifden met de banden, aller oogen keken haar glimlachend aan; menschen, die haar geplaagd en voor den gek gehouden hadden, legden teederh6id en hulde in hun stem; iedereen moest tot zyn vrouweiyke kameraad een woord ten afscheid spreken. Zy zou niet meer aan de tafel aanzitten. Uw Hoogheid," riep Pallisseaux uit, ter wyl hy van bet paard afsteeg - hy bloosde eenlgszins en zyn litteeken was één aonkere streep, die over zijn wang liep. „Uw Hoog heid, luitenant Mnizek moet nog een eere schuld aan my afdoen. Hy heeft my niet betaald. Mag ik er hem nu om verzoeken?" Er ging een kreet van toejuiching en een gesmoord gelach door den staf. Maar La Bourdonnaye riep uit: „Pallisseaux was zich zelf niet, Uw Hoogheid. Hy vergeet dat. Het jonge meisje heeft betaald." Het is niet waar, mynheer," zeide Pallis seaux. „Zy heeft niet betaald." Hoeveel was het?" vroeg Murat, kortaf. Dat kan wel aangetoond, maar niet uit gesproken worden," hernam Pallisseaux op eenigszins brutalen toon, eD by stapte naar Halka toe. Het meisje ging achteruit, haar geheele gelaat werd met een hoogen blos overtogen; haar oogen glinsterden als die van een ree, die stand houdt om een hond met haar gewei af te weren. Pahlen deed een stap vooruit; zyn oogen scholen vonken. Prinsprins Murat," zeide zy met een stem, waaruit schaamtegevoel en boosheid spraken, „prins Murat, die man zal dat toch niet durven doen O u kunt nooit begrypeD, hoe ik er toe gekomen ben, om soldaat te worden. Dit zou voor my de dood Met een vluebtigen groet voor Murat draaide zy zich om en vluchtte den heuvel af. Een luid gelach van do mannen volgde op die woorden en Pallisseaux, die aan zyn snor draaide, glimlachte met een uitdagend gezicht tegen Pablen, voordat hy langzaam weer te paard steeg. Volg haar, graaf," zeide Murat. „Wer- keiyk, zy is een flink meisje. Niet duelleeren, mijnbeer." voegde hy er ernstig by, (oen hy de oogen van Pahlen op Pallisseaux gevestigd zag. „Als u denkt, dat men uw eer te kort h eft gedaan, neem dan weerwraak, als ik my o eskadrons tegen de Russen zal aan- v >eren. Kapitein La Bourdonnaye zal u uit geleide doen uit het kamp." We zullen elkaar nog wel eens terug zien," zeide Pahlen, die zyn oogen op Pallia- se iux vestigdedeze laatste keek hem hoonend aan. Toen groette Pablen den prins en draaide zich om. Hy. wandelde de helling af, terwyl La Bourdonnaye stapvoets naast hem reed. De soldaten gingen achteruit. Toen zy het veld halverwege overgegaan waren, liet de Franschman zyn paard stilstaan. „Tot weerziens, graaf," zeide hy opgeruimd. Pahlen keek naar hem op. „Adjudant," zeide hy en zyn woorden kwamen langzaam van zyn lippen, „neem myn dank aan." O, neen, u moet me niet bedanken Zy zag er zoo lief uit en ze schaamde zich zoo diep. „Tot weerziens dan" en La Bour donnaye nam zyn steek af en, galoppeerde weg. Nu, heeren," zeide Murat met gezag, „luistert naar myn woordeD. De gescbiedoris van het meisje moet geheim blyven. We zullen overal uitgelachen worden, als deze geschie denis den keizer ter ooren komt. Iedere officier, die hier tegenwoordig is, moet stipte geheimhouding beloven." Alle officieren gaven de gevraagde bolote en de wacht reed terug naar de troepen, om spoedig door de drukte van den oorlog te vergeten, dat een vrouw als soldaat in hun midden had geleefd. Toen Halka, den heuvel af, dwars door het veld, ging, wierp z(j haar degen weg en stopte haar vingers in haar ooren, om het gelach van de mannen met te hooren. Haar vurigo wensch was, om haar uniform uit te kunüoa trekken en weer vrouw te zyn. Zy was geheel verpletterd, zy voelde zich als vernield door de blikken van die maDnen; zy had wel in den grond willen wegzinken. Alles, wat in haar was, kwam in opstand; zy bad geea plannen, geen hoop meer voor de toekomst Haar voeten droegen haar bijna instinctmatig over de sneeuw heen, door velden en wegen Daar de hutten. Een oude man stond aan de deur van de eerste hut, toen zy aankwam. Zy hield haai hand tegen haar borst gedrukt; zy haalde zeer diep adem. Mag ik even uw vrouw of uw dochter spreken?" riep ze. De man keek haar verbaasd aan, maakto een diepe buiging en vroeg aan een vrouw onder een afdakje om eens even voor to komen. (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5