MENGELWERK.
CIJFER: 2 THOMSON'S TUEE.
4de Bedrjjf. (Een dag later).
Hannes Vilman. Goejo merrege soamen.
Burgemeester. Wat is er van je verlangen?
Hannes. Hier hè'k een briefke van voader,
burgemèster. Doar stoat alles ien.
Burgemeester. Geef hier. (Leest): Onderge*
toekende verlangt voor zyn zoon een formulier
model VI volgens artikel 16 2o. Achtend, enz.
(Spreekt): Ik wist niet, dat uw heer vader
zoo wettisch was! Wel, well't Is om te lachen.
Hannes. Kan ik een biljet kriegen, burge
mèster?
Burgemeester. Neen. Als handhaver en uit
voerder der wet moet ik tegen alle bedrog
waken.
Hannes. Hoar burgemèster, ik bin toch
errebeyer by mien voader, en ie het me vèr-
tig rieksdoalders uutbetoald. Drienken en
vreten hè'k alevel vry.
BurgemeesterJe broer heeft de waarheid
gezegd. Maar jou geloof ik niet. Ik kan en
mag je geen formulier geven.
6de Bedrijf.
Vilman (zich met moeite kalm houdend):
Burgemè3ter, giester stuur ik 'n miender-
joarige, een kertierke gelejen 'n mundige...
en nou kom ik eigen. Waarum geefde gy
m'n Hannes geen tormulier?
Burgemeester. Man, ik wil je zes maanden
gevangenisstraf besparen. Luister naar art.
150 der wet: Hy, die opzetteiyk een valsche
opgaaf doet aangaande een feit, waarvan de
plaatsing op de kiezersiyet van den persoon,
dien het onderzoek geldt, af hankeliik kan zyn,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes maanden.
Vilman (eensklaps opstuivend): Hè'k ooit
van m'en leven I Wat zegde doar? Zes moanden
ien de kast? Verrèchtig. Hier, getuigen! En
ik zeg ou, dat m*n Hannes meer as twee
guldon ien de week hèt 'ehad. Nou nog iens....
een biljet.... groag of niet.
Burgemeester (verschrikt): Bedaar, man, be
daar! (Ter zyde): Die lastige getuigen.
Vilman. Als iek mein Hannes betoal, roep
ik de kleine jong er niet bie. Of woude ge
mijn vertellen wat een mins in z'n huus
moet doen en loaten? Ik hèt de wet ook
gelézen. Moar bluujen van keinders uutvroa-
gendoar steet Diks van ien de wet.
Burgemeester. Ik zal je dadelyk een formu
lier geven.
Vilmati. M'n broer mot er ök ien hebben,
zeg ik. Hie stoat buuten te waochten.
Burgemeester. Asjeblief, bier zyn twee for
mulieren model VI, één voor u en één voor
uw broer. Dan behoeft hy zelf niet hier te
komen.
Vilman en de getuigen. Atjuus soamen.
6de Bedryf.
Blauw. Wat een brutale rakker, burge-
Heester.
Burgemeester (drinkt een glas water). Al
weer twee stemmen meer voor onze clerical©
tegenstanders Het staat slecht met onze party,
3lauw! Die Vilman weet gevaariyk veel van
ie Kieswet. En ik dacht nogal hem met een
kluitje in 't riet te kunnen sturen! Ik zal
voortaan wat voorzichtiger te werk moeten
gaan. Ze mochten me anders weer eens op
de vingers tikken.
(Het gordyn valt).
Een ontzettend geheim.
Uit het Engelsch van G. Stanhope.
Kerstmis in Indiè: een Oostersche zon, die
met haar verzengende stralen den ganschen
dag het bladerdak van het winterkwartier
blakerde, dat we met ons drieën betrokken
hadden, Brunton, Wilmot en ik. Brunton was
oen ervaren schutter, athletisch gebouwd,
verlegen in gezelschap van dames, doch zeer
populair onder zyn kameraden.
We waren juist thuisgekomen van ons
morgenritje en vielen met grooten honger op
ons ontbyt aan. Onderweg hadden we over
alles gepraat, doch de vraag, die ik Wilmot
had willen doen, was my nog niet over de
lippen gekomen.
Eindeiyk stak ik van wal door op te
merken
„Wat een mooi bruin paardje berydt dat
meisje, hetwelk gy daareven groette, toen we
de tent van Weston voorbyreden, herinnert
ge u niet? Wie was zy?"
„Afstamming onbekend, naam Wedow
Malone, een beste springer; vroeger behoorde
zy aan Mordaunt van het 25ste regiment."
En toen hy myn verbazing zag, riep hy
lachend: „O, gy meent het meisje 1 Ik dacht,
dat go zoo enthusiastiscb waart over het
paard! Dat was Miss Lostrange; een mooi
meisje, nietwaar?"
Hy keek my spottend aan, zoodat ik dus
maar niet zeide, hoe dat meisje sinds eenige
weken al myn gedachten in beslag nam.
„Verleden winter ging ze voor het eerst
uit," ging Wilmot voort, die altyd graag
praatte, „en met veel succes, want ze stelde
ieder ander meisje in de schaduw. Zoowat
iedereen vroeg haar ten huweiyk, hoewel ze
toch volstrekt niet coquet was. Ze bedankte
een ieder, om eindeiyk Mordaunt aan te
nemenhy was een beste kerel, hoewel velen
het hem niet konden vergeven, dat hy de
uitverkorene van Miss Lestrange was. Drie
weken later werd hy gedood door een tyger
en als ik ooit iemand heb gezien, die aan
een gebroken hart leed, dan was 't dat meisje.
Ze trachtte wel net te zyn als vroeger, maar
het giDg haar heel slecht af, want haar lachje
was nog treuriger om te zien dan haar tranen.
Een maand later kon het heele garnizoen zich
verbazen over de ongelooflyke tyding, dat
Miss Lestrango geëngageerd was met majoor
Ellerton. Ik zou het nooit van haar gedacht
hebben."
„Majoor Ellerton, was dat niet de man, die
dien avond van dat diner van het 25ste
regiment zoo'n lawaai maakte?"
„Ja, van avond kunt ge het gelukkige paar
op het bal by de Gunners zienals ge 't my
helpt herinneren, zal ik u aan Mies Lestrange
voorstellen."
Brunton was ondertusschen opgestaan en
had de kamer verlaten.
„Het is gek, dat Brunton altyd weggaat, als
Ellertons n3am genoemd wordt," zeide Wilmot.
„Ze schyoen samen iets gehad te hebben;
vroeger waren ze dikke vrienden en nu ont-
loop6n ze elkaar zooveel mogelyk. Na den
dood van Mordaunt kreeg Ellerton een hevige
koorts van schrik denkeiyk, daar hy er by
was, toen die tyger Mordaunt van achteren
aanviel. Daar hy niet kon schieteD, uit vrees
anders den man te dooden, maakte bet vree-
seiyke voorval zoo'n indruk op hem, dat hy
onmiddeliyk door een hevige koorts werd
overvallen. Dag en nacht paste Brunton hem
op; toen Ellerton beter was, vertrok Brunton
naar Kaskmere om er te jagen en toen hy
terugkwam spraken ze niet meer tegen elkaar."
Dien avond danste ik met Mis3 Lestrange
en ik begreep heel goed, dat zulk een gunst
my niet werd verleend om myn eigen nietigen
persoon. Toevallig sprekend over myn ouder-
ïyk buis in Norfolk, zag ik, hoe de lustelooze
uitdrukking van haar schoon gelaat plotseling
verdween voor een blik van warme belang
stelling.
„Woont ge dan niet dicht by LeBtock-
Hall?" vroeg zy.
„Ja, maar we kennen de eigenaars maar
heel weinig. Een kruidenier uit Coventry heeft
de plaats gekocht, nadat de oude bewoners
vertrokken zyn."
„Mordaunt heetten zy, nietwaar?"
Eensklaps begreep ik haar belangstelling
in my. Ik herinnerde my nu gehoord te heb
ben, dat een zoon in Indië overleden was en
dit was dus ongetwyfeld de man, van wien
Wilmot my dezen morgen verteld had. Charlie
Mordaunt was een vriend geweest van myn
oudsten broeder en nu vertelde ik haar menig
staaltje van hun jongensachtigen moed.
Gertrude Lestrange luisterde naar my met
zooveel aandacht alsof ik haar de interes
santste verhalen deed.
Majoor Ellerton kwam haar halen voor een
wals en hiermede eindigde ons gesprek. Ik
keek hen na en bewonderde hun beider
schoone gestalten. De majoor was iemand,
dien men dadelyk opmerkte. Wat een vreemden
indruk maakte was zyn uitgelaten vrooiykheid
het eene oogenblik, terwyi hy even later met
de droefgeestigste uitdrukking op zyn gelaat
voor zich zag.
Ik danste nogmaals met Gertrude, en van
dat oogenblik af was ik haar g-trouwe slaaf.
Al de plageryen der anderen lieten my koud;
dat majoor Ellerton my behandelde als een
jeugdigen dwaas, merkte ik niet eens; ik bad
genoeg te doen met my te verbazenhoe zy
met het beeld van dien anderen in haar hart,
ooit Ellerton had kunnen nemen en hoe de
majoor tevreden was met haar kalme, passieve
vriendschap.
„Gij begrijpt een vrouwenhart nog niet,
beste jongen," zeide de vrouw van den kolonel
eens tegen my, toen ik hierover myn ver
wondering uitsprak; „het is de natuuriykste
zaak ter wereld, dat liefde baar oorsprong
heeft in een gevoel van dankbaarheid. Ellerton
was zóó wanhopend over den dood van
Mordaunt, dat Gertrude het] nu haar plicht
achtte, hem gelukkig te maken."
„Ze waren groote vrienden, nietwaar?"
„Ja, tot zq medeminnaars werden; majoor
Ellerton had zóó zijn hart op haar gezet, dat
hy ieder haatte, die zich tusschen hen durfde
stellen".
„Toch schqnt hy nu niet overgelukkig te
zqn in haar bezit?"
„NeeD, dat heeft my ook meermalen ge
troffen."
Kort na Kerstmis zouden wy een groote
jacht houden op een tyger, die sinds lang de
streek onveilig maakte. Hot zou myn eerste
ontmoeting zyn met den gevreesden vyand
en ik stelde my veel voor van de opgewon
denheid, die ik by zoo'n dikwijls gehouden
tygerjacht zou gevoelen.
Majoor Ellerton was belast met het com
mando en ik bevond my vlak in zqn naby-
heid. Al dichter kwam het geschreeuw en
gekrysch der mannen, die het monster opjoe
gen. Eensklaps kraakten de takken en strui
ken achter my on schoot de tyger langs my
heen. Ik gaf een luiden schreeuw en was
te verbluft om aan te leggen. Ik begreep
echter dadelyk, dat majoor Ellerton hem zou
neerschieten en daarom gluurde ik door de
struiken. Tot myn onuitsprekeiyke verbazing
zag ik hem staan, ïykwit, terwijl het zweet in
groote druppels op z(1n voorhoofd parelde. Met
schorre stem riep hy halfluidCharlie, Charlie,
zie my zoo niet aanl"
Hy zag het woedende beest zelfs niet, dat
op hem aan kwam rennen, evenmin als myn
waarschuwende kreten. In één oogenblik had
de tyger hem op den grond geworpen, waarna
hy met omhooggebeven kop over hem bleef
staan. Ik vuurde en trof het dier in den
linkerschouder, maar voor den armen Ellerton
was het te laat. De dokter, die mede was
gegaan, voor eventueele ongelukken, verklaarde,
dat de majoor nog hoogstens een uur te leven
bad. Wy legden hem zoo zacht mogelyk neer
en goten hem eenige druppels brandewyn in
de keel. Hy wenkte my dicht by hem te komen.
Neerknielend bracht ik myn oor aan de
lippen van den stervende en hoorde in afge
broken zinnen het volgende-
„Zeg aan Gertrude, dat zy niet om my
treuit.... ik was haar niet waardiglaat
zy nooit weten, dat ik den ongelukkigen
Mordaunt vermoordde.... want ik liet hem
sterven, terwyi een schot van my hem gered
kon hebbenO God, zal ik dan altyd dat
gelaat voor my zien!"
Sprakeloos van ontzetting en niet wetende
wat te zeggen of te doen, nam ik zyn hand,
die reeds klamkoud was. Hy was stervende
en wie was ik, dat ik hem zou oordeelen?
„Dank, beste jongen.... dat ge u niet van
my afwendt", fluisterde hy nog, „het was de
daad van een lafaardmaar ik was krank
zinnig van jaloerschheiden o, wat heb ik
geleden wat heb ik geleden
Hy verloor het bewustzyn en lag eenige
minuten onbeweeglyk stil; toen zich eenigs-
zins trachtend op te heffen, fluisterde hij weder:
„Laat Gertie het nooit wetennooit weten."
Eenige oogenblikken later had hy opge
houden te leven.
De vrouw van den kolonel nam op zich de
droeve tyding aan Gertrude Lestrange mede
te deelen; had zy do oorzaak van zyn dood
niet zoo ontzettend gevonden, dan geloof ik
zeker, dat zy hartelyk blyde was, dat haar
engagement verbroken was. Want langer
samenzijn met hem was meer geweest dan*
zy drrgen kon.
Natuuriyk was het ontvettend geheim van
den majoor by my veilig; alleen si rak
ik er eens met Brunton over, waarna wy het
onderwerp voorgoed lieten rusten. Hg deelde
my mede, dat Ellerton in zyn ylende koorts
zooveel had gezegd, dat Brunton er gemakke-
Ïyk uit kon opmaken, hoe de toedracht der
zaak inderdaad geweest was: Ellerton, die
gezien had, hoe zjjn vriend Mordaunt, op het
punt den tijger neer te schieteD, verward
raakte in een boomstruik op den grond en
viel, terwyi meteen zyn geweer afging; hoe
Ellerton de afschuwelyke verzoekiog niet had
kunnen weerstaan den hulpeloozen man aan
zyn lot over te laten, daar dan de hinder-
paal tusschen hem en de schoone Gertrude
Lestrange uit den weg was geruimd; hoe
hy den tyger zyn prooi had zien verscheuren,
waarna hy, Ellerton, het monster neerge
schoten had. Brunton had zyn geheim be
waard, doch 't was hem onmogelyk geweest
ooit den vroegeren vriend de hand te drukken
of een woord toe te spreken.
Dit alles gebeurde jaren geleden. Miss
Lestrange keerde naar Engeland terug, waar
zy met haar moeder de opvoeding op zich
nam van de kinderen van haar broeder, die
in Egypte gesneuveld was.
En ik heb eindelyk myn verlof gekregen
om te repatriëeren en ben vast besloten te
gaan zien of zy al haar verdriet te boven is
gekomen. En dan?
Schaakr ubr ie li.
8 Maart 1897.
Redactie: L. S.-Y. „Morphy".
Adres: J. F. S. ESSBR, Koordeinde 19.
SCHAAKNIEUWS.
Kort geleden vermeldden vele couranten, dat Steinitz, krankzinnig, overleden was. Dit
bericht was oujuist. Wel is Steinitz krankzinnig, doch hy leeft en waar leven is, is ook hoop.
Dat zyn ziekte een gevolg is der overspanning in zyn match met Lasker betwyfelen wy;
veeleer is het te verklaren, dat zy een gevolg is van de plotselinge neerstorting van zyn
glanspunt en zetel, dien hy zool..ng had iDgenomen. Gelukkig verbetert zyn toestand en is
er uitzicht op geheele herstelling.
Zondag 28 Februari werd er te Rotterdam een massakamp gespeeld, tusschen de „Delft*
8che Schaakclub" en de „Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging". De uitslag was als volgt.
.Rotterdam"
Van Dantzig 0 0
Stok
Boomsma
Schipper
De Wit
Pak
Totaal
0 - Va
0-0
1-0
1 - 'A
0 - 1
„Delft"
De Koning 1 1
Boekbolt 1 y,
Strick Van Linschoten 1 1
Koevosta 0—1
Bausr 0
Verbeek 1 0
Totaal 8
Een -woord van hulde voor bet kranig optreden der nog zoo jeugdige „Delftsche Schaak
club", die, hoewel haar twee sterkste 6pelers niet aan den massakamp deelnamen, toch zoo
zegevierend uit het strijdperk trao.
Moge zy op dit ingeslagen pad voortgaan, dan is er ongetwyfeld nog veel roem voor haar
weggelegd.
Schaakpartij No. 13.
Geweigerd Koningsgambiet.
P d 2 12 P g e 5
Khl 19 L b 2
L e 5 13 Pe6:
Tabl 20 L d 4
Correspondentie,|raiïtij, ge
D li 3 14 g 6
Tb 7: 21 L b 6
speeld tusschen
L e 2 15 P c 8
L b 5 -f- 22 K f 7
E. Lenssen,
Jhr. H. Strick Van
L c 4 16 f6
D h 6 23
Linschoten,
Dit verzwakt den konings
Wit beslist de party nu
(Leiden
(Delft.)
vleugel, doch het is niet ge
spoedig, vooral door het nu
Wit.
Zwart.
makkelijk een zet te vinden.
volgend antwoord van zwart.
e 41
1
e
Op 0 0 volgt D h 6 met de
Beter schynt ons 23 D f 8 toe.
14
2
L c 5
dreiging T f 3 en T h 3. Het
23 d 5
Pf 3
3
d 6
beste ware misschien nog
Een aardige, doch niet cor
c 3
4
L g 4
P d 8 gevolgd door P e 6.
recte zet.
L e 2
5
Lf3:
a 4 17 P d 4
ed 51 24 Le3
L f 3:
6
e f 4
Daar zwart's stelling niet
Dh 4 25
Beter is
Pc 6.
bijzonder gunstig is, zoekt
Zwart geeft op.
6 4
7
L b 6
bij door een stoutmoedigen,
L f 4
8
P e 7
hoewel niet correcten zet
Op L d 2volgt 26 T c 7 1,
0-0
9
P g 6
plotseling zyn spel te ver
D c 7 27 Df6:+, Kg 8,
L h 5
10
P d 7
beteren.
28 d 61 en wint. Ook 26
DfS
11
D e 7
c d 418 L d 4 4:
D c 4 is beslissend.
Probleem No. 14, van L. Vetesnik, te Osyki.
(lslePrüs-Probl.-tornooi van den
Zwart.
m m |jj mi
Warschauer Kurier".)
Stand der stukken.
Wit: Khl, D g 5, P e 4, Pe6, Lb8,
ai, e 3, 16.
Zwart: K d 5, P a 6, Lb 7, b3,
b4, cS.
Opl. in te zenden by J. F. S. Esser,
Noordeinde 18, vóór Vrydag-middag.
Oplossing Probl. No. 13.
1 Lf4, K f 4 2 Tf6 enz.
P b 7 2 Tc4+ enz.
KdS 2 De3 enz.
K f 8 2 Te6+ enz.
anders 2 Tc5: of Tc4 enz.
Goede oplossingen ontvangen van
Leiden: J. Bosch, J. J. Colpa, J.
N. Fraikin, A. C. Splinter, W. Ridder-
hof, H. J. Broekveldt.
bede
wit.
Mat in 8 zetten.
RECLAMES,
a 25 Cents per regel.
988 2
Personeel© Belasting.
Als gevolg van de invoering der nieuwe
wet op de Personeele Belasting hebben de
gemeenten ter zake van de opbrengst der
opcenten over den dienst 1896/97 niets meer
van het Ryk te wachten. Dat dit tot veel
last in de huishouding der gemeenten zal
leiden, wordt in de „N. R. C." herinnerd.
„De gemeentebesturen, die gewoon waren
bijv. in de rekening over 1895 te verant
woorden 8 maanden (Mei—December) over
dat jaar, plus 4 maanden (JanuariMei) over
1896, kunnen nu dezen regel niet meer
volgen ten opzichte van de rekening over
1S96, omdat de uitkeering slechts loopt over
8 maanden, en die voor de overige 4 maan
den (ten gevolge van de nieuwe wet) na
81 December niot meer plaats heeft. Dóór-
door zal in tal van gemeenten een tekort
ontstaan, gelyk aan de opbrengst der opcenten
over 4 maanden.
„Ééne gemeente byv. zal, op den dienst 1*96,
een tekort krygen van f 50,000.
„Indertydisgelyke moeilijkheid ondervonden
by do veranderde wyzo van uitkeering van
bet »/5 van het personeel. Men zit er no
weer zéér mede in vele gemeenten, en vooral
in die, waar hoogst zuinig moet worden ge
administreerd, omdat er nimmer batige saldo's
van eenige beteektnis verkregen worden."
Dit noemt het „Utr. Dbl." een zonderlinge
mededoeling. Hebben de gemeenten, van
welke bier sprake is, dan jaar io jaar uit
de inkomsten van een volgend jaar voor een
deel opgemaakt? Dan is h t heel goed, dat
zy nu eindelyk tot een geregelde comptabiliteit
genoopt worden. De zaak is, wat bet Ryk
aangaat, volkomen in orde. Dat heeft in 1896
uitgekeerd 4 md. opcenten over den dienst
1895/96 en 8 maanden 1896/97 loopende
tot 31 Dec. De gemeenten zullen dus over
1896 de opcenten over 12 maanden ontvangen.
Zoo zyn, waar men regelmatig boek gehouden
heeft, de opcenten ook in de begrooting voor
1896 opgenomen en zullen zy in de rekening
over dat jaar verantwoord worden. Die ge
meenten ontvangen over 1897 opcenten van
het personeel van 1 Jan.—31 Dec., omdat
het dienstjaar voortaan met 1 Jan. begint.
"Wat door vermindering der belasting de op
centen minder opbrengen gedurende dat jaar,
wordt volgens de wet van 7 Dec. 1896 (Stsbl.
No. 179) van Rykswege bijgepast. De ge
meenten, voor wio in de „N. R. Ct." een
klaagtoon aangeheven wordt, verkeeren in
bet onaangename geval van hen, qui ontman gé
leur blé en herbe. 't Is jammer voor ze, maar
ze hebben 't zichzelven te wyten. En als onder
die beklagenswaardige gemeenten er eene is,
waarvoor dit schadepostje f 50,000 bedraagt,
dan zou men er by kunnen voegen, dat men
dóór toch beter bad moeten weten l
Wat omtrent de wyziging in bet gemeld
wordt, is, volgens het „U. D.", geheel onbe-
grypeiyk. De fixeering heeft aan de gemeenten
een allengs toenemend nadedl bezorgd, het
jaarlyks klimmend bedrag door een vast cyfer
werd vervangen, maar in het dienstjaar is
toch niet, zooals nu, eenige wyziging gebracht.
Heeft de scbry ver wellicht ook de klok hooren
luiden zonder te weten waar do klepel hangt?"
Een ander bezwaar, hetwelk de nie wj
wet oplevert, is, naar het „Hbl." opmerkt,
dat vele belastingschuldigen onbekend zyn
m6t de voorschriften omtrent de opnemingen,
die plaats hebben tot bepaling van de huur
waarde der woning en tot schatting van het
mobilair. In sommige gemeenten hebben
de inspecteurs der directe balastingen het
noodig geacht de ingezetenen door middel
van advertentièn te wijzen op de verplichtin
gen, die de wet dezen in dit opzicht oplegt,
en op de straf, die op het niet nakomen
dezer verplichtingen gesteld is. Zy herinne
ren: dat,
a. de personen, belast met de opnemingen
van huurwaarden en mobilair, toegang hebben
tot alle gedeelten van bet perceel, waar de
opneming moet worden gedaan;
b. die toegang, behalve op Zondagen en
Christelijke feestdagen, dageiyks kan worden
geeischt van 's voormiidags acht uur tot zons
ondergang;
c. de gebruikers der perceelen verplicht zyn,
desgevraagd, de aanwyzingen te geven, ei®
voor het verrichten der opnemingen noodig
zyn, en
d. het weigeren of beletten van toegang
en het niet geven der gevraagde aanwyzingen
aan de personen, onder a vermeld, met geld
boete wordt gestraft.
Het groote Badhuis te Zand voort.
Aan de houders van aandeelen in de nego-
ciatie voor het bestraten van den weg naar
Zandvoort en het bouwen van een badhuis
aldaar is een schry ven verzonden, mededeflsnde
dat een bod is ontvangen voer het groot®
badhuis en de aandeelhouders uitnoodigende
dat aanbod aan te nemen, hetwelk te meer
aannemaiyk wordt geacht met het oog op de
inrichting van h3t badhuis, dat wel is waaf
nog steeds een goede reputatie bezit, doch
niet meer beantwoordt aan de eischen, die
tegenwoordig aan een hotel van den eersten
rang worden gesteld.
Op 1 Maart is een voorloopig koopcontract
gesloten, onder de opschortende voorwaarde,
dat houders van certificaten daaraan hunne
goedkeuring zullen hechten. Gebeurt zulks,
dan wordt de koop op 1 Mei a. s. definitief
gesloten, doch de levering zal eerst 1 Novem
ber a. s. plaats hebben. De exploitatie in
het volgend seizoen (1897) zal nog vanwege
commissarissen geschieden.
Kooper is de heer J. J. F. F. Muller,
makelaar te Amsterdam, naar men zegt voor
een combinatie van eenige Paryzenaars, wier
Vertegenwoordiger is de heer Ed. Kuinders, te
Amsterdam. Omtrent de plannen dier heeren
is nog weinig bekend. Vermoedeiyk zal het
Badhuis althans in het jaar 1898 nog blijven
bestaan en door hen verpacht worden, doch
hiervan valt nieta met zekerheid te zeggen.
Het doel, waarvoor het baohuis een zeventig
jaren geleden werd gesticht - evenais hot
bestraten van den weg - om „het arme
visschersdorp tot een badplaats te verheffen,"
mag voorzeker gezegd worden bereikt te zjjn;
de oprichters der negociatie hebben dus vol
doening van hun werk. (LI. C.)
CORRESPONDENTIE. Ingezondenstuk
ken of mededeeüngen, waarvan de inzenders
hun naam niet aan de Redactie bekend maken,
worden ongeplaatst ter zijde gelegd
Door den verkoop vaa het
LEKDIC1I DAGBLAD
op Zaterdagavond ad 2'/»
Cents per nummer kunnen op alle plaatsen,
waar geen Agenten gevestigd zyn, flinki
jongens zich een verdienste verschaffen.