N\ 11312
Maandag: 11 Januari.
jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van fpn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
IN IJS EN SNEEUW.
TO -
it»
IEIDSCH
DA&BIAB
PRIJS DEZER CODRAHT:
Voor Lelden per 3 maanden.
Franco per posti ~i i
Afzondorlyke Nommers
r 1.10.
1.40.
0.05.
PRIJ S DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootar»
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron bulten de stad
•wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Het Handelsblad vestigde de aandacht op
het wetsontwerp, „houdende toekenning van
eenige bevoegdheden aan do besturen van
waterschappen, veenschappen en
veenpolder s", bestemd om te vervangen
de thans meer dan 55-jarige wet van 9 Oct.
1841, „betrekkelijk de rechtsmacht der hooge
en andere heemraadschappen, dijk- en polder
besturen, enz."
Dat deze wet, die de toenmalige wetgever
aan de ruim 2400 waterschappen ter toepas
sing in handen gaf, zoolang stand hield,
pleit voor haar. En zjj zou het nog wel lan
ger gehouden hebben, indien niet tot de ver
jongingskuur enzer waterstaatswetgeving be
sloten ware.
Het H.blad wijst op enkele veranderingen.
De kern der wet van '44 is in de nieuwe
overgenomen, al is de titel terecht geheel
veranderd. De bestaande titel van de „rechts
macht" immers is zeer onjuist, aangezien
art. 1 uitdrukkelijk zegt, dat do bedoelde col
leges geen rechtsmacht hebben of kunnen
uitoefenen, waarna dan in de 25 overige arti
kelen van rechtsmacht ook niet gesproken
wordt.
Een verbetering is de bepaling, dat de aan
slagbiljetten, waarschuwingen, sommatièn en
dwangbevelen, óók als de schuldplichtige
woont buiten het district of den polder,
aan dezen moeten worden uitgereikt, en
niet aan den bruiker of een zaakgelastigde.
Deze bepaling zal, met het oog op de vaak
wisselende woonplaatsen van grondeigenaren
wel lastig zijn voor de besturen vooral van
kleinere polders, maar de Reg. heeft met dit
voorschrift een bestaande onbillijkheid tegen
over de grondeigenaars opgeheven, die thans
vaak afhankelijk waren van do slordigheid of
onwil van den bruiker.
Voorts wordt thans uitdrukkelijk erkend
het recht der polderbesturen tot het vorderen
van persoonlijke diensten van alle
inwonenden. Wel wordt de regeling aan
Prov. Staten overgelaten, maar het begin-
8 el is in de wet opgenomen.
Een derde wijziging betreft den voor
rang voor de omslagen en andere lasten
boven hypotheek, onmiddellijk na
het voorrecht der schatkist voor de grond
belasting. Zeer terecht wordt daarbij over
wogen, dat waterschapslasten ruston op den
grond en do eigenaar zijn eigendom bezit
onder verp-1 chting die lasten te betalen, zoo
dat hij het alleen met die verplichting als
zekerheid aan z\jn schuldeischers kan ver
binden. En evenzeer geoft het ontwerp een
in de wet van '41 ontbrekenden waarborg
tot voorko ning van het misbruik, dat de
aangeslagene door vervreemding van zijn
8Cl.uldplio.itig eigendom het verhaal der lasten
a n dat perceel onmogelijk make.
„Een curiosum" schrijft De (anfci-rev.)
Nederlander boven hot volgende:
„Onlangs is, op voorstel van mr. Hartogh,
een belangrijk wetsontwerp tot stand ge
komen, waarbij tal van zeer gewichtige wijzi
gingen in de bestaande procesorde zijn aan
gebracht.
In de „overgangsbepaling" staat: „deze
wet is niet van toepassing op gedingen, ten
aanzien waarvan by hare in-werking-treding
geen uiterlijk gewijsde bestaat."
Deze wet kan dus alleen worden toege
past op gedingen, die by haar in-werking
treden reeds zyn afgeloopenl
Quandoque bonus dormitat Homerus.
Maar hier hebben al de lezers van Homerus
mee geslapen! Voorstellers: Staten-Generaal;
Regeering; Raad van State; ja zelfs de
waakzame pers."
't Bovenstaande komt ier redactie van de
Haarlemsche Courant niet juist voor.
„Fraai is de redactie der overgangsbepaling
zeker niet, maar het feit, dat de aangevallen
woorden als een „overgangsbepaling" zijn
geformuleerd, maakt het o i. toch duidelijk
genoeg, dat het hier een uitsondering geldt,
zonder welke de wet van toepassing zou zyn
op alle gedingen; ook op de by het in-werking-
treden der wet reeds hangende gedingen, die
thans (maar ook alleen z|j) door deze over
gangsbepalingen zyn buitengesloten".
De heer H. E. Van Ronkura schryft in
Het Centrum over Nieuwjaarskaartjes
het volgende:
Daar ligt een stapel nieuwjaarskaartjes op
myn lessenaar. Wie ze telt, telt myn bloed
verwanten, vrienden en bekenden! Hoezeer
word ik bemind en geaebtü! En dan nog de
verloren of vergeten kaartjes!!
Ik dank allen toezenders, maarzend
geen enkel kaartje terug. Dat heb ik voor
goed afgeschaft. Vrees ik dan niet de volgende
jaren geen nieuwjaarskaartjes te ontvangen?
Vreezen? Integendeel, ik hoop het. Ben ik
derhalve gevoelloos voor een nieuwjaarsgroet?
Voor zulk een kilkouden groet als modeartikel,
ja. Een modeartikel Zeer zeker. De meeste
dier kaartjes zeggen: „Ik heb uw kaartje
ontvangen," of; „Ik verwacht uw kaartje
ook, hoor!"
„Kaartjes afschaffen by gelegenheid van
nieuwjaarsdag, welk esn zonderling denk
beeld 1" zegt iemand. Met uw verlof, ik ben
zoo vry, dat denkbeeld gezond te achten.
„Maar iedereen zendt op dien tyd kaartjes."
Juist, en daarom wil ik er af zyn. „Dat is
ook een reden I" Ik heb er nog meer. „Het
nieuwjaarswenschen dus afschaffen?" Vol
strekt niet. Ik doe zóóWie my het naast
in den bloede bestaat, ontvangt een briefje
of briefkaart. Vrienden, die ik in den loop van
Januari te spreken kryg, druk ikwatsteiker
de hand, en bekenden.... myn Hemel 1 ik
ken wel duizend menschen! „Gij maakt het
u zeer gemakkelyk!" Niotwaar? En anderen
ook, wat dunkt u? Verbeeld u eens, dat allen
zoo deden als ik! Do postbeambten kunnen
dan op 't nieuwjaarsfeest op hun gemak eten
en op tyd naar bed gaan, als zy dat willen.
Geen gevaar, dat brieven of briefkaarten op
dien dag de kaartjes zullen vervangen. Ik ken
iemand, die twee- a driehonderd nieuwjaars
kaartjes verzendt, dusDe brievenbestel
ler wint by myn besluit. Immers, by ont
vangt van my toch een fooi en behoeft op
het mooie feest voor my, gewonen sterveling,
niet te draven naar anderen met kaartjes,
waarop myn naam staat in een enveloppe
met een postzegel van één cent en behoeft
ook niet voor anderen naar my te spoeden
met dingetjes, die my koud laten.
„Maar uw vrienden zullen u afvallen, indien
gy geen kaartjes verzendt!" Daarom? Dan
geef ik u die vrienden als nieuwjaarsfooi; ik
kan zulke vrienden missen als kiespyn. Doch
geen nood. Ik weet er een middel op zeg
nu niet, bid ik u, dat het zonderling is.
Ik zet in drie of vier R.-Kath. bladen de
volgende advertentie: „H. E. Van Renkum
wenscht al zyn vrienden en bekenden een
zalig Nieuwjaar" of iets dergelyka. Weet u,
wat dit beteekent? Dit: Ik dood dan den
kostbaren tyd niet, sla geen enkelen vriend
of bekende over, kryg de postbeambten en
brievenbestellers op myn hand en let op,
dit is het voornaamst „ik geef aan de
R.-Kath. bladen een nieuwjaarsgift." „En de
Protestant8che vrienden en bekenden?" Welnu,
ik zet een advertentie ook in een Protes-
tantsch veelgelezen blad, indien ik het noo-
dig acht.
Doe wat u wilt, ik verzend geen nieuw-
jaarskaartjes meer.
De Gemeente-Stem maakt eenige opmerkin
gen over de nieuwe Kie-wet, omdat haar
gebleken is, dat er een paar Uemten en on
nauwkeurigheden of envoi.e ïgheien in voor
komen.
De eerste opmerking raakt art. 10. Het
laatste lid van uit artikel geeft aan tardieve
belastingbetalers de bevoegdheid om van be
talingen, in de maand Februari gedaan,
vóór 3 Maart aan den Burg. to doeD biyken.
In den gecursiveerden lermyn komt éón dag
te veel en één dag te weinig voor. Mot de
betalingen, welke op den lsten Februari ge
daan worden, moeten de ontvangers nog reke
ning houden by het samenstellen hunner
opgavende pereouen, die op dezen dag be
talen, doen dus overbodig werk, indien zy van
de hun toegekende bevoegdheid gebruik maken.
Dit is evenwel zulk een groot bezwaar niet.
Lastiger kan het geval worden, wanneer
iemand op den lsten Maart eerst be
taalt. Volgens de 1ste al. van art. 1 verbeurt
h« door betaling op dien dag het kiesrecht
niet, maar indien hy met een burg. te doen
heeft, die meent zich aan de letter der wet
te moeten houden, zal die burg. van het in
art. 10 al. 3 bedoelde biyk geen nota nemen.
Ook het in art. 25 aan den burgemeester
opgedragen onderzoek strekt zich over het
hier bedoelde geval met uit, zoodat dengeno,
die in dat geval mocht komen te verkeeren,
niets anders zal overbiyven dan overeenkom
stig art. 29 verbetering aan te vragen van
de lyst, waarvan hij ten gevolge van eene
administratieve onnauwkeurigheid is wegge
laten.
Ten opzichte van het onderzoek naar belas
tingbetaling schuilt in de wet nog eeDe leemte
bovendien De afzonderlyke opgaven, welke
de ontvangers volgens het tweede lid van
art. 10 moeten inzenden, dienen natuuriyk
om te kunnen nagaan, of zy, die hun kiesrecht
ontleenen aan eeü der gronden, in lett. b van
art. 1 genoemd, maar niettemin over het
laat8tverloopen dienstjaar eenige Ryks directe
belasting verschuldigd waren, ook die belas
ting hebben voldaan. De opgaven der ont
vangers strekken zicb evenwel slechts uit
over hen, die in de gemeente zelve waren
aangeslagen. Hoe komt men nu tot de weten
schap, dat zy, die io het laatst verloop en dienst
jaar elders waren aangeslagen, déir don
keizer hebben gegeven wat des keizers is?
Ook hieromtrent strekt zich het door den
burg. in te stollen onderzoek niet uit. Wan
neer de in art 10 al. 2 bedoelde opgaven
zich met bepaalden tot de inwoners der ge
meente, maar tot alle aangeslagenen, zou de
burg. ten aanzien van hen, wier woonplaats
hem bleek elders gevestigd te zyn, mede-
deeling kunnen doen aan het bestuur der
gemeente hunner inwoning, opdat dit bestuur
hen van de kiezerslijst kon weglaten.
De artt. 33, 35 en 49 geven aan De Gemeente
stem veeleer een vraag dan een opmerking
in de pen. In die artikelen wordt gesproken
van waarmerking door den burgemeester en
den secretaris. Nu is haar vraag deze: Wie
moet waarmerken in gemeesten, waar de
burg ook het ambt van secretaris vervult?
De artt. 70 en 71 gaan uit van de oDjuistê
opvatting, dat, als men eeo zeker getal met
20 pet vermeerdert, men ook de verschillende
factoren van dat getal elk met 20 pet. kan
verhoogen, zonder in gebroken getallen te
vervallen. Gesteld, dat een kiesdistrict drie
»emeenten bevat, die respectieveiyk 1280,
972 en 723, dus samen 2975 kiezers, tellen.
De burg. der hoofdplaats moet dus 3570 stem
biljetten doen vervaardigen, niet minder, maar
ook mot meer. Zal evenwel ook elke ge
meente een surplus van 20 pet. ontvangen,
dan moet de eerste er 1365, de tweede 1167
en, de derde 868 hebben, d. i. samen 3571.
Er komt dus 1 biljet te kort. Dezelfde zwa
righeid doet zich voor, als byv. de eerstbe
doelde gemeaate in twee stemdisfericten, met
642 en 638 kiezers, is verdeeld. Het eerste
stemdistrict behoort over 771, het tweede
over 766 biljetten te beschikken; de burg.
heeft er evenwel slechts 1536 en dus 1 te
weinig. De Gem. St. beseft zeer goed, dat deze
zaak zich in do praktyk wel zou redden door
eenige biljetten meer te doen aanmaken; maar
behalve, dat de wet eigenlyk hiertoe geen
vryheid geeft, zou men door alleen op het
eindcyfer en niet op zyn samenstellende
deelen te letten voor de moeilykheid staan
dat niet aan elk stembureau zooveel biljetten
aanwezig waren als er behooren te zyn. De
onjuistheid ware niet voorgekomen, indien
slechts bepaald ware, dat by elk stembureau
ten minste een surplus van 20 pet. aanwezig
moet zyn.
Volgens art. 160 is de Kieswet, voor zoo
ver niet het tegendeel daaruit blijkt of by de
prov. ot gem. wt>t afzonderlyke r «i n
zyn gemaakt, ook toepasselyk op de verkie»
zing van gemeenteraadsleden. Met deze alge
meen© bepaling is evenwel by de redact»
van de artt. 92 en volg. Diet voldoende reke-
ning gehouden. Er zullen toch heel wat kleine
en weinig uitgestrekte gemeenten wonen aan
getroffen, van welke de Raad het niet noodig
acht, ze ingevolge art. 6 der gemeentewet,
zooals dat by aanneming van de daarop voor
gestelde wijziging zal luiden, te splitsen in
8temdistricten. Die gemeenten bekomen dus
goon eigenlyk koofd3tembureau, of liever, het
stembureau is het hoofdstembureau. Wanneer
nu by het eenig bestaande stembureau op
den dag der stemming of herstemming de
opening der bus heeft plaats gehad en de
uitslag is geconstateerd, zal toch datzelfde
stembureau den volgende*, dag, 's morgens
te 9 uur, weer moeten byeenkomen, om
wat te doen De uitslag is immers den vori-
gen avond reeds geconstateerd.
Nog meer bevreemdend mag het heeten,
zegt het blad, dat by de samenstelling van
betzelfde art. 93 geen rekening is gehouden
met het geval van schorsing der stemming,
in de artt. 84 en 85 voorzien. Wèl geeft art.
93 den Comm. der Kon. de bevoegdheid om
do zittiog voor het constateeren van den eind
uitslag te verdagen, doch deze bepaling is
blykbaar geschreven met het oog op stern-
districten, die door de zee of door strojmeü
zyn gescheiden van de plaats, waar het hoofd
stembureau zitting houdt. Het is toch niet
tè „voorzien", dat hier of daar wanorde den
voortgang der stemming onmogeiyk zal maken.
Waar men in de kieswet van 1850 met
name in art. 50 oen voorbeeld had van
de voor zoodanig geval te treffen voorziening,
is het onverklaarbaar, dat by de nieuwe wet
deze omstandigheid ls over het hoofd gezien.
Het anti rev. blad De Hollander vestigt aan
dacht op een onbillykheid in de nieuwe Kies
wet. Dit betreft Schoveningen, grootendeels
bestaande uit readers en visschers.
„De reedéra zullen natuuriyk kiezers zyn
door hun aanslag in eenige Ryks directe be
lasting. Maar een zeer groot deel van het
personeel, dat op hun schepen dienst doet,
loopt groot gevaar niet tot de stembus te
worden toegelaten.
„Velen van hen verwonen natuuriyk geen
ƒ2.25 per week. Maar wèl verdienen ze ƒ10
en meer. Doch... ze zyn nimmer 13 maanden
achtereen by een reeder in dienst. Is de vangst
afgeloopen, dan zyn ze 3 of 4 maanden v.«n
het jaar buiten hun gewone betrekking, die
ze by den aanvang der visechery weer op
zich nemen en in den regel by denzelfden
reeder.
„Dertien maanden achtereen zyn ze der
halve niet in dienst. En of ze nu al ƒ500
verdiend hebben, of ze ook al 5 of meer jaren
by denzelfden reeder in dienst geweest zyn
het baat hun niet. Ze worden tot de stombus
niet toegelaten! Gevolg daarvan zal zyn, dat
een groot deel van Schevenings bevolking
van het kiesrecht zal verstoken biyven."
S)
„Heel goed; ik ben zelf ook wel eens kort
aangebonden. Ik geloof, dat ik al van Richard
begin to houden. Maar verder?"
„Een heelen tyd lang kwamen we byua
dagelyks in elkanders gezelschap. En lang
zamerhand begon ik zoo iets van de waar
heid te vermoeden."
„En Richard zorgde er voor, dat je niet
laDg behoefde te twyfelen, is 't niet?"
„Dat deed hy niet; daar ^vas hy do man
niet naar. Hy sprak my nooit over hetgeen er
op zyn hart lag. Ik zag het echter, ik moest
het wel zien en toen deed ik myn best om
hom te tooneD, dat ik hem gaarne als een
zuster wilde liefhebben, maar nimmer iets
anders voor hem kon zyn. Hy begreep my niet
of hy wilde my niet begrypen; ik weetniet,
wat ik er van denken moet."
„Hy wilde niet, kind; daar kun je gerust
op zyn. Verder?"
„Je kunt wel gelyk hebben. Hy had zoo
iets over zich, dat je deedt denken aan ver
legenheid en tegelyk aan ruwe vastberaden
heid. Ik kon hem nooit goed begrypen. Hy
kwam nooit recht voor zyn gevoelens uit. Het
kwam my soms voor, dat hy een houding
tegenover my aannam, alsof we van kinderen
af voor elkaar bestemd waren. Wat kon ik
daartegen d^en, Lucy?"
„Wel, je hadt je vader kunnen verzoeken
een eind aan dien toestand te maken."
„Dat ging niet. Je vergeet, wat ik je ge
zegd heb. Myn vader sukkelde toen al aan de
kwaal, die zijn dood geweest is. Hy kon in
geen geval iets doen."
„Was er niemand anders, die je kon
helpen?"
„Niemand."
„Geen vrouw, in wie je kondet vertrouwen
„Onder de dames ia den omtrek had ik
geen enkele kennis, en behalve jou heb ik
nooit een vriendin gehad."
„En wat deedt je ten laatste?"
„Niets. Ik liet het op zyn beloop. Ik zag
er tegen op een eind aan de zaak te maken,
tot het eindeiyk te laat was."
„Te laat? Hoe meen je dat?"
„Dat zul je hooren. Ik heb nog vergoten,
je te zeggen, dat Richard Wardour zeeoffi
cier is."
„Zoo? Ik begin hoe langer hoe meer belang
in hem te stellen. Nu?"
„Op zekeren dag in het voorjaar bracht
Richard ons een bezoek. Hy kwam afscheid
nemen, daar hy zich binnenkort aan boord
van zyn schip moest bevinden. Na een tydje
vertrok hy, ten min»te zoo dacht ik, en ik
begaf my naar myn eigen kamer, die op d9n
tuin uitzag. Hy moet die gelegenheid gezocht
hebben, want eensklaps zag ik hem in den
tuin en zonder dat ik hem iets gezegd had,
trad hy myn kamer binnen. Hoewel ik min
of meer ontroerd en verwonderd was, liet ik
dat niet blyken en vroeg hem tamolyk be
daard: „U nog hier, meneer Wardour
Hy kwam dicht by my en zei op.zyn eigen
aardige, korte, stroeve manier: „Ik vertrek
naar Afrika. Als ik in 't léven biyf en terug
kom, word ik bevorderd, en dan weten wy,
wat ons te doen staat." Hy kuste my. Ik was
geheel van mijn stuk en boos tegelyk en zoo
kwam het, dat ik geen woord kon uitbrengen,
vóór ik zag, dat hy verdwenen was. Ik had
mo9ten spreken, ik weet het; tegenover hem
was het niet eeriyk, niet zooals het behoorde,
dat ik zweeg. Je kunt me niet zwaarder val
len over myn gebrek aan moed en oprecht
heid dan ik het zelf doe."
„Lieve kind, ik verwyt je niets. Maar
hadt je hem niet kunnen schryven?"
„Dat heb ik gedaan."
„Rechtuit?"
„Ja. Ik heb hem zoo duideiyk mogelijk te
kennen gegeven, dat hy zich vergiste en dat
ik nimmer zyn vrouw kon worden."
„Dat was er geen doekjes om winden in
allen gevalle. En ja maakt je daarvan toch
soms geen verwyt? Wat kan er nog anders
wezen?"
„Yeronderstel, dat hy myn brief niet heeft
gekregen?"
„Waarom zou je dat denken?"
„Ik beb hem om antwoord gevraagd en
dat is uitgebleven. Welke gevolgtrekking ligt
nu voor de hand? Myn brief is niet terecht
gekomen. En nu keert „De Atalanta" terug.
Richard Wardour, in Engeland, komt me als
zijn verloofde opei3chen. Straks kon je niet
gelooven, dat ik meende, wat ik je vertelde.
Twyfel je thans nog?"
Mevrouw Crayford leunde in gedachten
achterover in haar stoel. Yoor 't eerst, zoo
lang het gesprek duurde, liet ze een vraag
onbeantwoord; ze overwoog den toestaDd.
Ze besefte ten volle den indruk, dien het
voorgevallene op het gemoed van een joDg
meisje moest gemaakt hebben. Toch kon zy
zich geen rekenschap geven van een ont
roering, zoo hevig, als die, aan welke Clara
ten prooi scheen.
Het ontging haar niet, dat de wolk van
onrust, die Clara's gelaat overtoog, daar even
donker bleef hangen, nu deze zich van haar
geheim had ontlast.
Daar moest nog iets anders zyn dan
oppervlakkig uit het gebeurde viel op te
maken; iets, dat in verband stond met den
gejaagden toestaDd, waarin haar vriendin ver
keerde, en dat dez9 haar nog verborgen hield.
Toegevende aan een vermoeden, dat haar
eensklaps voor den geest kwam, vroeg ze:
„Heb je me nu alles verteld, Clara-lief?"
Clara ontstelde, alsof die woorden haar
schrik aanjoegen. Mevrouw Crayford zag, dat
ze goed geraden had, en herhaalde haar vraag.
In plaats van te antwoorden sloeg het meisje
plotseling de nogen op, terwyl een zacht rood
haar tot nu toe matbleek gelaat tintte.
Mevrouw Crayfords blik volgde onwillekeu
rig dien van haar beschermeling en nu be
merkte ze* dat er een derde in de veranda
aanwezig was, e»n jonkman, die Clara kwam
halen voor de volgende wals.
Weer verviel mevrouw Crayford in haar
peinzende houding. „Zou die soms betrokken
zijn in het slot van de geschiedenis, dat ik
nog altyd niet gehoord heb?!' vroeg zo zich af.
„Zou hier misschien het geheim zyn te zoeken
van Clara's angst voor den ophanden zynden
terugkeer van Richard Wardour?" Haar twyfel
moest opgelost worden.
„Een kennis van je, Clara?" vroeg ze,
scbyubaar zonder erg; „wil je ons aan elkaar
voorstellen?"
Clara, die haar ontroering nog niet te boven
gekomen was, noemde den naam van den
nieuw aangekomene.
„Meneer Frank Aldersley, Lucy; meneer
Aldersley maakt de Noordpool expeditie mee."
„Zoo," antwoordde mevrouw Crayford, „in
zekeren zin neem ik daar ook deel aan,
meneer Aldersley; ik zal mezelf maar voor
stellen, daar Clara het 6chynt te vergeten. Ik
ben mevrouw Crayford; myn man is luitenant
Crayford van „De Zwerver". Behoort o ook
tot dat schip?"
„Ik heb de eer niet, mevrouw; ik ben op
„De Zeemeeuw."
Mevrouw Crayfords mooie oogen richtten
zich beurtelings op Clara en Frank Aldersley
en ze had het vervolg op de onvoltooide
geschiedenis gevonden.
De luitenant was een levenslustig, knap
jonkman, met beschaafde vormen, op-en-top
de persoon, om die netelige zaak met Richard
Wardour nog lastiger te maken. Er was geen
tyd meer voor andere ophelderingen. Het
orkest speelde de eerste tonen van de wals
en Aldersley wachtte op zyn danseres. Met
een woord van verontschuldiging tot den
luitenant wenkte mevrouw Crayford Clara
even ter zyd9.
(Wordt vervolgd^