N\ 11312 Maandag: 11 Januari. jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van fpn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. IN IJS EN SNEEUW. TO - it» IEIDSCH DA&BIAB PRIJS DEZER CODRAHT: Voor Lelden per 3 maanden. Franco per posti ~i i Afzondorlyke Nommers r 1.10. 1.40. 0.05. PRIJ S DER ADVERTENTIËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootar» letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron bulten de stad •wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Het Handelsblad vestigde de aandacht op het wetsontwerp, „houdende toekenning van eenige bevoegdheden aan do besturen van waterschappen, veenschappen en veenpolder s", bestemd om te vervangen de thans meer dan 55-jarige wet van 9 Oct. 1841, „betrekkelijk de rechtsmacht der hooge en andere heemraadschappen, dijk- en polder besturen, enz." Dat deze wet, die de toenmalige wetgever aan de ruim 2400 waterschappen ter toepas sing in handen gaf, zoolang stand hield, pleit voor haar. En zjj zou het nog wel lan ger gehouden hebben, indien niet tot de ver jongingskuur enzer waterstaatswetgeving be sloten ware. Het H.blad wijst op enkele veranderingen. De kern der wet van '44 is in de nieuwe overgenomen, al is de titel terecht geheel veranderd. De bestaande titel van de „rechts macht" immers is zeer onjuist, aangezien art. 1 uitdrukkelijk zegt, dat do bedoelde col leges geen rechtsmacht hebben of kunnen uitoefenen, waarna dan in de 25 overige arti kelen van rechtsmacht ook niet gesproken wordt. Een verbetering is de bepaling, dat de aan slagbiljetten, waarschuwingen, sommatièn en dwangbevelen, óók als de schuldplichtige woont buiten het district of den polder, aan dezen moeten worden uitgereikt, en niet aan den bruiker of een zaakgelastigde. Deze bepaling zal, met het oog op de vaak wisselende woonplaatsen van grondeigenaren wel lastig zijn voor de besturen vooral van kleinere polders, maar de Reg. heeft met dit voorschrift een bestaande onbillijkheid tegen over de grondeigenaars opgeheven, die thans vaak afhankelijk waren van do slordigheid of onwil van den bruiker. Voorts wordt thans uitdrukkelijk erkend het recht der polderbesturen tot het vorderen van persoonlijke diensten van alle inwonenden. Wel wordt de regeling aan Prov. Staten overgelaten, maar het begin- 8 el is in de wet opgenomen. Een derde wijziging betreft den voor rang voor de omslagen en andere lasten boven hypotheek, onmiddellijk na het voorrecht der schatkist voor de grond belasting. Zeer terecht wordt daarbij over wogen, dat waterschapslasten ruston op den grond en do eigenaar zijn eigendom bezit onder verp-1 chting die lasten te betalen, zoo dat hij het alleen met die verplichting als zekerheid aan z\jn schuldeischers kan ver binden. En evenzeer geoft het ontwerp een in de wet van '41 ontbrekenden waarborg tot voorko ning van het misbruik, dat de aangeslagene door vervreemding van zijn 8Cl.uldplio.itig eigendom het verhaal der lasten a n dat perceel onmogelijk make. „Een curiosum" schrijft De (anfci-rev.) Nederlander boven hot volgende: „Onlangs is, op voorstel van mr. Hartogh, een belangrijk wetsontwerp tot stand ge komen, waarbij tal van zeer gewichtige wijzi gingen in de bestaande procesorde zijn aan gebracht. In de „overgangsbepaling" staat: „deze wet is niet van toepassing op gedingen, ten aanzien waarvan by hare in-werking-treding geen uiterlijk gewijsde bestaat." Deze wet kan dus alleen worden toege past op gedingen, die by haar in-werking treden reeds zyn afgeloopenl Quandoque bonus dormitat Homerus. Maar hier hebben al de lezers van Homerus mee geslapen! Voorstellers: Staten-Generaal; Regeering; Raad van State; ja zelfs de waakzame pers." 't Bovenstaande komt ier redactie van de Haarlemsche Courant niet juist voor. „Fraai is de redactie der overgangsbepaling zeker niet, maar het feit, dat de aangevallen woorden als een „overgangsbepaling" zijn geformuleerd, maakt het o i. toch duidelijk genoeg, dat het hier een uitsondering geldt, zonder welke de wet van toepassing zou zyn op alle gedingen; ook op de by het in-werking- treden der wet reeds hangende gedingen, die thans (maar ook alleen z|j) door deze over gangsbepalingen zyn buitengesloten". De heer H. E. Van Ronkura schryft in Het Centrum over Nieuwjaarskaartjes het volgende: Daar ligt een stapel nieuwjaarskaartjes op myn lessenaar. Wie ze telt, telt myn bloed verwanten, vrienden en bekenden! Hoezeer word ik bemind en geaebtü! En dan nog de verloren of vergeten kaartjes!! Ik dank allen toezenders, maarzend geen enkel kaartje terug. Dat heb ik voor goed afgeschaft. Vrees ik dan niet de volgende jaren geen nieuwjaarskaartjes te ontvangen? Vreezen? Integendeel, ik hoop het. Ben ik derhalve gevoelloos voor een nieuwjaarsgroet? Voor zulk een kilkouden groet als modeartikel, ja. Een modeartikel Zeer zeker. De meeste dier kaartjes zeggen: „Ik heb uw kaartje ontvangen," of; „Ik verwacht uw kaartje ook, hoor!" „Kaartjes afschaffen by gelegenheid van nieuwjaarsdag, welk esn zonderling denk beeld 1" zegt iemand. Met uw verlof, ik ben zoo vry, dat denkbeeld gezond te achten. „Maar iedereen zendt op dien tyd kaartjes." Juist, en daarom wil ik er af zyn. „Dat is ook een reden I" Ik heb er nog meer. „Het nieuwjaarswenschen dus afschaffen?" Vol strekt niet. Ik doe zóóWie my het naast in den bloede bestaat, ontvangt een briefje of briefkaart. Vrienden, die ik in den loop van Januari te spreken kryg, druk ikwatsteiker de hand, en bekenden.... myn Hemel 1 ik ken wel duizend menschen! „Gij maakt het u zeer gemakkelyk!" Niotwaar? En anderen ook, wat dunkt u? Verbeeld u eens, dat allen zoo deden als ik! Do postbeambten kunnen dan op 't nieuwjaarsfeest op hun gemak eten en op tyd naar bed gaan, als zy dat willen. Geen gevaar, dat brieven of briefkaarten op dien dag de kaartjes zullen vervangen. Ik ken iemand, die twee- a driehonderd nieuwjaars kaartjes verzendt, dusDe brievenbestel ler wint by myn besluit. Immers, by ont vangt van my toch een fooi en behoeft op het mooie feest voor my, gewonen sterveling, niet te draven naar anderen met kaartjes, waarop myn naam staat in een enveloppe met een postzegel van één cent en behoeft ook niet voor anderen naar my te spoeden met dingetjes, die my koud laten. „Maar uw vrienden zullen u afvallen, indien gy geen kaartjes verzendt!" Daarom? Dan geef ik u die vrienden als nieuwjaarsfooi; ik kan zulke vrienden missen als kiespyn. Doch geen nood. Ik weet er een middel op zeg nu niet, bid ik u, dat het zonderling is. Ik zet in drie of vier R.-Kath. bladen de volgende advertentie: „H. E. Van Renkum wenscht al zyn vrienden en bekenden een zalig Nieuwjaar" of iets dergelyka. Weet u, wat dit beteekent? Dit: Ik dood dan den kostbaren tyd niet, sla geen enkelen vriend of bekende over, kryg de postbeambten en brievenbestellers op myn hand en let op, dit is het voornaamst „ik geef aan de R.-Kath. bladen een nieuwjaarsgift." „En de Protestant8che vrienden en bekenden?" Welnu, ik zet een advertentie ook in een Protes- tantsch veelgelezen blad, indien ik het noo- dig acht. Doe wat u wilt, ik verzend geen nieuw- jaarskaartjes meer. De Gemeente-Stem maakt eenige opmerkin gen over de nieuwe Kie-wet, omdat haar gebleken is, dat er een paar Uemten en on nauwkeurigheden of envoi.e ïgheien in voor komen. De eerste opmerking raakt art. 10. Het laatste lid van uit artikel geeft aan tardieve belastingbetalers de bevoegdheid om van be talingen, in de maand Februari gedaan, vóór 3 Maart aan den Burg. to doeD biyken. In den gecursiveerden lermyn komt éón dag te veel en één dag te weinig voor. Mot de betalingen, welke op den lsten Februari ge daan worden, moeten de ontvangers nog reke ning houden by het samenstellen hunner opgavende pereouen, die op dezen dag be talen, doen dus overbodig werk, indien zy van de hun toegekende bevoegdheid gebruik maken. Dit is evenwel zulk een groot bezwaar niet. Lastiger kan het geval worden, wanneer iemand op den lsten Maart eerst be taalt. Volgens de 1ste al. van art. 1 verbeurt h« door betaling op dien dag het kiesrecht niet, maar indien hy met een burg. te doen heeft, die meent zich aan de letter der wet te moeten houden, zal die burg. van het in art. 10 al. 3 bedoelde biyk geen nota nemen. Ook het in art. 25 aan den burgemeester opgedragen onderzoek strekt zich over het hier bedoelde geval met uit, zoodat dengeno, die in dat geval mocht komen te verkeeren, niets anders zal overbiyven dan overeenkom stig art. 29 verbetering aan te vragen van de lyst, waarvan hij ten gevolge van eene administratieve onnauwkeurigheid is wegge laten. Ten opzichte van het onderzoek naar belas tingbetaling schuilt in de wet nog eeDe leemte bovendien De afzonderlyke opgaven, welke de ontvangers volgens het tweede lid van art. 10 moeten inzenden, dienen natuuriyk om te kunnen nagaan, of zy, die hun kiesrecht ontleenen aan eeü der gronden, in lett. b van art. 1 genoemd, maar niettemin over het laat8tverloopen dienstjaar eenige Ryks directe belasting verschuldigd waren, ook die belas ting hebben voldaan. De opgaven der ont vangers strekken zicb evenwel slechts uit over hen, die in de gemeente zelve waren aangeslagen. Hoe komt men nu tot de weten schap, dat zy, die io het laatst verloop en dienst jaar elders waren aangeslagen, déir don keizer hebben gegeven wat des keizers is? Ook hieromtrent strekt zich het door den burg. in te stollen onderzoek niet uit. Wan neer de in art 10 al. 2 bedoelde opgaven zich met bepaalden tot de inwoners der ge meente, maar tot alle aangeslagenen, zou de burg. ten aanzien van hen, wier woonplaats hem bleek elders gevestigd te zyn, mede- deeling kunnen doen aan het bestuur der gemeente hunner inwoning, opdat dit bestuur hen van de kiezerslijst kon weglaten. De artt. 33, 35 en 49 geven aan De Gemeente stem veeleer een vraag dan een opmerking in de pen. In die artikelen wordt gesproken van waarmerking door den burgemeester en den secretaris. Nu is haar vraag deze: Wie moet waarmerken in gemeesten, waar de burg ook het ambt van secretaris vervult? De artt. 70 en 71 gaan uit van de oDjuistê opvatting, dat, als men eeo zeker getal met 20 pet vermeerdert, men ook de verschillende factoren van dat getal elk met 20 pet. kan verhoogen, zonder in gebroken getallen te vervallen. Gesteld, dat een kiesdistrict drie »emeenten bevat, die respectieveiyk 1280, 972 en 723, dus samen 2975 kiezers, tellen. De burg. der hoofdplaats moet dus 3570 stem biljetten doen vervaardigen, niet minder, maar ook mot meer. Zal evenwel ook elke ge meente een surplus van 20 pet. ontvangen, dan moet de eerste er 1365, de tweede 1167 en, de derde 868 hebben, d. i. samen 3571. Er komt dus 1 biljet te kort. Dezelfde zwa righeid doet zich voor, als byv. de eerstbe doelde gemeaate in twee stemdisfericten, met 642 en 638 kiezers, is verdeeld. Het eerste stemdistrict behoort over 771, het tweede over 766 biljetten te beschikken; de burg. heeft er evenwel slechts 1536 en dus 1 te weinig. De Gem. St. beseft zeer goed, dat deze zaak zich in do praktyk wel zou redden door eenige biljetten meer te doen aanmaken; maar behalve, dat de wet eigenlyk hiertoe geen vryheid geeft, zou men door alleen op het eindcyfer en niet op zyn samenstellende deelen te letten voor de moeilykheid staan dat niet aan elk stembureau zooveel biljetten aanwezig waren als er behooren te zyn. De onjuistheid ware niet voorgekomen, indien slechts bepaald ware, dat by elk stembureau ten minste een surplus van 20 pet. aanwezig moet zyn. Volgens art. 160 is de Kieswet, voor zoo ver niet het tegendeel daaruit blijkt of by de prov. ot gem. wt>t afzonderlyke r «i n zyn gemaakt, ook toepasselyk op de verkie» zing van gemeenteraadsleden. Met deze alge meen© bepaling is evenwel by de redact» van de artt. 92 en volg. Diet voldoende reke- ning gehouden. Er zullen toch heel wat kleine en weinig uitgestrekte gemeenten wonen aan getroffen, van welke de Raad het niet noodig acht, ze ingevolge art. 6 der gemeentewet, zooals dat by aanneming van de daarop voor gestelde wijziging zal luiden, te splitsen in 8temdistricten. Die gemeenten bekomen dus goon eigenlyk koofd3tembureau, of liever, het stembureau is het hoofdstembureau. Wanneer nu by het eenig bestaande stembureau op den dag der stemming of herstemming de opening der bus heeft plaats gehad en de uitslag is geconstateerd, zal toch datzelfde stembureau den volgende*, dag, 's morgens te 9 uur, weer moeten byeenkomen, om wat te doen De uitslag is immers den vori- gen avond reeds geconstateerd. Nog meer bevreemdend mag het heeten, zegt het blad, dat by de samenstelling van betzelfde art. 93 geen rekening is gehouden met het geval van schorsing der stemming, in de artt. 84 en 85 voorzien. Wèl geeft art. 93 den Comm. der Kon. de bevoegdheid om do zittiog voor het constateeren van den eind uitslag te verdagen, doch deze bepaling is blykbaar geschreven met het oog op stern- districten, die door de zee of door strojmeü zyn gescheiden van de plaats, waar het hoofd stembureau zitting houdt. Het is toch niet tè „voorzien", dat hier of daar wanorde den voortgang der stemming onmogeiyk zal maken. Waar men in de kieswet van 1850 met name in art. 50 oen voorbeeld had van de voor zoodanig geval te treffen voorziening, is het onverklaarbaar, dat by de nieuwe wet deze omstandigheid ls over het hoofd gezien. Het anti rev. blad De Hollander vestigt aan dacht op een onbillykheid in de nieuwe Kies wet. Dit betreft Schoveningen, grootendeels bestaande uit readers en visschers. „De reedéra zullen natuuriyk kiezers zyn door hun aanslag in eenige Ryks directe be lasting. Maar een zeer groot deel van het personeel, dat op hun schepen dienst doet, loopt groot gevaar niet tot de stembus te worden toegelaten. „Velen van hen verwonen natuuriyk geen ƒ2.25 per week. Maar wèl verdienen ze ƒ10 en meer. Doch... ze zyn nimmer 13 maanden achtereen by een reeder in dienst. Is de vangst afgeloopen, dan zyn ze 3 of 4 maanden v.«n het jaar buiten hun gewone betrekking, die ze by den aanvang der visechery weer op zich nemen en in den regel by denzelfden reeder. „Dertien maanden achtereen zyn ze der halve niet in dienst. En of ze nu al ƒ500 verdiend hebben, of ze ook al 5 of meer jaren by denzelfden reeder in dienst geweest zyn het baat hun niet. Ze worden tot de stombus niet toegelaten! Gevolg daarvan zal zyn, dat een groot deel van Schevenings bevolking van het kiesrecht zal verstoken biyven." S) „Heel goed; ik ben zelf ook wel eens kort aangebonden. Ik geloof, dat ik al van Richard begin to houden. Maar verder?" „Een heelen tyd lang kwamen we byua dagelyks in elkanders gezelschap. En lang zamerhand begon ik zoo iets van de waar heid te vermoeden." „En Richard zorgde er voor, dat je niet laDg behoefde te twyfelen, is 't niet?" „Dat deed hy niet; daar ^vas hy do man niet naar. Hy sprak my nooit over hetgeen er op zyn hart lag. Ik zag het echter, ik moest het wel zien en toen deed ik myn best om hom te tooneD, dat ik hem gaarne als een zuster wilde liefhebben, maar nimmer iets anders voor hem kon zyn. Hy begreep my niet of hy wilde my niet begrypen; ik weetniet, wat ik er van denken moet." „Hy wilde niet, kind; daar kun je gerust op zyn. Verder?" „Je kunt wel gelyk hebben. Hy had zoo iets over zich, dat je deedt denken aan ver legenheid en tegelyk aan ruwe vastberaden heid. Ik kon hem nooit goed begrypen. Hy kwam nooit recht voor zyn gevoelens uit. Het kwam my soms voor, dat hy een houding tegenover my aannam, alsof we van kinderen af voor elkaar bestemd waren. Wat kon ik daartegen d^en, Lucy?" „Wel, je hadt je vader kunnen verzoeken een eind aan dien toestand te maken." „Dat ging niet. Je vergeet, wat ik je ge zegd heb. Myn vader sukkelde toen al aan de kwaal, die zijn dood geweest is. Hy kon in geen geval iets doen." „Was er niemand anders, die je kon helpen?" „Niemand." „Geen vrouw, in wie je kondet vertrouwen „Onder de dames ia den omtrek had ik geen enkele kennis, en behalve jou heb ik nooit een vriendin gehad." „En wat deedt je ten laatste?" „Niets. Ik liet het op zyn beloop. Ik zag er tegen op een eind aan de zaak te maken, tot het eindeiyk te laat was." „Te laat? Hoe meen je dat?" „Dat zul je hooren. Ik heb nog vergoten, je te zeggen, dat Richard Wardour zeeoffi cier is." „Zoo? Ik begin hoe langer hoe meer belang in hem te stellen. Nu?" „Op zekeren dag in het voorjaar bracht Richard ons een bezoek. Hy kwam afscheid nemen, daar hy zich binnenkort aan boord van zyn schip moest bevinden. Na een tydje vertrok hy, ten min»te zoo dacht ik, en ik begaf my naar myn eigen kamer, die op d9n tuin uitzag. Hy moet die gelegenheid gezocht hebben, want eensklaps zag ik hem in den tuin en zonder dat ik hem iets gezegd had, trad hy myn kamer binnen. Hoewel ik min of meer ontroerd en verwonderd was, liet ik dat niet blyken en vroeg hem tamolyk be daard: „U nog hier, meneer Wardour Hy kwam dicht by my en zei op.zyn eigen aardige, korte, stroeve manier: „Ik vertrek naar Afrika. Als ik in 't léven biyf en terug kom, word ik bevorderd, en dan weten wy, wat ons te doen staat." Hy kuste my. Ik was geheel van mijn stuk en boos tegelyk en zoo kwam het, dat ik geen woord kon uitbrengen, vóór ik zag, dat hy verdwenen was. Ik had mo9ten spreken, ik weet het; tegenover hem was het niet eeriyk, niet zooals het behoorde, dat ik zweeg. Je kunt me niet zwaarder val len over myn gebrek aan moed en oprecht heid dan ik het zelf doe." „Lieve kind, ik verwyt je niets. Maar hadt je hem niet kunnen schryven?" „Dat heb ik gedaan." „Rechtuit?" „Ja. Ik heb hem zoo duideiyk mogelijk te kennen gegeven, dat hy zich vergiste en dat ik nimmer zyn vrouw kon worden." „Dat was er geen doekjes om winden in allen gevalle. En ja maakt je daarvan toch soms geen verwyt? Wat kan er nog anders wezen?" „Yeronderstel, dat hy myn brief niet heeft gekregen?" „Waarom zou je dat denken?" „Ik beb hem om antwoord gevraagd en dat is uitgebleven. Welke gevolgtrekking ligt nu voor de hand? Myn brief is niet terecht gekomen. En nu keert „De Atalanta" terug. Richard Wardour, in Engeland, komt me als zijn verloofde opei3chen. Straks kon je niet gelooven, dat ik meende, wat ik je vertelde. Twyfel je thans nog?" Mevrouw Crayford leunde in gedachten achterover in haar stoel. Yoor 't eerst, zoo lang het gesprek duurde, liet ze een vraag onbeantwoord; ze overwoog den toestaDd. Ze besefte ten volle den indruk, dien het voorgevallene op het gemoed van een joDg meisje moest gemaakt hebben. Toch kon zy zich geen rekenschap geven van een ont roering, zoo hevig, als die, aan welke Clara ten prooi scheen. Het ontging haar niet, dat de wolk van onrust, die Clara's gelaat overtoog, daar even donker bleef hangen, nu deze zich van haar geheim had ontlast. Daar moest nog iets anders zyn dan oppervlakkig uit het gebeurde viel op te maken; iets, dat in verband stond met den gejaagden toestaDd, waarin haar vriendin ver keerde, en dat dez9 haar nog verborgen hield. Toegevende aan een vermoeden, dat haar eensklaps voor den geest kwam, vroeg ze: „Heb je me nu alles verteld, Clara-lief?" Clara ontstelde, alsof die woorden haar schrik aanjoegen. Mevrouw Crayford zag, dat ze goed geraden had, en herhaalde haar vraag. In plaats van te antwoorden sloeg het meisje plotseling de nogen op, terwyl een zacht rood haar tot nu toe matbleek gelaat tintte. Mevrouw Crayfords blik volgde onwillekeu rig dien van haar beschermeling en nu be merkte ze* dat er een derde in de veranda aanwezig was, e»n jonkman, die Clara kwam halen voor de volgende wals. Weer verviel mevrouw Crayford in haar peinzende houding. „Zou die soms betrokken zijn in het slot van de geschiedenis, dat ik nog altyd niet gehoord heb?!' vroeg zo zich af. „Zou hier misschien het geheim zyn te zoeken van Clara's angst voor den ophanden zynden terugkeer van Richard Wardour?" Haar twyfel moest opgelost worden. „Een kennis van je, Clara?" vroeg ze, scbyubaar zonder erg; „wil je ons aan elkaar voorstellen?" Clara, die haar ontroering nog niet te boven gekomen was, noemde den naam van den nieuw aangekomene. „Meneer Frank Aldersley, Lucy; meneer Aldersley maakt de Noordpool expeditie mee." „Zoo," antwoordde mevrouw Crayford, „in zekeren zin neem ik daar ook deel aan, meneer Aldersley; ik zal mezelf maar voor stellen, daar Clara het 6chynt te vergeten. Ik ben mevrouw Crayford; myn man is luitenant Crayford van „De Zwerver". Behoort o ook tot dat schip?" „Ik heb de eer niet, mevrouw; ik ben op „De Zeemeeuw." Mevrouw Crayfords mooie oogen richtten zich beurtelings op Clara en Frank Aldersley en ze had het vervolg op de onvoltooide geschiedenis gevonden. De luitenant was een levenslustig, knap jonkman, met beschaafde vormen, op-en-top de persoon, om die netelige zaak met Richard Wardour nog lastiger te maken. Er was geen tyd meer voor andere ophelderingen. Het orkest speelde de eerste tonen van de wals en Aldersley wachtte op zyn danseres. Met een woord van verontschuldiging tot den luitenant wenkte mevrouw Crayford Clara even ter zyd9. (Wordt vervolgd^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5