N°. 11301
Maandag 28 December.
A0.1896
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
FRANS COENEN.
F* euilleton.
EHRENTRAUT.
LEIDSCH
M&BLAD.
FEUS DEZEB COURAKT:
Voor Leiden por 3 maanden.
Franco per post-t
Afzonderlijke Nommers
f 1.10.
0.05.
PBUS DEB ADVERTENTTËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter»
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend-
Wie veel gereisd heeft, k?n veel vertellen;
en wie dit doet zóó onderhoudend, zóó geestig
en zóó weinig pretentieus als de kunstenaar
van wiens levensloop hier het een en ander
zal volgen, kan rekenen op een aandachtig
gehoor.
Te Rotterdam, 26 December 1826 geboren,
kreeg Frans Coenen op zevenjarigen leeftijd
van zijn vader, als goed organist en violist
bekend, het eerste viool-onderricht. De uitslag
daarvan was niet bijzonder nair den wensch
zijns vaders en deze, zich niet langer willende
ergeren over de valsche tonen die zijn zoontje,
als gevolg van zijn toenmaals minder goed
gehoor, voortbracht, besloot hem door een
zijner leerlingen te laten lesgeven. Dit schoen
een verstandig besluit geweest te zjjn, want
na verloop van een jaar was het muzikaal
gehoor van Frans bijzonder ontwikkeld, het
geen wel bleek uit het feit, dat, toen in 1837,
bij gelegenheid van een feest in de kerk, de
mis van Yan Bree onder diens leiding zou
uitgevoerd worden en de zangeres, die de alt-
soli zou zingen Frans Coenens' moeder
door ongesteldheid verhinderd werd deze taak
te vervullen, den kleinen Frans uit het koor
werd opgedragen onverwachts de altpartij
in de solokwartetten te zingen, van welke
niet gemakkelijke taak hij zich tot Van Bree's
groote vreugde uitstekend kweet. "Wellicht
dientengevolge nam zijn vader hem toen
weder onder zijne leiding en verheugde zich
over de groote vorderingen, die do knaap
maakte, en die hem de eer deden te beurt
vallen zich als solist op een der concerten
van „Eruditio musica" te laten hooren. Onder
leiding van Karl Gustav Kupscb, toen direc
teur dezer concerten, bestudeerde Frans
harmonie- en compositieleer; een door hem
gecomponeerde Mis voor gemengd koor en
orkest, die uitgevoerd werd, gaf blijk dat ook
deze studie goede vruchten droeg.
Ook in die jaren zag men in, dat er in
het buitenland voor jeugdige beoefenaren der
toonkunst veel gelegenheid was zich verder
te ontwikkelen.
Door kunstvrienden daartoe in staat ge
steld, zond zijn vader hem naar Stuttgart,
alwaar hij tot 1842 onder leiding was van
Bernhardt Molique; na zjjn geboortestad be
zocht te hebben, vertrok bij in datzelfde jaar
naar Brussel om bij Vieuxtemps zijne studiön
te voltooien. In 1843 vestigde hy zich te
Botterdam, wijdde zich aan het muziek
onderwijs, trad veel als aolist op en maakte
nu en dan kunstreizen naar de provinciën,
alsook naar Duitschland en Engeland.
In het jaar 1846 werd Frans Coenen door
de Rotterdamsche afdeeling der M. t. b. d. T.
benoemd tot directeur der zangvereeniging.
Tot 1848 bekleedde hy die betrekking. Be
grippen van een jeugdigen directeur en van
veel oudere bestuurderen loopen niet zelden
erg uiteen. Dit was ook hier het geval. Coenen
gevoelde zich verongelijkt, miskend; Rotter
dam begon hem tegen te staan en de onaan
gename verhoudingen tusschen den jeugdigen
directeur en de oudere bestuurderen hadden
ten gevolge dat Frans besloot de wyde wereld
in te gaan.
Waarheen? Dat was de groote vraagI
Duitschland trok hem als solist niet bijzonder
aan; in Parijs heerschte te veel de gee3t der
revolutie om aan kunst te kunnen denken;
Londen, waar hy zich reeds deed hooren,
scheen hem ook niet gunstig voor zyne plan
nen; dus een kloek besluit: ver weg; naar
Amerika l
Met al de illusion van een jong kunstenaar
kwam Coenen te Nieuw-York, doch werd er
byzonder teleurgesteld.
Zoo ergen3, dan is in Amerika wol dcgciyk
reclame noodig om te slagen. Coenen was
te jong en had te weinig ondervinding om
dit te begrijpen on 't gevolg was, dat zjjn
herhaaldelijk en met veel bijval in 't publiek
optreden hem geen voordeel bracht. Daartoe
genoodzaakt, vestigde hy zich nu als muziek
onderwijzer, en, door zijn solo-spelen bekend
geworden, had hy al spoedig vele leerlingen,
en wellicht was Coenen nu nog in Nieuw-York,
als hy den koning der reclame, den Impre
sario Ullmann, niet had ontmoet. Deze had
Coenen meermalen hooren spelen en wist
hem het aanlokkelijke van concert-tournées,
in tegenstelling van het vervelende lesgeven,
met zulke heerlijke kleuren te schilderen,
dat Coenen zich liet overhalen met den pianist
Henri Herz en eenige Italiaansche opera
zangers te gaan concerteeren. Behoorlijk werd
contract gemaakt; Ullmann zorgde voor de
noodige reclame; portretten, levensbeschry-
vingen (zeer gefantaseerd door Ullmann)
zagen het licht en eensklaps was Coenen een
violist geworden, dien men niet mocht ver
zuimen te hooren.
Door 't contract had Coenen zich verbon
den tot solo-spelen, dirigeeren on begeleiden
op de piano.
Niet lang echter duurde Ullmann's onder
neming; de oorzaak daarvan lag in het feit
dat de prima-donna, signora Truffi, die met
den tenor Benedetti verloofd was, zich niet
alleen het hof liet maken door den basso
buffo Rossi, maar bovendien een goed oogje
sloeg op Coenen; dat de tehor door een en
ander nu juist geon heeriyk lot op aarde
bezat, laat zich begrypen en het gevolg was
dat, na allerlei onaangenaamheden, het ge
zelschap ontbonden werd. Na te Washington,
Baltimore, Richmond, Norfolk, Columbia,
Augusta, Savannak en Charleston concerten
te hebben gegeven, keerden de zangers naar
Nieuw-York terug en Coenen toekende een
nieuwe overeenkomst, om met Herz, onder
aanvoering van Ullmann, naar Mexico te gaan.
Dat het reizen door Mexico destyds niet
zoo heel pleizierig was als thans, bewijst wel
het volgende: 19 October 1849 vorliet Coenen,
'b morgens te vier uren, in een diligence met
zes paarden Queretaro. Buiten heerschte nog
duisternis en Coenen deed een slaapje. Even
buiten de stad werd hy plotseling wakker,
daar de diligence stil stond. Toen bespeurde
hy, dat zjjn medereizigers, Mexicanen, zenuw
achtig en gejaagd allerlei voorwerpen onder
de banken verborgen en tot zyn schrik ver
schenen aan de portieren kerels met zwart
gemaakte tronies, die den reizigers pistolen
voorhielden en hun allesbehalve vriende-
ïyk bevalen uit te stappen. Al spoedig
ledigden zy de zakken der reizigers en
Coenen werd o. a. een ons goud, eenig zil
vergeld, een portefeuille on een zakdoek ont
nomen; dat ze niet meer by hem vonden,
was omdat Co?nen zeer wyseiyk zyn gouden
horloge te Mexico had gelaten en geen geld,
maar wissels had medegenomen. De ban
dieten bevalen nu dat het gezelschap op den
buik, met den nous in 't zand, zou gaan lig
gen, met het verbod om te kyken, vermoede-
ïyk om niet bespied to worden. Als mario
netten lagen de reizigers naast elkander op
den grond, in bedwang gehouden door een
gewapend bandiet. Coenen hield zich onbe-
weegiyk, maar zag toch, dat de koetsier en
zyn knecht kalmpjes naar de plundering
keken. Hy hoorde de bagage openbreken;
eenigen tyd daarna riep de koetsier: Arriba,
sénorest" (op, Heerenl); de geplunderden
stonden op en zagen het vyf- of zestal galge-
brokken in de verte wegrennen.
Zooals te begrypen is, vonden de reizigers
hun bagage in een deemiswaardigen toestand.
Coenen was er betrekkeiyk goed afgekomen:
hy was behalve het reeds genoemde slechts
een mantel en een paar pistolen kwyt ge
raakt; zyn vioolkist was gespaard gebleven.
De anderen hadden het ongelukkiger ge
troffen. Byv. hadden de bandieten aan een
zyn pantalon, die op Mexicaansshe manier
van onderen tot boven met zilveren knoopjes
was versierd, doen uittrekken en' de sukkel
maakte met zyn naakte beentjes een zóó
vermakelyk figuur, dat Coenen niet kon na
laten er in stilte om te lachen.
Intusschen stond Coenen aan dergelyke
gevaren herbaaldeiyk bloot; dat was des te
onaangenamer voor hem, daar by meestal
alleen reisde; Herz en Ullmann gingen voor
uit om alles voor do concbrten In orde te
maken.
Dat Ullmann een meester was in het
reclame-maken, bemerkte Coenen maar al te
zeer. De volgende staaltjes geven een bewys
van zyn meesterschap: Coenen en Herz
hadden in Mexico reeds zóó vele concerten
gegeven, dat het bezwaarlyk werd publiek
te trekken. Voortdurend werden nieuwe mid
delen gebezigd. Ten laatste besloot Ullmann
een buitengewoon concert te geven, a beni-
ficio del Senor Herz. Een der nummers zou
bestaan uit een door Herz gecomponeerden
Mexicaanschen marscb, uitgevoerd door 20
pianisten, een dubbel orkest, een militair
muziekcorps en een mannenkoor, dit alles
op het einde begeleid door artillerie vuur.
Dat deze toonschepping op het programma
met niet weinig bombast was aangekonoigd,
laat zich even goed vorklaren als rie onge
hoorde byval, die dit nummer te beurt viel.
Het publiek hield niet op met klappen, stam
pen, razen en tierenhet was half waan
zinnig van geestdrift. Achter de coulissen
stond Herz met zijn medewerkers, waarby
ook Coenen was, te beraadslagen bet stuk
nog eens te spelen, toen Ullmann op hem toe
schoot en uitriep: „Ne faites pas 9a, pour
l'amour de Dieul Qa me gaterait le concert
prochainl" (Nota bene, er waren reeds laatste,
allerlaatste en afscheidsconcerten gegeven).
Intusschen kwam er geen bedaren aan den
byvalsstorm in de zaal en het scheelde niet
vee), of fauteuils enz. waren stuk geslagen.
Doch op eens gaf de „gefe politico" (hoofd
commissaris van politie), die daar te lande
de voorstellingen by woont en het rechtheeft
te beslissen 0i een stuk wel of niet moet ge
bisseerd worden, het bevel tot een herhaling.
Herz en zyn getrouwen traden weer op, ze
bogen, zetten zich aan de instrumenten en
de rust was weergekeerd. Slechts eenige
maten waren gespeeld, of daar verbleekte
het gaslicht en 't ging weldra geheel uit.
Voorzichtigheidshalve had men, voor het
geval dat het eerst kort in gebruik gekomen
gas dienst mocht weigeren, een paar olielam
pen ontstoken en de zaal was dus niet geheel
in duisternis gehuld. Daaraan was het voor
zeker te danken, dat er by de paniek geen
ongelukken gebeurden. Yan de herhaling kwam
natuurlyk niets; het publiek verliet geheel
ontnuchterd de zaal Toen men zich naar de
hoofdkraan der gasleiding spoedde, kon de
oorzaak der stremming van het licht niet
worden verklaard, daar de kraan openstond.
Evenmin bracht oen van politiewege dien-
aangaand ingesteld onderzoek iets aan het
licht. Eerst jaren later vertelJe Ullmann aan
Coenen, dat byzelf de hoofdkraan dichtge
draaid en daarna weer opengezet had
„pour sauver mon concert procbain!" ver
klaarde de guit.
Aan een ander reclame-stukje beweerde
Ullmann onschuldig te zyn. Coenen zou te
Aguascali.ntes een concert geven. By zyn
aankomst de stad doorwandelend, zag hy aan
de boeken der straten de gewone aanplak
biljetten van Ullmann, doch tot zyn groote
verbazing en ergernis versl.rd met hot beeld
van een man, die, op zyn hoofd staande, viool
speelde. Vertoornd begaf Coenen zich naar
Ullmann; doch deze verzekerde hem dat het
niet zyn werk was; de aanplakker was de
schuluige. Doch al was het nu niet Ullmann's
schuld, toch was hy, trots Coenen's aan
dringen, niet er toe te bewegen om eene ver
betering aan te brengen, in de hoop dat deze
toevallige reclame hem een uitverkocht huis
zou bezorgen. En die hoop werd verwezen-
lykt. In de verwachting een violist op het
hoofd te zien staan, was de toeloop byzonder
groot. Coenen wilde slechts spelen onder
voorwaarde dat het publiek op de hoogte
zou worden gebracht van de vergissing; dit
gebeurde en het gevolg daarvan wa^, dat by
by zyn opkomen koel werd ontvangen; de
kucstlieveDden waren blykbaar teleurge
steld. Toch maakte Coenen door zyn spel
alles goed en behaalde hy met „le Carnaval
de Venise" zóó veel succc-s, dat ook het vol
gend concert zeer goed bezo:ht was.
De overeenkomst tusschen Coenen en Herz
was te Zacateca8 ontbonden. Horz trok naar
Californië, Coenen bleef in Mexico, waar hy
een aanval van de gele koorts moest weer
staan. De „Monitor" van 14 November 1849
melddo de tyding van zyn overlyden; de
droefheü zyner talryke vji-mde 1 was groot.
Maar niet minder groot was hun vreugde, toen
een eigenhandig scbryvon nn Co9oen uit
Guanajuato de juistheil van bet oodsbsricfat
logenstrafte. In het voojair van 1850 k?erJe
by hersteld in de hoofdstad van Mnxico terug,
waar te zyner eere op de litr werd getokkeld
en de teekenstift het be id van den uit den
dood verrezen kunstenaar schetsto. Van Mexico
trok hy naar Havana, waar hy een tweedon
aaDval der gele koorts had te v^rdnr n.
Na zyn herstel bezocht hy Jamaica, Puerto-
Rico, Barbados, Martinique en de grootste
steden van Venezuela. In October 1850 kwam
hy te Curagao, alwaar hy het brev-t oitving
▼an zyne benoeming tot solo-iiolist v,»n Z. M.
don Koning der Nederlanden. Weldra deed
het verlangen naar zyn vaderland hem be
sluiten zich in te schepen en in 't begin van
1851 keerde hy te Rotterdam terug
De ruimte laat niet toe verder te be3cbry ven,
welke plaatsen en met welk succes Co nen
later met een kunstbroeder bezocht. Genoeg
zy 't dat hy in 1877 benoemd werd tot
directeur der Muziekschool van de Amster-
damsche afd. der M. t. b. d. T. en dat ia
1883 zyne collega's hem kozen tot directeur
van het Amsterdamsch Conservatiorium.
Om gezondli9id3iedenen was Coenen ge
noodzaakt in 1895 af te treden en met leede
oogen zagen bestuurdereD, onderwyzers en
leeriingen den waar Jigen directeur vertrekken.
Coenen verliet de hoofdstad en Leiden ge
niet thans de eer hem te huisvesten; in onzo
veste zoekt hy de welverdiende rust, zal hy
Zaterdag 26 December zyn 70sten verjaardag
vieren.
Moge het aan warme belangstelling niet
ontbreken
Burgerlijke Staud yan Leiden,
van 16 tot en met 23 December.
BEVALLEN: S. ï'lnndrijn geb. Pijnaker Z.
G. Reiveilo geb. Van der Bent D. J. Vnn der
Linden geb. Van der Zeeuw D. M. Diemei gob.
Schols D A. Schaap geb. Wemko Z. S. \V.
F. Harteveld geb. Bakkerus D. A. C. J. Schlat-
mann geb. Brüning D. M. M. Van der Mark
geb. Burgerjon Z. A. Van Egmond geb. Steen
bergen Z. M. Marck geb. Van Duuren Z G.
J. Paats geb. Wallaart Z. S. Rensinkgeb. Wnr-
naar Z. J. L. E. Damsté geb. Jaoger Z. NV".
Schilthuizcn geb Timmerman Z. M. Bergman
geb. De Bruin Z. C. E. Smit geb. Van Dintel D.
A. P. C. Grootendorst geb. Doornik D. E. Mole
naar geb. HouwelingZ.A. Bonlioff geb. Eveleens
D. A. M. Waals geb. Krugor Z. J. E. Romein
geb. Kwakernaak D. M. Galjaard geb. Plu Z.
M. L. S Marks gob. Patist Z. C. Ligtvoet gob.
Frankhuizen D.C. E. H. Vernes geb. Van der
Meer D.
GEHUWD: P. M. De Jong en J. R. Van der
Weijden.-— R. J. Buisman en C. A. Smit.
OVERLEDEN: J. Mol S.63j. J. G. R. Acauoy
W. 67 j. J. D. Van Soventer D. 53j. T. Koe
voet Z. 1 j. J. Van Duuren W. 82j. M Huge
D. 1 d. M. J. Onvlee D. 5 m. E. Wijting
Konings V. 73 j. L. Van der LindenKarston
W. 76 j. W. Wiegant Z. 13 j. H. J. Van Ulden
M. 60 j- J. De Cler W. 75 j. C. Van Griekon
Z. 1 j. J. De Vrind M. 24 j. J. M. Niesten
Z. 19 j. C. W. De Haay—Wilhelm W. 67 1.—
M. S. Carree—Wolff W. 81 j. H. Huge D. 5d.
J. Van Leeuwen D. 77 j. C. NieuwkerkVan
Roon W. 74 j. M. TierolfBrokaar W. 58 j.
W. N. Du Rieu M. 67 j. H. RavonborgZ. 30 i
W. S. Verhij Z. 4 m. J. Carlie I). 4 j. S.
Brakhoven D. 2 m. A. H. Waterland Z. 3 u.
17)
„Ik denk wel, dat papa's rystoel ergens
moet staan; ik zal hem opzoeken en aan u
geven. Gy kunt Willy dan meer in de frissche
lucht brengen en zelfs meenemen naar het
veld; wilt gy dat, jongen?"
Willy, die oplettend het gesprok had aan
gehoord, knikte nu dadeiyk bevestigend met
het hoofd.
„Zyt ge nog nooit in het veld geweest?"
vroeg George.
„Neen," zeide de knaap treurig.
Wat bezat die kleine een sympathieke
«tem! Ze klonk als muziek. De heldere
zwarte oogen in het bruine gezichtje schit
terden en keken naar de mooie gestalte van
George, die hem zulk een kosteiyk geschenk
in het vooruitzicht stelde. Tot nu toe had
hij slechts van het venster in oom Stoffels
kamertje uit het groene veld met de wuivende
korenhalmen gezien, en daar ginds, over het
opziebtershuisje heen, het groene park der
WeddiDgs. Ach, misschien nam oom Christoffel
hem eens mee naar den tuin, al was het
maar een enkele keerl Wat een vreugde zou
dat voor bem zijn, wat een genot voor dien
bodeesden, zieken knaap, die zyn leven sleet
tusschen de muren der bygebouwen, en die
den ganschen dag niets hoorde dan het
getrappel en gehinnik uit den paardenstal,
de ruwe stemmen der knechts en het ge-
—vloek der dienstdoende opzichters.
Niemand der dienstboden keek om naar
het schepseltje, dat daar aan het open venster
zat, wiens donker gelaat by zomer en winter,
by regen en zonneschyn altyd moede en
mat door de ruiten keekhoogstens ver
wonderde men zich soms nog, dat de kleine,
lamme knaap nog leefde, niettegenstaande
gebrek aan beweging en frissche lucht. Zy
namen zoo weinig notitie van hem als van de
voedsel zoekende vogels, die byeen kwamen
in de nabyheid van den stal. Des te meer
koken de zwarte oogen van den knaap. De
knechts, paarden, runderen, den hond en de
kat, allen bekeek hy nauwkeurig, en zyn
kleine vingers teekenden op het kozyn de
gestalten na, en toen Christoffel hem op zyn
verlangen een groot stuk kryt verschaft had,
teokende hy alle figuren door elkaar; eerst
geleken zy nog niet veel, maar zy werden
hoe langer hoe duidelyker, die koppen en
lichamen, welke het eeu of ander dier ver
beeldden. Nu en dan lokte by de gryze stalkat
aan, die by voortdurend met brood voedde.
Langzamerhand was de kat zeer vertrouweiyk
met hem geworden en zat uren laDg by hem
in het venster of ook zelfs op zyn schoot
en snorde daar dan of likte zyn gloeiend handje.
Sinds de schoolmeester zich met hem
bemoeid had, was er voor zyn geest een
nieuw veld geopendmot groote leergierigheid
verslond hy alles, wat hem geleerd werd,
en zelden vond die onderwyzer een leerling,
zóó y verig en leergierig als hy. Ook de waar
heden van ons geloof werden hera geleerd,
en zijn rein kinderhart bewaarde trouw ieder
woord, dat het opving. Maar nu zou hy naar
buiten gaan, naar het veld, met al zyn zonne-
pracht, en oom Christoffel zou hem dan uit
legging geven van elk blad, vaD eiken balm I
Vol warme dankbaarheid keek hy naar George,
die hem de hand tot afscheid reikte.
„En de rystoel, kryg ik hem spoedig?"
vroeg hy zachtjes, zooals het zyn schuchter
heid meebracht.
George lachte; „zoodra ik hem vind; ik zal
hem vandaag nog zoeken."
Wat een beklagenswaardig leven I George
volgde met zyn blik den langzaam voort-
schrydenden ouden man, en den kleine, die
op zyn rug zat. Het zwakke lichaampje was
tot de helft lam en maakte een akeligen
indruk. Van wien was dat kind? Darling had
het meegebracht, hy wist het precies, don
dag kon hy zich nog goed herinneren. Op
dien dag was de grootste rykdom in huis ge
komen, ja, het was zoo, juist op dien dag l Een
echte zucht kwam over Georges lippen. Hy
was onder do hooggewelfde poort bly ven staan.
„Ik word krankzinnig, volslagen gek. Had
ik dezen akeligen twyfel maar niet! Was
al dat geld niet van Stephan Von Darling
geweest?"
Op hetzelfde oogenblik schrikte hy op. Er
bad iemand naast hem gesproken. Hy was
zoo diep in gedachten, dat hy niet bemerkte,
hoe een jonge, slanke man, die, een kreupel
paard by den teugel voerend, oen jonge dame,
ook te paard, vergezelde, genaderd was.
„Excuseer mij," begon de vreemdeling
lachend, „u zyt ongetwyfeld een Wedding?"
Verrast, maar dadeiyk gevat, maakte George
een buiging.
„Ik ben prins Carolath-Wolfegg en ik ben
met myn nicht, gravin Sturm, op een wandel
rit uitgegaan. Myn paard steigerde en viel
in een greppel, waar ik het met moeite uit
haalde. Het heeft zwaar letsel aan de knie
bekomen en ik kan het niet verder voeren.
Wilt u my toestaan, dat ik het hier zoolang
in den etal laat, tot ik lieden heb opgezocht,
om het op de gewone wyze te vervoeren?"
Prins Allain was gisteren pas van zyn
reis naar de Oost teruggekeerd. Het élégante
burgerkostuum deed volstrekt geen afbreuk
aan de rechte houding van den flinken officier.
Zijn gezicht had niets verloren van die voor
name bleekheid en was in het geheel niet
donkerder geworden. Slechts zyn hand, die
de teugels voerde, had een donkerder tint
gekregen en scheen krachtiger geworden
onder de gevaren van een onbeschaafd land,
waarin hy zich jaren had opgehouden.
„Ons dienstpersoneel staat ter uwer be
schikking." George boog hoffeiyk en riep een
stalknecht naderby. Hy gaf hem den last,
het paard naar den stal te voeren en er
den veearts van te verwittigen. „Wy hebben
een eigen veearts, daarom zou het beter zyn,
indien u het paard zoolang by ons liet, tot
het geheel hersteld is," zeide hy den prins,
die zeer bekommerd was voor het paard.
„Ik ben zeer dankbaar," antwoordde deze.
„Het is myn lievelingspaard en heb betover
zee meegebracht. Zyn eerste rit is waariyk
niet meegevallen. Ik zal het zelf naar de
plaats van bestemming brengen. Ga gy my
maar vóór," gebood hy den bediende.
George volgde den prins naar den paarden
stal, terwyl de jonge gravin ongeduldig en
zichtbaar teleurgesteld om zich heen keek.
Daarna stuurde zy haar paard dieper den tuin
in, welke voor het slot lag, en reed hier
langzaam op en neer. Reeds meerdere malen
had zy haar oogen naar het slot gericht,
welks voorname kalmte haar aangenaam aan
deed. Op het met groene zonneschermen be
hangen terras was geen levend wezen te zien.
ZelfB de hazenwindhond was van de zyden
kussens weggegaan.
„Kunstvol," zeide zy by zichzelve, en deed
haar paard stilstaan. „Reusachtig is die bouw,
en reusachtig moet ook wel het vermogen
der Weddings zyn. Als ik bedenk, dat my
en Allain niets rest dan een ryk huwelyk,
om onzen ouden naam op te houden, dan
trekt my die „Weddinghof" erg aan I Maar dat
enkele Wedding zonder kroon, zonder wapent
Wacht eens, ik vergis my, want daar is een
overoud wapen in steen uitgehouwen." De
jonge gravin zette haar lorgnet op den neus
en ontcyferde met moeite de woorden om den
leeuwenkop. „Eer Eer." Nogal niets. Zy
hebben dus de eer in erfpacht genomen?
Als ik uw geld had, dan liet ik u de eer
gaarne behouden," lachte zy zachtjes.
Het was een aardig blond kopje, dat zóó
trotsch en licht op den slanken hals zat, als
wilde en kon het nimmer buigen.
{Wordt veroolqd*)