N°. 11301 Maandag 28 December. A0.1896 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. FRANS COENEN. F* euilleton. EHRENTRAUT. LEIDSCH M&BLAD. FEUS DEZEB COURAKT: Voor Leiden por 3 maanden. Franco per post-t Afzonderlijke Nommers f 1.10. 0.05. PBUS DEB ADVERTENTTËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter» letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend- Wie veel gereisd heeft, k?n veel vertellen; en wie dit doet zóó onderhoudend, zóó geestig en zóó weinig pretentieus als de kunstenaar van wiens levensloop hier het een en ander zal volgen, kan rekenen op een aandachtig gehoor. Te Rotterdam, 26 December 1826 geboren, kreeg Frans Coenen op zevenjarigen leeftijd van zijn vader, als goed organist en violist bekend, het eerste viool-onderricht. De uitslag daarvan was niet bijzonder nair den wensch zijns vaders en deze, zich niet langer willende ergeren over de valsche tonen die zijn zoontje, als gevolg van zijn toenmaals minder goed gehoor, voortbracht, besloot hem door een zijner leerlingen te laten lesgeven. Dit schoen een verstandig besluit geweest te zjjn, want na verloop van een jaar was het muzikaal gehoor van Frans bijzonder ontwikkeld, het geen wel bleek uit het feit, dat, toen in 1837, bij gelegenheid van een feest in de kerk, de mis van Yan Bree onder diens leiding zou uitgevoerd worden en de zangeres, die de alt- soli zou zingen Frans Coenens' moeder door ongesteldheid verhinderd werd deze taak te vervullen, den kleinen Frans uit het koor werd opgedragen onverwachts de altpartij in de solokwartetten te zingen, van welke niet gemakkelijke taak hij zich tot Van Bree's groote vreugde uitstekend kweet. "Wellicht dientengevolge nam zijn vader hem toen weder onder zijne leiding en verheugde zich over de groote vorderingen, die do knaap maakte, en die hem de eer deden te beurt vallen zich als solist op een der concerten van „Eruditio musica" te laten hooren. Onder leiding van Karl Gustav Kupscb, toen direc teur dezer concerten, bestudeerde Frans harmonie- en compositieleer; een door hem gecomponeerde Mis voor gemengd koor en orkest, die uitgevoerd werd, gaf blijk dat ook deze studie goede vruchten droeg. Ook in die jaren zag men in, dat er in het buitenland voor jeugdige beoefenaren der toonkunst veel gelegenheid was zich verder te ontwikkelen. Door kunstvrienden daartoe in staat ge steld, zond zijn vader hem naar Stuttgart, alwaar hij tot 1842 onder leiding was van Bernhardt Molique; na zjjn geboortestad be zocht te hebben, vertrok bij in datzelfde jaar naar Brussel om bij Vieuxtemps zijne studiön te voltooien. In 1843 vestigde hy zich te Botterdam, wijdde zich aan het muziek onderwijs, trad veel als aolist op en maakte nu en dan kunstreizen naar de provinciën, alsook naar Duitschland en Engeland. In het jaar 1846 werd Frans Coenen door de Rotterdamsche afdeeling der M. t. b. d. T. benoemd tot directeur der zangvereeniging. Tot 1848 bekleedde hy die betrekking. Be grippen van een jeugdigen directeur en van veel oudere bestuurderen loopen niet zelden erg uiteen. Dit was ook hier het geval. Coenen gevoelde zich verongelijkt, miskend; Rotter dam begon hem tegen te staan en de onaan gename verhoudingen tusschen den jeugdigen directeur en de oudere bestuurderen hadden ten gevolge dat Frans besloot de wyde wereld in te gaan. Waarheen? Dat was de groote vraagI Duitschland trok hem als solist niet bijzonder aan; in Parijs heerschte te veel de gee3t der revolutie om aan kunst te kunnen denken; Londen, waar hy zich reeds deed hooren, scheen hem ook niet gunstig voor zyne plan nen; dus een kloek besluit: ver weg; naar Amerika l Met al de illusion van een jong kunstenaar kwam Coenen te Nieuw-York, doch werd er byzonder teleurgesteld. Zoo ergen3, dan is in Amerika wol dcgciyk reclame noodig om te slagen. Coenen was te jong en had te weinig ondervinding om dit te begrijpen on 't gevolg was, dat zjjn herhaaldelijk en met veel bijval in 't publiek optreden hem geen voordeel bracht. Daartoe genoodzaakt, vestigde hy zich nu als muziek onderwijzer, en, door zijn solo-spelen bekend geworden, had hy al spoedig vele leerlingen, en wellicht was Coenen nu nog in Nieuw-York, als hy den koning der reclame, den Impre sario Ullmann, niet had ontmoet. Deze had Coenen meermalen hooren spelen en wist hem het aanlokkelijke van concert-tournées, in tegenstelling van het vervelende lesgeven, met zulke heerlijke kleuren te schilderen, dat Coenen zich liet overhalen met den pianist Henri Herz en eenige Italiaansche opera zangers te gaan concerteeren. Behoorlijk werd contract gemaakt; Ullmann zorgde voor de noodige reclame; portretten, levensbeschry- vingen (zeer gefantaseerd door Ullmann) zagen het licht en eensklaps was Coenen een violist geworden, dien men niet mocht ver zuimen te hooren. Door 't contract had Coenen zich verbon den tot solo-spelen, dirigeeren on begeleiden op de piano. Niet lang echter duurde Ullmann's onder neming; de oorzaak daarvan lag in het feit dat de prima-donna, signora Truffi, die met den tenor Benedetti verloofd was, zich niet alleen het hof liet maken door den basso buffo Rossi, maar bovendien een goed oogje sloeg op Coenen; dat de tehor door een en ander nu juist geon heeriyk lot op aarde bezat, laat zich begrypen en het gevolg was dat, na allerlei onaangenaamheden, het ge zelschap ontbonden werd. Na te Washington, Baltimore, Richmond, Norfolk, Columbia, Augusta, Savannak en Charleston concerten te hebben gegeven, keerden de zangers naar Nieuw-York terug en Coenen toekende een nieuwe overeenkomst, om met Herz, onder aanvoering van Ullmann, naar Mexico te gaan. Dat het reizen door Mexico destyds niet zoo heel pleizierig was als thans, bewijst wel het volgende: 19 October 1849 vorliet Coenen, 'b morgens te vier uren, in een diligence met zes paarden Queretaro. Buiten heerschte nog duisternis en Coenen deed een slaapje. Even buiten de stad werd hy plotseling wakker, daar de diligence stil stond. Toen bespeurde hy, dat zjjn medereizigers, Mexicanen, zenuw achtig en gejaagd allerlei voorwerpen onder de banken verborgen en tot zyn schrik ver schenen aan de portieren kerels met zwart gemaakte tronies, die den reizigers pistolen voorhielden en hun allesbehalve vriende- ïyk bevalen uit te stappen. Al spoedig ledigden zy de zakken der reizigers en Coenen werd o. a. een ons goud, eenig zil vergeld, een portefeuille on een zakdoek ont nomen; dat ze niet meer by hem vonden, was omdat Co?nen zeer wyseiyk zyn gouden horloge te Mexico had gelaten en geen geld, maar wissels had medegenomen. De ban dieten bevalen nu dat het gezelschap op den buik, met den nous in 't zand, zou gaan lig gen, met het verbod om te kyken, vermoede- ïyk om niet bespied to worden. Als mario netten lagen de reizigers naast elkander op den grond, in bedwang gehouden door een gewapend bandiet. Coenen hield zich onbe- weegiyk, maar zag toch, dat de koetsier en zyn knecht kalmpjes naar de plundering keken. Hy hoorde de bagage openbreken; eenigen tyd daarna riep de koetsier: Arriba, sénorest" (op, Heerenl); de geplunderden stonden op en zagen het vyf- of zestal galge- brokken in de verte wegrennen. Zooals te begrypen is, vonden de reizigers hun bagage in een deemiswaardigen toestand. Coenen was er betrekkeiyk goed afgekomen: hy was behalve het reeds genoemde slechts een mantel en een paar pistolen kwyt ge raakt; zyn vioolkist was gespaard gebleven. De anderen hadden het ongelukkiger ge troffen. Byv. hadden de bandieten aan een zyn pantalon, die op Mexicaansshe manier van onderen tot boven met zilveren knoopjes was versierd, doen uittrekken en' de sukkel maakte met zyn naakte beentjes een zóó vermakelyk figuur, dat Coenen niet kon na laten er in stilte om te lachen. Intusschen stond Coenen aan dergelyke gevaren herbaaldeiyk bloot; dat was des te onaangenamer voor hem, daar by meestal alleen reisde; Herz en Ullmann gingen voor uit om alles voor do concbrten In orde te maken. Dat Ullmann een meester was in het reclame-maken, bemerkte Coenen maar al te zeer. De volgende staaltjes geven een bewys van zyn meesterschap: Coenen en Herz hadden in Mexico reeds zóó vele concerten gegeven, dat het bezwaarlyk werd publiek te trekken. Voortdurend werden nieuwe mid delen gebezigd. Ten laatste besloot Ullmann een buitengewoon concert te geven, a beni- ficio del Senor Herz. Een der nummers zou bestaan uit een door Herz gecomponeerden Mexicaanschen marscb, uitgevoerd door 20 pianisten, een dubbel orkest, een militair muziekcorps en een mannenkoor, dit alles op het einde begeleid door artillerie vuur. Dat deze toonschepping op het programma met niet weinig bombast was aangekonoigd, laat zich even goed vorklaren als rie onge hoorde byval, die dit nummer te beurt viel. Het publiek hield niet op met klappen, stam pen, razen en tierenhet was half waan zinnig van geestdrift. Achter de coulissen stond Herz met zijn medewerkers, waarby ook Coenen was, te beraadslagen bet stuk nog eens te spelen, toen Ullmann op hem toe schoot en uitriep: „Ne faites pas 9a, pour l'amour de Dieul Qa me gaterait le concert prochainl" (Nota bene, er waren reeds laatste, allerlaatste en afscheidsconcerten gegeven). Intusschen kwam er geen bedaren aan den byvalsstorm in de zaal en het scheelde niet vee), of fauteuils enz. waren stuk geslagen. Doch op eens gaf de „gefe politico" (hoofd commissaris van politie), die daar te lande de voorstellingen by woont en het rechtheeft te beslissen 0i een stuk wel of niet moet ge bisseerd worden, het bevel tot een herhaling. Herz en zyn getrouwen traden weer op, ze bogen, zetten zich aan de instrumenten en de rust was weergekeerd. Slechts eenige maten waren gespeeld, of daar verbleekte het gaslicht en 't ging weldra geheel uit. Voorzichtigheidshalve had men, voor het geval dat het eerst kort in gebruik gekomen gas dienst mocht weigeren, een paar olielam pen ontstoken en de zaal was dus niet geheel in duisternis gehuld. Daaraan was het voor zeker te danken, dat er by de paniek geen ongelukken gebeurden. Yan de herhaling kwam natuurlyk niets; het publiek verliet geheel ontnuchterd de zaal Toen men zich naar de hoofdkraan der gasleiding spoedde, kon de oorzaak der stremming van het licht niet worden verklaard, daar de kraan openstond. Evenmin bracht oen van politiewege dien- aangaand ingesteld onderzoek iets aan het licht. Eerst jaren later vertelJe Ullmann aan Coenen, dat byzelf de hoofdkraan dichtge draaid en daarna weer opengezet had „pour sauver mon concert procbain!" ver klaarde de guit. Aan een ander reclame-stukje beweerde Ullmann onschuldig te zyn. Coenen zou te Aguascali.ntes een concert geven. By zyn aankomst de stad doorwandelend, zag hy aan de boeken der straten de gewone aanplak biljetten van Ullmann, doch tot zyn groote verbazing en ergernis versl.rd met hot beeld van een man, die, op zyn hoofd staande, viool speelde. Vertoornd begaf Coenen zich naar Ullmann; doch deze verzekerde hem dat het niet zyn werk was; de aanplakker was de schuluige. Doch al was het nu niet Ullmann's schuld, toch was hy, trots Coenen's aan dringen, niet er toe te bewegen om eene ver betering aan te brengen, in de hoop dat deze toevallige reclame hem een uitverkocht huis zou bezorgen. En die hoop werd verwezen- lykt. In de verwachting een violist op het hoofd te zien staan, was de toeloop byzonder groot. Coenen wilde slechts spelen onder voorwaarde dat het publiek op de hoogte zou worden gebracht van de vergissing; dit gebeurde en het gevolg daarvan wa^, dat by by zyn opkomen koel werd ontvangen; de kucstlieveDden waren blykbaar teleurge steld. Toch maakte Coenen door zyn spel alles goed en behaalde hy met „le Carnaval de Venise" zóó veel succc-s, dat ook het vol gend concert zeer goed bezo:ht was. De overeenkomst tusschen Coenen en Herz was te Zacateca8 ontbonden. Horz trok naar Californië, Coenen bleef in Mexico, waar hy een aanval van de gele koorts moest weer staan. De „Monitor" van 14 November 1849 melddo de tyding van zyn overlyden; de droefheü zyner talryke vji-mde 1 was groot. Maar niet minder groot was hun vreugde, toen een eigenhandig scbryvon nn Co9oen uit Guanajuato de juistheil van bet oodsbsricfat logenstrafte. In het voojair van 1850 k?erJe by hersteld in de hoofdstad van Mnxico terug, waar te zyner eere op de litr werd getokkeld en de teekenstift het be id van den uit den dood verrezen kunstenaar schetsto. Van Mexico trok hy naar Havana, waar hy een tweedon aaDval der gele koorts had te v^rdnr n. Na zyn herstel bezocht hy Jamaica, Puerto- Rico, Barbados, Martinique en de grootste steden van Venezuela. In October 1850 kwam hy te Curagao, alwaar hy het brev-t oitving ▼an zyne benoeming tot solo-iiolist v,»n Z. M. don Koning der Nederlanden. Weldra deed het verlangen naar zyn vaderland hem be sluiten zich in te schepen en in 't begin van 1851 keerde hy te Rotterdam terug De ruimte laat niet toe verder te be3cbry ven, welke plaatsen en met welk succes Co nen later met een kunstbroeder bezocht. Genoeg zy 't dat hy in 1877 benoemd werd tot directeur der Muziekschool van de Amster- damsche afd. der M. t. b. d. T. en dat ia 1883 zyne collega's hem kozen tot directeur van het Amsterdamsch Conservatiorium. Om gezondli9id3iedenen was Coenen ge noodzaakt in 1895 af te treden en met leede oogen zagen bestuurdereD, onderwyzers en leeriingen den waar Jigen directeur vertrekken. Coenen verliet de hoofdstad en Leiden ge niet thans de eer hem te huisvesten; in onzo veste zoekt hy de welverdiende rust, zal hy Zaterdag 26 December zyn 70sten verjaardag vieren. Moge het aan warme belangstelling niet ontbreken Burgerlijke Staud yan Leiden, van 16 tot en met 23 December. BEVALLEN: S. ï'lnndrijn geb. Pijnaker Z. G. Reiveilo geb. Van der Bent D. J. Vnn der Linden geb. Van der Zeeuw D. M. Diemei gob. Schols D A. Schaap geb. Wemko Z. S. \V. F. Harteveld geb. Bakkerus D. A. C. J. Schlat- mann geb. Brüning D. M. M. Van der Mark geb. Burgerjon Z. A. Van Egmond geb. Steen bergen Z. M. Marck geb. Van Duuren Z G. J. Paats geb. Wallaart Z. S. Rensinkgeb. Wnr- naar Z. J. L. E. Damsté geb. Jaoger Z. NV". Schilthuizcn geb Timmerman Z. M. Bergman geb. De Bruin Z. C. E. Smit geb. Van Dintel D. A. P. C. Grootendorst geb. Doornik D. E. Mole naar geb. HouwelingZ.A. Bonlioff geb. Eveleens D. A. M. Waals geb. Krugor Z. J. E. Romein geb. Kwakernaak D. M. Galjaard geb. Plu Z. M. L. S Marks gob. Patist Z. C. Ligtvoet gob. Frankhuizen D.C. E. H. Vernes geb. Van der Meer D. GEHUWD: P. M. De Jong en J. R. Van der Weijden.-— R. J. Buisman en C. A. Smit. OVERLEDEN: J. Mol S.63j. J. G. R. Acauoy W. 67 j. J. D. Van Soventer D. 53j. T. Koe voet Z. 1 j. J. Van Duuren W. 82j. M Huge D. 1 d. M. J. Onvlee D. 5 m. E. Wijting Konings V. 73 j. L. Van der LindenKarston W. 76 j. W. Wiegant Z. 13 j. H. J. Van Ulden M. 60 j- J. De Cler W. 75 j. C. Van Griekon Z. 1 j. J. De Vrind M. 24 j. J. M. Niesten Z. 19 j. C. W. De Haay—Wilhelm W. 67 1.— M. S. Carree—Wolff W. 81 j. H. Huge D. 5d. J. Van Leeuwen D. 77 j. C. NieuwkerkVan Roon W. 74 j. M. TierolfBrokaar W. 58 j. W. N. Du Rieu M. 67 j. H. RavonborgZ. 30 i W. S. Verhij Z. 4 m. J. Carlie I). 4 j. S. Brakhoven D. 2 m. A. H. Waterland Z. 3 u. 17) „Ik denk wel, dat papa's rystoel ergens moet staan; ik zal hem opzoeken en aan u geven. Gy kunt Willy dan meer in de frissche lucht brengen en zelfs meenemen naar het veld; wilt gy dat, jongen?" Willy, die oplettend het gesprok had aan gehoord, knikte nu dadeiyk bevestigend met het hoofd. „Zyt ge nog nooit in het veld geweest?" vroeg George. „Neen," zeide de knaap treurig. Wat bezat die kleine een sympathieke «tem! Ze klonk als muziek. De heldere zwarte oogen in het bruine gezichtje schit terden en keken naar de mooie gestalte van George, die hem zulk een kosteiyk geschenk in het vooruitzicht stelde. Tot nu toe had hij slechts van het venster in oom Stoffels kamertje uit het groene veld met de wuivende korenhalmen gezien, en daar ginds, over het opziebtershuisje heen, het groene park der WeddiDgs. Ach, misschien nam oom Christoffel hem eens mee naar den tuin, al was het maar een enkele keerl Wat een vreugde zou dat voor bem zijn, wat een genot voor dien bodeesden, zieken knaap, die zyn leven sleet tusschen de muren der bygebouwen, en die den ganschen dag niets hoorde dan het getrappel en gehinnik uit den paardenstal, de ruwe stemmen der knechts en het ge- —vloek der dienstdoende opzichters. Niemand der dienstboden keek om naar het schepseltje, dat daar aan het open venster zat, wiens donker gelaat by zomer en winter, by regen en zonneschyn altyd moede en mat door de ruiten keekhoogstens ver wonderde men zich soms nog, dat de kleine, lamme knaap nog leefde, niettegenstaande gebrek aan beweging en frissche lucht. Zy namen zoo weinig notitie van hem als van de voedsel zoekende vogels, die byeen kwamen in de nabyheid van den stal. Des te meer koken de zwarte oogen van den knaap. De knechts, paarden, runderen, den hond en de kat, allen bekeek hy nauwkeurig, en zyn kleine vingers teekenden op het kozyn de gestalten na, en toen Christoffel hem op zyn verlangen een groot stuk kryt verschaft had, teokende hy alle figuren door elkaar; eerst geleken zy nog niet veel, maar zy werden hoe langer hoe duidelyker, die koppen en lichamen, welke het eeu of ander dier ver beeldden. Nu en dan lokte by de gryze stalkat aan, die by voortdurend met brood voedde. Langzamerhand was de kat zeer vertrouweiyk met hem geworden en zat uren laDg by hem in het venster of ook zelfs op zyn schoot en snorde daar dan of likte zyn gloeiend handje. Sinds de schoolmeester zich met hem bemoeid had, was er voor zyn geest een nieuw veld geopendmot groote leergierigheid verslond hy alles, wat hem geleerd werd, en zelden vond die onderwyzer een leerling, zóó y verig en leergierig als hy. Ook de waar heden van ons geloof werden hera geleerd, en zijn rein kinderhart bewaarde trouw ieder woord, dat het opving. Maar nu zou hy naar buiten gaan, naar het veld, met al zyn zonne- pracht, en oom Christoffel zou hem dan uit legging geven van elk blad, vaD eiken balm I Vol warme dankbaarheid keek hy naar George, die hem de hand tot afscheid reikte. „En de rystoel, kryg ik hem spoedig?" vroeg hy zachtjes, zooals het zyn schuchter heid meebracht. George lachte; „zoodra ik hem vind; ik zal hem vandaag nog zoeken." Wat een beklagenswaardig leven I George volgde met zyn blik den langzaam voort- schrydenden ouden man, en den kleine, die op zyn rug zat. Het zwakke lichaampje was tot de helft lam en maakte een akeligen indruk. Van wien was dat kind? Darling had het meegebracht, hy wist het precies, don dag kon hy zich nog goed herinneren. Op dien dag was de grootste rykdom in huis ge komen, ja, het was zoo, juist op dien dag l Een echte zucht kwam over Georges lippen. Hy was onder do hooggewelfde poort bly ven staan. „Ik word krankzinnig, volslagen gek. Had ik dezen akeligen twyfel maar niet! Was al dat geld niet van Stephan Von Darling geweest?" Op hetzelfde oogenblik schrikte hy op. Er bad iemand naast hem gesproken. Hy was zoo diep in gedachten, dat hy niet bemerkte, hoe een jonge, slanke man, die, een kreupel paard by den teugel voerend, oen jonge dame, ook te paard, vergezelde, genaderd was. „Excuseer mij," begon de vreemdeling lachend, „u zyt ongetwyfeld een Wedding?" Verrast, maar dadeiyk gevat, maakte George een buiging. „Ik ben prins Carolath-Wolfegg en ik ben met myn nicht, gravin Sturm, op een wandel rit uitgegaan. Myn paard steigerde en viel in een greppel, waar ik het met moeite uit haalde. Het heeft zwaar letsel aan de knie bekomen en ik kan het niet verder voeren. Wilt u my toestaan, dat ik het hier zoolang in den etal laat, tot ik lieden heb opgezocht, om het op de gewone wyze te vervoeren?" Prins Allain was gisteren pas van zyn reis naar de Oost teruggekeerd. Het élégante burgerkostuum deed volstrekt geen afbreuk aan de rechte houding van den flinken officier. Zijn gezicht had niets verloren van die voor name bleekheid en was in het geheel niet donkerder geworden. Slechts zyn hand, die de teugels voerde, had een donkerder tint gekregen en scheen krachtiger geworden onder de gevaren van een onbeschaafd land, waarin hy zich jaren had opgehouden. „Ons dienstpersoneel staat ter uwer be schikking." George boog hoffeiyk en riep een stalknecht naderby. Hy gaf hem den last, het paard naar den stal te voeren en er den veearts van te verwittigen. „Wy hebben een eigen veearts, daarom zou het beter zyn, indien u het paard zoolang by ons liet, tot het geheel hersteld is," zeide hy den prins, die zeer bekommerd was voor het paard. „Ik ben zeer dankbaar," antwoordde deze. „Het is myn lievelingspaard en heb betover zee meegebracht. Zyn eerste rit is waariyk niet meegevallen. Ik zal het zelf naar de plaats van bestemming brengen. Ga gy my maar vóór," gebood hy den bediende. George volgde den prins naar den paarden stal, terwyl de jonge gravin ongeduldig en zichtbaar teleurgesteld om zich heen keek. Daarna stuurde zy haar paard dieper den tuin in, welke voor het slot lag, en reed hier langzaam op en neer. Reeds meerdere malen had zy haar oogen naar het slot gericht, welks voorname kalmte haar aangenaam aan deed. Op het met groene zonneschermen be hangen terras was geen levend wezen te zien. ZelfB de hazenwindhond was van de zyden kussens weggegaan. „Kunstvol," zeide zy by zichzelve, en deed haar paard stilstaan. „Reusachtig is die bouw, en reusachtig moet ook wel het vermogen der Weddings zyn. Als ik bedenk, dat my en Allain niets rest dan een ryk huwelyk, om onzen ouden naam op te houden, dan trekt my die „Weddinghof" erg aan I Maar dat enkele Wedding zonder kroon, zonder wapent Wacht eens, ik vergis my, want daar is een overoud wapen in steen uitgehouwen." De jonge gravin zette haar lorgnet op den neus en ontcyferde met moeite de woorden om den leeuwenkop. „Eer Eer." Nogal niets. Zy hebben dus de eer in erfpacht genomen? Als ik uw geld had, dan liet ik u de eer gaarne behouden," lachte zy zachtjes. Het was een aardig blond kopje, dat zóó trotsch en licht op den slanken hals zat, als wilde en kon het nimmer buigen. {Wordt veroolqd*)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 9