N°. 11301
Maandag 38 JI> e c einl> ei*.
A®. 1896
f 1.10.
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
VREDE.
Feuilleton.
EHREftTRAUT.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers -i
0.05.
PRUS DER ADVERTENTEËN:
Van 1 6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer f 0.11 Grootert
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Ofiiciëele Kennisgevingen.
NJlTIOSALE MILITIE.
Bargemeester en Wethouders van Leiden,
Gelet op artikel 19 der Wet van den 19den
Augustus 1801 (Staatsb ad No. 72), betrekkelijk de
Nationale Militie, gewijzigd bij de Wet Tan den
4den April 1892 (Staatsblad No. 66);
Berinneren huD, die op den laten Januari 1897 hnn
19de jaar zullen zgn ingetreden, en alzoo de geborenen
in het jaar 1878, alemede hnn, die eerat na het
intreden van hnn 19de jaar, doch vóór het volbrengen
van hun 20ete, ingezetenen zijn geworden, de ver
plichting tot het doen van de aangifte voor de
nationale militie, in de maand Januari 1897.
Zij geven daarbij kennis;
dat, wie moet worden ingeschreven en wio voor
ingezeten wordt gehouden, omsohrevon is by de
artikelen 15 en 20.van genoemde wet.
Brj ougesteldheid, afwezigheid of ontstentenis ifl
zrju vader, of, ie deze overleden, zijne moeder, of,
zgn beiden overleden, zgn voogd tot het doen van
die aangifte verplicht.
Nog geven Burgemeester en Wethouder» kennis:
dat~ tot deze iuschrgving zitting wordt gohoaden
op het ïUadnuie, van dee voormiddage halftion tot
des namiddags 8 uren,
op Woensdag 13 Jannari, voor hen, wier geslachte-
Ocuiea aaavangeu met de letters A, B en C;
op Donderdag 11 Januari, voor hen, wier geslachts
namen aanvangen met de letters D, E, F en G;
op Vrijdag 15 Jannari, voor heo, wier geslachts
namen aanvangen met de letters H, I, J en K;
op Zaterdag 16 Januari, voor hen, wier geslachts
namen aanvangen met de letters L, M en N;
op Woensdag 20 Januari, voor hen, wier geslachts
namen aanvangen m t de letters O, F, Q en Xt;
op Donderdag 21 Januari, voor hen, wier geslachts
namen aanvangen met de letters 8, T en U;
op Vrijdag 22 Januari, voor hoD, wier geslachts
namen aanvangen mtt do letters V, W, X, Y en Z.
Eindelijk, dat de geboorte-akten, die de belangheb
benden Lij de inschrgving, onder opgave dor woon
plaats van den ingesohrevene, behooren over to
leggen, dagelijks, de Zon- en feestdagen uitgezonderd,
ziju to verkrgge ter Secretarie dezor gemeente (af-
deeliug Burgerlijko 8t>nd), van des voormtddags 10
tot dos i amidda,8 3 uren, wannoer tevens voor hen,
die hier niet zijn geboren, aanvrage ter verkrijging
dier akten kan worden gedaan.
Burgemoestei en Wothoudera voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
22 Doe. 1896. E. KIST, Secretarie.
De laatste maand des jaars, het tijdperk
van rust voor den landbouw, van mindere
werkzaamhei i op menig ander gebied, en van
een terugtrekken in den familiekring ter vie
ring van de feestdagen, leidt er gemakkelijk
toe, eenige gedachten te wyden aan een der
hoogste belangen van de menschheid in het
algemeen en niet minder van de individuen,-
in verband met het „Vrede op aarde," dat den
grondtoon vormt van het Kerotlied.
Heeft de vredesbeweging, die wij allerwegen
waarnemen, in den laatsten tyd gewonnen
aan kracht, en is er iets merkbaar van haar
resultaten? Dat is zeker een vraag, waarop
het de moeite waard is een antwoord te zoeken.
Indien wy de verhoudingen nagaan in de
politiek van ons werelddeel, dan is tr reden
om van vooruitgang te spreken. Er is een tijd
geweest, en deze ligt nog niet zoo heel ver
achter ons, toen het van do persoonlijke be
geerte eens vorsten afhing, do oorlogsfakkel
over zijn land te zwaaieD, en nog zou men
verkeerd doen met in dit opzicht den invloed
der gekroonde hoofden gering te achten. Het
is van algemeene bekendheid, dat de Fransch-
Duitsche worstelstrijd van 1870 en 1871 voor
een groot deel het werk is geweest van keizer
Napoleon HI, in niet geringe mate ook van
keizerin Eugénie; op het paleis der Tuilerieén
werden de plannen beraamd, werd de pers
bewerkt, werd de openbare meening opgehitst.
Men verbeeldt zich wel eens, dat het begroo-
ting8recht der Volksvertegenwoordiging een
voldoenden waarborg oplevert tegen het onbe
dacht en zonder dringende noodzakelijkheid ver
klaren van een oorlog; daarbij wordt echter ver
geten, dat, wanneer vooraf de nationale ij ver
zucht is opgewekt, wanneer kleine meeningaver
schillen, onbeduidende haarkloverijen over spe
ciale belangen kunstmatig worden opgedreven
tot „quaesties," waarmede do eer des lands heet
gemoeid te zijn, het weinig moeite kost in het
Parlement een overweldigende meerderheid
ten gunste eener beslissing met de wapenen
te verkrijgen, vooral, wanneer de tegen
standers ongeveer "elkanders portuur zyn. De
eDkele stem, die zich toen tegen den oorlog
verhief, werd overschreeuwd door de kreten
„Naar Berlijn!" en te betwijfelen of men
dat doel zou bereiken, stond gelijk met land
verraad.
Zoo is het altijd geweest. De volkswaan
i3 lichtelijk te brengen in de gewenschte
richting. We zien het nu nog: een voorbeeld
hobboa we in Italië. De tijding, dat met den
oppervorst van Abessinië vrede zou worden
gesloten, werd er met groote ingenomenheid
ontvangen, en geen wonder, want de onge
lukkige pogingea, om in Afrika koloniaal bezit
te verkrijgen en uit te breiden, hadden koste
lijke offers aan menschenlevens en aan geld
geëischt. Maar, indien Baratieri succes had
gehad en niet zijn leger had zien ondergaan
in een totale nederlaag, hoe zou dan de
stemming van het Italiaansche volk geweest
zijn? Het wélslagen beheerscht de vraag naar
het zedelijk beginsel en dat is het groote
kwaad; men vraagt niet, wat billyk is en
rechtvaaroig; evenals de zoogenaamde gods
gerichten in de middeleeuwen en de twee
gevechten moesten l itwyzen, aan welken kant
het ongelijk was te vinden, een begrip,
waarvan de onhoudbaarheid niet betoogd be
hoeft te worden, do6t nog nu het zwaard
de balans overhellen; en al durft men het
niet altijd met ronde woorden zeggen, niette
min staat het nog altijd vast, dat macht gaat
boven recht.
De begeerte naar vrede is echter een zoo
a'gemeen menscheljjke eigenschap, dat men
haar slechts mist oy volksstammen, die op
den allorlaagsten trap van beschaving staan;
er zijn negerrassen, die niet kunnen leven
zonder vechten en by wie de zucht tot moord
on doodslag een onbedwingbare hartstocht i3.
Ea helaas, niet by die ruwe natuurwezens
alleen. Wanneer wij in de geschiedenis mel
ding zien genaakt van „helden", die van
niets anders droomden dan van krijgsroem,
en die nergens anders dan in 't gewoel van
het slagveld zich op hun plaats gevoelden, -
hebben wij dan niet te doen met hetzelfde
verschijnsel, en is er wel, uit een moreel
oogpunt beschouwd, groot onderscheid tus
sffien den van vechtlust blakenden veroveraar
en den Alfoer, die er met een troep zyner
vrienden op uittrekt om een „vijandelijk"
dorp aan te vallen, de mannen te dooden en
de vrouwen mee t© slepen?
Voorts is dat idee van „nationale eer,"
waarmede men zoo dikwijls de menigte poogt
te verblinden, gewoonlijk weinig meer dan
eon illusie, een waan. Wat ter wereld zegt
het eigenlijk voor een Franschman uit Parijs
of uit Lyon, of het stuk grondgebied, dat aan
het eind der zeventiende eeuw wederrechtelijk
door Lodewijk XIV in bezit werd genomen,
weder in zijn oorspronkelijk staatsverband
is teruggebracht? De welvaart, het geluk van
eeu volk hangt niet af van het aantal vier
kante kilometers, binnen zfjn grenzen besloten,
't Is waar, die soort van grenslanden leveren
altijd moeilijkheden op, omdat men daar een
gemengde bevolking heeft, zoodat de wenschen
aangaande het staatsverband, waarin men
verkiest te leveD, niet overeenstemmen. Maar
dit betreft alleen de personen, bij de zaak
rechtstreeks betrokken, en wanneer deregee-
ringen verstandig-genoeg waren om in zulke
streken met den bestaanden toestand reke
ning te houden, vooral wat de taal en het
bestuur aangaat, dan zou toch waarlijk de
strij 1 om het bezit dier landon niet tot zulke
bloeiige oorlogen behoeven te leiden, als we
oikwijls zagen plaats hebben.
En wanneer nu eens, zonder opschroevery,
aan eiken Franschman de vraag werd gesteld,
of de herovering van het Ryksland irTzjjn
oog een zóó gewichtige zaak is, dat, om haar
et-nerzyds te verkrijgen, anderzijds tegen te
houden, jaar in, jaar uit zulke enorm^zware
belastingen ten behoeve van het oorlogsbudget
mosten geheven worden, zou dan werkelijk
do algemeene opinie zQn, dat men op dien
nooilottigen weg maar moet voortgaan, welke
ook de gevolgen mogen zijn? Wij gelooven
veeleer, dat, zoo de volken niet door den
invloed der. machthebbenden en door de ophit
singen der pers op e&D dwaalspoor werden
gebracht, de natuurlijke neiging tot Verzoening
en vrede zich krachtiger zou openbaren.
Ten allen tijde is de vrede bezongen als de
grootste der weldaden. De oudste dichters
van alle volken gewagen er van, en zelfs
als zy in hooggestemde verzen de wed r-
komst des gelauwerden krjjgsmans bezingen,
dan treft ons een toon van blijdschap over
het herstel van den vrede, als vrucht der
behaalde overwinning. De gruwelen van den
oorlog worden onverbloemd aan hét oog voor
gelegd; in bet heldendicht hooren wij de
k eten den verslagenen, aanschouwen wij de
Wdn .oop der tot slavernij of tot erger ge-
doemden, gevoelen wy de huivering, gewekt
door het gezicht van de platgebrande steden
en van de in eop woestijn verkeerde akkers.
En heel de beende aardoppervlakte is met
slagvelden overdekt, er is bijna geen plekje
te vinden, waar geen krachtige mannen in
den bloei des levens zijn neergeveld. Daar
hebben de menschen steeds begrip van ge
had, en wanneer wy in onze dagen de
vorsten bij herhaling hooren zeggen, dat de
vrede onmisbaar is voor de welvaart der vol
ken, dan is het volstrekt geen nieuwe ge
dachte, die zi) uitspreken.
En in aat opzicht gaan wy toch vooruit,
al rust de drang naar vrede nog niet op den
zuiveren grondslag van het onderling ver
trouwen, en van het besef, dat de natiën
evenzeer als do individuen tot plicht hebben,
haar wederzydsche rechten te eerbiedigen en
haar belangen te bevorderen. Op dit oogen-
blik, en het zal misschien nog lang zoo biy-
ven, is de eenige vredeswaarborg de machts
evenredigheid. Evenals in den tyd van onzen
Stadhouder "Willem III, wiens yveren voor
het behoud van het Europeesch evenwicht de
heerscbzucht van zyn grooten tegenstander,
den koning van Frankryk, den teugel aan
bond, zien we nu de grootmachten van ons
werelddeel zich groepeeren, om de crisis te
voorkomen, die er het gevolg van zou zyn,
als één van haar naar de wapenen greep.
De veelbesproken Driebond wordt niet zonder
reden aangemerkt als de handhaver van den
vrede by uitnemendheid, en als hy het nu
nog maar zoover kon brengen, dat de vrees
wekkende wapeningen en de door baar uit
geoefende druk op de bevolking van lieverlede
kon beperkt worden, dan zouden wy dien
bond wel een eeuwigdurend bestaan willen
toewenschen, evenals zyn tegenhanger, de
„entente" tusschen Frankryk en Rusland.
Maar dat zal, vreezen we, nog wel eenigen
tyd uitbiyven.
Ook in een ander opzicht beginnen we
meer vasten grond onder de voeten te krygen.
De gedachte wint veld, ook in de practyk,
dat de natiën, evenmin als particulitren, zich
door geweld recht mogen verschaffendat de
quaestie van recht onafhankeiyk is van de
meerdere of mindere weerbaarheid en slechts
kan bepaald worden door volledige kennis
van feiten, ook van de vroegere beslissingen
der historie. Op dit groote beginsel is gebouwd
het vraagstuk van de internationale arbitrage,
en dat het m hooge zoowel als in lage krin
gen zooveel voorstanders heeft, ja, dat
eigeniyk niemand gevonden wordt, die het
niet huldigt in theorie, is stellig een vooruit
gang. Of alle geschillen, die do volken ver
deeld houden, zyn op te lossen door scheids-
rechteriyke uitspraken, dat zal de tyd moeten
leeren; het is reeds genoeg, als het, telkens
wanneer zich een quaestie voordoet, beproefd
wordt. Van het doordringen van deze vrede
lievende richting hebben we groote verwach
tingen. Het is waar, de groote vraagstukken
laat men liever onaangeroerd, omdat de nay ver
der volken een kalme bespreking en een
gemeenschappelijk handelen in den weg staat;
doch wanneer het gedurende een lang tyis-
verloop gelukken mag, het zwaard in de
scheede te doen biyven; wanneer we een
geslacht zien opgroeien, dat Diet meer gek wel!
wordt door de gedachte aan vroegere neder
lagen, waarin het persooniyk is gemengd
geweest; wanneer men geleerd zal hebben,
zich neder te leggen by de beslissingen der
geschiedenis, zonder daarop te willen terug
komen ten koste van het dierbaarste, dat een
volk bezit, dan is misschien de tyd geko
men om met ernst en met kans op succes
te gaan samenwerken tot de instelling van
internationale rechtbanken der natiën, aan
welker uitspraken men zich onderwerpt in de
overtuiging, dat haar uitspraken eerlyk ea
biliyk zyn.
Om dat verheven doel naderby te komen^
om de grootsche ge lachte van vrede en wel
behagen tot de leidende macht te maken in
de betrekkingen der volken, is het noodig,
dat in het hart van eiken staatsbarger de
afkeer van geweld, de broederiyke gezindheid,
wordt aangekweekt en versterkt. Afzonderiyk
kunnen wy weinig doeD, om het veelhoofdig
monster, 'den oorlog, te bedwingeD, maar air
deelen van het groot geheel vermogen wy
veel. Gelyk de verbetering van de maatschappy
moet uitgaan van de individuen, die haai
vormen, zullen ook de staatkundige begrippen
zich wyzigen naarmate de zedelyke beginseler
zuiverder wordeD. Het ryk des vredes woidt
niet gedecreteerd van hoogerhand; het moet
groeien in het bewustzyn der menschen,
groeien tot een kracht, die onoverwinneiyk is.
Leiden, 24 December.
De tweede zitting van den militieraad
voor de lotelingen uit de gemeenten Ter-Aar
en Alkemade zal worden gehouden in het
Invalidenhuis te Leiden op Maandag 11 Jan.
a. s., des voormiddags te halftien. In deze
zitting moeten verschynen de lotelingen, wi r
uitspraak in de eerste zitting onafgedaan is
gebleven.
Naar men verneemt, is tot poldermeester
van den Noordeind- en Geerpolder te Ter Aar
gekozen de heer J. Rodenburg, te Ter-A-ir,
in de plaats van den heer H. Van Smoorenburg,
die bedankt heeft.
Tot ouderling by de Ned.-Hervormde
gemeente te Ter-Aar is herbenoemd do heer
Adrian us Heemskerk en tot diaken de heer
Anthonie Heemskerk.
De Coöperatieve Broodbakkery en Ver-
bruiksvereeDiging „De Hoop", te 's-Graven-
hage, heeft het dividend van het broodverbrnik
bepaald op 20 pet.; dat van het veibruik v.m
margarineboter op 11 pet, en dat voor de
kruideniersafdeoling op 8 pet. Het dividend
van de bakkery wordt aan brood uifegekeiri;
van de kruideniersafdeeling en van het v t-
bruik van margarineboter in geld, omstreeks
half Februari a s.
Een voorstel ooi de toelage ten beüoeve
van do Commissarissen van bet Ondersten
ningsfonds to brengen van f 230 op f 300,
zal in een volgende vergadering worden be
handeld.
Te Utrecht is, na eene langdurige onge
steldheid, op 52-jarigen leeftyd overleden de
heer J. Feringa Azn., in leven hoofd der Ned.-
Herv. burgorschool voor jongens van de Marnix-
stichting op het Munsterkerkhof.
Het byzonder onderwas daar ter stede ïydt
door dit afsterven een groot verlies. Hy was
een bowaam man, die zich veler achting wist
te verwerven. (U. D.)
Volgens eene globale berekening zal
onder de nieuwe kieswet het aantal kiezers
te 's-Gravenhage 25- a 26,000 bedragen en
het aantal stemdistricten 26 a 27.
18)
„Wedding! Dat moet die flinke luitenant
zyn, van wiens kunstzin en rykdom de go-
heele residentie spreekt. Nu, ik moet wat
meer attentie voor zyn lofuitingen hebben,
want die heeft hy my zonder twyfel bewezen.
Ja, hy is het, met die donkere oogen en die
blonde kroesharen een interessante kopl
Als ik toch eens de helft van zyn vermogen
had." Gravin Sturm strekte beteekenisvol
de hand naar het slot uit. - „Dan, ja dan,
Allain, moest gy voor hem bukkenmisschien
ook ik," voegde zy er weemoedig by. „Ik
bemin hem onuitsprekeiyk; myn hart klopt
onstuimig, als ik aan hem denk. Hoe onrecht
vaardig is de fortuin toch! Hier heeft ze het
geld ontelbaar opgestapeld en by my thuis
liggen de muizen dood in de kast. Gelukkig
voor u, oom Carolath-Wolfegg, dat ge zulke
beminnenswaardige zoons hebt! De dochter
van den hertog is voor hem; wat prees zy
hem laatst vol vuur! Ik had haar uit toom
er wel voor willen wurgen. Maar wat kan ik
er aan doen? Moet ook hy zich niet naar
het slot voegen? Zy is niet half zoo schoon
als ik, en toch moet hy met haar trouwen.
Wat prees die oude heer de deugden van de
ryk9 prinses Clémentine: zy is zoo goed als
een engel, hm ja, voorzichtigheidshalve
roerde by haar schoonheid niet aan, anders
war© ik boos geworden, en had ik hem zyn
manier van spreken ingepeperd. Allain ver
moedde nog niets. Des avonds by hot diner
begon de oude wel weer met zyn lofuitingen,
maar het werd te eentonig en maakte geen
effect. Hot leven is een spelieder volgt zyn
eigen plannen; wie het best speelt, wint. De
groote inzet heet „geluk". Ach, wat is dat?"
In sprakelooze verwondering keek de gravin
naar de door de zon beschenen poortbogen,
onder welker schaduw een officier aankwam.
„Als men van den duivel spreekt, dan is
hy in de nabyheid. Dat is waariyk de toe
komstige bezitter van den „Weddinghof!"
Hy gelykt anders sprekend op den student
van daareven." Ylug en met een betooverend
lachje reed zy Richard tegemoet, dae, gebruik
makend van een vryen dag, uit de naby
zyndo residentiestad overkwam.
Half verwonderd keek by naar de gravin,
wier onverwacht verschynen op deze plaats
hem byna onverklaarbaar toescheen.
„Sta my toe, dat ik u op uw eigen grond
~u bezit welkom heet!" riep zy reeds van
verre en zoo uitgelaten, dat hy, ook in
dezelfde manier van spreken vallend, dadeiyk
antwoordde:
„Ik acht my gelukkig, dat lieflyke feeën
hier vertoeven, en waardeer uw begroeting
zeer."
Richard boog over de sierlyke hand, die
zy hem vertrouwelyk toereikte.
„Toen u laatst aan my in de residentie
voorgesteld werd, had ik in het geheel geen
vermoeden, dat onze volgende ontmoeting op
uw landgoed zou zyn, maar ik ben daar
zeer bly om, want myn neef Carolath-Wolfegg,
en uw geachte broeder de student hebben
my ter wille van een kreupel paard in den
steek gelaten."
„Hoe is dat mogelyk, genadige gravin; ik
zal u dadelyk
„Neen, niets daarvan, beste Weddiog, biyf
rustig in het zadel. Ik kan my in myn ry-
kostuum in hot geheel niet aan uw familie
vertoonen."
„Zoudt u ons huis ten minste de eer niet
aandoen, op de warande plaats te hemen?
Verontschuldig myn jongen broer, die zoo
weinig hoffeiyk de gastvryheid beoefent; hy
is zeer onervaren in dergelyke zaken, daar
hy meestal met zyn neus in de boeken zit
en niet gewend is mtt dames om te gaan,
uitgezonderd met mama, en zich van elk
gezelschap of feeatelykheid verwyderd houdt."
„Ach, ik ben or meer dan verwonderd
over. Die flinke jongen. Hebt u geen zusters?
Ik vind, dat dit mooie slot er toch mooier
en lieflyker zou uitzien, als er byvoorbeeld
eenige vlugge meisjesgestalten in waren en
het vervuld werd door haar zilvertoöig gelach
„Zeer zeker, gravinI Ik heb ook werkelyk
een zuster, een lief meisje van betooverende
schoonheid. George en ik aanbidden ze bijna,
en toch hebben wy haar byna in zes jaren
niet meer gezien, niettegenstaande ons weder-
zydsch verlangen."
„Kijk, dus toch een zuster! (ik heb my
niet in myn meening bedrogen, in alle geval
een zeer ryke erfgename!). Waarom hebt u
haar sinds zoo'n langen tyd niet weergezien
„Ik weet hst zelf nist. Ten minste, ik
weet er geen reden voor aan te.geven; het^
ligt aan onze mama; zy wenscht dringend,
dat wy ons lief zusje eerst dün zien, wan
neer het geheel volwassen is. Zy is nu zestien
jaar oud."
„Merkwaardig, ik zou byna zeggen, wanneer
het geoorloofd was, komisch."
Richard knikte onwillekeurig met het hoofd.
„Uw moeder is dus een zonderlinge vrouw?"
vroeg de gravin.
„Niet zoo erg als u wellicht zou meen en.
Mama is met de beste bedoelingen bezield
en zou voor het geluk harer kinderen door
het vuur gaan."
„Juist." Gravin Sturm knikte nu eveneens.
„Daar komt de prins. Wy zullen elkander
toch gedurende myn verbiyf daar by Wolfegg
toch wel eens meer zien, niet waar?' zeide
zy tot hem.
„Als do genadige gravin dat wil toestaan."
„Ik sta bet niet alleen toe, maar ik wensch
het zelfs zeer." Die verleidende meisjesstem
was hoe langer hoe zachter geworden, tot
fluisteren toe. Zy reikte hem voor de tweede
maal de slanke hand.
„Beveel over my," kwam het over zyn
lippen.
„Bevelen? Foei, wat leeiyk woord; neen,
u zult gaarne, zeer gaarne tot ons komen;
vergeet niet, dat ik u steeds met buiten
gewone vreugde verwacht. Allainriep zy
dadelyk daarop. „Allain, ik bob oen uitnoo-
diging gedaan; wilt gij er soms uw persoon-
lyke uitnoodiging by voegen?"
De prins, die in begeleiding van George
van de stallen terugkeerde, boog zoer ridderiyk.
Ik hob on zóó aangename wyze mei*Wed,
dinghof' kennis gemaakt, dat ik voorstel
morgen nog eens terug te komen, en ik hoop
dan het geluk te hebben aan mevrouw uw
moeder voorgesteld te worden. Intusschen
begroet ik u als regimentskameraad. U draagt
juist zoo'n uniform als ik, naar ik zie, en ik
hoop op voortdurende vriendschap, wanneer
ik weder, zooals lk voornemens ben, eenigo
dagen verder in dienst treed.
Aan een wydgeopend venster in het dienst
bodenhuis zat Willy, „de kleine Indiaan,"
zooals hy gewoonlyk genoemd werd, midden
in den zonneschyn, die brandend heet hem
op zyn zwarten bol scheen. Hy loerde een
versje uit het schoolboekje, dat daar vóór
hem op het kozyn lag. Het boek was netjes
met krantenpapier gekaft, en met zyn magere
vingertjes sloeg hy telkens een blad om.
Hy declameerde luid en zweeg toen plotse
ling. Hy scheen even over den zin van zyn
versje na te denken. Hy richtte zyn hoekig,
geel kindergezichtje, dat door de magerheid
zulke scherpe, onkinderiyke trekken had, op
en keek in het zoDlicht bovén hem. Dan liet
hy zyn armen afgiyden langs zyn lamme
ledematen, die, in Christoffels ouden rok ge
huld, beweegloos in een wormstekigen kinder
stoel zaten, dien de tuinmansvrouw hem
gegeven had.
„Een arm kind," herhaalde hy de woorden
uit het versje. „Een arm kind." Een treurig
lachje gleed er over zyn trekken. Een armer
kind dan hy was er wel nietl „Ach neen,''
zeide hy na een tweede pauzs.
(Wordt vervolgd.)