N\ 11297 Maandag 31 December. A". 1896. geze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en geestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. EHRES^TRAÜT. LEIBSCÏÏ BA&BLAB. PRIJS DEZER COURANT: Voor Lolden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommors f 1.10. u 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTENS Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grooter» letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad -•wordt f 0.05 berekend. Dat aan een onzer universiteiten nog geen leerstoel in homoeopathic is, wyt De Standaard aan de vrees voor concurrentie. Het blad verwacht dan ook alleen verandering in dien toestand, wanneer een Minister op treedt, die den moed heeft ten deze uit eigen lectuur of ook door den dienst onzer consu laire en diplomatieke agenten zich over den stand der homoeopathie in het buitenland te laten voorlichten. Thans kiest de Regeering partfl in een zuiver wetenschappelijk vraagstuk, waaraan nog het volgende nadeel verbonden is: Wie ten onzent de homoeopathie wil toepassen, ziet zich genoodzaakt voor zyn studiën zich dub bele moeite te getroosten. Hy moet toch eerst als gewoon allopathisch dokter optreden, en door een examen zich het brevet als arts ver schaffen. En dan moet hy naar Buda-Pesth of naar Amerika gaan, om nog afzoDderiyk zyn homoeopathische studiën te voltooien, en zich diarvoor een geheel nieuwe bibliotheek aan schaffen. Komt hij dan hier, dan mist bjj al dien steun, dien de allopathie op officiéél terrein biedt. Hy vindt geen goede apotheek. Hy mist zyn hospitaal. Hy heeft moeite by consult. Ook wordt hy door zyn confraters meest met schele oogen nagezien. Bij De Standaard staat proefondervindeiyk vast, dat er genezende kracht van de hoogste orde schuilt in homoeopathie, al waardeert het blad ook de allopathie op haar terrein. Het wil dan ook alleen protesteeren tegen partydighoid in het gouvernement. „Het i3 eisch van recht en billykheid, dat het Ryk beginne met althans aan ééne Universiteit een homoeopathische faculteit naast de allo- pathische te plaatsen. En aan dien eisch kon te eer voldaan worden, overmits de homoeo- pathisch school geen eigen geneeskundige wetenschap, maar alleen een eigen therapie of geneesmethode voorstaat". Als voorbeeld wyst De Standaard op Ame rika, waar men niet minder dan 10 homoeo- pathische faculteiten, met homoeopathische hospitalen, met niet minder dan 1560 stu denten, bezit, terwyl reeds 7868 doctoren van deze „colleges" gepromoveerd zyD. En eindeiyk doet De Standaard uitkomen, dat het ook in het belang van de lagere volksklasse is, daar de homoeopathische genees methode niet één vierde kost van wat de allopathische eischt. Door den ontvanger der invoerrechten en accijnzen J. H. Jansen is een vlugschrift in het licht gegeven, waarin hy ons tarief van inkomende rechten aan een scherpe critiek onderwerpt en aantoont, dat de groote industriöelen sterk worden bevoor deeld boven den minderen man. Het is niet aan te nemen, dat die bevoor rechting de grondslag ie geweest van dit tarief: men zou de redenen moeten kennen, waarom het eene artikel hoog en het andere weinig of niet belast is. Maar zeker mag men zulk een toelichting van het tarief verwachten, nu het zoo sterk wordt afge keurd, zegt de Arnhemsche Courantt onder de opmerking echter: Dat het in alle opzichten te verdedigen is, gelooven ook wy niet, maar als men de motieven kent voor de heffingen, dan zal veel worden opgehelderd. Zoo byv. wat de vrystelling van marmeren beelden en het belasten van gipsen beelden betreft; als „kunstvoorwerpen" zyn eerstge noemde voorwerpen niet aan het tarief onder worpen. Ook het invoerrecht op tabak. Dit staat in te nauw verband met onzen tabakshandel, om alleen de cyfera als maatstaf van beoor deeling te nemen. Wy lezen in Eet Centrum onder het hoofdje Sport manie het volgende: Tot welke buitensporigheden de hedendaag- ache 8portmanie aanleiding geeft, kan biyken uit het volgende bericht, dat wy vinden in de sportrubriek der Nieuwe Rotterdamsche Courant „Wielryden. De zesdaagsche wedstryd in Madison-square Gardens, te Nieuw-York, die tot beslissing kwam in het byzyn van een 07ertalryk, geestdriftig publiek, eindigde in een overwinning van den Ierschen kampioen Teddy Hale. Hale maakte het verbazend record van ruim 1910 myl, dat is ruim 300 myi meer dan te voren ooit werd afgelegd in dien tyd. Joe Rice, een racer uit Pennsyl- vaniö, was tweede, met ruim 1882 myi. Hale ontvangt 5000 dollars als prys en 1000 dol lars van den fabrikant, wiens merk hy reed. De overspanning van de deelnemers was zóó vreeseiyk, zegt Daily Mail dat verschei- denen sporen van krankzinnigheid vertoon den; afschuwelyke tooneelen waren er te zien. Taylor, een neger, die meereed, was na den afloop twee dagen lang volslagen gek; hy weigerde alle voedsel en drinken, en zyn oppassers trachtte hy te vergiftigen. Hale, de winnaar, en Rice, do tweede, kwamen meer den eens van hun wiel en dan raaskal den zy als krankzinnigen. Rice wierp zich naast de baan, en toen zei hy, dat de helft van zyn hoofd was weggereden en dat hy vermoord zou worden, als hy weer op zyn machine ging zitten." Het is dan ook wel om zyn verstand te verliezen. En nu moge de rage voor wieler sport nergens tot zulk een hoogte zyn ge klommen als in hot ryk der Yankees, toch is ook ten onzent opn waarschuwing tegen do excessen van het wielryden waariyk niet overbodig. Tal van knapen en jongelieden schynen in niets meer belang te stellen, tenzy in „races" op de korte of de lange baan, en hun gansche conversatie loopt over „mooie tyden", die zyn gemaakt, over nieuwe wielen (oftewel „karren"), die zyn gekocht, en over de kan een, welke een aangekondigde wedstryd oplevert. Maar terwyi zich hierop alle aandacht con centreert, worden de studiën en andere ernstige bezigheden verwaarloosd. Het hoofd biyft loog en de zenuwen worden bovenmatig geprikkeld door een koortsachtige inspaDniDg. Men windt zich tot het belachelyke toe op over de vraag, of kampioen A. of kampioen B. een halve wiellengte eer zal aankomen, en het resultaat van dat alles de traktementen der beroepsryders buiten rekening gelaten is gelijk nul. Da wielersport, welke een gezonde oefening der spieren kan zyn, dreigt te ontaarden in een ziekte, of liever zy is reeds een ziekte geworden, welke niet slechts de gezondheid des lichaams, maar ook die des geestes be dreigt. Eenige matiging is dringend geraden. In het Eaagsche Dagblad wordt een plei dooi geleverd voor de geheele afschei ding van de vesting- en de bereden artillerie. In zyn Mem. van Antw. is die scheiding door den Minister niet noodzakeiyk genoemd. De schryver in hot Dagblad gaat daarin echter niet mee. Hy zegt o. a. „De techniek van de vesting-art., evenals elke techniek, heeft in de laitste jaren een verbazend hooge vlucht genomen. Zonder nog te wenschen, dat elk vesting-artillerie officier daarvan totaal op de hoogte zy, is het bepaald noodzakelijk, dat hy over de verschillende vraagstukken, die zich daarby voordoen, een helder oordeel hebbe; dat kost veel lectuur en studie; hy moet au fait zyn van de inrichting en de bediening van de vele soorten van vuurmonden, die de art. tegenwoordig bezit, en van de regels, volgens welke daar mede gevuurd wordt. Het leiden van dat vuur uit óéne battery en uit meerdore batte- ryen, het in staat van verdediging brengen van versterkingen en forten, het bouwen van bat terijen, het maken van de materialen, die daarvoor nooiig zyn, het zyn alle zaken, die hy moet weten en die hy niet anders dan door jaren lange studie en ondervinding kan machtig worden. Voegt men daarby de kennis, die hy meet hebben van de tactiek van den vestingoorlog, eene kennis, die daarom van zoo groote waarde is, omdat de meeste commandanten van compagnieën vesting artillerie aangewezen commandanten in tijd van oorlog zyn van forten en batteryen in onze verdedigingsliniën, dan moet men zich toch de vraag stellen of het in het welbegrepen belang van het land is, om met zulk een gewichtige, eervolle, maar moeiiyke taak te belasten iemand, die gedurende een luitenantstyd van 10_a 15 jaar met zyne gedachten en met zyn werk kracht in eene geheel andere carrière ge leefd hoeft, iemand, die by zyne benoeming tot kapitein van de vesting-art. reeds dadeiyk aanvraagt te zyuer tyd weder overgeplaatst te worden by het bereden ge'deelte." Aan het slot van zyn uitvoerig betoog wyst de schryver er op, dat in Duitschland de scheiding tusschen veld en vesting-artillerie volkomen is, dat Italië ook dien weg op is gegaan, terwyl er in Oostenryk steeds dcor hoogst bevoegde stemmen opgaan, om tot de scheiding te geraken. De heer Kamerlingh Onnes drukt in het Exportblad zyn spyt uit, dat door de afwezig heid van den Minister van Waterstaat, Handel en Ny verheid en van den burgemeester van Amsterdam, beiden door ambtsbezigheden verhinderd, de opening dor nieuwe sluis te IJ muiden geen officiéél karakter droeg en vraagt, waarom er toen geen belofte voor de toekomst gegeven is, op het daarvoor zoo geschikte moment. Hy zegt verder: „Nu zyn er enkel woorden aan het verle den gewyd. Doch wat baat dit by half werk? De eenige ernstige hulde voor de stichters van de sluis is de voltooiing van het kanaal, den bloei van Amsterdam door hot kanaal. Waarom die voltooiing niet officiéél toegezegd op dezen dag, waarom haar niet gegeven als een persoonlyke belofte van ministeriëel be leid, uitgesproken ten aanzien van het geheele land juist op dezen dag. Wy wenschten daar, op 12 Dec., de ministerieels toezegging; want alleen deze bindt, het is ter zake van de opening der sluis op zeer gunstige wyze gebleken. Trouwens, waarom niet voor het verdere werk een even bindende toezegging? Ziedaar een vraag, die, opzettelyk onbeantwoord ge bleven, ons doet vreezen, dat het met de lydensgeschiodenis van het Noordzee-kanaal nog niet uit is. Werd dan het verleden, door de omstandigheden nog onlangs ernstig in herinnering geroepen, alweer uit het geheugen gewischt? Wordt het dan altijd nog betwyfeld, dat dit kanaal en alle werken, daarmede verbonden, sedert meer dan tien lange jaren aanhoudend zyn achtergebleven by hunnen tyd; dient het dan herinnerd, dat een van de hoofdredenen, waarom er by de opening op 12 December, slechts één schip was te vinden, groot genoeg voor deze sluis, deze is, dat jaren geleden officiëel aan de cargadoors de order werd gegeven, dat men te groote schepen zou weren. Het is onaangenaam op dagen als deze te herinneren aau de fouten die den indruk kunnen geven alsof veler arbeid, besteed aan een grootsch werk, niet een algomeene waar deering verdiende. Maar toch mogen wy ons niet laten weerhouden aan te voereD, dat de waterweg van Amsterdam naar zee tot nog toe half werk - dat is, voor de practyk onnut werk is. In de ry der bekwame mannen, die de „Koningin Wilhelmina" het eerst de sluis binnenvoerde, misten wy tot ons leedwezen den man, die onvermoeid het oog heeft ge houden op Amsterdams welvaart, prof. A. Huet, Aan hem is het te danken, dat de sluis de afmetingen verkreeg, waarop zy thans mag bogen, zyn onbegrensd vertrouwen in de kracht van ons vaderlandhelaas volgens velen te groot gedacht voor dezen tyd is door de enkelen aangegrepen, toen zy het werk doorsetteden tegen de kleinheid der tegenstanders. Wy achten het onzen plicht den naam van Huet te verbinden aan de nieuwe sluis, de verwezenlijking van een nieuw Amsterdam te binden aan het nationale feit van 12 dezer." De Hotelhouderofficiëel orgaan van den „Nederl. Hotelboudersbond", heeft een artikel over de hotel-contracten met den Alg. Ned. Wielr ij dersbon d. Hot blad merkt op, dat door het bestuur van den A. N. W.-B. alle contracten met de bondshotels z(jn opgezegd, om gunstiger voor waarden te kunnen bedingen, en zegt daarna, dat er geen reden bestaat om aan wielryders reductie te geven, omdat de hotelhouders, die in kleinere plaatsen dikwyls tevens een stal- houdery hebben, meer nadeel dan voordeel hebben van het toenemend rij wiel verkeer. Even goed zouden dan schaatsenryders, ruiters, enz. do hotelhouders kunnen gaan dwingen tot goedkoopere pryzen. Het blad noemt de eischen van den A. N. W.-B. een grove onbillykheid tegenover de hotelhouders, even onbiliyk als 't byv. zou zyn, wanneer de „Hotelhoudersbond" bepaalde, dat wielrijders in het algemeen voor logies en vertering meer moesten betalen wegens stalling voor rywiolen, enz. Het artikel driDgt aan op een bespreking van deze zaak in de algemeene vergadering, welke op 5 Januari a. s. te Amsterdam zal worden gehouden. De (anti rev.) Hollander schrijft het volgende, dat zegt de Eaagsche Courant de vry- zinnigen wèl zullen doen met ernstig te overwegen en ter harte te nemen: „De verwarring onder het liberalen-dom schynt ten top gestegen. Liberalen-doen, zeggen we; daaronder ver staande allen, die voor de regeering des lands niets willen weten van een positief Chriato- ïyken godsdienst. Van liberale party toch kan niet meer worden gesproken. Van party is in 't geheel geen sprake meer. Het zjjn fracties of nog beter clubjes, die ieder op zichzelve gaan staan. De „Liberate Unie" heeft gesproken; maar haar stem wordt niet meer gehoord in den chaos van moties, programs, verklaringen en professorale disputen. De radicalen, in plaats van zich by de zich noomende „Unie" aan te sluiten, biyven op zicbzelvon staan en komen met een afzonder- lyk program, alsof ze, heusch een invloedryke party vormende principieel verschillen met de Kerdyken. Kiesvereenigingen maken zich los van do „Unie", zonder ar maar aan te denkon, vooraf te overwegen hoe het verband met de liberalen in den lande nu voortaan zal zyn. De ci-devant conservatief-liberalen, die enkele jaren geleden een innigen haat haddon aan al wat op program geleek, loopen groot gevaar zich belacheiyk te maken door den quasi-tyver, dien zy nu vertoonen In het op maken van programs. De programs verschynen iD series; het óéne volgt op het andere; men kan er haast geen oog meer op houdenieder komt met een eigen gemaakt. Het Rotterdamsch liberalisme wil niet onder doen voor het Amsterdamscho. Straks komen de professoren-clubs van Utrecht en Leiden voor den dag; terwyl het Haagsch oud-hberalismo ook al een proeve van program-makery leverde. Die vroeger niets van programs wildon 10) Ik stel vertrouwen in de vrouw van Richard Wedding. Met God heb ik reeds afgerekend. Ik bid u er om: laat Willy een moeder en broeders en zusters vinden." „Ja, beste vriend, by zal broers en een zuster vinden in myn kindoren." „En gy, wilt gy hem als zoon aannemen en zyn vermogen besturen?" Het was alsof >de stervende eer3t een uitgesproken beves tiging wilde hebben, vóór hy den eeuwigen slaap inging. „Hy bevindt zich in goede handen, ik zal een moeder voor hem zyn," beloofde mevrouw i Wedding, haar hand op de zyne leggeüd, die ijskoud was. Er volgde geen woord meer. De doodsstryd 'verhinderde alles. Deze duurde slechts kort. Gol was den armen, van zyn geboortegrond I verdreven vluchteling genadig. Een smartelyke zucht, on de ziel stond voor haar eeuwigen Rechter I Mevrouw "Wedding stond aan het sterfbed en keek onafgewend naar het doode, gele gezicht in de witte kussens, waarvan elke trek vermoeid was geweest en zich nu in eeuwige rust zette. Hy vond ten minste zyn graf op vaderlandschen grond. Dit zou zyn naast dat van den vriend uit zyn jeugd. Op den doode kon de politie het niet gemunt hebben, en de moedergrond zou hem den zoeten slaap niet ontzeggen. Zy spreidde een witten doek over het lyk en trad naar het midden van de kamer. Wel toevallig: de beide vrienden vonden elkander weer door den dood. Drie dagen geleden scheidde de edele ziel van Richard Wedding van deze wereld, en nu stierf Stephan Von Darling op dezelfde plaats; geen bloedverwant leefde er meer. Vreemd en onbekend was hy gekomen en gestorven. De weduwe ging naar het venster, dat op het park uitzag, en deed het wyd open. Een ryk beladen wynrank boog zich naar het raam, de drieledige bladeren reikten juist in de slaapkamer. PJotseling viel haar blik op den volgepakten reiskoffer, dien zy op den grond had gezet. Met groote nieuwsgierigheid ging zy er naar toe, nam hem op en droeg hem naar de groote tafel in het midden van de kamer. Met een sleutel van vreemden vorm, die in het kleerentaschjo van den doode zat, opende zy zonder moeite het kunstige slot. Met een schreeuw sprong de weduwe op. Goud, goud, een groote massa goud, in lange rollen en groote pakken, zat er in. Daar naast groote, zorgvuldig toe gevouwen documenten, en een grauwe zak vol Duitsche banknoten van allerlei waarden Welk een rykdom, welk een schat had zy daar in de handen 1 Een handvol, een greep, en zy kon allen betalen, die van haar te vorderen hadden. Duizelig sloeg zy haar heide handen "voor het gelaat. Wat was de fortuin onrechtvaardig 1 Dat stervende kind daar op de sofa, dat geen geluid gaf, en welks levens- tyd naar menschelyke berekening nog maar kort was, bezat al dat geld en nog veel meer, waarvan die papieren het bewys leverden. En. haar. eigen gezonden kinderen ontbrak morgen het dagelyksch brood, om te leven 1 Maar wanneer zy een zekere som nam, leende natuurlijk, en zy betaalde haar hardvochtige, onverbiddelyke schuldeischers, als zy zich andere arbeiders en personeel aanschafte, ander, beter vee kocht en de gebouwen en huizen van „Weddinghof" herstelde, zooals het vroeger geweest was? Later zou zy het met de rente terug kunnen geven. Zy wist wel, dat „Weddinghof" het beste landgoed was van heinde en ver en dubbel en driedubbel rente opbracht. Het kon dus niet lang duren, of zy had do som terug, die zy den eigenaar terug kon geven. Maar wien zou zy de som vragen wie was eigenaar? Dat kind en als dat eens stierf— dan de Staat. De Staat, die den overledene onverbiddeiyk vervolgde, hem over verre zeeën gevoerd had en hem in vreemde landen onder onbeschaafde volksstammen had laten verwilderen, want zyn gezondheid had door de ongewoonte in het vreemde klimaat zicht baar geleden, en zyn leven was er door onder- mynd, zooals by vroeger reeds in zyn spaar zame berichten aan Wedding mededeelde. En nu zou die Staat erven? Waarlijk een vreemde erfgenaam, die zich de millioenen gemakkelyk in de Staatskas liet vallen, ter wyl zy, de vrouw van Richard Wedding, met haar kinderen van huis tot huis moest gaan Zou het niet geheel volgens den wil van den overledene zyn, als zy alles voor zich behield? Zeer zeker. Hy had reeds in goede voorzorg het geld op Weddings naam by verschillende bankiers geplaatst. Met onrustige, hebzuchtige haa3t schudde mevrouw Wedding een deel van den inhoud van den koffer op de tafel en woelde er met beide handen in. Eerst had zy het plan de som te tellen, maar deze arbeid zou haar geduld te veel op de proef stellen, en de geldmassa scheen zich onder haar handen te vermenigvuldigen, zy werd hoe langer hoe grooter, en de tafel was geheel bedekt; het fonkelde en glinsterde voor haar oogen en de koffer was nog niet half leeg. Met plotselingen, waanzinnigen angst stormde zy naar de deur en schoof den grendel dicht. Als iemand haar hier verraste 1 Koud zweet parelde op haar voorhoofd. Haar oogen schitterden van ongezienen glans, haar lede maten trilden en haar handen beefden van onrust. Hoogrood zag haar gelaat, dat daar even nog zoo bleek was, en gaf haar een vreemd aanzien. Die edele treurge3talte, in onedele geldzucht over dat schitterende goud gebukt; de geheele houding was als vaneen wild dier, dat op de loer lag. Was dat waariyk nog de echtgenoote van een Wedding? Halfluid telde zy. De getallen werden te groot, zy kon ze niet meer onthouden; ja, als zy pen en inkt by de hand had gehad, dan zou het gemakkelyker gegaan zyn. Maar de kamer uit gaan, kon zy niet; neen, noen, niemand mocht den schat zienl Een zacht lachje klonk door de sterfkamer. „Nu ben ik ryk, onmetelyk rykl" juichte zy luid. De fijngevormde handen woelden in het glinsterend goud. Zy drukte er de gloeiende wangen en het voorhoofd tegen en kuste het koude metaal. „Ryk, ryk, vorst Carolath- Wolfegg, wat kost uw slot, wat kost uw gansche bezit, wat kosten uw kinderen? Ik koop ze, ik koop u alles, allen 1" En nu legde zy stuk voor stuk in den lederen koffer, schudde het er nog eens uit en telde opnieuw. Een geheimzinnige vreugde glinsterde in haar oogen, haar neusvleugels trilden, zy hygde, daar vloog zy met een wanklinkenden schreeuw vooruit. Vlug sprong de kleine Ebrentraut van het kozyn in de kamer en naar de met goud bedekte tafel. Zy stak haar kleine han den in de geldmassa. „Mama", riep zy, „mama, is dat uw geld? Nu behoeven wy niet meer van „Weddinghof" wegl Geef my als 't u belieft eon goudstuk; u hebt er toch zooveel." Verder kon het armo kind niet spreken. Mevrouw Wedding groep met haar beide witte handen de kleine by don hals en kneep haar de keel toe, zóó erg, dat haar een licht gerochel uit de borst opsteeg, dat minuten lang akelig klonk. „Wilt gy zwygen, kleine heks?" Strak keek de weduwe uit haar oogen. Toen zy eindelyk den hals van het kind losliet, viel het lichaampje, dat geen steun meer had, op den grond. Met een rauwen gil tilde de weduwe haar dochtertje op. Het krullekopje zonk voorover en het lyf hing als een verwelkte bloem op haar armen. „Groote Hemel, ik heb myn kind gewurgd l" riep zy radeloos van angst. Er werd hard aan de deur geklopt. Met het bewusteloze kind stormde zy de kamer uit» (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5