N°. 11292.
Dinsdag 1£> December.
A0.1896
Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 14 December.
F1 euilleton.
EHRENTRAUT.
LEIDSCH
BACrBIAB.
PELTS DEZEE COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden
Franco per post.
Afzonderlpko Nommers a
f 1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootore
letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Schending van Gezag.
Deze zware beschuldiging werd uitgesproken
door onzen Burgemeester in de openbare
Raadszitting van 3 December. Ik heb gewacht
tot het officiöele verslag ons de ware toe
dracht dezer zaak deed kennen om het feit
hier ter sprake te brengen. Het gaat niet aan,
dat zulk eeno gewichtige gebeurtenis onop
gemerkt blijft; bet moet toch een kwaad
teeken genoemd worden, dat de gemeente
belangen zoo zelden in het openbaar ter sprake
worden gebracht.
De beschuldiging, door den Burgemeester
uitgebracht, is zeker niet licht te tellen; maar
staat, helaas! niet op zichzelf. Zij is de
uiting eener' maatschappelijke kwaal, waarvan
het voortwoekeren overal kan worden waar
genomen; dei verschijnselen nemen t09 met
den dag. Bijna gelijktijdig wordt dezelfde
beschuldiging geuit door organen van gezag
tegenover de Tweede Kamer, di3 naar hunne
meening ingrijpt op het recht der Kroon. Hoe
de kwaal menig gezin, waar kinderen zich
verzetten tegen het gezag der ouders, onder
mijnt, behoeft hier niet nader te worden
uiteengezet. Trouwens, het is mijn doel niet
over dit treurige verschijnsel in het algemeen
uit te weiden en de vérstrekkende gevolgen
in schrille kleuren te malen; ik wensch mij
hier te bepalen tot het feit, dat tot de be
schuldiging van den Burgemeester aanlei
ding gaf.
Na aandachtige lezing van het verslag (de
eenige bron mijner kennis in deze) moet ik
oprecht verklaren, dat de zaak niet zoo erg
is als z]j zich laat aanzien. Het was naar
aanleiding van het adres der taalleeraren
aan de hoogere burgerschool, die alle middelen
aangrepen om hun dobl te bereiken. De be
schuldiging betrof echter niet alleen hun, maar
vooral den directeur, die in zyn yver om de
zaak te bevorderen aan de Raadsleden een
gedrukt stuk deed toekomen, waarop (wan
neer ik althans de zaak goad begrijp, want
het stuk zelf heb ik niet gezien) een verge
lijkend overzicht van traktementen aan ver
schillende instellingen van gelijken aard voor
kwam. Dat overzicht was saamgesteld op
verzoek van het Dagelyksch Bestuur, maar
door hem ook aan de leden van den Raad
meegedeeld, waaitoe door enkelen hunner het
verzoek was gedaan. Het betrof dus zaken,
die volstrekt niet van meer of minder ge
heimen aard z\jn te beschouwen, maar die
door een ieder uit gedrukte stukken kunnen
worden afgeleid. Daarbij staat de geachte direc
teur ver boven de verdenking tier eenige
kwade bedoeling te hebben gehad; hoogstens
kan .van eenige onvoorzichtigheid in de mee-
dee ing buiten den voorzitter om sprake zijn.
Moet dus de beschuldiging, in openbare
zitting geuit on daardoor in het officiöele
verslag opgenomen, als te zwaar worden aan
gemerkt, zij valt terug op den Raad, die zich
i dezo aan heel wat zwaarder misdrijf schuldig
maakte. Want niettegenstaande de ernstige
waarschuwing van den voorzitter, niettegen
staande een der Raadsleden aan bet einde
der discussie naar waarheid kon verklaren,
dat geen enkel deugdelijk argument voor het
toestaan van het verzoek was aangevoerd,
werd toch door de meerderheid van den Raad
daaraan gevolg gegeven en aldus aan het
Dagelyksch Bestuur, dat volkomen correct
bad gehandeld, een slag toegebracht, heel wat
erger dan de handeling van directeur en
leeraren. Volgens het verslag werden de
woorden van den voorzatter telkens door
applaus der vergadering gevolgd; wat is dit
anders dan bespotting en ondermijning van
het gezag, wanneer by de stemming de meer
derheid van den Raad aan hen, teg nover wie
beschuldiging was gericht, gelijk geeft, en den
voorzitter, die zich over schending van zyn
gezag beklaagt, in het ongeiyk stelt? Natuur
lijk kan het gevolg slechts zyn, dat de adres
santen zeggen: „Al kregen wy een standje
van den voorzitter, door den Raad zyn wy
toch in het geiyk gesteld." Eene dergelyke
houding van den Raad mag niet onopgemerkt
voorbygaan; met nadruk moet daarop gewezen
worden. Want ook dit verschynsel staat niet
op zichzelf; het is een uitvloeisel van oen
ziekeiyken toestand, waarop ik reeds meer
malen in dit blad, doch biykbaar tevergeefs,
de aandacht vestigde.
Aan alle instellingen van openbaar, lager
en middelbaar onderwys is onder eene of
andere benoeming eene commissie van toe
zicht verbonden, waarvan de werkkring in de
wet is geregeld. De goede werking, die der
gelyke commission, wanneer zy zich strikt
tot de haar aangewezen taak bepalen, kan
hebben, wordt voor een goed deel vernietigd
door macbtsoverschryding, die oogluikend
wordt toegestaan en zelfs door do openbare
macht wordt bevorderd. Met name heeft de
commissie van toezicht op scholen van mid
delbaar onderwys volgens de wet niets anders
te doen dan op te letten, dat de wet en be
sluiten op dezen tak van onderwys behoorlijk
worden nageleefd. Dit blykt ten overvloede
uit de toepassing dezer bepaling by de ryks
hoogere burgerscholen. Regeling van. trakte
menten van lesuren, de benoeming van docen
ten, verandering van hun werkkring, dat alles
gaat buiten de commissie om en wordt gere
geld door den inspecteur in overleg met den
directeur. By de gemeente-burgerscholen moet
dit geschieden door het Dagelyksch Bestuur
in overleg met den inspecteur, en moet vol
gens de wet de commissie van toezicht er
buiten blyven.
In werkblykheid geschiedt het geheel anders.
Do commissie van toezicht heeft hare be
voegdheid ver buiten de gestelde grenzen
uitgebreid en bemoeit zich met allerlei onder
werpen, die daarbuiten liggen. In deze machts-
overschryding wordt zy aangemoedigd door
het Dagelyksch Bestuur, dat hare adviezen
en voordrachten inroept, ook, waar het zich
kan bepalen tot het inwinnen van het advies
van den inspecteur. En gelijk ouders, die te
veel vryheid aan hunne kinderen laten, later
worden gestraft door hun verzet tegen de
ouderiyke macht, evenzoo ondervindt het
Dagelyksch Bestuur der gemeente thans de
gevolgen van de machtsoverschryding, waartoe
het zelf aanleiding heeft gegeven. Het kwaad
wordt verdubbeld, wanneer leden eener com
missie van toezicht zitting hebben in den
Raad, dus niet alleen meestemmen, doch
tevens in de gelegenheid "zyn om hierover
hunne medeleden te onderhouden. Wanneer
dan de docenten slechts verzekerd zyn van
de instemming der commissie, komt licht de
meerderheid van den Raad aan hunne zyde
en staat het Dagelyksch Bestuur machteloos;
want de neuzen waren vooraf geteld.
Moge dit sterk sprekend geval tot leering
strekken! Wat baat het of een wethouder
meer byzonder- met het onderwys wordt be
last, wanneer hy op die wyze wordt tegen
gewerkt door de meerderheid van den Raad,
die hem eerst op dit hooge standpunt bracht?
Slechts één mtddel kan hier baten en moet
met allen ernst worden aanbevolen. Terug
keer binnen de perken barer wetteiyke be
voegdheid voor alle commissiën van toezicht,
en meer algemeen voor alle commissiëD, die
door den Raad of het Dagelyksch Bestuur
worden benoemd en met eene byzondere taak
belast. De wrange vruchten van de machts
overschryding zyn thans duidelyk aan het
licht gekomen; slechts dan zullen zy zich niet
meer vertoonen, wanneer de oorzaak der
kwaal met wortel en tak is uitgeroeid. Dat
geldt niet alleen de commissie van toezicht
op de scholen van middelbaar onderwys, op
die van lager en hooger is het evenzeer van
toepassing. Wat de schoolcommissie betreft,
ook bier vertoonen zich verschynselen van
dezelfde kwaal, nu door den Raad jaarlyks
verhooging van onderwyzersbezoldiging wordt
toegekend, zonder dat hem wordt-meegedeeld,
waarop zy steunt. Zoo wint do meening veld,
dat, wil men in zake onderwys een of ander
bereiken, men zich niet behoeft te wenden tot
het bóstuur der gemeente, maar gaat tot eone
of andere commissie; is deze er voor gewon
nen, al richt zy zich vierkant tegenover het
bestuur, dan komt de zaak vanzelf terecht.
Wie geen vreemdeling is in onze goede stad,
kan dergelyke uitingen dagelyks vernemen;
daaraan geeft de Raad voedsel door zyne
ondoordachte besluiten. Op deze wyze is hy
zelf de oorzaak der schending van het gezag
van zyn wettig hoofd en vergeet de oude
spreuk: „Wie zyn neus schendt, schendt zyn
aangezicht."
Leiden, 13 Dec. 1896. P. Van Geer.
In de a. s. Donderdag-avond te houden
tweede Nutslezing zal als spreker optreden
prof. dr. K. Martin, alhier, die alsdan zal geven
eenige „Schetsen uit de Molukken", opge-
helder 1 met lichtbeelden, naar photographieën,
door spreker genomen.
Dit is zeer zeker een belangryk onderwerp,
hetwelk door spr. onlangs ook is behandeld
in Teylers Genootschap te Haarlem, waar hy
er het meeste succes mede verwierf.
Het is te verwachten, dat de leden mei
hunne dames a s. Donderdag avond ook alhier
in grooten getale zullen opkomen, om van
hunne belangstelling getuigenis af te leggen.
Naar men verneemt, zal Zaterdag, 19
December a. s., in de openbare uitvoering der
leerlingen van de Muziekschool der Maat-
schappy voor Toonkunst 's middags te halfvier
een operette „De Sneeuwkoningin" worden
opgevoerd; en 's avonds, de Kindersymphonie
van Romberg, voor strykinstrumenten, koekoek,
kwartel, triangel, trompet, klok, nachtegaal,
ratel en trom, uit te voeren door de élémen-
tair-orkestklasse.
Volgens den Leidschen Studentenalmanak
zyn ingeschreven: 940 studenten, van wie
587 corpsleden, en wel 352 medici, 333 juris
ten, 100 theologen, 84 literatoren en 71 phi-
losofen.
De Nederlandsche mail, met berichten uit
Oo8t-Inöië, wordt hedenavond alhier verwacht.
Gedurende de 2de helft der maand Nov.
zyn aan het postkantoor alhier bezorgd de
volgende brieven, welke, door onbekendheid der
geadresseerden, niet besteld konden worden:
S. Koenen, te Amersfoort; J. H. C. Kamsteeg,
te Amsterdam; M. Van Steen, te Breda;
N. Bonten, te Dordrecht; Dykstra, P. O. Vuur,
te 's-Gravenhage; C. Oudsma, te Leiden;
Wabtherthum, te Maastricht; H. Fassaert,
te Overslag; E. J. P. Goossens, te Rotterdam,
C. Huiger, te Voorburg, en J. H. Doomink, te
Briefkaart. Fr. Driessen, te 's-Gravenhage.
Men 6chryft ons uit Alfen aan denRyn,
dd. 13 December:
De dag van vreugde heeft de Ned.-Isr.
Gemeente heden mogen beïeikenhet nieuwe
kerkgebouw, hetwelk er voor zulk eene kleine
gemeente zeer fraai uitziet, schitterde met
hare gaskronen. Het talryk gevuld gebouw, de
Synagoge, wa3 zóó vol, zelfs ook met niet-
Israëiieten, dat er zoowel in 't schip der
kerk als op de vrouwen-gaandery geen plaatsje
meer te veroveren viel.
Te elf uren 's voormiddags arriveerde per
Staatsspoor de weleerw. heer T. Tal, opper-
rabbyn van dit ressort te 's Gravenhage, en
werd afgehaald per rytuig met 2 viervoeters
door net kerkbestuur, zijnde de heeren J. J.
De Leeuw Sz., S. Menasse en J. Heymans,
op welks initiatidf (na 't afbranden van 't vorig
kerkgebouw) werd besloten tot opbouw eener
nieuwe Synagoge.
Te halfeén opende zich dan genoemde
Synagoge; de opperrabbyn en genoemd kerk
bestuur traden te één uur binnen en allen
verhieven zich van hunne zitplaatsen. Het koor
ving aan:
„Hoe schoon zyn Uwe tenten, o Jakob! Uwe
woningen, o Israël, Ik, op Uwe groote gunst
vertrouwende, betreed Uw huis", enz., enz.
De wetsrollen werden binnengedragen en
het kerkkoor uit Leiden hief aan:
„Gezegend is Hy, Die komt in den naam
[des Eeuwigen", enz.
en zoodoende werden er verschillende gebeden
door 't koor voorgedragen, alsook door den
voorlezer, den eerw. heer S. Slager, leeraar
der gemeente.
De omgang der wetsrollen had plaats onder
koorgezang: „U, EeuwigeI is de grootheid,
de almacht, de heerlykheid, de zegen en de
majesteit, ja, al wat in den hemel en op aarde
is", enz.
De voorzanger der gemeente reciteerde
Psalm 30, alsook Psalm 84, Psalm 122,
Psalm 29, Psalm 95, Psalm 91.
De Heilige Arke werd door het oudste lil
der gemeente, den heer D. A. De Leeuw,
geopend en de wetsrolli n er in gepl latst, onder
begeleiding van het koor onder leiiing van
den verdienstelyken directeur den eerw. beer
L. D. Staal, voorzanger der Ned.-Isr. gem.
te Leiden, gevolgd door een toespraak van
den heer J. J. De Leeuw, voorzitter dezer
gemeente.
Een boeiende feestrede werd ook gehouden
door den begaafden en talentvollen opper
rabbyn den zeereerw. heer T. Tal.
't Middaggebed werd verricht en de schaal-
collecte voor de armen werd gehouden.
Psalm 24 en 100 werden besloten met een
gebed voor HH. MM. de Koninginnen en het
Koninklyke Huis door het koor.
Alvorens het slotgebed door de gemeente
werd gezongen, ontving het kerkbestuur in
antwoord op het telegram 'fc volgende Regee-
ringstelegram:
Hare Majesteit de Koningin-Regentes draagt
my op U .Hoogstderzelver daDk te betuigen
voor de blyken van verknochtheid Uwer ge
meente aan Hare Majesteiten.
De Adjudant van Dienst,
Veeckens.
Te één uur begonnen, was deze kerkelyko
plechtigheid te ongeveer drie uren in de b^ste
orde afgeloopen.
Hulde daarom aan de feestcommissie, be
staande uit de heeren S. Slager, president;
J. Heymans, penningmeester; S. Markus,
secretarisAron De Leeuw en Gabr. De Leeuw,
ceremoniemeesters.
De verdere feestviering had plaats in de
zeer fraai versierde zaal van „Sint-Joris", to
Alfen aan den Ryn.
"Een geanimeerd bal onder begeleiding van
een orkest besloot de plechtigheid, welke werd
bygewoond door gemeenteleden en geïntro-
duceerden uit Leiden, Nieuw-Lekkerland, IJsel-
stein, Utrecht, Oudewater, Amsterdam, Os,
's Gravendeel, Druten, Bodegraven, enz.
Deze feestdag en -nacht zsllen voor de
Alfensche Isr. gem. en gelntroduceerden lang.
Ja zeer lang eene aangename herinnering
achterlaten.
Dinsdag, 29 December a. s., des voor
middags te tien ureD, zal ten huize van C.
Hillebrand, te Hoogmade, de verkiezing plaats
hebben van één lid van het bestuur van den
Rooden polder, gemeenten "Woubrugge en
Alköma,de, wegens het overiyden van den
heer G. Van Leeuwen.
Tot notabelen der Nederlandsch-Her-
vormde gemeente te Zoetermeer en Zegwaard
zyn gekozen de heeren W. Van Dorp Wz. on
L. Karens, beiden uit Zoetermeer, en J*
Heemskerk, uit Zegwaard.
In de jongste vergadering van het
„Genootschap ter bevordering der Natuur-,
Genees- en Heelkunde" te Amsterdam werd
besloten de Tilanus medaille uit te reiken aan
dr. H. Zwaardemaker te Utrecht voor het
door hem ingezonden werk „Die Physiologie
des Geruchs."
3)
Op den ouderwetschen bok, die buiten
gewoon wankelde, zat een nog buitengewoner
man, die in de kleedihg van zyn ambt er
byna komisch uitzag. Lang, stroogeel en stug
haar viel glad langs zyn bruine, ruige wangen
neer en raakte den hoogen kraag van het
buitengewoon kale livreikleed, waarvan de
knoopen wel spiegolblank gepoetst waren,
maar op beide ellebogen zich stukken zoo
groot als een hand vertoonden, met groote
steken opgenaaid. Een armoedige gestalte, wien
men het verval van verre kon aanzien.
„Is dat onze wagen, George?" fluisterde
de cadet tot zyn broeder, wiens arm hy licht
schudde.
Mevrouw "Wedding, die juist op de ver
schoten kussens plaats nam, werd eeniger-
mate geschokt. Zy moest die halfluide woorden
verstaan hebben.
De aangesprokene knikte bevestigend.
„Lieve Hemel 1" murmelde de knaap beteu
terd. „En onze nieuwe equipage met de blauw-
syden kussens, die wy altyd gebruikten?"
George was reeds ingestapt en zette zich
achterin, tegenover zyn moeder, neder. Daarom
antwoordde hy niet meer. Maar zyn klein
zusje, dat naast Richard stoDd, nam het
woord op en babbelde haastig: „Die is al
lang weg."
Zy keek naar haar moeder. Toen zy zag.
dat zy achter haar zakdoek tranen stortte,
kwam er een droevige trek over haar schoon
gelaat, en haar schitterende, zwarte oogen
vulden zich eveneens met tranen. Maar het
was slechts voor een oogenblik; van het
groote verlies en van het dreigende spook der
toekomst, daar wist zy nog niet van af. „Die
hebben de Gerolds; papa heeft ze, gbloof ik,
weggegeven. Papa en mama geven alles weg,
weet je, Richard; ik had het je al willen
zeggen, toen gy kwaamt. Kyk eens hier, dat
groote stuk op myn knooplaarzen staat leelijk,
niet waar? Ik wilde, dat mama ze ook maar
weggaf, maar ik moet ze dragen, ik heb
geen andere."
„Ehrentraut, stap inl" beval mevrouw
Wedding.
Zy stak de hand uit, om het mondje te
sluiten, dat zulke misplaatste woorden sprak.
„Ik doe het niet graag, mamal" Kleine
Ehrentraut schudde eigenzinnig de zwarte
lokken. „Til me op, tot onzen grooten
Christoffel," verzocht zy haar oudsten broer,
aan wiens arm zy als een klit hing.
„Mama wil, dat gy binnen komt zitten."
„Maar ik heb je toch al gezegd, dat ik bet
niet gaarne doe."
Zonder een woord te spreken nam Richard
zyn lief zusje juist niet zoo zacht by de
schouders en tilde ze op do scheefgebogen
trede van den wagen.
Erg tegenstribbelend, schudde Ehrentraut
met het hoofd en vleide fluisterend: „Toe,
Richard, ik kan mama niet zien weenen."
De cadet stond in twyfel; hy voelde, dat
het hart van zyn zusje angstig klopte. Zy
sprak spoedig door: „Op den bok zit je veel
beter; die schommelt zoo plezierig als een
schommel."
Toen Richard daarop aan de zyde van
zyn moeder plaats nam, zeide zy met aan
gedane stem:
„Je hadt het niet moeten toestaan. Zy
behoort in het rytuig."
„Laat ze maar begaan, mama; Ehrentraut
is nog zoo kinderlyk opgewekt; wat weet zy
van leed en wee af?"
Mevrouw Wedding zweeg. Het rytuig rolde
stootend over den hobbeligen straatweg en
ratelde langzaam door het dorp. De beide
slecht onderhouden paarden schenen ten
volle van de zaak af te weten; zy lieten den
kop tot den grond afhangen en hadden een
treurig aanzien.
Een sieriyke calèche, met vier paarden
bespannen, rolde het armzalige voertuig te
gemoet, waarin de laatste Weddinghofers zaten.
De beide paarden hieven den kop op en keken
verwonderd naar de voorbyenellende rossen, die
nauwelyks den grond raakteD. Daardoor moest
by hen ook wel de herinnering opgewekt
worden, dat zy ook eens jong geweest waren
en even blinkend tuig gedragen hadden als
zy. By die herinnering zetten zy hun stramme
pooten in beweging en vervielen in een
ongewonen draf, tot groot genoegen van de
kleine Ehrentraut, die byna in haar handen
geklapt zou hebben, als Stoffel het niet belet
had. Maar daar werd wat om den hoek ge
roepen; door het voortdurend rammelen en
stooten van het oude yzerwerk had men
eerst niets gehoord. Ook was alle opmerk
zaamheid aan de aanrennende equipage ge-
wyd geweest. Herzberg, 's vorsten generaal-
gevolmachtigde, die in het rytuig, dat den
begrafenisstoet had begeleid, naar zyn slot
terugkeerde, had zyri koetsier bevolen, de
rammelkast voorby te ryden en liefst zoo
dicht mogelyk er langs, opdat degenen, die
er in zaten, eenigszins uit het veld zouden
geslagen worden. De arme weduwe moest
herinnerd worden aan de ellende, die haar
wachtte, en aan hem, den ryken maD, dien
zy versmaad had om dien „bedelaar van een
Wedding." De koetsier, wiens jas ryk ge
galonneerd was, had dat bevel wel wat te
letterlyk opgenomen, want hy reed met zulk
een vaart tegen het erbarmelyk erfstuk aan,
dat het brak. De bok reed letterlyk op zich-
zelven door, terwyl het rytuig gebroken was,
zóó volslagen gebroken, dat de Weddings
op straat lagen.
„Een prachtige grap!" meesmuilde Herz
berg, uit het rytuig hangend. „Clara Wedding
is met haar spruiten op de steenen terecht
gekomen." Met een tevreden gelaat overzag
hy dien chaos van ongelukken. Eensklaps
richtte hy zich op en nam heel eerbiedig
den glanzenden cylinderhoed af.
De koetsier van de prachtige calèche hield
even stil. Over het lage, met een kroon ver
sierde portier sprong een jong officier lenig
op den grond en ylde naar een naastbyzynden
waterplas, uit welks vuil water zich juist een
kind oprichtte. Zonder bezinnen stapte de
jonge luitenant in den slyinigen poel, die
hem de glimmende ryiaarzen bevuilde.
„Ik kom al. wees maar niet bang, kleineI"
riep hy geruststellend, terwyl hy snel voort
liep.
„Ik sta alweer op myn beenen," ant
woordde Ehrentraut zeer rustig, en geheel
niet op de wyze, die kinderen'eigen is. Want
zy was het, die door de zware botsing van
haar hooge zitplaats in het water, dat ondiep
was, was terecht gekomen.
„Reik mij de hand, dan ga ik alleen docr
het water."
„Zou ik je er niet liever doorheen dragen
vroeg de officier lachend en vroolyk tegelyk.
„Neen," zeide zy beslist.
Dat kleine meisje bezat moed; dat moest
men bekennen. Zy hield zich zeer koelbloedig
in het water, dat haar tot den hals reikte,
en dat toch niet geheel zonder gevaar was.
Als zy toch haar bewustzyn een3 had ver
loren I Hy wierp een onderzoekenden blik op
het rozengezichtje.
„Denkt gy, dat ik bang ben?" zeide zy
lachend.
„Al heb ik het een seconde geloofd, nu
geloof ik er niets meer van 1" Een lachje toog
over het voorname, bleeke gelaat van den
officier.
„Allain, wat ziet gy er uitl" riep een in
lichte zomerstof gekleed jong meisje uit de
vorstelyke calèche. „Onze Jan had zeker
gaarne de reddingsmedaille verdiend; gy waart,
het spyt my, te overhaast 1" By die jeugdige,
scherpe stem, die onmiskenbaar een spot-
tendon byklank had, had de kleine Ehrentraut
een vluggen blik op de spreekster geworpen.
Wordt vervol A