N°. 11292. Dinsdag 1£> December. A0.1896 Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 14 December. F1 euilleton. EHRENTRAUT. LEIDSCH BACrBIAB. PELTS DEZEE COURANT: Voor Leiden per 3 maanden Franco per post. Afzonderlpko Nommers a f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootore letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Schending van Gezag. Deze zware beschuldiging werd uitgesproken door onzen Burgemeester in de openbare Raadszitting van 3 December. Ik heb gewacht tot het officiöele verslag ons de ware toe dracht dezer zaak deed kennen om het feit hier ter sprake te brengen. Het gaat niet aan, dat zulk eeno gewichtige gebeurtenis onop gemerkt blijft; bet moet toch een kwaad teeken genoemd worden, dat de gemeente belangen zoo zelden in het openbaar ter sprake worden gebracht. De beschuldiging, door den Burgemeester uitgebracht, is zeker niet licht te tellen; maar staat, helaas! niet op zichzelf. Zij is de uiting eener' maatschappelijke kwaal, waarvan het voortwoekeren overal kan worden waar genomen; dei verschijnselen nemen t09 met den dag. Bijna gelijktijdig wordt dezelfde beschuldiging geuit door organen van gezag tegenover de Tweede Kamer, di3 naar hunne meening ingrijpt op het recht der Kroon. Hoe de kwaal menig gezin, waar kinderen zich verzetten tegen het gezag der ouders, onder mijnt, behoeft hier niet nader te worden uiteengezet. Trouwens, het is mijn doel niet over dit treurige verschijnsel in het algemeen uit te weiden en de vérstrekkende gevolgen in schrille kleuren te malen; ik wensch mij hier te bepalen tot het feit, dat tot de be schuldiging van den Burgemeester aanlei ding gaf. Na aandachtige lezing van het verslag (de eenige bron mijner kennis in deze) moet ik oprecht verklaren, dat de zaak niet zoo erg is als z]j zich laat aanzien. Het was naar aanleiding van het adres der taalleeraren aan de hoogere burgerschool, die alle middelen aangrepen om hun dobl te bereiken. De be schuldiging betrof echter niet alleen hun, maar vooral den directeur, die in zyn yver om de zaak te bevorderen aan de Raadsleden een gedrukt stuk deed toekomen, waarop (wan neer ik althans de zaak goad begrijp, want het stuk zelf heb ik niet gezien) een verge lijkend overzicht van traktementen aan ver schillende instellingen van gelijken aard voor kwam. Dat overzicht was saamgesteld op verzoek van het Dagelyksch Bestuur, maar door hem ook aan de leden van den Raad meegedeeld, waaitoe door enkelen hunner het verzoek was gedaan. Het betrof dus zaken, die volstrekt niet van meer of minder ge heimen aard z\jn te beschouwen, maar die door een ieder uit gedrukte stukken kunnen worden afgeleid. Daarbij staat de geachte direc teur ver boven de verdenking tier eenige kwade bedoeling te hebben gehad; hoogstens kan .van eenige onvoorzichtigheid in de mee- dee ing buiten den voorzitter om sprake zijn. Moet dus de beschuldiging, in openbare zitting geuit on daardoor in het officiöele verslag opgenomen, als te zwaar worden aan gemerkt, zij valt terug op den Raad, die zich i dezo aan heel wat zwaarder misdrijf schuldig maakte. Want niettegenstaande de ernstige waarschuwing van den voorzitter, niettegen staande een der Raadsleden aan bet einde der discussie naar waarheid kon verklaren, dat geen enkel deugdelijk argument voor het toestaan van het verzoek was aangevoerd, werd toch door de meerderheid van den Raad daaraan gevolg gegeven en aldus aan het Dagelyksch Bestuur, dat volkomen correct bad gehandeld, een slag toegebracht, heel wat erger dan de handeling van directeur en leeraren. Volgens het verslag werden de woorden van den voorzatter telkens door applaus der vergadering gevolgd; wat is dit anders dan bespotting en ondermijning van het gezag, wanneer by de stemming de meer derheid van den Raad aan hen, teg nover wie beschuldiging was gericht, gelijk geeft, en den voorzitter, die zich over schending van zyn gezag beklaagt, in het ongeiyk stelt? Natuur lijk kan het gevolg slechts zyn, dat de adres santen zeggen: „Al kregen wy een standje van den voorzitter, door den Raad zyn wy toch in het geiyk gesteld." Eene dergelyke houding van den Raad mag niet onopgemerkt voorbygaan; met nadruk moet daarop gewezen worden. Want ook dit verschynsel staat niet op zichzelf; het is een uitvloeisel van oen ziekeiyken toestand, waarop ik reeds meer malen in dit blad, doch biykbaar tevergeefs, de aandacht vestigde. Aan alle instellingen van openbaar, lager en middelbaar onderwys is onder eene of andere benoeming eene commissie van toe zicht verbonden, waarvan de werkkring in de wet is geregeld. De goede werking, die der gelyke commission, wanneer zy zich strikt tot de haar aangewezen taak bepalen, kan hebben, wordt voor een goed deel vernietigd door macbtsoverschryding, die oogluikend wordt toegestaan en zelfs door do openbare macht wordt bevorderd. Met name heeft de commissie van toezicht op scholen van mid delbaar onderwys volgens de wet niets anders te doen dan op te letten, dat de wet en be sluiten op dezen tak van onderwys behoorlijk worden nageleefd. Dit blykt ten overvloede uit de toepassing dezer bepaling by de ryks hoogere burgerscholen. Regeling van. trakte menten van lesuren, de benoeming van docen ten, verandering van hun werkkring, dat alles gaat buiten de commissie om en wordt gere geld door den inspecteur in overleg met den directeur. By de gemeente-burgerscholen moet dit geschieden door het Dagelyksch Bestuur in overleg met den inspecteur, en moet vol gens de wet de commissie van toezicht er buiten blyven. In werkblykheid geschiedt het geheel anders. Do commissie van toezicht heeft hare be voegdheid ver buiten de gestelde grenzen uitgebreid en bemoeit zich met allerlei onder werpen, die daarbuiten liggen. In deze machts- overschryding wordt zy aangemoedigd door het Dagelyksch Bestuur, dat hare adviezen en voordrachten inroept, ook, waar het zich kan bepalen tot het inwinnen van het advies van den inspecteur. En gelijk ouders, die te veel vryheid aan hunne kinderen laten, later worden gestraft door hun verzet tegen de ouderiyke macht, evenzoo ondervindt het Dagelyksch Bestuur der gemeente thans de gevolgen van de machtsoverschryding, waartoe het zelf aanleiding heeft gegeven. Het kwaad wordt verdubbeld, wanneer leden eener com missie van toezicht zitting hebben in den Raad, dus niet alleen meestemmen, doch tevens in de gelegenheid "zyn om hierover hunne medeleden te onderhouden. Wanneer dan de docenten slechts verzekerd zyn van de instemming der commissie, komt licht de meerderheid van den Raad aan hunne zyde en staat het Dagelyksch Bestuur machteloos; want de neuzen waren vooraf geteld. Moge dit sterk sprekend geval tot leering strekken! Wat baat het of een wethouder meer byzonder- met het onderwys wordt be last, wanneer hy op die wyze wordt tegen gewerkt door de meerderheid van den Raad, die hem eerst op dit hooge standpunt bracht? Slechts één mtddel kan hier baten en moet met allen ernst worden aanbevolen. Terug keer binnen de perken barer wetteiyke be voegdheid voor alle commissiën van toezicht, en meer algemeen voor alle commissiëD, die door den Raad of het Dagelyksch Bestuur worden benoemd en met eene byzondere taak belast. De wrange vruchten van de machts overschryding zyn thans duidelyk aan het licht gekomen; slechts dan zullen zy zich niet meer vertoonen, wanneer de oorzaak der kwaal met wortel en tak is uitgeroeid. Dat geldt niet alleen de commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwys, op die van lager en hooger is het evenzeer van toepassing. Wat de schoolcommissie betreft, ook bier vertoonen zich verschynselen van dezelfde kwaal, nu door den Raad jaarlyks verhooging van onderwyzersbezoldiging wordt toegekend, zonder dat hem wordt-meegedeeld, waarop zy steunt. Zoo wint do meening veld, dat, wil men in zake onderwys een of ander bereiken, men zich niet behoeft te wenden tot het bóstuur der gemeente, maar gaat tot eone of andere commissie; is deze er voor gewon nen, al richt zy zich vierkant tegenover het bestuur, dan komt de zaak vanzelf terecht. Wie geen vreemdeling is in onze goede stad, kan dergelyke uitingen dagelyks vernemen; daaraan geeft de Raad voedsel door zyne ondoordachte besluiten. Op deze wyze is hy zelf de oorzaak der schending van het gezag van zyn wettig hoofd en vergeet de oude spreuk: „Wie zyn neus schendt, schendt zyn aangezicht." Leiden, 13 Dec. 1896. P. Van Geer. In de a. s. Donderdag-avond te houden tweede Nutslezing zal als spreker optreden prof. dr. K. Martin, alhier, die alsdan zal geven eenige „Schetsen uit de Molukken", opge- helder 1 met lichtbeelden, naar photographieën, door spreker genomen. Dit is zeer zeker een belangryk onderwerp, hetwelk door spr. onlangs ook is behandeld in Teylers Genootschap te Haarlem, waar hy er het meeste succes mede verwierf. Het is te verwachten, dat de leden mei hunne dames a s. Donderdag avond ook alhier in grooten getale zullen opkomen, om van hunne belangstelling getuigenis af te leggen. Naar men verneemt, zal Zaterdag, 19 December a. s., in de openbare uitvoering der leerlingen van de Muziekschool der Maat- schappy voor Toonkunst 's middags te halfvier een operette „De Sneeuwkoningin" worden opgevoerd; en 's avonds, de Kindersymphonie van Romberg, voor strykinstrumenten, koekoek, kwartel, triangel, trompet, klok, nachtegaal, ratel en trom, uit te voeren door de élémen- tair-orkestklasse. Volgens den Leidschen Studentenalmanak zyn ingeschreven: 940 studenten, van wie 587 corpsleden, en wel 352 medici, 333 juris ten, 100 theologen, 84 literatoren en 71 phi- losofen. De Nederlandsche mail, met berichten uit Oo8t-Inöië, wordt hedenavond alhier verwacht. Gedurende de 2de helft der maand Nov. zyn aan het postkantoor alhier bezorgd de volgende brieven, welke, door onbekendheid der geadresseerden, niet besteld konden worden: S. Koenen, te Amersfoort; J. H. C. Kamsteeg, te Amsterdam; M. Van Steen, te Breda; N. Bonten, te Dordrecht; Dykstra, P. O. Vuur, te 's-Gravenhage; C. Oudsma, te Leiden; Wabtherthum, te Maastricht; H. Fassaert, te Overslag; E. J. P. Goossens, te Rotterdam, C. Huiger, te Voorburg, en J. H. Doomink, te Briefkaart. Fr. Driessen, te 's-Gravenhage. Men 6chryft ons uit Alfen aan denRyn, dd. 13 December: De dag van vreugde heeft de Ned.-Isr. Gemeente heden mogen beïeikenhet nieuwe kerkgebouw, hetwelk er voor zulk eene kleine gemeente zeer fraai uitziet, schitterde met hare gaskronen. Het talryk gevuld gebouw, de Synagoge, wa3 zóó vol, zelfs ook met niet- Israëiieten, dat er zoowel in 't schip der kerk als op de vrouwen-gaandery geen plaatsje meer te veroveren viel. Te elf uren 's voormiddags arriveerde per Staatsspoor de weleerw. heer T. Tal, opper- rabbyn van dit ressort te 's Gravenhage, en werd afgehaald per rytuig met 2 viervoeters door net kerkbestuur, zijnde de heeren J. J. De Leeuw Sz., S. Menasse en J. Heymans, op welks initiatidf (na 't afbranden van 't vorig kerkgebouw) werd besloten tot opbouw eener nieuwe Synagoge. Te halfeén opende zich dan genoemde Synagoge; de opperrabbyn en genoemd kerk bestuur traden te één uur binnen en allen verhieven zich van hunne zitplaatsen. Het koor ving aan: „Hoe schoon zyn Uwe tenten, o Jakob! Uwe woningen, o Israël, Ik, op Uwe groote gunst vertrouwende, betreed Uw huis", enz., enz. De wetsrollen werden binnengedragen en het kerkkoor uit Leiden hief aan: „Gezegend is Hy, Die komt in den naam [des Eeuwigen", enz. en zoodoende werden er verschillende gebeden door 't koor voorgedragen, alsook door den voorlezer, den eerw. heer S. Slager, leeraar der gemeente. De omgang der wetsrollen had plaats onder koorgezang: „U, EeuwigeI is de grootheid, de almacht, de heerlykheid, de zegen en de majesteit, ja, al wat in den hemel en op aarde is", enz. De voorzanger der gemeente reciteerde Psalm 30, alsook Psalm 84, Psalm 122, Psalm 29, Psalm 95, Psalm 91. De Heilige Arke werd door het oudste lil der gemeente, den heer D. A. De Leeuw, geopend en de wetsrolli n er in gepl latst, onder begeleiding van het koor onder leiiing van den verdienstelyken directeur den eerw. beer L. D. Staal, voorzanger der Ned.-Isr. gem. te Leiden, gevolgd door een toespraak van den heer J. J. De Leeuw, voorzitter dezer gemeente. Een boeiende feestrede werd ook gehouden door den begaafden en talentvollen opper rabbyn den zeereerw. heer T. Tal. 't Middaggebed werd verricht en de schaal- collecte voor de armen werd gehouden. Psalm 24 en 100 werden besloten met een gebed voor HH. MM. de Koninginnen en het Koninklyke Huis door het koor. Alvorens het slotgebed door de gemeente werd gezongen, ontving het kerkbestuur in antwoord op het telegram 'fc volgende Regee- ringstelegram: Hare Majesteit de Koningin-Regentes draagt my op U .Hoogstderzelver daDk te betuigen voor de blyken van verknochtheid Uwer ge meente aan Hare Majesteiten. De Adjudant van Dienst, Veeckens. Te één uur begonnen, was deze kerkelyko plechtigheid te ongeveer drie uren in de b^ste orde afgeloopen. Hulde daarom aan de feestcommissie, be staande uit de heeren S. Slager, president; J. Heymans, penningmeester; S. Markus, secretarisAron De Leeuw en Gabr. De Leeuw, ceremoniemeesters. De verdere feestviering had plaats in de zeer fraai versierde zaal van „Sint-Joris", to Alfen aan den Ryn. "Een geanimeerd bal onder begeleiding van een orkest besloot de plechtigheid, welke werd bygewoond door gemeenteleden en geïntro- duceerden uit Leiden, Nieuw-Lekkerland, IJsel- stein, Utrecht, Oudewater, Amsterdam, Os, 's Gravendeel, Druten, Bodegraven, enz. Deze feestdag en -nacht zsllen voor de Alfensche Isr. gem. en gelntroduceerden lang. Ja zeer lang eene aangename herinnering achterlaten. Dinsdag, 29 December a. s., des voor middags te tien ureD, zal ten huize van C. Hillebrand, te Hoogmade, de verkiezing plaats hebben van één lid van het bestuur van den Rooden polder, gemeenten "Woubrugge en Alköma,de, wegens het overiyden van den heer G. Van Leeuwen. Tot notabelen der Nederlandsch-Her- vormde gemeente te Zoetermeer en Zegwaard zyn gekozen de heeren W. Van Dorp Wz. on L. Karens, beiden uit Zoetermeer, en J* Heemskerk, uit Zegwaard. In de jongste vergadering van het „Genootschap ter bevordering der Natuur-, Genees- en Heelkunde" te Amsterdam werd besloten de Tilanus medaille uit te reiken aan dr. H. Zwaardemaker te Utrecht voor het door hem ingezonden werk „Die Physiologie des Geruchs." 3) Op den ouderwetschen bok, die buiten gewoon wankelde, zat een nog buitengewoner man, die in de kleedihg van zyn ambt er byna komisch uitzag. Lang, stroogeel en stug haar viel glad langs zyn bruine, ruige wangen neer en raakte den hoogen kraag van het buitengewoon kale livreikleed, waarvan de knoopen wel spiegolblank gepoetst waren, maar op beide ellebogen zich stukken zoo groot als een hand vertoonden, met groote steken opgenaaid. Een armoedige gestalte, wien men het verval van verre kon aanzien. „Is dat onze wagen, George?" fluisterde de cadet tot zyn broeder, wiens arm hy licht schudde. Mevrouw "Wedding, die juist op de ver schoten kussens plaats nam, werd eeniger- mate geschokt. Zy moest die halfluide woorden verstaan hebben. De aangesprokene knikte bevestigend. „Lieve Hemel 1" murmelde de knaap beteu terd. „En onze nieuwe equipage met de blauw- syden kussens, die wy altyd gebruikten?" George was reeds ingestapt en zette zich achterin, tegenover zyn moeder, neder. Daarom antwoordde hy niet meer. Maar zyn klein zusje, dat naast Richard stoDd, nam het woord op en babbelde haastig: „Die is al lang weg." Zy keek naar haar moeder. Toen zy zag. dat zy achter haar zakdoek tranen stortte, kwam er een droevige trek over haar schoon gelaat, en haar schitterende, zwarte oogen vulden zich eveneens met tranen. Maar het was slechts voor een oogenblik; van het groote verlies en van het dreigende spook der toekomst, daar wist zy nog niet van af. „Die hebben de Gerolds; papa heeft ze, gbloof ik, weggegeven. Papa en mama geven alles weg, weet je, Richard; ik had het je al willen zeggen, toen gy kwaamt. Kyk eens hier, dat groote stuk op myn knooplaarzen staat leelijk, niet waar? Ik wilde, dat mama ze ook maar weggaf, maar ik moet ze dragen, ik heb geen andere." „Ehrentraut, stap inl" beval mevrouw Wedding. Zy stak de hand uit, om het mondje te sluiten, dat zulke misplaatste woorden sprak. „Ik doe het niet graag, mamal" Kleine Ehrentraut schudde eigenzinnig de zwarte lokken. „Til me op, tot onzen grooten Christoffel," verzocht zy haar oudsten broer, aan wiens arm zy als een klit hing. „Mama wil, dat gy binnen komt zitten." „Maar ik heb je toch al gezegd, dat ik bet niet gaarne doe." Zonder een woord te spreken nam Richard zyn lief zusje juist niet zoo zacht by de schouders en tilde ze op do scheefgebogen trede van den wagen. Erg tegenstribbelend, schudde Ehrentraut met het hoofd en vleide fluisterend: „Toe, Richard, ik kan mama niet zien weenen." De cadet stond in twyfel; hy voelde, dat het hart van zyn zusje angstig klopte. Zy sprak spoedig door: „Op den bok zit je veel beter; die schommelt zoo plezierig als een schommel." Toen Richard daarop aan de zyde van zyn moeder plaats nam, zeide zy met aan gedane stem: „Je hadt het niet moeten toestaan. Zy behoort in het rytuig." „Laat ze maar begaan, mama; Ehrentraut is nog zoo kinderlyk opgewekt; wat weet zy van leed en wee af?" Mevrouw Wedding zweeg. Het rytuig rolde stootend over den hobbeligen straatweg en ratelde langzaam door het dorp. De beide slecht onderhouden paarden schenen ten volle van de zaak af te weten; zy lieten den kop tot den grond afhangen en hadden een treurig aanzien. Een sieriyke calèche, met vier paarden bespannen, rolde het armzalige voertuig te gemoet, waarin de laatste Weddinghofers zaten. De beide paarden hieven den kop op en keken verwonderd naar de voorbyenellende rossen, die nauwelyks den grond raakteD. Daardoor moest by hen ook wel de herinnering opgewekt worden, dat zy ook eens jong geweest waren en even blinkend tuig gedragen hadden als zy. By die herinnering zetten zy hun stramme pooten in beweging en vervielen in een ongewonen draf, tot groot genoegen van de kleine Ehrentraut, die byna in haar handen geklapt zou hebben, als Stoffel het niet belet had. Maar daar werd wat om den hoek ge roepen; door het voortdurend rammelen en stooten van het oude yzerwerk had men eerst niets gehoord. Ook was alle opmerk zaamheid aan de aanrennende equipage ge- wyd geweest. Herzberg, 's vorsten generaal- gevolmachtigde, die in het rytuig, dat den begrafenisstoet had begeleid, naar zyn slot terugkeerde, had zyri koetsier bevolen, de rammelkast voorby te ryden en liefst zoo dicht mogelyk er langs, opdat degenen, die er in zaten, eenigszins uit het veld zouden geslagen worden. De arme weduwe moest herinnerd worden aan de ellende, die haar wachtte, en aan hem, den ryken maD, dien zy versmaad had om dien „bedelaar van een Wedding." De koetsier, wiens jas ryk ge galonneerd was, had dat bevel wel wat te letterlyk opgenomen, want hy reed met zulk een vaart tegen het erbarmelyk erfstuk aan, dat het brak. De bok reed letterlyk op zich- zelven door, terwyl het rytuig gebroken was, zóó volslagen gebroken, dat de Weddings op straat lagen. „Een prachtige grap!" meesmuilde Herz berg, uit het rytuig hangend. „Clara Wedding is met haar spruiten op de steenen terecht gekomen." Met een tevreden gelaat overzag hy dien chaos van ongelukken. Eensklaps richtte hy zich op en nam heel eerbiedig den glanzenden cylinderhoed af. De koetsier van de prachtige calèche hield even stil. Over het lage, met een kroon ver sierde portier sprong een jong officier lenig op den grond en ylde naar een naastbyzynden waterplas, uit welks vuil water zich juist een kind oprichtte. Zonder bezinnen stapte de jonge luitenant in den slyinigen poel, die hem de glimmende ryiaarzen bevuilde. „Ik kom al. wees maar niet bang, kleineI" riep hy geruststellend, terwyl hy snel voort liep. „Ik sta alweer op myn beenen," ant woordde Ehrentraut zeer rustig, en geheel niet op de wyze, die kinderen'eigen is. Want zy was het, die door de zware botsing van haar hooge zitplaats in het water, dat ondiep was, was terecht gekomen. „Reik mij de hand, dan ga ik alleen docr het water." „Zou ik je er niet liever doorheen dragen vroeg de officier lachend en vroolyk tegelyk. „Neen," zeide zy beslist. Dat kleine meisje bezat moed; dat moest men bekennen. Zy hield zich zeer koelbloedig in het water, dat haar tot den hals reikte, en dat toch niet geheel zonder gevaar was. Als zy toch haar bewustzyn een3 had ver loren I Hy wierp een onderzoekenden blik op het rozengezichtje. „Denkt gy, dat ik bang ben?" zeide zy lachend. „Al heb ik het een seconde geloofd, nu geloof ik er niets meer van 1" Een lachje toog over het voorname, bleeke gelaat van den officier. „Allain, wat ziet gy er uitl" riep een in lichte zomerstof gekleed jong meisje uit de vorstelyke calèche. „Onze Jan had zeker gaarne de reddingsmedaille verdiend; gy waart, het spyt my, te overhaast 1" By die jeugdige, scherpe stem, die onmiskenbaar een spot- tendon byklank had, had de kleine Ehrentraut een vluggen blik op de spreekster geworpen. Wordt vervol A

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 1