N°. 11285 Maandag 7 December^ A". 1896. <§eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Eon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. PARAGRAAF XIII. IEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Loidon per 3 maanden. i i i 1.10. Franco per postf 1.40. Afzonderlijke Nommers- 0.05. PaUS DEE ADVERTEN TIËN": Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17$, Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad •yvordt 0.05 berekend- Men schrijft aan de Ilaagsche Courant: In verband met het feit, dat de gewijzigde belasting op het Personeel zal loo- pen van 1 Jan. tot 81 Dec., wordt in uw blad van 28 Nov. de raad gegeven„om ten oinde buiten do noodzakelijkheid tot terug vordering te blijven van de loopende be lasting over 1896/97 niet meer dan J/s te betalen. Ik behoor tot degenen, die volledig hebben aangezuiverd. Daardoor is niets ver dienstelijks verricht, maar toch het bewijs geleverd van bereidwilligheid olh mede te werken tot een geregelden gang van zaken. Zou nu de ontvanger tegenover, mij en hen die evenals ik doden, niet zoo bereidwillig zijn, om bij toezending van ons aanslagbiljet over 1897 het in 1896 te veel vooruitbetaalde V, eenvoudig in mindering te brengen? Zouden we heusch den langen weg van „verzoeken om terugbetaling" op moeten, misschien nog wel onder betaling van eenige porto's? Zou 't zoo gaan, en dus van wederkeerige tegemoetkoming geen sprake blijken te zijn, dan was 't maar het best van goede ver houdingen tegenover den fiscus af te zien? Zoo mogelijk hoop ik eenige inlichting van u te ontvangen. Daar vermoedelijk menigeen in hetzelfde geval verkeert, geven wy, zegt de Haagsche Courant, het antwoord openlijk. In de eerste plaats vergist de schrijver zich ten aanzien van den tijd, waarover de belasting zal loopen. Het zg. dienstjaar blijft onveranderd, van Mei tot Mei. Men krijgt dus in 't voorjaar een ver- vangenden suppletoiren aanslag voor vier maanden (JanuariApril), die komt in de plaats voor het laatste derdedeel van den aanslag 1896'97, waarvoor in Augustus jl. de biljetten werden toegezonden. Dat de ontvanger bevoegd zou zijn, bij de toezending van dien nieuwen aan slag dat reeds vooruitbetaalde derde te ver rekenen, schijnt ook uiterst twijfelachtig. "We zijn ni9t genoeg bekend met de comptabiliteit en boekhouding der ontvangers, om 't met zekerheid te durven zeggen; maar 't komt ons voor, dat zulk eene ver rekening een zeer omvangrijke arbeid voor de kantoren zou zijn. Maar in elk geval zal 't meer dan waar schijnlijk niet tot de bevoegdheid dier ambtenaren behooren, gesteld, dat zy 't zouden willen, zulk eene regeling toe te passen. Vermoedelijk zouden zjj 't niet mogen doen zonder la6t van hoogerhand. Dat men aan het Departement van Financiën de quaestie zal overwegen, ten einde de be lastingschuldigen ter wille te zijn, hopen wy, daar 't zeker wenschelijk is, noodeloozen last on moeite, voor betalenden en ontvangers beiden, te voorkomen. Maar als 't blijkt, niet te kunnen, dan wijte men dit niet aan de ontvangers; eo in elk geval ni6t aan onwil of zucht om lastig te zijn. De Huisvrouw herinnert, dat door het tegen woordige ministerie werd toegezegd gelde lijke ondersteuning vanwege den Staat aan het middelbaar onderwijs voor meisjes. Een wetsontwerp met dit doel zou bi) de Staten-Generaal worden inge diend. Van die belofte is nog niets gekomen; een wetsontwerp als het aangekondigde laat nog altijd op zich wachten. Wy hebben ons ver blijd met een dooie musch, zegt het blad, dat daarom niet versterkt wordt in het ver trouwen in hetgeen politieke partijen in hare programma's schrijven. „Wanneer het reeds zooveel in heeft een maatregel tot stand te brengen, zoo eenvoudig als het subsidiöeren van scholen, hoe zal het dan gaan met ingrij pende wijzigingen in de wetgeving?" Toch acht het blad zulk een wetsontwerp noodig. „Onder het thans levend vrouwelijk geslacht wint moer en meer een streven veld om zich aan den toestand van hulpbehoevend heid, waarin de vrouw verkeert, te ontworste len; om zich in de samenleving nuttig te maken, om aan het gemeenschapsleven een werkzaam aandeel te nemen; en in verband daarmede is de drang naar ontwikkeling haror intellectueele krachten onder de vrouwen sterk toegenomen. Daarmede behoort rekening te worden gehouden. En men behoort tevens te denken, dat, hoe meer zorg er wordt be steed aan de intellectueele opvoeding van het vrouwelijk geslacht, des to grooter waarborg verkregen wordt, dat de vrouwenbeweging, die in geen geval meer te keeron is, in het goede spoor zal worden geleid." De minister van financiën heeft een wets ontwerp ingediend tot ondershandschen ver koop van het Capucfinessenklooster te Haren, onóor Megon, voor f 5200 aan de bedoelde C*puc(jneseen. De Tijd merkt op, dat uit de toelichting blijkt, dat do Yereeniging der Capucfinesson siads 1877 alleen hst kosteloos genot had van het eigenlijke „bouwvallige" klooster gebouw, terwijl z(j voor de andere gebouwen f 30 'sjaars aan huur moest betalen. Hot kroondomein had het vruchtgenot van den binnen de gracht van het kloostererf gelegen tuin, en maakt daarom aanspraak op een ge deelte (/1000) van de koopsom. Het blad geeft een overzicht van de geschiedenis van het klooster om te betoogen, dat het hier geldt goederen, in 1812 door Napoleon ten behoeve van den Staat eigenmachtig aan de rechtmatige eigenares ontnomen, zoodat de blllykboïd zou vorderen dat men haar een voudig zonder betaling haar eigendom terug gaf. De Tijd st9lt daartegenover hetgeen met de vicariegoederen te Montfoort is geschied, om eindelijk de vraag te doen: „Is het be trachten van rechtvaardigheid en van billijk heid, is het handhaven van oen gelijken maat staf tegenover derden aan de Nederlandsche Regoering niet een offer van f 5200 waard?" De Standaard schrijft omtrent Zendings- stations: Hoe terughoudend en overzuinig do Minister van Koloniën bij het jongste Koloniaal debat inzake de zending positie nam, tot twee ver klaringen is hij dan toch gekomen. Hfi is namelijk bereid, subsidie aan scholen voor inlanders, met inbegrip van kweekscholen voor deze scholen te geven, mits dit gevraagd worde; en evenzoo is hfi genegen, de Mödische zending te steunen door het kosteloos verstrekken van genees middelen, enz. Dit is niet iets nieuws. Hiermede wordt principiëel geen vroeger ongekende bereid willigheid getoond. Slechts werd, hetgeen feitelijk reeds plaats greep, thans ook stel selmatig aanvaard. De Zending teMedjowarno ontving reeds gratis geneesmiddelen, de kweekschool te Siouw genoot reeds een subsidie tot een maximum van f 3000. Thans komt het er dus slechts op aan, dat ook de overige Zendingsstations hun des betreffende aanvrage by het Gouvernement in Ned. Indië inzenden; want dit spreekt toch vanzelf, de Rogeering gunt niet aan den één, wat ze aan den ander weigert. En al is dit ook niet veel, het is dan toch iets gewonnen. Ook het uitzetten van inland- sche scholen in de Kampongs wordt er ge makkelijker door. Alleen houde men wel in het oog, dat aanvrage om subsidie voor een school ten behoeve van inlandsche kinderen afhankelijk is gesteld van zekere voorwaarden, waaraan zulk een school moet voldoen. Die eisch9n zijn niet te hoog gesteld; maar er dient toch op gelet te worden. Wie nog niet met het Besluit van 1895 accordeert, brenge eerst zijn school in den daar gevorderden staat, en vrage niet vooraf, maar dan pas om subsidie. De Tijddie opkomt tegen de bewering, dat de R.-Kath. Kamerleden hun stem aan den heer Mackay zouden gegeven hebben voor de candidatuur voor de Rekenkamer, met het doel om te Hilversum een plaats open te doen vallen voor een R. Kath. Kamerlid, zegt daarna: „Wij gelooven, dat een zeer eenvou dige zaak, die waarschijnlijk de juiste ver klaring geeft, gebeel over het hoofd wordt gezien. Als bij een voordracht als het hier geldt, welke door de Tweede Kamer moet worden opgemaakt, een lid dier Kamer zelve mede solliciteert, zal dit lid aangenomen, dat by niet vlakaf ongeschikt moet geoordeeld worden altijd op al de overige sollicitan ten veel vóór hebben. Waarom? Niet zóó zeer, meenen wij, omdat bij de Kamer een geest van cameraderie bestaat, die de leden aanzet om elkander geldelijke voordeelen te bezorgen, maar omdat het lid in quaeslie by al zijn medeleden bekend js. Dit nu is met de overige sollicitanten niet het geval. Na tuurlijk zijn er onder beü, welke by eenige, zelfs by meordoro Kamerleden op grond van persooniyke bekendheid hoog staan aange schreven, doch algemeen bekend zyn zy by de Kamer in den regel volstrekt niet. Als nu bedoelde collega het vertrouwen en de sympathie van velen gewonnen heeft, en de algemeene opinie omtrent hem gaat: by ktn een betrekking, die geen heksenkunst ver- eischt, evengoed waarnemen als een ander, ligt het dan niet voor de hand, dat a priori de kansen van den collega-afgevaardigde zeer gunstig kunnen genoemd worden? Het moge voor andere, wellicht bekwamer solli citanten, die meenen meer „aanspraken" te hebben, niet aangenaam wezen, van mensch- kundig standpunt beschouwd, schynt ons de zaak zoo eenvoudig en natuurlyk mogelyk. Vóór ettelyke jaren solliciteerde by het ver vullen van een opengevallen plaats in de Re kenkamer ook een Kamerlid, jhr. Sandberg; ook hy werd door zyn medeleden als eerste candidaat op de voordracht geplaatst en door den Koning benoemd. Wy herinneren ons niet, zegt De Tijd, dat destyds tegen de Tweede Kamer en do Regeering wegens deze voor dracht en benoeming van eenige zyde in 't openbaar stemmen zyn opgegaan; evenmin, dat jhr. Sandberg voor zyn benoemiag open baar proeven had afgelegd van zyn bedreven heid in boekhouders-wetenschappen. Van waar dan het verschil van bejegening der voor dracht door een groot gedeelte der Pers? Toch niet, omdat de heer Sandberg |in de Kamer tot de liberale party behoorde, de heer Mackay aan de Rechterzyde zitting neemt? Komt ooit weder grondwetsherziening aau de orde, dan gelooft ook De Tijd, dat er vóór te zeggen valt, het opmaken van voordrachten voor de Rekenkamer door de Tweede Kamer te doen vervallen en de benoeming eenvoudig over te laten aan de Regoering; doch zoo lang de Tweede Kamer het recht van voor dracht bezit, acht het blad het een ongeoor loofde daad, om zonder deugdeiyk bewfis do Kamer in haar geheel of eenige fractie der Kamer wegens de personen, welke zy meende tot benoeming aan de Kroon te moeten voor dragen, in de oogen der natie verdacht te maken of door het aanraden van benoemingen in stryd met de bedoelingen dor Kamer, van welke de voordracht uitging, zonder nood- zakelykheid conflicten uit te lokken tus- schen de volksvertegenwoordiging en de Regeering. De anti rev.) Nederlander geeft toe, dat het beter ware, wanneer nimmer de Kamer een lid uit haar midden voordroeg; maar waarom wordt dit eerst thans opgemerkt, en zweeg men, toen het liberale Kamerlid Sandberg op de voordracht geplaatst werd? Onmogeiyk is het niet, dat de Kamer ten onrechte een ver- diensteiyk ambtenaar heeft gepasseerd. Maar hoe komt dat? Doordat er vóór de verkie zing geen enkele schriftelyke voorbereiding plaats heeft. De Kamer, samengesteld uit 100 leden, stemt min of meer in 't wilde. Gevolg daarvan is, dat het vaak van het toeval afhangt wie bovenaan komt. Uit de laatstgehouden stemming blykt alleen, dat van de twee can- didaten Mackay en De Bloeme, do Kamer aan den eersten de voorkeur gaf. Mogelyk dat, had er eene stemming plaats gehad tusschen Mackay en Van Reenen, de laatste het zou hebben gowonnen. Maar juist die laatste staat niet op de voordracht, en zou dus niet kunnsn worden benoemd. Ieder, die zulk een Kamer stemming heeft gevolgd, "weet, dat het toeval daarby eene groote rol speelt. Maar waariyk niet nu voor de eerste maal. Hetzelfde kwam herhaaldelyk voor. De Ned. herinnert zich echter niet, dat vroeger de liberale pers daar over misbaar gemaakt heeft. Waarom na wel? Hot Vaderlando. a. De (anti-revol.) Nederl beantwoordende in zake de nominatie voor de Rokenkamer, zegt, dat dit blad zich nu eenmaal niet kan voorstellen, dat een liberaal in zyn oordeel anders dan door party over wegingen kan worden geleid, ofschoon deze nominatie ten volle aanleiding geeft tot het spreekwoord van den waard en de gasten. Intusschen dwaalt De Nedals zy zegt, dat vroeger de liberale pers geen „misbaar" ge maakt heeft. Hetzelfde deed zy en met evenveel recht, toen de Katholieke militair Le Bron de Vexela boven den heer De Bloeme verkozen werd. Ook bestaat er dwaling ten aanzien van het liberale Kamerlid Sandberg. Immers, zegt Het Vaderlandde heer Sandberg was toen juist als lid der Kamer gevallen, en tegen zyn plaatsing op de voordracht was zeker geen reden eenig misbaar te maken, omdat het buitengewoon groot aantal stemmen, op hem uitgebracht, bewees, dat byna de geheele Kamer bem den meest gescbikten persoon achtte. Trouwens, gedurende zyn Kamerlidmaatschap had hy zich steeds onder scheiden door een cyfernapluizingstalent van den eersten rang. Wat nu juist niet van iedereen kan worden gezegd. Het Vaderland acht het niet overbodig tegenover Het Centrum, dat eiken klerk of boekhouder voor het ambt van lid der Rekenkamer bekwaam acht, te herinneren, waarin de taak der Rekenkamer bestaat. „Heeft do redactie van dat blad wel eens een jaarverslag van de Rekenkamer ingezien? Dan zal zy hebben kunnen be speuren, hoe tallooze malen door de zorg vuldige controle van dat lichaam misbruiken zyn ontdekt en noodelooze uitgaven voor komen. Nog bevat zulk een verslag slechts een greep uit de honderden opmerkingen' en bedenkingen tegen regeeringsdaden op financiëel gebied. Weet bovendien Het Centrum niet, dat allo Staatsuitgaven eerst wettige Ryksuitgavon zyn als de Rekenkamer ze verevend beeft; begrypt het niet, dat derhalve een lid der Rekenkamer op de hoogte moet zyn van alle wetten, Koninklijke besluiten en verordeningen, die in eenig verband staan mot de financiën van den Staat. Is het aan Het Centrum niet bekend, dat aan de Rekenkamer is opgedragen da rechtsspraak in het hoogste ressort over alle rekenplichtïge ambtenaren van den Staat, noch dat zy verplicht is, de regeering van advies te dienen over alle onderwerpen van financiëelen aard, welke de ministers haar voorleggen? Beseft het oindeiyk niet, dat telkens zaken voorkomen, waarby kennis van burgeriyk, handels- of administratief recht wordt ver- eischt? Dat alles is maar klerk* n werk, en daarom o vleiend getuigenis van Het Cen trum de Iner Mackay benoemd 1" HF" ÖTUO-llO-fcOXX. 3) Nu weet gy evengoed als ik, mon cher, dat het som9 zeer wenscheiyk is de meening van hot publiek te leeron kennen, eer een zaak beslist wordt. Zoo staat het nu echter niet. Alleen volkomen geheimhouding kan ons het doel doen bereiken. In het verdrag zyn zekere bepalingen opgenomen, die, als zy te vroeg bekend werden, zulk een storm van tegenwerpingen zouden uitlokken, dat zy onmogelyk gehandhaafd zouden kunnen worden. Worden zy echter niet openbaar gemaakt eer het verdrag werkeiyk onder- teekond en bezegeld is, dan loopt het wel is waar niet zonder gepruttel af, maar de be palingen blyven van kracht.... Welnu, Le Grand, die altyd een gevaarlyk mensch is, heeft een hoogst onaangenamen argwaan by my weten op te wekken. Toen hy opstond om te vertrekken, zoide hy: „Prins, ik moet u myn dank betuigen voor de vriendeiykheid, waarmee gy my ontvangen hebt; het spyt my alleen, dat ik u met niets van dienst kan zyn, zelfs niet ten opzichte der bepalingen van Paragraaf XIIIIk deed alsof ik de laatste woorden niet gehoord had en hield my goed totdat hy de kamer uit was. Maar inderdaad was ik bovenmate verbaasd en ontsteld." „Ik meen te kunnen vermoeden waarom," antwoordde ik. „Natuurlyk, gy begrypt dadelyk wat dit beteekent. De Paragraaf, die over de schade loosstelling handelt en die ons zooveel hoofd brekens gekost heeft, is werkeiyk Paragraaf XIII. Hoe zou Le Grand dit nu te weten gekomen zyn?" „Het is inderdaad vreemd," antwoordde ik, want een los vermoeden kan het niet ge weest zyn." „O neen, dat is onmogelyk, waBt zyn triom- fantelyko blik en de veelbeteekenende nadruk, dien hy op zyn woorden legde, brachten my tot de overtuiging, dat hy zeker van zy'n zaak was. Maar als hy dat weet, dan weet hy waar8chyniyk nog veel moer. En als hy publiek maakt wat hy weet, en dat doet hy natuurlyk, dan is al onze moeite voor niets. Het is wezeDlyk een noodlottig geval. Die Le Grand moet de duivel in persoon wezen." Maar hoe kan hy er aan gekomen zyn?" „Ja, hoe? Wy hebben alle mogelyke voor zorgsmaatregelen genomen. Zooals gy weet, houden wy zitting in het ministerie van buitenlandsche zaken, een groote bovenzaal. Muren en zoldering zyn buitengewoon dik. Wy zitten aan een tafel midden in het ver trek en spreken nooit luid waartoe dan ook geen aanleiding bestaat! Misschien denkt gy aan den schoorsteen van dit middel, zegt men, ia wel eens gebruik gemaakt, of schoon ik dat verhaal nooit recht vertrouwd heb. En wy hebben er voor gezorgd, dat dit hier niet kan gebeuren, want voortdurend brandt er een groot vuur. Ook het vloei papier kan ons geheim niet verraden hebben, want dat gebruiken wy niet; op onze goede oude manier strooien wy zand over ons schrift. Kortom, het is onmogelyk, dat iemand van buitenaf iets van onze onderhandelingen zou kunnen zien of hooren. Eu wat het geval nog pynlyker maakt, is, dat wy by de behande ling van deze byzondere Paragraaf besloten hebben, tot meerdere veiligheid, geen secre taris le gebruiken." Ik zag natuurlyk zeer goed in van hoeveel gewicht de zaak was. Er scheen verraad in het spel te moeten zijn, en wel van de zijde van een der staatslieden. Ik gaf dit don Prins te kennen, doch deze wilde er niets van hooren. „Het heeft er ongetwyfeld den schyn van," 6prak hy. „Een andere verklaring schynt niet mogelyk, en toch kan er geen sprake van wezen. Wy beiden weten wel, dat diplomaten nogal beschouwd worden als tameiyk ruim van geweten. Doch zelfs het dievengilde heeft zyn eigen wetten van oer en de diplomatie zou onmogelyk kunnen "bestaan, indien onder haar leden geen wederzydsch vertrouwen heerschte. Evenals in vele andere gevallen, bindt ons een strenge, tot ona beroep be- hoorende étiquette. Wanneer wy ieder voor zich handelen, doen wy wel eens vreemde dingen; maar als wy na gemaakto afspraak gezameniyk optreden, en op ons eerewoord beloven, de onderhandelingen geheim te houden, dan weten wy, dat wy elkander kunnen vertrouwen." Ik wist uit eigen ervaring, dat er veel waars was in hetgoen de Prins zeide. Myn nieuwsgierigheid dreef my echter tot de vraag, wie by afwezigheid van een secretaris diens plaats had ingenomen. „Och, dat kan ik gerust vertellen," zeide de Prins. „Het wa3 Schrievaljeff." Ik kende graaf Schrievaljeff zeer goed, maar mocht hem niet best lyden. Het was een groote, flink gebouwde man van ruim vyfeig jaar, verschrikkelyk leeiyk, doch van een buigzaam karakter, dat zich naar alle om standigheden kon schikken. Hierin werd hy bygestaan door de buitengewone macht, die hy bezat over de spieren van zyn gelaat. In rust geleek zyn gladgeschoren gezicht veel op oen strakgespannen stuk perkament, doch veel bruiner dan dit. Als hy het echter ver koos, kon hy zyn gezicht in tal van plooien en rimpels trekken, die het „non plus ultra" van vriendeiykheid en goedheid schonen uit te drukken. Doch hun plotseling opkomen en verdwynen moesten wel de verdenking doen ontstaan, dat zy niet alleen aan de opper vlakte zaten, en dat die in zooveel rimpels gevatte glimlach niets te maken had met hot ioneriyke van den man. Men zeide, dat de graaf het in de kunst van gezichten trekken zóó ver gebracht had, dat hy aan de twee helften van zyn gelaat ieder een geheel ver schillende uitdrukking kon geven, waardoor hy aan twee personeD, met wio hy over verschillende zaken sprak, tegeiyk een deel nemend gezicht kon toonen. Dit was nu natuurlyk wel wat overdreven, doch ik ver dacht hem er altyd van, dat hy een natuur lyk gebrek zoozeer in zyn voordeel wist te gebruiken, dat er toch wel een sprankje waarheid in het verhaal te vinden was. Zyn rechteroog nameiyk was gewoon gevormd, doch Yan het linker- viel het lid gedurig over den oogappel. Bovendien bevond er zich altyd veel vocht in het oog, wat hem er deed uitzien alsof hy op het punt was, te gaan schreien. Hiermede wist hy ongetwyfeld vaak zyn voordeel te doen, als hy een condoleance- bezoek maakte. De verklaring is waarscbyn- ïyk daarin te vinden, dat zyn linkeroog een kunstoog was; de door een kunstoog ver oorzaakte prikkeling heeft een grootere af scheiding der traanklieren ten gevolge. Wat er ook van zy, in diplomatieke kringen werd algemeen verondersteld, dat de graaf blind was aan het linkeroog, ofschoon hy zelf dit nooit wilde bekennen. Terwijl ik myn best doed, my graaf Schrie valjeff te herinneren, ging de Prins voort met klachten over het gestolen ontwerp. „Het treft my dieper dan iemand anders," hernam hy, „want juist by die Paragraaf XIII heeft myn regeering het grootste belang. Ik had de onderhandelingen den weg opgestuurd, dien zy gaarne zou zien inslaan. Het hoeft my ontzagiyke moeite gekost, en nu komt Le Grand en gooit alles omver. Het is toch afschuweiyk, dat de pers zooveel macht heeft." „Kan ik ook iets in de zaak doen?" vroeg ik. „Zoo ja, beschik dan gerust over my." „Goed: ik had gedacht, daar gy Le Grand kent, dat gy hem wel eens zoudt willen pol sen, om er achter te komen, wat hy nu eigeniyk ontdekt heeft. Hy is zulk eenpoch- -hans, dat by misschien wel iets laat merken." „Ik zal zien, wat ik doen kan", antwoordde ik, „maar ik geloof niet, dat ik veel uit hep zal krygen.'* Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5