N°. 11282. I>oii<ler<iag 3 December. A0. 1896 feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. GROOTVADER. LEIDSCH DAGBLAD. PELTS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers rvnr. PBJJS DER ADVERTENTTEN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad Tweede Blad. De Standaard zegt: De Regeering schynt niet voornemens, by afzonderlijke wet de echtgenootschap- pelijke verhouding van den komenden Prins-gemaal tot onze Koningin te regelen. Dit standpunt heeft veel, waardoor het zich aanbeveelt. Het beginsel van ons Burgerlek Recht, dat de man het hoofd der gemeenschap is, voor dit speciaal geval uit de wet te lichten, is uiterst bedenkelijk. Dit beginsel toch geldt en gaat door, niet omdat bet in ons Burgerlijk "Wetboek staat, maar het staat in ons Burgerlijk Wetboek, omdat het alzoo in Gods Woord verordend is. Wie zou hiervan nu dispensatie verleenen Zulk een dispensatie voor dit bepaald geval zou immers het beginsel zelf verzwakken, en den weg banen voor hen, die het beginsel vernietigen willen. Bovendien is niet wel in te zien, waarom zulks in casu noodzakelijk zou zijn. Wat Prins-gemaal zou de Koningin dwingen kunnen, hem te volgen, als hy goed vond naar Australië of Amerika te trekken? Geweldpleging is ondenkbaar. Hij zou dus een rechterlijke uitspraak moeten uitlokken; en hoe zou hy die van den rechter verkrijgen kunnen? Slechts in één geval zou zulk opzet kun nen doorgaan, wanneer namelijk de Koningin zelve het land verlaten wilde. Maar in dit ondenkbaar géval zou toch geen uitzonderings wet dit kunnen keeren, en zou het eenvoudig gevolg wezen, dat Art. 38 van de Grondwet toepasselijk werd. Gevaar bestaat er alzoo o. i. niet, en indien het ontstond, ware het toch niet te keeren. Maar bovendien geeft Art. 18 der Grond wet genoegzaraen waarboig, om by het sluiten van het huweiyk te stipuleeren wat te stipu- leeren is. En zegt men, dat dan toch over de opvoe ding der prinsen en prinsessen, uit zoodanig huweiyk geboren, nog altoos stryd kan ont staan tusschen de vaderlijke macht en de be schikking der Koningin, erkenne men dan even zoo, dat dit, als het gevaar dreigde, toch door geen wet te voorkomen is, maar ten slotte geheel beheerscht wordt door de wederzyd- sche verhouding, die in het huwelijksleven tusschen de vorstelijke personen bestaan zal. Alle wat is hier onmachtig. En juist daaro n mag ook by de besproking en beoordeeling van deze zaak de grens niet overschreden worden, die door eerbied ook voor het huwelijk tusschen vorstelijke personen aan het volk gesteld is. Mr. S. J. Fockema Andreae, te Leiden, verklaart in de Rieuive Rotlerdamsche Courant het eens te zyn met prof. d'Aulnis de Bou rouill, dat rechtens de minderheid niet gebonden is aan de besluiten van de verga dering der Liberale Unie van 14 Nov. De reglementen tinden haar niet, en er is evenmin een regel van gewoonterecht, die zegt, dat do minderheid in elke vergadering zich aan alle beslissingen der meerderheid heeft te onderwerpen. Of echter de minder heid, als zy in de „Unie" blyft, ook z e d e 1 y k volkomen vry is, zich aan de genomen be- slu ten niet te storen, acht de heer F. A. een andere vraag. „Ik wil ze niet beantwoor den", zegt hy, „al kan ik de opmerking niet weerhouden, dat, leggen de besluiten hoege naamd geen band aan, de lange en warme discussie over motie en amendementen al weinig zin had." „Er heeft my echter in de besprekingen en geschriften één punt zeer getroffen. Yan verschillende zyden is het namely'k voorge steld, alsof het treden van eenige kiesver- eenigingen uit de „Liberale Unie" iets te maken had met scheiding van de liberale party. Dit nu komt my volkomen onjuist voor. Wat to:h is het geval? Er zyn het geheele land door een groot aantal liberale kiesver- eenigingen —.(ik gebruik don naam liberaal nog maar, al heeft de „Liberale Unie" hem in den ban gedaan). Deze tellen allen onder hare leden meer en minder voorzichtigen, ge- ouldigen en ongeduldjgen, mannen, wier werk kring en levensomstandigheden hun oog meer op deze of op die maatschapp- lyke totstan ten en misstanden doen vallen. Geen dezer ver- eenigingen heeft het monopolie van vryzin- nLheid en van politieke wysheid. Een aantal harer (de minderheid zeker) heeft het practisch geacht zich weer onderling te vereenigen tot het houden van politieke besprekingen en het oefenen van invloed bij vtrkiezingen. Zy houden door afgevaardigden 6amtn vergaderingen en nemen hoe kan het op v. rgaderingen anders? besluiten. Maar nu moet men toch wel ziende blind zyn, om zulke besluiten voor decreten der liberale party aan te zien. Op de laatste vergadering vormden by de belangrykste beslissingen de meer of min regelmatig gekozen afgevaardigden van ik metn 25 kiesvereenigingen de meerderheid. Nu zal toch niemand in den zonderlingen waan verkeeren, dat die 25 de liberale party zyn. En wanneer nu na de vaststelling der formulieren van eenigheid in de vergadering van 14 Nov. eenige by de „Liberale Unie" aangesloten vereenigingen, daaruit treden en zoo komen vermeerderen het groote aantal dergenen, die sinds de oprichting buiten de „Uni«" staan, wat is dan van dat feit de beteekenis? Niet, dat zy andere beginselen voorstaan, evenmin, dat zy uit die beginselen andere conclusion trekken, maar e nvoudig, dat zy voor zich de verbinding met eenige andere tot een „Liberale Unie" niet meer nuttig en nodig achten. Er staan overal liberalen buiten de kies vereenigingen, en er treden telkens leden hieruit. Het komt niemand in de gedachte uit dat feit op zichzelf het besluit te trekken, dat er eone scheiding in de liberale partij bestaat. Welnu, hetzelfde geldt ten aanzien der „Liberale Unie." De vereenigingen, die de beginselen voor staan, waarvan deze uitgaat, kunnen het op een oogenblik practisch en geradea achten om in die „Unie" te treden of to blyven, of om haar te verlaten; daaruit spreekt zoo min oen verschil in beginselen als voor een indi vidu uit het al of niet zyn van lid eener kiesvereeniging. Of uittreding van deze of die kiesvereeniging uit de „Liberale Unie" op dit oogenblik wenschelyk is, kan alleen deze zelve beoor deelen. Ik heb er alleen op willen wyzen, dat een besluit daaromtrent op zichzelf met eenheid of scheiding der liberale party niets te maken heeft." Het Vaderland heeft een drietal artikelen gewyd aan de quaestie van het belasting gebied onzer gemeenten. Aan het slot van het laatste artikel ontleenen wy de vol gende opmerkingen: 1. Te betreuren is het, dat nu gemeenten, die door plaatselyke omstandigheden juist het best in haar behoeften zouden kunnen voor zien door een inkomstenbelasting met eenige voelbare progressie, daarin verhinderd worden. Op dit stuk had men gerust het eigenbelang der gemeenten kunnen vertrouwen, die in den regel verstandig genoeg zyn, om niet de vermogende ingezetenen te verjagen en die, zoo ze tot hoog opgedreven inkomstenbelas tingen haar toevlucht nemen, dat niet doen om de rykelui te plagen, maar omdat zy niet anders kunnen. Verdient het wel aanbeveling, als breidel voor regeeringswillekeur, de in komstenbelastingen aan eenige wetteiyke be palingen te binden, de hier voorgedragene zyn zeker veel te belemmerend. 2. Inderdaad waakt het wetsontwerp wel tegen progressie, maar volstrekt niet tegen averechtsche progressie. Het staat de gemeente vry het zwaartepunt van haar belastingstelsel te zoeken in een verteringsbelasting en die zoodanig te regelen, dat zy nog veel meer dan het ryks-personeel de nooddruft belast en den middelstand bezwaart. Nu hebben wy er niet tegen, dat men in dit opzicht aan de gemeen ten eenige vryheid laat, een verterings belasting is een goede gemeentebelasting maar men gunne haar dan ook meer vryheid om in haar inkomstenbelastingen de progressie te regelen, zooals haar goeddunkt. Hoeveel bevredigender intusschen had de regeling kunnen zyn, als het personeel ware gemaakt tot gemeentelyke belasting en het Ryk de grondslagen had vastgesteld, waar naar het mag worden geheven en de minima en maxima, waartusschen de heffing zich mag bewegen. Dat de verteringsbelasting het domein moet zyn der gemeente, toont ook de Regoenng van oordeel te zyn, daar men niet bepaald kan zeggen, dat zy gemeentelyke inkomsten belastingen begunstigt, maar waarom dan niet dat domein voor de gemeente gereserveerd? Een stelsel, dat zoowel het Ryk als de ge meente verteringsbelastingen laat heften, be antwoordt slecht aan de eischen eener recht vaardige belastingpolitiek. 3 Het had voor de hand gelegen afzonderlijk te regelen de ui'keering, afzonderiyk de wyzi- gingen, die in de gemeentewet behooren te worden aangebracht Dit had de beslissing gemaakt. Het is zeer wel mogelyk de wyzi gingen in het belastinggebied der gemeenten, waarvan, al zyn ze niet bevredigend, zeker wel iets goeds te maken is, op zichzelf aan te nemen, en echter het voorgestelde bydrage- stelsel, als vicieus en niet voldoende te ver beteren, te verwerpen. Thans heeft het al den schyn, dat men de noodige verruiming van het gemeentelyk belastinggebied wil gebruiken om de uitkeermg er door te sleepen. Deze schyn behoorde vermeden te worden. Sprekende over de rede, waarmede de heer Mr. M. "W. F. Treub hethoogleeraarsambt in de staathuishoudkunde en statistiek aan de gemeentelyke Universiteit te Amsterdam aanvaardde, merkt het Weekblad v. h. Recht op, dat, zoo ooit een inaugureele rede een geloofsbelydenis inhield, men kan zeggen, dat dit het geval was met de heldere en boeiende toespraak van Prof. Treub. „Wat ons," zegt het blad, „als juristen het meest interesseerde in deze sociaal-economische rede, was het betoog der stelling: „dat het nieuwe uitgangspunt verband brengt tusscheu staathuishoudkunde, moraal en recht"; eene stelling, waarvan zy, die op het oudere uit gangspunt" stonden, eene zekere „Ahnung" badden, toen zy reeds in het organiek besluit op net booger onderwys van 1815 de staat huishoudkunde inlyfden by de rechtsgeleerde iaculteit." Het Weekblad besluit met de aanhaling vaa enkele woorden van den begaafden spreker, waarmede bet ten volle instemt, de woorden oamelyk, waarin hy zyD aanstaanden leerlin gen rierinnerde, dat van hen, mannen der twintigste eeuw; „meer geëischt zal worden dan de kennis van enkele wetboeken en wetten, en dat zy, om later recht te kunnen spreken, ou reeds moeten trachten m te drin gen in de vele en gewichtige vragen, die de maat8chappy oewegen." Er wordt tegenwoordig vry druk door Nederlanders in Duitschland gepro moveerd en onze autoriteiten hebben blyk baar geen bezwaar tegen het voeren van den titel van „dr.", alsof hy aan een Nederland- sche universiteit ware verworven. Het Handelsblad de9lt aangaande die pro moties in den vreemde het volgende mede: Nadat vooral de kleine universiteiten, zoo als Giessen, Erlangen, enz., misbruik hadden gemaakt van de bevoegdheid tot het verlee nen van den doctorstitel, heeft men in Duitschland sinds vyf en twintig jaren beslo ten den titel „honoris causa" alleen by groote feestelyke gelegenheden aan hooggeplaatste persoonlykheden toe te kennen. Geleerden kunnen den doctorsgraad echter verkrygen, zonder aan de hoogeschool gestu deerd te hebben, wanneer zy schrifteiyk door twee professoren der faculteit aanbevolen worden. Zy moeten dan een dissertatie of een wetenschappelyk geschrift overleggen en een mondeling examen ondergaan, waarvan echter vrystelling verleend kan worden. Voorts zegt het reglement der universiteit te Leipzig (met die van Berlyn de voornaamste in Duitschland), dat „aan oudere personen, die door hunne vroegere werken zich een erkende positie in de wetenschap verworven hebben, vergund kan worden, alleen op grond eener dissertatie te promoveeren, en dat als zoodanig een reeds vroeger uitgegeven geschrift kan aangeno men worden". Het is krachtens deze bepalingen en op grond van een zyner vele ethnographische werken, dat de heer Schmeltz, te Leiden, nu te Leipzig den doctorstitel in de ethnographic verworven heeft. De doctorstitel werd door de Leidsche hoog leeraren Schlegel en De Groot geheel op dezelfde wyze verworven, door den eerste te Jena en door den tweede insgelyks te Leipzig; alleen heeft de heer De Groot ook een mondeling examen ondergaan. De Fiscus schryft over den circus-Renz: Maar nu ging Renz onherroepelyk weg, omdathy anders langer dan drie maan den in Nederland zou zyn en dus onderworpen zou worden aan Bedryfsbelasting en Perso- neele belasting. Met tonnen gouds van de „steinreiche", maar by den fiscus noodlydende Hollanders keert deze Germaan naar zyne „H-imath" terug. De gemeentekas is wèl gevaren by zyn verbiyf te Amsterdam; want boven de entrées moest 5 pet. aan stedeiyke belasting op de vermakelykheden betaald worden. Maar die belasting werd door het publiek geofferd, en volgens de bestaande verordening kreeg de directeur vaa den circus voor vooruitbetaling 10 pet. korting. In plaats, dat Renz iets aan belasting betaalde, ontving hy dus deswege nog extra 5 per mille van de entróes. De ooiyke Duitscher heeft een exemplaar van die vermakeiyke verordening op de ver makelykheden gevraagd en ook de wetten op Bedryfs en Personeele belasting gekocht, om ia zyn land eens te laten zien, wat g09de halzen die stambroeders aan do Noordzee toch zyn. Gemengd Nieuws. De Sint-Nicolaastyd is voor iedere plaats een gewichtige tyd, gewichtiger dan verkiezingsdagen, gewichtiger dan eene poli tieke crisis. Het welzyn, het bestaan van e n groot deel der bevolking hangt meer af van het Sint Nicolaasfeest dan van de gemeente lyke politiek. De voor een groot deel der burgery alles- overheerschende vraag is wat Sint-Nicolaas brengen za). Jonge meisjes mogi n met nieuws gierigheid of hartkloppingen zyne gaven ver beiden; er mogen op het feest van den 5den December in jonge hoofden lucbtkasteelen gebouwd worden, welker verwoesting slechts teleurstelling beteekent; voor menig winkelier is de Sint Nicolaasweek van nog grooter bo- teekenis. Een jaar lang wordt soms een bui tensporige winkelbuur betaald; een jaarlang betaalt hy bet montant der facturen voor nog niet verkochte goederen. Sint-Nicolaas moet w In de woning van de familie Boom heerschte eenige drukte, iets van die buitengewone be- dryvigheid, welke gewoonlyk in ieder gezin voorafgaat als aankondiging, dat verschillende personen in aantocht zyn, om op de alle- daagsche sleur inbreuk te komen maken. De kroon in de zaal was ontstoken, de over trekken waren van de stoelen genomen en 't overkleed in de kast geborgen. „'t Zag er knapjes uit," zei mevrouw Boom tot de meiden. Nu nog alleen een ruige mat a in de buitendeur gelegd, dan kon de familie gewacht worden. De kinderen, de groote zoowel als de kleintjes, moesten in de huis houdkamer blyven en den oudste werd by- zonder aanbevolen om 't den jongeren zoo aangenaam mogelyk te maken, daar mama den geheelen avond niet by hen kon zyn, omdat ook haar tegenwoordigheid werd gevorderd by den familieraad. De kleintjes moesten maar met 't ganzenbord worden zoet gehouden; mama zou voor alle benoodigd- heden zorg dragen, dan konden de grooten, in 't vervolg van den avond, als de kleintjes naar bed zouden zijn, een partytje dammen of, nog beter, domineeren. Daaraan kon ieder meedoen. Want, zei mama, de familieraad zou zeker lang duren, aangezien men van gedachten moest wisselen over een ernstige zaak. Er werd intusschen gescheld en afwisse lende bewogingen in de gang verrieden, dat er achtei een volgens bezoekers kwamen, die door een dienstbode naar de zaal werden geleid, waar de heer Boom gereed stond hen te ontvangen. Eerst kwam notaris Bergen, aan wiens portret wy eenige buitengewone zorg moeten wyden. Hy is een man van even vyftig jaren, middelmatig van gestalte, deftig gerokt en versierd met de voor zyn persoonlykheid onontbeerlyke witte das. Hy draagt een gouden bril, waardoor een paar ietwat gluipende oogen glinsteren, en heeft een stereotiep lachje om de lippen. Ondanks de schynbare onbezorgdheid, die uit 's mans goéiyken toon spreekt, is hy toch iemand van ernstige grondbeginselen, die we uit een paar voor beelden zullen trachten aan te toonen; grond beginselen, waarover sommigen zich wel eens dubbelzinnig hebben uitgelaten, maar waar over wy geen oordeel wenschen te vellen, in de volle overtuiging, dat het moeilyk is, om 't allen menschen naar den zin te maken, en tevens verzekerd, dat, waar feiten spreken, woorden overtollig worden. Notaris Bergen had by alle gegoede oude juffrouwen en huiszittende renteniertjes van voorvaderiyk burgerlyke begrippen, als ik 't zoo eens noemen mag, den naam van een uitmuntend mensch te zyn. Hy diende hun dan ook met raad en daad altyd zóó belang loos, dat hy door hen betiteld werd met den naam van „Vader" Bergen. Voor ieder was hy even welwillend en niets ontging zyn aandacht. Yan protestantsche ouders en in hun leer opgevoed, was hy by de protes tanten altyd steeds yverig in de weer om het goede recht hunner Kerk te bepleiten. Dat belette hem echter niet, om aan de katholieken te verklaren, dat niet hy, maar zyn ouders zyn godsdienstige richting hadden bepaald, en dat, zoo hy volgens zyn overtui ging kiezen mocht, hy 't nog zoo juist niet weten zou, hoe die keuze wel kon uitvallen. Zie je, een huisvader od een openbaar ambte naar vooral, mocht in die soort van gewetens zaken zyn gevoelen niet altyd blootgeven, maar, men begreep hem wel, en hy wist tot wien hy sprak; hy was er zeker van, dat men zyn geheim zou eerbiedigen, 't Was zoo'n goed, zoo'n meegaand man, die notaris Bergen, dat bleek altyd en in alles, want toen hy by Levison aan 't inventariseeren was, kon hy niet nalaten te verklaren, dat hy zoo'n onveranderiyken eerbied had voor het volk des Ouden Verbonds. Men mocht zich daarover niet verwonderen, waüt, en hy fluisterde den ouden Levison aan het oor, maar zóó hard, dat zyn klerk 't geheim m o e 8 t opvangen, dat zyn bet overgrootvader hy had het in oude perkamenten gelezen ook tot dat volk had behoord. Hoe zich die zaak had toegedragen wist hy niet, maar Levison Senior zou hem begrypen, wanneer hy verklaarde, dat hy er werkelyk spyt van bad. Toch mocht het voor onnadenkende of achterdochtige menschen verwondering wek ken, als men hem een dag later aan een marine-officier de linkerband zag toesteken met de verklaring: Welzeker ben ik broeder, en van 't oosten hoor, broeder redenaar 1 Je moet er niet zoo gering over denken, jan- doppie, al spyt 't me, dat ik je niet intro- duceeren kan; want ik kom in den laatsten tyd weinig in de Loge; de drukke werk zaamheden laten me dat genot niet toe. Notaris Bergen had voor ieder een woord en een woord van pas. Werd hy by een jong paar ontboden om de huwolyksvoorwaarden en de wederzydsche testamenten te lezen, dan introduceerde hy zich met de woorden van Langendyk: „Daar is de notaris, die 't huweiyk sluit," en als er over de plichten van man en vrouw werd gesproken, dan haalde hy Vondel aan en reciteerde: ,Waar werd oprechter trouw Dan tusschen man en vrouw Ter wereld ooit gevonden?" Verder bracht hy 't nooit, omdat hy niets meer van Vondel of Langendyk wist, waarom zal later blyken. Den dames maakte hy altyd een compli mentje over den heerlyken kop thee en den heeren over den geurigen wyn Hy liet echter, in den regel, zyn kopje of zyn glas staan, en zei, als men hem daarop attent maakte, dat hy in 't vuur zyner redeneeriog eten en crinken vergat, of, dat hy nooit meer dronk dan één kopje of één glas. Een mensch moet zichzelf kennen, beweerde hy. Voor de armen was hy een vriend, maar niemand mocht weten hoe. De rechterhand mag immers niet weten, dat de linker wéldoet, en toch, ja, dat was vreemd en moeilyk te verklaren. In den barren winter van 't jaar 18 was hy belast met de boedelscheiding van een vermogend man, die, by een belangryk kapitaal, een tal van erfgenamen had nagelaten waaronder zeer behoeftige waren. Op een Zaterdagmorgen vervoegde zich een der erf genamen aan het kantoor met verzoek notaris Bergen te mogen spreken, die, na den man meer dan een half uur te hebben laten wach ten, beneden kwam, want de menschen, die een geur van behoeftigheid hadden, kwamen hoogst zelden boven. Op de eenigszins scherp uitgesproken vraag: „Wel, man, wat hadt jy?" stelde Bergen zich in postuur om to luisteren, zonder den man aan te zien; dat was zoo zyn gewoonte tegenover minver mogenden. De man begon vry beteuterd te verhalen, dat hy door het gesloten water ia byna vier weken niets had kunnen verdienen dat hy een zieke vrouw en zes kinderen to verzorgen had, en, ten einde raad, daar alles verpand ol verkocht was, menheer kwam verzoeken om een klein voorschotje op zyq aanstaande erfenis. Menheer heeft toch het geld in handen," beweerde de man, „en kon 't voorschot er afhoudeD, met interest, als menheer dat goedvond, en hy zou er zoo dankbaar om wezen, want, geen brood, geen vuur, geen licht, en zoo'n groot gezin en dan de Kerstdagen voor de deur, menheer zou wel begrypen, dat {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5