N°. 11264. Doiiderdao; 12 November, A0.1896 tDeze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zpn- en feestdagen, uitgegeven Tweede Blad. PERSOVERZICHT. jPenilleton. De Stem van den Godsdienst. LEIDSCH DA&BLAD. PEUS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10. Franco per posti i 1.40. Afzonderlijke Nommers0 nr. PRIJS DER ADVERTENTIEN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootere lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad ■wrvrdf r 0 .05 hn^Voiv^. De Nieuwe Hotterdamsche Courant verklaart onomwonden, dat naar heur meening in beginsel geen verschil mag bestaan tus- Bcben het huwelijksrecht van de Koningin en dat van de vrouwen, die haar onderdanen, maar die toch vrouwen zijn als zy, met andere plichten en andere be langen, maar met plichten en belangen, voor haar even zwaar en even heilig, als voor de Koningin de plichten en belangen van haar koningschap. Wat by een herziening van het gemeene huwelijksrecht voor de vrouw ver langd zal worden, is meer zelfstandigheid rechtens. Niet over het genoegen om zelfstan dig, om „de baas" te wezen. Maar omdat zij die zelfstandigheid behoeft, om, als de nood het eischt, haar rechten te handhaven en haar plichten te vervullen in huis en buitenshuis. Tegenover de rechten en de plichten van het koningschap springt de onrechtvaardig heid van het geldend recht bijzonder sterk in het oog. Maar hoe menige vrouw heeftin haar nederigen kring dingen te doen, waarbij zij door diezelfde onrechtvaardigheid even zwaar belemmerd wordt. Nu zou ook de N. R. Ct. zeker er verre weg do voorkeur aan geven, dat eerst het ge meene recht in dien geest werd herzien en dat daarna, zoo noodig, eenige niet in begin sel, maar alleen in de uitwerking anders lui dende bepalingen voor de Koningin werden getroffen. Is het echter niet mogelijk, om de urgen tie der zaak, eerst aan een herziening van het gemeene recht te beginnen, dan beginne men met het ontwerpen van een wet op het huwelijksrecht der Koningin. Maar dan mogen de organen der wetgevende macht daarbij voortdurend in het oog houden, dat zij in die wet beginselen hebben neer te leggen, die ook naar het gemeene recht kunnen worden overgebracht; en dan mogen zjj ernstig ge tuigenis afleggen van hun gezindheid en hun voornemen om zoo spoedig mogelijk de hand te leggen aan een herziening van het gemeene recht in gelijken geest. Deze eenheid van beginsel, by mogeiyk verschil van uitwerking, moet de hoofdge dachte by de oplossing van het thans be sproken vraagstuk biyven. Ook tegenover de Koningin zelve. Do wetgever mag haar niet brengen in een toestand, waarby z(j zelve moet inzien, dat tusschen hare rechten als gehuwde vrouw en die van al haar vrouwe- lyke onderdanen een groote klove ligt. Niet zonder eenige verwondering, schryft het Handelsbladbiykt ons uit verschillende berichten in de dagbladen, dat de vraag, of aan H. M. de Koningin by de inhul diging geschenken zullen worden aangeboden, en zoo ja, welke, nog altyd wordt besproken, niettegenstaande d Koningin zelve zoo beslist mogeiyk heoft verklaard, dat het Haror Majesteit aangenaam zyn zoude by di9 gelegenheid geen geschenken te ontvangen. Het schynt ons eerbiediger en beter toe, dat van het oogenblik af, dat dit antwoord door Hare Majesteit werd uitgesproken, alle plannen tot het aanbieden van geschenken werden opgeheven en uitgesteld tot eene latere gelegenheid. Dat die betere gelegenheid zich niet te lang na de inhuldiging zal voordoen, willen wy hopen en mogen wy immers verwachten. In De Huisvrouw lazen wy een denkbeeld, dat, -hoe goed ook gemeend, zeker geen aan beveling verdient. De beslissing van Hare Majesteit als het ware te ontduiken, door te zeggen: „Een huldebiyk is iets anders dan een geschenk", moeten wy beslist veroor- deelen. Bovendien, het plan, door De Huisvrouw aangegeven, om eon portret van Hare Majes teit te doen schilderen en dit in het Ryks- museum te plaatsen, zou wel onuitvoerbaar biykenl Het is toch weinig aannemelyk, dat Hare Majesteit geneigd zou zyn voor een dergeiyk huldebiyk op dat oogenblik door de Koningin niet gewenscht te poseeren, en van een schildery naar een photographie of zonder behoorlyke gegevens zou uit den aard der zaak weinig terecht komen. Het geven van geschenken is daarby door onze jeugdige Koningin zelve van het pro gramma geschrapt. "Wie het wèl meent, legt zich by Haar besluit neder, zonder protest. En dat niet alleen l Hulde veeleer aan onze jeugdige Koningin, die ons eon voorbeeld geeft van bescheidenheid, dat wy zeer moeten waar- deoren, waarin wy eene gelukkige belofte mogen zien voor de toekomst. Het is alsof Hare Majesteit ons toeroept: „Den dag, dat Ik uwe geschenken zil mogen aanvaarden, wil Ik daarin het bew^s zien niet alleen van uwe liefde, maar vooral van uwen dank, want volgens het voorbeeld van Myne Moeder wil Ik trachten te loven en te werken voor Mijn volk en voor Myn land." De weigering van H^re Majesteit om go- schenken aan te nemen op bet oogenblik zelf, waarop Za de taak hoopt te aanvaarden, die Haar wacht, is het beste bewys hoe Zy nu reeds doordrongen is van den wensch, do liefde van Haar volk te verdienen door leven en werken. Voor Hare Majesteit zullen de liulde- blykon van Haar volk eene veel grootere waarde hebb»n, indien zy Haar worden aangeboden nadat zy reeds eenige stappen heeft gezet op do moeiiyko baan, die by Hare inhuldiging begint. Eerbied voor dit koninklyk ideaalvoor dat edele gevoel in het jonge hart van onze Koningin! Door volharding in onze plannen zouden wy ons aan onbescheidenheid schuldig maken, toonen, dat het ons voor alles te doen is niet om Harer Majesteit hulde te brengen, maar om onzen zin door te dry ven. Gelukkig hebben wy andore middelen te over, om in Augustus 1898 te toonen hoe lief het Nederlandsche volk zyn Koningin heoft, en hoe harteiyk geheel Nederland Harer Majesteit het welkom toeroept op den troon. Het beste geschenk op dat oogenblik, het schoonste voorteeken voor een gelukkige rege9ring zal voorzeker zyn een eenstemmige belofte van trouw aan Haar, die den schepter aanvaardt, een eed van trouw, die zich uit van Noord tot Zuid, van Oost tot West, door dien geest van orde, van eendracht en van liefde tot ons Koningshuis, die den hechtsten steun vormt voor den troon van den souverein. Laat geheel Nederland feestvieren ter eere van onze Koningin, geen enkele wanklank worde gehoord, laat onze jeugdige Koningin, onze aanvallige Souvereine, door bloemen om ringd, met bloemen overladen, geheel Neder land zien in feestdos te Harer eer. En gevoelen wy by dat alles behoefte uiting te geven aan onzen dank, dan gelde die der Koninkiyke Moeder. Zy gaf ons de Dochter, die onze trots is en onze hoop, en indien wy vol vertrouwen onze Koningin Hare roeping zien aanvaarden, dan erkennen wy dankbaar, dat onze verwachting vooral grond vindt in de overtuiging, dat Haro Koninkiyke Moeder Haar op uitnemende wyze voorbereidde voor de taak, die Haar wacht. Het huldebiyk, dat wy willen aanbieden aan H. M. de Koningin Regentes, zal waariyk niet minder voor de Koningin een huldebiyk zyn, het eenige waaraan wij nog mogen denken. Het zal der liefdadigheid ten goede komen. Passende hulde aan eene Vrouwe, voor wie het uitoefenen van liefdadigheid een edele behoefte is des harten. Aan dat huldeblijk willen wy bydragen, niet door groote, maar door vele gaven, en indien wy daardoor aan onze geëerbiedigde Koningin-Regentes een blyk geven van vereering en van dank, zal onze jeugdige Koningin daarin voorzeker het bewys zien van onze liefde voor Haar en van het vertrouwen, waarmede geheel Nederland Haar tegemoet treedt. De dank aan de Moeder zal op dat oogenblik de schoonste hulde zyn voor de Dochter; zy zal weerklank vinden in het hart van onze geliefde Koningin! Iemand, die den redacteur van Het Nieuws van den Dag vergunt zyn naam te noemen aan belangstellenden, wordt in dat blad de eereplaats verleend om op een hardheid te wyzen, waaraan de adspiranten voor do akte teekenen M. O. zyn blootgesteld. By de teekenstudie is het nl. noodig zich te gelyk aan de practische en de vry moei iyko theoretische vakken te wyden, met het vooruitzicht, dat alle moeite, voor deze laatste besteed, voor nist is, wanneer een minder gelukkige aanleg, een ongunstige verlichting van het voorbeeld by het examen, of eene tet kon wijze, die aan de meerderheid der be oordeelaars niet bevalt, oorzaak zyn, dat de gemaakte teekeningen onvoldoende worden genoemd. Een jaar, neeri, twee jaar lang heeft een student trouw alle lessen der Haagsche Academie bygewoond en eiken avond, byoa zonder uitzondering, in anatomie, bouwkunde en perspectief tot in den nacht zitten stu- deeren, om te vernemen, dat al die inspanning in geen geval meer kan „goedmaken, dat het werk, by A. geleverd, onvoldoende moest worden genoemd." Wel heeft men het recht ook nog aan het tweede gedeelte deel te nemen, doch daar mede bereikt men niets. Het gevolg is, dat na een tweede teleur stelling de candidaat er het byltje by neerlegt. Eenige jaren geleden was het anders. Toen werd het examen in het teekenen en in de d even vakken achtereen afgenomen en kon dus de kennis dezer laatste by de beoordee ling in aanmerking genomen worden, al kende men ook aan de practische bedrevenheid de grootste waarde toe. „Er wordt wel eens beweerd," zegt de schry ver, „dat men het heeft veranderd, omdat de examioatoren op die wijze te veel werk hadden, maar wy willen aannemen, dat geene andere overweging hoeft bestaan dan dezo, dat men, om teekenon te kunnen onderwyzen, in de eerste plaats zelf goed teekenaar moet zyn." De schry ver wyst echter op een regeling van de Haagsche Academie van Beeldende Kunsten, waardoor de oefening in het teekenen z. i. niet bevorderd wordt. Daar wordt eenigen tijd vóór het examen van hen, die zich daar voor aangemeld hebben, een tentamen of proef afgenomen, en hun, die, naar het oordeel der leeraren, aan deze proef niet voldeden, wordt geweigerd zich den vacantietyd ten nutte te maken, om zich in het gebouw der Academie nog to oefenen, ten einde te trachten zich het te kort komende, dat wellicht niet veel is, nog te verschaffen. Maar hun, die wel voldeden en het dus eigeniyk niet noodig hebben, wordt vergund gedurende de vacantie van do hulpmiddelen der Academie gebruik te maken, om zich nóg meer te be kwamen. Hierdoor wordt, meent de schryver, het belang der leerlingen opgeofferd aan dat der leerarenden goeden naam dor inrichting. Juist met een weinig hulp waren wellicht de zwakken te helpen geweest. Wy lezen in De Standaard: Het Handelsblad rekende uit, dat, by een graanrecht van f 3 per H. L., het Neder landsche volk 19'/2 millioen voor zyn brood zou moeten betalen, waarvan 13 millioen in Rijkskas en 6 millioen naar den land bouwenden stand zou toevloeien. Ons nationaal vermogen zou er dus wel niet door verminderen; zelf3 kon de 13'/i millioen door vermindering van belasting als anderszins weer naar het volk teruggaan; maar zes millioen zou verplaatst worden en ten goede komen aan den landbouwenden stand. Die verplaatsing zou bovendien ten gevolge hebben, dat een deel der burgery zwakker in koopkracht zou worden, en dit zou zeer nadeelig terugwerken op ny verheid en nering. Hier schuilen, het zy met bescheidenheid opgemerkt, twee fouten, die correctie ver- eischen. Vooreerst toch, als het „Nederlandsche volk" zes millioen ten bate van den landbouw afzondert, krfigt de landbouw volstrekt geen volle zes millioen er by. Immers, de land bouwende stand behoort zelf tot het Neder landsche volk, en betaalt dus zelf mee in die zes millioen, die aan den landbouw ten goede komt. Noem die som, die hy zelf betaalt, x, dan ontvangt de landbouw niet 6 millioen, 1 maar. 6 x. En ten tweede kan het wel waar zyn, dab dan honderd duizenden burgers iets in koop kracht verzwakken zouden, maar hier tegenover staat, dat de landbouwende stand juist evenveel in koopkracht sterker zou worden. Voor ny verheid en nering maakt dit dus geen verschil, en het heeft volstrekt niet d6 zeer groote beteekenis, waarvan het Handelsblad spreekt. Het heeft eenvoudig geen beteekenis. En wat eindeiyk de zaak ten principalo aangaat, zoo is volstrekt niet bewezeD, dat door verplaatsing der 6 x millioen e9n onge- rechtige daad zou geschieden. Veeleer kon men zeggen, dat bierdoor aan den landbouwenden stand slechts gegeven werd, wat hem voor lange jaren door ongeval was onttrokken ten bate van de overige be volking. Die overige bevolking heeft brood gegeten, en eet nog brood, dat voor een deel door do ingebrokkelde kapitalen en gemaakte schuld van d§ eigen-geërfde boeren betaald is en wordt. Indien aan dien toestand eon einde komt, wordt dus geen onrechtvaardige verdeeling gemaakt, maar veeleer een verkoerdheid in bestaande verdeeling weggenomen. Zonder daarom het pleidooi voor graan-> rechten thans op te nemen, meenden we toch staande te mogen houden, dat het Handelsblad met haar kort betoog noch juist noch perti nent sprak. Gemengd Nieuws. Wy lezen in „De Kampioen" heb volgende: „Vele middelen zyn ons, wielryders, reeds aan de hand gedaan om het nikkel onzer machine mooi glimmend te houden, en met de meeste daarvan wordt het doel uitstekend bereikt; het vereischt echter voortdurende zorg, want een middel om het nikkel voor goed tegen do inwerking van de zuurstof van de lucht te beschermen, was tot nu toe nog niet gevonden. Thans echter hebben we kennis gemaakt met een stof, die alle eigen schappen in zich fereenigt, die men aan een dergeiyk middel mag stellen. We bedoelen het Qlazuur Tinvernis, dat door den heer Louis J. Cohen te Leiden in den handel is gebracht. „Wat verlangt men nl. van een vernis, dat men op zyn nikkel smeert, ons het togen de inwerking van lucht en vocht te beschermen? lo. dat onkundigen het gemakkeiyk kunnen verstryken; 2o. dat het zóó kleurloos is, dat het zonder op het metaal een waas achter te laten, de natuurlyke kleur en glans van het nikkel laat doorschynen; 3o. dat het tegen de buitenlucht bestand is zonder te barsten; 4o. dat het in ongeveer 24 uren voldoende droog is en dat het daarna, by de aanraking met warme handen, niet kleeft. En aan al deze eischen voldoet het Glazuur TiDvernis. We hebben er een proef mee genomen en zyn er alleszins tevreden over. Op een nikkelon voorwerp, dat we er gedeeltelik mee bestreken, 8) Welhaast geraakte dus het voorval in ver getelheid, en niemand dacht er reeds meer aan, toen bet na derrien jaren op de volgende, alleszins merkwaardige wyze werd opge helderd. Hot was op een Zondag in het jaar 1802, terwyl het huisgezin gedeelteiyk afwezig was en er zich maar ééne dienstbode thuis be vond, dat een man, die zeide een kruier te zyn, een met papier omwikkeld en verzegeld pakje, benevens een brief, waarop het adre3 van den heer De G. stond geschreven, aan diens huis kwam afgeven, welk pakje en brief hy op de vraag der dienstmaagd zeide, dat hem waren tor hand gesteld door eon onbekende, die hom het bestelloon daarvoor betaald en gelast had, beide dadeiyk aan het bewuste adres te bezorgen, dat de onbekende hem daarenboven nog mondeling omschre ven had. De vorm van het pakje, alles deed zien, dat hot een som gelds inhield; het adres op den brief was met een tamelyk schooDe hand geschreven en nauwkeurig uitgedrukt; de brief zoowel als het pakje waren met rood lak verzegeld, zonder dat er evenwel een wapen of ander regelmatig figuur in het zegel te herkennen was. Nieuwsgierig opende de heer De G. by zyn thuiskomst den brief. Deze was, met geringe wyziging hier en daar van taal en uitdruk kingen, nagenoeg van den volgenden inhoud: „Van harteiyk berouw doordrongen, kwyt ik my by deze van een der duurste plichten, welke ik nog op aarde te vervullen heb, door zooveel in myn vermogen is, by te dragen tot herstolling van myn vorig wangedrag. Gaarne wilde ik zelf in persoon u om ver giffenis ameeken voor den misdadigen aan slag, welken ik eenmaal tegen u ontwierp, en waarvan do enkele herinnering nu nog myn ziel met smartelyke aandoening vervult, zoo niot diepe schaamte my hiervan weer hield, en het gevoel der zwaarte van myn misdryf my tot het doen eener mondelinge bekentenis den moed benam. Ik wil my daar om in vertrouwen op uw edelmoedig welge vallen schriftelyk tot u wenden, geiyk ik aanvaDkeiyk door deze doe, my verzekerd houdende, dat gy den berouwhebbenden mis dadige geenszins uw aandacht zult ontzeggen, maar u gaarne, vol vergevende deelneming, voor een wyl wilt verwaardigen hem gehoor te verleenen. „"Wie," hoor ik u vragen, „mag de onbe kende zyn, die my in dier voege aanspreekt?" "Weet dan, waardige manl hy, die het thans waagt het woord tot u te richten, werd een maal ten uwen huize - dank zy Gods wel dadige voorzienigheid 1 aan zichzelven terug gegeven; hy kwam in uw huis tot inkeer van zyn verregaand wangedrag. Sinds is een tydvak van dertien jaar verloopeD, maar dat oogenblik werd niet uit myn geheugen ge- wischt. Nog bevochtigen heete tranen myn wangen, nog dank ik vurig de ontferming des Eeuwigen, zoo dikwerf ik my uw huis gezin en dat oogenblik herinner. „Ik wil ongeveinsd tot u spreken. Waar berouw verbloemt niet. Ik wil daarom myn misdryf niet bemantelen, maar der waarheid oprecht hulde doen. „In bygaand rolletje zult gy zestien ryks- daalders vinden. „Waartoe dit geld?" vraagt gy. „Gy zult u herinneren, dat voor meer dan dertien jaren een uwer bloedverwanten, (naar ik meen de weduwe van een predikant uit Groningen of Friesland haar ware naam is my ontgaan) met haar dochter de zomer maanden ten uwent doorbracht? Het kan u ook niet vergeten zyn, dat de jongste dier dames tydens haar verbiyf ten uwent, by zekere gelegenheid een juweelen oorspeld miste, welke tot haar kapsel behoorde. „Het is niet waar, dat dit hoofdsieraad, zooals men toen geloofde, door de onacht zaamheid eener dienstbode by het aanvegen der kamer onder het vuilnis zou zyn verlo ren geraaktIk nam dat juweel van een kaptafel wegl „Vraag niet, bid ik u, naar de omstandig heden, welke dezen diefstal vergezelden. De minste inlichting, welke ik u hieromtrent gave, zou my gewis aan u kenbaar maken. Myn misstap, ziet gy, verheel ik niet, maar ik heb betrekkingen; gaarne wilde ik den naam verschoonen, welken ook myn nabe staanden dragen. Mondeling en onder vier oogen met u zou ik geenszins hebben geaar zeld te openbaren wie ik ben; daarvoor voed ik een te groot vertrouwen op uw grootmoe digheid; maar een brief komt licht in andere handen; uw dienstboden zouden daaruit kun nen opmaken wie ik ben, en licht minder bescheiden zyn. „Knellende behoefte alleen had my voor do eerste maal myns levens myn handen naar eens anders goed doen uitsteken. Toen ik den diefstal had begaan, spoedde ik my om het ge3tolene van de hand te doen. Slechts achttien gulden beurde ik voor den prys myner schande. Een deskundige, by wien ik het juweel waardeeren liet, verzekerde my ter goeder trouw, dat het, nieuw zynde, nauwelyks de helft daarboven had gekost. „Tot inkeer gekomeD, gevoelde ik my aan gespoord het gestolene te vergoeden; maar ik was arm; den schandprys bezat ik reeds sinds lang niet meer. Ik rustt9 dus niet, voor ik een som, die ten minste ruim zoo veel als de opgegeven waarde bedroeg, byeen had. Alleen volstrekt onvermogen verhin derde my tot hiertoe, zooveel gelds by ge deelten van myn sobere verdiensten af te zonderen. Thans heb ik het geluk u deze som aan te bieden, met de vriendeiyke bede, zo aan de bevoegde eigenares ter band te stellen. Bericht haar van waar zy haar ont vangt, on zy zal wel niet aarzelen, den ongelukkige het verlies te vergeven, dat hy met een hart vol berouw haar zoo gaarne vergoeden wil. „God weet, met welke aandoeningen ik eindeiyk deze penningen aan u overmaak. Menige traan van kommer en berouw heeft ze bevochtigd. Achl mocht ik daarmede eenigözin8 goedmaken wat ik voormaals mis deed! mocht ik daarmede geheel kunnen afbetalen de schuld, welke my sinds lang zoo vreeseiyk zwaar op het hart drukte en welker afdoening ik nu hoopen ach, bedroog ik my daarin niet 1 dat my voor een gedeelte myn levensrust hergeven zal. „Thans moet ik my tot u in hetbyzonder wenden. Het geldt thans de bekentenis eener misdaad, welke ik jegens v begiDg en waar voor ik, helaasniets ter vergoeding heb aan te bieden. 01 vreesd6 ik niet, dat het ver nederend gevoel van het laaghartige myner misdaad my in uw tegenwoordigheid te heng zou aangrypen en myn tong zou doen ver stommen, ik zou uw knieën willen omvatten en u weenend om vergiffenis smeeken. „Het zal u nog wel voorstaan, hoe op zekeren Novembernacht, dertien jaren geleden, een in huis geslopen deugniet uw huisgezin in zyn nachtrust stoorde, en toen hy iemand dicht achter zich boorde, ternauwernood uit uw huis ontkwam. Die deugnietgy ziet de tranen, welke die bekentenis my kost die laaghartige was ikl" „Gy zult gewis uit myD vorig6 bekentenis reeds hebben opgemerkt, dat ik met de plaatselyke inrichting van uw huiswat zeg ik? dat ik met uw achtenswaardig huisgezin zelf vry nauwkeurig moet zyn bekend geweest. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5