N°. 11261
Maandag O November.
A°,1B96.
feze <§mrant wordt dagelijks, met uitsondering
van §pn- en feestdagen, uitgegeven
PERSOVERZICHT.
F cuilleton.
Het verdwenen Eijwiel.
IEIDSCH
DA&BLAD
PRIJS DEZER C0UR2ÖTT:
Voor Leidon por 3 maanden, 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderiyke Nommers0.05.
PBUS DER AD VERTEN TIËN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootere
letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Ondor het opschriit Hollar.dsche ver
dachte boter in het buitenland
Bcbryft dr. Van Hamel Roos het volgende
in het Maandblad tegen de Vervalschingen:
„Onze lezers zullen zich den stryd her
inneren (niot ongepast de vyfde Engelsche
oorlog genoemd), welke verleden jaar tegen
de buitenlandsche en speciaal Hollandsche
boter in Engeland gevoerd werd en welke
Btryd op de meest onbevredigende, hoewel
natuurlijke wijze, eindigde, doordien de samen
stelling der boter langzamerhand door de
natuur zelve tot die grenzen teruggevoerd
werd, welke onze Engelscbo-naburen wel
geheel willekeurig gelieven te stellen aan
natuurboter. "Wij zeggen op de meest onbe
vredigende wyze, omdat wij niet vernamen,
dat iets olficiëels geschied is ter verbetering
van den toestand en bijv., zooals Denemarken
reed3 lang bezit, een zuivelconsulent in Enge
land is aangesteld of een commissie benoemd
ter beoordec-ling van bet Al of niet bestaan
van opzettelijke vervalschingen. Het gevolg
van een en ander, meenden wij, zou natuur
lijk een herhaling der verleden jaar voorge
komen, voor den handel en onze reputatie
eoo hoogst nadeolige beschuldigingen veroor
zaken.
Deze onze meening is dezer dagen geble
te- juist te z\jn. D.traaal is België begonnen
onze boter den oorlog te verklaren en wij
twijfelen geen oogenblik, tenzij onmiddellijk
olfi;:ë3le maatregelen genomen worden, dat
EnceUnd spoedig weder zal volgen.
Ziebier de feiten. Een onzer eerste boter-
handelaren leverde natuurboter naar België
onder garantie van zuiverheid. Een onderzoek
volgde en een officiéele beambte verklaarde,
op grond van verschillende bevindingen, de
boter voor vervalscht met 30 pet. margarine.
J)ezer dagen werd ons dezelfde boter door
den beambte, die de boter onderzocht had,
gezonden' en het bleek ons bij nauwkeurig
onderzoek, dat de boter volkomen voldeed
aan de eisc.hen, welke in dit jaargetijde aan
onvervalsc.bte natuurboter hier te lande ge
steld bohooron te worden.
Het is natuurlijk zeer goed aan te nemen,
dat de Belgische deskundige te goeder trouw
ae boter afkeurde op grond der gegevens,
we'ke voor de boter daar te lande gelden,
doch intusschen werd een uitspraak gedaan,
welke de eer en d9n goeden naam van een
firma compromitteerde niet alleen, doch een
reeds lang niet glasheldere reputatie op het
gebied d r boter-industrie in het buitenland
onnoodig nog slechter maakt dan zij reeds is."
Alleen door gemeenschappelijk optreden
van deskundigen in de verschillende laDden
Jcan de moeilijkheid bjj 't beoordeelen van
levensmiddelen met een zeer wisselende
pamenstelling als boter uit den weg worden
geruimd. Dr. v. H. R. brengt by deze ge-
legirdin'd het voorstel daartoe, door hem
gedaan op 't jongste congres voor practische
TBbeiKundo te Parys, in herinnering.
De wyzo, waarop de landbouwbelan
gen door onze Regeering worden behartigd,
acht het Utrechisch Dagblad onhoudbaar. „Een
zaak, waar verschillende personen elk voor
een deel voor hebben te zorgen, wordt slecht
verzorgd. En aan goede verzorging heeft de
landbouw dringend behoefte."
Het voordeel van éón centraal-orgaan, waar
aan die zorg is opgedragen, ligt, meent het
blad, voor de hand.
Als overgangstoestand beveelt het XJ. D.
aan, voorloopig een afzonderlijke afdeeling op
te richten, die uit don aard der zaak by het
departement van waterstaat zou behooreD,
dat dan hoeten moestdepartement van water
staat, handel, landbouw en ny verheid.
„Het scheppen eener afzonderiyke afdeeling
sluit het later tot-stand komen van een afzon
derlek ministerie volstrekt niet uit. Het is
eerder een voorbereidende stap, die, zoo een
ministerie noodig biykt, de instelling daarvan
zooveel te gemakkelyker maakt.
„Zoo heeft men in Duitschland, toen de
koloniën meer en meer oen eigen beheer ver-
eischten, aan het „Ausw&rtige Amt" het
Ryk8mini8terie van buitonlandscbe zaken
een afzonderiyke afdeeling voor koloniale
aangelegenheden opgericht, de welbekende
„Colonial-Abteilung." Deze inrichting heeft
uitnemend voldaan. Een commissie van belang
hebbenden, de „Colonial-Rat", vergadert onder
voorzitterschap van den „Director der Abtei-
lung" en zorgt zoo voor de voeling tusscben
regeering en betrokkenen."
Nu door gezaghebbende schry vers dequaestie
der schadeloosstelling na preven
tieve hechtenis „urgent" is verklaard
en by de a. s. behandeling der Staatsbegroo-
ting deze zaak wel niet onbesproken zal
blyven, vestigt de Nieuwe Rotter damsche.
Courant er de aandacht op, dat men voor
een moeilyk vraagstuk staat.
Aan rechterlyke dwaling moet niet worden
gedacht; en schuld by de autoriteiten, die
het bevel tot voorloopige hechtenis verleenden,
evenmin. De theoretische grond, waarop de
toestemming van schadeloosstelling verlangd
wordt, is alleen te vinden in de overweging
van publiekrecht: in 't belang der algemeene
veiligheid is noodig, dat de vryheid van som
migen een kwade kans loopt; de schade van
die kwade kans moet dan echter zoo weinig
mogelyk blyven drukken op de individuen,
zooveel mog»lyk overgenomen worden door
het geheele volk, voor welks veiligheid die
kans geloopen wordt.
Maar een buiten vervolging-stelling of vry-
spraak is allerminst een verklaring van
onschuld. De deur zou opengezet worden
voor misbruiken. De N. R. C. herinnert o. a.,
dat in de Nederlandsche Juri3tenvereeniging
mr. Coninck Liofsting, de vice-president van
den Hoogen Raad, scherp, maar treffend zeide:
„Men heeft gezegd, dat de dubbeltjes-quaestie
het Nederlandsche volk na aan het harte ligt.
Welnu: ik hoop, dat èn de Nederlandsche
rechter èn de wetgever daarvan steeds door
drongen mogen zyn, en zy die dubbeltjes,
waaraan het zweet van het Nederlandsche
volk kleolt, niet zullen toewijzen laat ik
zeggenwegsmijten aan boeven".
„WjI de wetgever de zaak regelen en voelt
hy zich wat zoo moet blyven belem
merd door het verbod om tweeërlei soort
van vryspraak te onderscheiden, onschuldig-
en niet-schuldigverklaring dan blyft hem
slechts één stelsel over, het stelsel, dat mr.
Coninck Liefsting in die Juristenvergadering
verdedigd en dat de meerderheid toen aange
nomen heeft: om enkele buitengewone om
standigheden, waarby op schadeloosstelling
aanspraak zou kunnen worden gemaakt, met
name in de wet aan te wyzeD, zooals valsche
aanklacht, onware opgaven vaa getuigen,
dwaling in den persoonterwyi dan nog
altoos de aanspraak moest worden ontzegd
aan dien beklaagde, die door eigen houding
tot zyne vervolging aanleiding gaf. Wordt
in zulk een stelsel aan een vrygesprokene
schadeloosstelling geweigerd, dan wordt daar
mee op hem niet de schyn geladen, dat by
niet onschuldig zou zyn, maar dan wordt
alleen dit uitgemaakt, dat een der speciale
wetteiyke gevallen niet aanwezig is."
Onze minister van justitie heeft in zyn
memorie van antwoord op de Staatsbegroo-
ting voor 1869 de rechtmatigheid van schade
loosstelling in beginsel erkend en wetsherzie
ning toegezegd. De N. R. C. vraagt of niet
inmiddels bepioefd kon worden de samen
stelling van een wetsontwerp in den zin van
den heer Coninck Liefsting. Immers, voordat
men zich aan de uitwerking van dat stelsel
zet, aan een wetteiyke uitwerking in byzon-
derheden, vóór dien tyd kan men zich van
de werking voor de beklaagden en voor de
schatkist toch geen zuiver denkbeeld maken.
Tevens hoopt het blad, dat 's Ministers
denkbeeld, om een afzonderiyken begrootings-
post voor to stellen voor een byzonder geval,
eens tot uitvoering komen kan. Want het
denkbeeld schynt uitnemend practisch en
voorzichtig tevens; terwyl een sprekend geval
meer zal uitwerken dan alle theoretische
redeneeringen samen.
Doet de N. R. C. niet mede met de bewe
ging, om eon wet te erlangen, die aan alle
preventief gedetineerden na vrijspraak schade
loosstelling toekent wel mot den aandrang
om in de wettelyke regelen betreffende de
preventieve hechtenis zelve ingrypende ver
andering te brengen. „Het gaat niet aan om
langer te dulden, dat een beklaagde, over
wiens voorloopige vryheidsbeneming beslist
wordt, niet in persoon verschynt voor den
rechter, die de beslissing geeft. En het gaat
evenmin aan om vast te houden aan de vol
strekte uitsluiting van den verdediger buiten
de gerechteiyke instructie. De gebreken van
ons recht omtrent dat voorbereidend onder
zoek liggen nog veel dieper, en wy voor ods
zouden niets liever zien dan een breede her
vorming daarvan in den gee3t van het Engel
sche proces. Maar zoo iets komt eerst heel
langzaam, indien het ooit komt. Fouten echter,
die zoo telkens en telkens het rechtsgevoel
ergeren en die toch met goeden wil heel
spoedig weg te nemen zyn, mogen geen dag
langer blyven hangen dan noodig is om
ja, om ze weg te nemen."
In De Maasbode wordt de wenscheiykhoid
betoogd der aanvulling van onze wetgeving
op hot gebied krankzinnigenverple
ging, daar deze h. i. niet genoeg waarborgen
biedt om onregelmatigheden tegen te gaan.
Onze wettelyko bepalingen, regelende de
opneming van personen in een krankzinnigen
gesticht, zou het blad aan een grondig onder
zoek willen zien onderworpen, en die te her
zien in dezen zindat het gezag der genees
kundige verklaringen ter zake minder uitslui
tend gewicht in de schaal zal werpen, en
hy, die de opsluiting te gelasten heeft de
kantonrechter - zich persooniyk van den
stand van zaken behoort te overtuigen, door
in ieder geval den als krankzinnig aange-
duiden persoon zelf te ondervragen, desnoods
in diens woning. Bovendien zou moeten
worden bepaald, dat de geneeskundige ver
klaringen ter zake moeten inhouden, of
iemand, die op grond daarvan in een krank
zinnigengesticht wordt opgenomen, gevaariyk
is voor zichzelven of voor zyne omgeving in
dezen zin, dat hy geweld zal plegen tegen
zichzelven of zyne omgev'ng. Op deze manier
zou het, meent De Maasbodein ieder geval
moeilijker worden voor kwaadwillige lieden,
om menschen, die niet in de termen vallen om
in een krankzinnigengesticht te worden opge
nomen, daarin met den sterken arm te doen
opsluiten.
In Vragen des Tijds komt een uitvoerig
artikel voor van mr. E. Fokker over onze
burgeriyke wetgeving uit sociaal
oogpunt. Het slotwoord laten wy hier
volgen
„Overzien wy het terrein, waarop dit op
stel zich beweegt, dan komen wy tot do
slotsom, dat Nederland veel in te halen, veel
goed te maken heeft. De wetgever dor toe
komst zal, wil hy een rechtvaardige en aan
de behoeften en inzichten onzer samenleving
beantwoordende wetgeving maken, grooteren
invloed moeten toekennen aan het ethisch
element, met het zuiver individualistisch
karakter der tegenwoordige wetgeving moeten
breken, tot hot inzicht moeten komen, dat
by private overeenkomsten niet 't belang
van party en alleen en uitsluitend betrokken
is; hy zal meer rekening moeten houden
met den arbeid, daaraan tegenover het kapitaal
een niet ondergeschikte positie verzekerende;
hy zal den rechtstoestand der erkende natuur-
ïyko kinderen moeten verbeteren, hen met
hun moeders niet langer aan ellende prys-
geven, terwyl hij den rechtstoestand der ge
huwde vrouw, ook voor zoover zy kostwinster
is, zal moeten wyzigen; bovenal zal hy de
loonovereenkomst van meet af te regelen
hebben.
Een wetboek van den arbeid dus? Die dit
verlangt, heeft öf geen flauw besef van den
omvang der taak, 6f behoofte aan een motief
voor uitstel. Partiëele regeling alleen kan hier
redding aanbrengen. Doch men sla dan de
hand aan het werk. Want waariyk, voor
niemand, die kennis neemt van hetgeen er
op sociaal en wetgevend gebied elders, zoo
in Europa als in Amerika en Australië, voor
valt, is het een geheim hoe schrikbarend w
op dit gebied ten achter zyn."
Reeds vaak is gewaarschuwd, dat aan he
Westen van uit het verre Oosten een ernsti'
gevaar bedreigt, en wel in zyn nyverheid.
Tot dusver stond de nyverheid ii
het Oosten in velerlei opzichten op zoovee'
lagere trap dan ten onzent, dat Europa nog
niet voor zyn uitvoer behoefde te vreezen
Doch in den laatsten tyd, zegt de Ulrechtsclv
Courantbeginnen zich steeds meer en meer
verscbynselen voor te doen, waaruit valt op
te maker, dat niet alleen eenmaal die u i t-
voer zal ophouden, maar dat tal van
producten van elders naar Europa zullen wor
den uitgevoerd.
En wee dan onz9 industrie 1
Thans komt in Het Nieuws van den Dag
een artikel voor, waarin een correspondent
uit Japan dezelfde klachten laat hooren.
Het is o. i. niet onbelangryk van zyn schry-
ven kennis te nemen.
Lang zal het duren zoo leest men in
dien Japanschen brief of de invoer va*
wollen en katoenen stoffen zal tot het ver
ledene behooren. Het gebruik neemt aanzien-
ïyk toe, maar daarmede houdt de invoer
welke vry wel op dezelfde hoogte biyft er
zelfs een weinig toeneemt, geen gelyken tr6d
De inheemsche industrie gaat 6terk vooruit,
de fabrieken bier te lande hebben volop werk
Elk jaar verryzen er nieuwe, zoodat het tyd
stip niet ver meer kan zyn, dat Japan ir
eigen behoefte voorziet. Yan dat oogenbli
tot den tyd, waarop de uitvoer begint, il n'y
a qu'un pas! Katoen krygen de Japanners
goedkooper dan ten onzent, kolen zyn hier
veel goedkooper dan Ruhrkolen in Helmond
of Twente, en de werkkrachtenEen
Nederlandseh werkman, die zyn borreltje lust
en op zyn manier aan politiek doet, heeft
net zooveel van een Japansch arbeider als
nu ja, er is geen vergelykiDg mogelyk. Het
verschil is te groot 1 Hier ziet men, om maar
iets te noemen, nooit een dronken man, maa)
ook nooit een ongekapte vrouw. En in Twente?
Overal heerscht de grootste orde. De werk
lieden stellen het grootste belang in hun werk,
ze staan niet als machines aan het weefge
touw, maar als denkende wezens. Hoe lang
weven ze? Nog maar een paar jaren, en nu
dringen ze toch het Manchestergoed alleely.'
van de markt. Indien zy niet zoo met hart
en ziel by hun werk waren, zouden ze zich
onmogeiyk elk* kunst kunnen eigen maken.
Ik ben waariyk de eerste niet, die hierop
de aandacht vestigt. Er zyn andere en veel
knappe koppen, die biervoor hebben gewaar
schuwd. Maar het is zoo in 't oog springend,
dat ik niet kan nalaten, andermaal te wyzen
op het gevaar, dat het Westen uit het verre
Oosten bedreigt. Aan de anderen, die ik
zooeven bedoolde, zy het opgedragen, bytyd3
middelen te beramen om dit dreigende gevaar
het hoofd te bieden.
Ik zal er niet nader op ingaan, maar om
een denkbeeld te geven van den Japanner,
den man uit het volk, zyn weinige behoeften
i en goede eigenschappen als werkman, scbryf
8)
„Dat zal wel gaanl" antwoordde zy, en
terwyl hy nu wegreed, riep zy hem nog een
hartelyk „Veel geluk" na.
Niettegenstaande zyn oprechtheid, bad de
gelukwensch in 't geheel geen uitwerking.
Integendei-1, nauwelijks had de provisor de
poort van Brauweiler bereikt, of hy geraakte
onverwacht in een zóó hacht-lyke positie, als
waarmede het loven hem nog nooit had laten
kennis maken.
Even vóór de poort van Brauweiler was
een logement, „Do gouden Gans", dat naast
den ingang het bondsteeken der Duitsche
wiïlryders vertoonde. Heinrich meende dezen
wenk van htt noodlot niet onopgemerkt te
mogen laten voorbygaan. Hy sprong van de
fiets, leidde baar door het hek naar de tuin
zyde van het logement en zette haar daar
tegen een zware linde. Daarop trad hy door
de achterdeur hot logement binnen, om zich
haastig door oen koelen dronk te verfrisschen,
zyn fiets in de hoede van den logementhou
der aan te bevelen en de wandeling door de
Btad te aanvaarden.
In de gelagkamer zat, vermoeid van het
vruchtelooze zoeken, wachtmeester Krause,
bezig uit een glas van iDdrukwekkenden om
vang nieuwe krachten te verzamelen. Toen
hy den provisor zag en een wielryder in
hem herkende, werd zyn politiegeweten on-
middeliyk weer wakker.
„Al een groote reis gemaakt?" vroeg by.
„Ik kom uit Ellerodel" antwoordde de
provisor hoffeiyk.
„Hm zeg eens, zyt gy geen kerel op
een damoswiel tegengekomen?" vroeg de
wachtmeester.
„Wat wil die eigeniyk?" dacht de provisor
met een gevoel van wrevel. „Ik ryd zelf op
een dameswiell Maar, kerel 1 Neen, een
kerel ben ik toch ni9tl"
„Neen, wachtmeester 1" zeide hy luid.
Intusschen verscheen de waard in de deur
en gaf den politieagent een wenk. Daarop
fluisterden zy met elkander, waarby ten slotte
de wachtmeester de oogen ongehoord ver
open sperde en bet voorhoofd in rimpels trok.
Direct daarna echter spoedde hy zich naar
den lindeboom en bekeek het rywiel van den
provisor opgewonden.
De niets vermoedende Heinrich dronk ge
durende dit onderzoek zyn glas bier. Juist
echter, toen hy den in zyn vuistje lachenden
waard de zorg voor zyn rywiel op het hart
wilde drukken, trad de wachtmeester weer
binnen, wierp een vernietigenden blik op
Heinrich en verklaarde plechtig:
„Ik verzoek u, voorloopig hier te blyven
Hoe heet gy?"
En nu begon hy een verhoor als een rech
ter van instructie met een echten strop.
„Maar met uw verlof, wat heb ik mis
daan?" zeide de provisor beleedigd.
„Ja, ja", meende Krause, „dat kennen we,
vriendje! Maar het bewys is tastbaar voor
handen. Een damesrywiel, merk Auroral
Langs een omweg uit de stad getranspor
teerd! Achter onder den lindeboom verstopt:
alles klopt l"
„Ik heb het rywiel geleend 1"
„Ha, ba, ha, geleend 1 Zeer goedl" lachte
de wachtmeester.
„Uit de stad kan ik betniöt getransporteerd
hebben, daar ik direct van Ellerode koml"
„Dat beweert gy. Maar ik geloof het helaas
niet 1"
„Mynheer!" stoof de provisor op. Doch de
dikke politieman glimlachte gelaten.
„Yolg my naar het stadhuis 1" beval hy
he ii en ondanks al zyn protesten bleef den
ongelukkige niets anders over dan dozen
lydensweg te aanvaarden. Wantrouwig ging
Klaus naast hem voort. De huisknecht van
„De gouden Gans" volgde met de noodlottige
fiets. Natuurlijk sloot de gansche jeugd van
Brauweiler, voor zoover zy gaan, strom
pelen of kruipen kon, zich by dezen triumf-
tocht van den wachtmeester aan, en allerlei
eerenamen klonken het slachtoffer, dat
hoofdschuddend over zyn noodlot peinsde,
in 't oor. Eensklaps bemerkte hy, boe de
buisknecht met het rywiel de hoofdstraat
verliet.
„Waar gaat die met het rywiel heen?"
vroeg hy angstig. „Ik maak u er attent op,
dat het niet van my ia
„Maar met uw verlof...."
„Houd u bedaard en maak dat met den
commissaris af!" sprak de wachtmeester.
Helaas was de commissaris niet direct aan
wezig en Heinrich moest dus achter de
„yzeren gordynen", geheel en al verbluft
over de grillige wending van zyn lot.
In het huis van den deurwaarder heerschte
groote vreugde over het door de politie terug
gebrachte rywiel. Vader en dochter hadden
het na een evenwel niet zeer nauwkeurig
onderzoek als het verdwenene erkend. En
ofschoon Nelly nog een paar heimelyke zuchten
over het in het water gevallen rendez vous
ten hemel opzond, woog toch de vreugde over
het wederbezit van het dierbare paardje wel
op tegen beur harteleed.
Vader Schwalbe maakte zich weldra op, om
het verhoor van den booswicht by te wonen.
Hy kwam nog juist op tijd.
„Maak geen uitvluchten," zeide de commis
saris tot den opgewonden provisor; „beken
liever alles 1 Het rywiel is vandaag om twee
uren hier verdwenen. Het is een dameswiel,
het merk klopt ook, de eigenares heeft het
als het hare herkend. Ontkennen helpt dus
niets 1"
„Maar ik zeg u nogmaals, ik heb het in
de Buchenmühle van de dochter van den
kastelein geleend, omdat het myne stuk ge
gaan is. Om twee uren was ik nog te Elle
rodel Zie ik er dan uit als een spitsboef?"
lamenteerde de provisor.
„Daar wordt niet naar gevraagd," zeide de
commissaris. „Voor 't overige heb ik al spits
boeven onderhanden gehad, die er nog veel
nobeler uitzagen dan gyi"
„Ik ookl" merkte de deurwaarder op. „De
hoofdzaak blyft toch, dat gy met het rywiel
botrapt zyt. En het zou toch een zonderling
toeval zyn."
„Maar telegrapheer dan toch naar de Buchen
mühle'! Gy zult zien, dat ik onschuldig ben."
„Er is geen verbinding met de Buchen
mühle. En bovendien kliukt het zeeronwaar-
schyniyk, wat gy zegt. Ik zal er morgen
vroeg iemand heen zenden; meer kan ik niet
doen. Als gy my voorgelogen hebt
„Telegrapheer dan ten minste aan myn
chef te Ellerode, opdat hy voor den nacht
maatregelen kan nemen 1"
„Zyt gy dan werkeiyk provisor in de
apotheek aldaar? Als gy ons wat wys maakt,
rydt gy er nog dieper In 1"
„De commissaris heeft geiykl" merkte de
deurwaarder op. „Zeg liever de waarheid,
jongmensch 1"
„Ik heb de waarheid gezegd 1" riep de
provisor, over de beide twyfelaars in woede
ontstekend. „En dat kan u zeggen: zoodra
ik weer op vrye voeten ben, klaag ik u aan,
ook al moet ik van Pontius naar Pilatus
loopenl"
„Dat staat u vryi" zeide de commissaris
koud, en do deurwaarder prevelde veront
waardigd
„Dat is een brutale gastl"
De beide bewerkers van al deze ergernis
waren inmiddels van de gymnastiekles naar
het ouderlyk huis teruggekeerd en vernamen
hier tot hun ontzetting, wat er op dezen ge-
denkwaardigen namiddag voorgevallen was.
Anders hadden zy na de gymnastiekles altyd
een kolossalen eetlust ontwikkeld; vandaag
konden zy niets door de keel krygen. De
moeder sloeg hen bezorgd, de vader met
zeker wantrouwen gade.
(Slot volgt.)