N°. 11243 AM896 (§eze fëtmrant wordt dagelijks, met uitsondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Maandag lO October. lEirsci DAGBLAD. PRIJS DEZER COUBAÏTT: Voor Leiden per 3 maanden. i t t i Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PBUS BEE, ABVERTENTIKN'S Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend- #Nog eens Japan." In het Haagsche 'Dagblad komt prof. Schlegel nog eens terug op de „Japansche" quaestie „om een paar grove onjuistheden, door den heer Kamer lingh Onnes in het Dagblad van 3 October verkondigd, te releveeren." De heer K. O. beweert daarin, zegt prof. S., dat ik een oorlog van het vereenigd Japan en China tegen Europa heb voorspeld, en dat die voorspelling niet is uitgekomen. Dit is doodeenvoudig onwaar. Ik heb zulk een oorlog niet voorspeld, maar alléén het ge voelen van enkele Japanners aangevoerd in 1891 verkondigd, dat zulk een oorlog door Japan gewenscht werd, en liet toen daarop volgen: „Laat ons dus de oogen niet sluiten voor het gevaar, dat Europa staat te duchten, wanneer Japan eenmaal China zal getuchtigd en medegesleept hebben." Het woordje „wanneer" duidt genoegzaam aan, dat ik slechts een mogelijkheid veronderstelde, maar geenszins dat ik een werkelijkheid voor spelde. „Wel voorspelde ik, dat Rusland nooit zou dulden, dat Japan vasten voet in Corea zou krijgen, en dat de Japanners veroverings zuchtige plannen op de Pbilippijnen koes terden, en dat dan later onze koloniën gevaar zouden loopen (men zie ook mjjn artikel in de N. R. Gt. van 18 November 1894). „Nu de gebeurtenissen deze voorspelling hebben bewaarheid, beweert de heer K. O., dat iedereen dat al lang wist. Ook deze be wering is bezijden de waarheid. Niemand, behalve ik, zsg dit gevaar in. Integendeel, men stak er den draak mede; en als anderen dit gevaar eveneens hadden ingezien, zouden zy, en de heer K. O. in de eerste plaats, mij dit in 1894 wel voor de voeten geworpen hebben. Slechts de leden der sectie China en Japan in het Oiientalisten Congres, in Genève gehouden, droegen kennis van het door pro fessor Valenziana medegedeelde document omtrent vroegere plannen der Japanners op de Philippijnen, en ik vermeen de eenige te zi)n geweest, die daaruit de gevolgtrekking maakte, dat Japan die plannen zou hervatteD. „Eerst heden, twee jaren na mij, komen de, door mi) in mijn laatsten brief mede gedeelde beschouwingen van professor Blumen- tritt en den heer Retaaa, de juistheid mijner in 1894 gedane voorspelling beamen. Laat de heer Kamerlingh Onnes zich dus beperken tot zijn verslagen omtrent den handel en de scheepvaart, die hij uit Engelsche vakschriften overneemt, maar niet trachten de politieke dryfveeren te doorgronden van Oostersc'ne volken, die hg met kent, en die hg dus ook niet beoordeolen kan." De Goesche Ct. hoeft een tweetal artikelen gewijd aan de verbrokkeling der liberale partij, om te komen tot de v aag, of in de toekomst niet een gemee:- schappelijk program van actie mogelijk is. Do N. R. Ct. van 15 November heeft hetgeen de geDoemde Japanners zeidOD, abuaievelijk ale mijne subjectieve meouiog vermold. Het wil er by het blad niet in, dat er, wat de beginselen betreft, zoo groot verschil be staat tusschen de gewone en geavanceerde liberalen. By go9den wil zal dit zelfs al klei ner en kleiner gezien wordon. Doch de Goesche Ct. wil daarbij het onmo gelijke niet. Mr. Kerdyk vergde b. i. te veel, toen by aansluiting met do radicalen bepleitte en daarbij vorderde dat deze laatsten niet „coquotteeren" mot de sociaal-democratische arbeiderspartij; hg zag hun eigoniyk r ais on d'être, namelyk hunne socialistische neigin gen, over het hoofd. Buitendien zegt het blad, als men ziet, dat de radicalen, zooals thans bg de verkiezing voor den gemeenteraad te Amsterdam, bg de vervulling van vacatures, ontstaan door het aftredeu van geestverwan ten, reeds in eerste instantie met d9 antire volutionairen medogaan, en de verklaarde tegenstanders der openbare school mr. Heems kerk en Worm8er candidaat stellen, dan acht het met dezulken voor de liberalen thans evenmin aansluiting mogeigk als voor mr. Kerdgk in 1890, toen h{J door de radicalen candidaat was gesteld. De taak om dit program saam te stellen wil de Goesche Cl. aan de „Liberale Unie" zien opgedragen. „Zy die zetelt daar waar de verschillende richtingen in de party zyn ont staan en waar nog steeds de meeste politieke samenkomsten gehouden wordeD, is, naar onze meening, bet aangewezen lichaam rondom hetwelk allen, die op politiek en maatschappe- ïyk gebied het goede willen en het bereikbare najagen, zich moeten scharen". En wanneer dat program gekozen is, dat dan geen onkel liberaal om ondergeschikte punten de hoofdzaak over het hoofd zie. Het „sluit de gelederen" van mr. Van Houten acht het blad, in positieven zin toegepast, een gulden woord, dat, zoo het al niet blyke een profetie te zyn geweest, toch door de liberalen ernstig ter harte dient genomen te worden. De N. Amsterd. schryft een artikel „van scheiden en veroenen" hoofdzakelgk met in stemming den hoofdinhoud weergevende van mr. Kerdyk's artikel in do Vragen des Tijds. Van deze zyde is opmerkeiyk de erkentenis dat van toeschietelykheid jegens de Liberale TJnie" by de woordvoerders in het Bestuur van den Radicalen Bond niet veel blgkt. „Veeleer zou de N. Amsterd. meenen, van een hoog hartigheid, die niet in juiste evenredigheid staat tot het aantal in welks naam zy meenen te spreken. Evenwel most men erkennen dat de geavanceerd-liberalen, voor zoover zy kun nen geacht worden zich in de Liberale TJnie" vertegenwoordigd te zien, het den radicalen, die een anderen toon zouden wenschon, niet gemakkelgk maken. De Liberale Unie" heeft zulk een tragen gang, dat het den geduldig- sten mensch moet verdrieten, en den goed- geloovigsten de vraag kan op de lippen brengen: zal men op den grondslag van het wydloopig program inderdaad voor de eerst komende campagne een kort en krachtig program van actie durven laten volgen?D) slotsom, waartoe het blad komt, is, dat, als men het Vad. en mr Kerdyk hoort men zou moeten zeggen, „dat nu oindelyk het oogei.- blik mag aanbreken dat men, wetend wat men wil, en aanvaardend wat men behoort te wil len, zich scheidt van wie men gescheiden is en zich vereent met hen met wie men één is" hetgeen beteekent dat de geavanceerd- liberalen zich moeten scheiden van de oud liberalen en zich vereenen met de radicalen. De Sociaal Democraatorgaan der S.-D. Arbeiders party, beschouwt het ter vergadering van den Radicalen Bond gesprokene in ver band met mr. Kerdyk's artikel in de Vragen des Tijds en merkt op dat diens wenk heeft gehol pen. Dit blad voorspelt dat de „samensmelting der radicalen en vooruitstrevende liberalen eerstdaags een voldongen feit zal zgn", eon feit, dat de S.-D. met biydschap zou zien, want het bes'aan oener krachtige, democratische burgerparty is zeer wenschelyk. Ook is het natuurlgk en noodzakeiyk, dat de radicalen met hun democratische klassegenooten samen gaan. Maar te gelyk teekent hen dit feit in de oogen der arbeiders. Door zich te verbin den met de groep Borgesius, worden do radi calen ook in de oogen der arbeiders ingelyfd by de liberale party, waarin deze hun tegen stander zien. Door de nieuwe partgvormiDg wordt dus de stryd veel zuiverder. De radi calen hebben duideiyk het klassestandpunt tegenover ons ingenomen. Als burgerparty wordt hun liefde voor de democratie over stemd door hun afkeer van het socialisme. Daarom zyn zy „principieel" tegen samen werking. Het privaatbezit is hun zoo dier baar, dat zy met een party, die het daarop gemunt heeft, zelfs niet voor een gemesn- schappelyk doel tydelgk kunnen samengaan. De radicale Volksstem is van oordeel, dat de radicale party, door de „Soc.-Dem. Arb.- party uit te stoeten, de caricatuur van een arbeidersparty worden zal. Er zy scheiding, maar er zy geen socialisten vrees, die lang reeds de werkliedenbeweging verzwakte. Er zg ook geen auti-revolutionnairen vrees. Samen werking kan reeds bg eerste stemming noodig zgn. Te meer klemt dit waar de enkelvoudige districten alle evenredige vertegenwoordiging uitsluiten. De groote moeilykheid zal niet bestaan ic de formuleering van een hervormingsprogram, maar in het recht doen aan de deelen der verkiezings-confederatio; w. nt gaat de Radicale Party, de Volksparty, de Soc.-Democratische Arbeiderspartij en welke verdere democratische groepen in oenig district zullen moeten samen werken, allereerst of uitsluitend met eigen partg-bedoelingen te werk, dan komt er by het fraaie hervormingsprogram van de zaak zelve niet veel terecht. Wil men overleg ten aanzien van wat di democratische groepen In het 4-jarig tydpeik confdderatief aan de orde zullen et dien, daar is geen bezwaar tegen. Maar men hechte toch vooral niet te veel aan zoo'n hervormings program. Het blad bestrydt den wensch van dan heer De Boer om den socialisten samen werking te ontzeggen; de radicale party zou ah arbeidersparty dan in eenigszins socialis tisch getinte districten niet veel eer inleggen. Maar dat zy dan voorgoed den arbeiders bewezen zou hebben, dat zy meer door hee- renpohtiek dan door arbeidersbelangen zich liet leiden, staat vast. Een verdoovend middel acht de Midd. Ct. de wyzs, waarop in een aantal bladen wordt verkondigd, hoe bg de a. s. verkiezing onder de nieuwe kieswet de aaneensluiting moet zyn tusschen de verschillende fracties onder de staatkundige partyen in ons land. Tegen den tyd, dat de kiezers warm moeten wezon, zyn ze al oververzadigd van al het geredeneer en gepolitiseer, zegt het blad. Noodig zynduidelgk sprekende programma's, en deze moeten uitgaan van de hoofdleiders. Stilte en kalme verkenning van het terrein is dan nommer twee. En in de derde plaats krachtig werken in de dagen van verkiezing. De beide laatste plichten rekent de Midd. Ct. tot den werkkring der kiesvereemgiogen. Da Standaard wyst er op, dat in zake het ontwerp betreffende de Kamers van Arbeid de Regeering gezwicht is op enkele punten voor de commissie van rapporteurs, die be greep dat bet Rogeeringsontwerp zóó niet kon doorgaan. „Het zonderling creatuur van een Kamer van Arbeid, waarin ten leste met één enkel lid der sectiën of afdeelingen zitting zou kunn9n hebben, is een doodgeboren kindeke gebleven en met de noodige plechtigheid door de betrokken ministers zeiven in hun memorie van beantwoording begraven. Ook op enkele technische punten heeft de Regeering toegegeven, eD hare oorspronkelgke cacographie van al te stuitende feiten gezuiverd. Op de hoofdpunten daarentegen was de commissie van rapporteurs klaarblykelyk met de Regeering eenstemmig; en het gewyzigd program, dat thans by de Kamer inkwam, blyft dan ook, wat de beginselen aaügaat, hetzelfde schuwe, vreesachtige stempel dragen, dat de oorspronkelgke voordracht ontsierde. Het staat met dit ontwerp als met de kies wet men gevoelt dat men dtzen weg op moet, maar men bewandelt dien weg niet van harte.... Beter ware het daarom, dat de tegenwoor dige Kamer dit ontwerp stil rusten liet. Doet ze dit echter niet, en stelt Kabinet- en Kamer meerderheid er prys op, nog vóór de stembus, en allicht met het oog op de stembus, ook dit ontwerp er nog door te halen, dan rest ons niet andera dan hierin te berusten. Bg de stombus zal men dsn, vooral met dit wetteke in de hand, aan de kiezers het ver schil duidelgk kunnen maken tusschen hen, die schoorvoetend in den nieuwen koers mee gaan, en die anderen, die van heeler harte den nieuwen koers toejuichen. En treedt dan vroeger of later een andere Regeering op, die door een homogene Kamer meerderheid gesteund, flink, inplaats van be nepen, wen8cht op te treden, welnu, dan zal niets haar beletten, óók de Kamers van Arbeid zóó te reorganiseeren, als het recht en het belang van den arbeid eischt. De Amsl Ct. wyst op dit artikel omdat De Standaard uaann weder oppositie voer! te :en eeD ontwö' p, waarin een door haar gewenscht) zaak ger il wordt door een door haar niet gewild kabinet in een door haar niet gewild) richting. Wie v.-.n jaar en dag een trouw lezer is van dr K. yp9r's orgaan, weet, dat daarin steeds o; wottelyke organisatie van „den arbeid" w^-rc gehamerd. Daarin werd o zoo veel heil gezien. Dat zou, zoo al niet het alles genezend miidel, dan toch een uitmuntende caiman? z n. Doch zie, zoodra het ontwerp verscho.n waarschuwde dr. Kuyper dat het nu te laa' was (een vorwyt dat hy verklaarde eer to' vrudgere kabinetten dan tot dit ministe rie tc richten); uitdrukkeiyk werd den volke vorkona-d, dat men thans zgn verwachtingen niet rr.eur zoo hoog moest stellen. In plaats van Ji belangen van den arbeid" wou het „de b'langen van patroons en werklieden in onderlinge saamworking" behartigen. En het een was iets „heel anders" dan het ander. Heel duideiyk nu moet dit voor do kleme luyden niet zgn geweest. In hun eenvoud zullen zy zich hebben afgevraagd wat ter wereld „de belangen van den arbeid" toch zyn, zoo dat niet zyn die van patroons en werklieden te zamen. In hun heilige onnoo- zelheid zullen zy het een met het ander hebben gelykgesteld, ten minete zoo zy niet op bet denkbeeld gekomen zgn dat onder „belangen van den arbeid" eigeniyk enkel en alleen die van de arbeiders moeten worden ver staan. Toch scheen dit eenigszins dr. Kuyper'a idee te zyn. Want waarom vond hy het ont werp „noch logisch noch zuiver gedacht"? Wel, daar het juist nooit anders dan tegenover de patroons is dat de arbeidskracht haar belangen heeft te beveiligen. Hier is het niet wel mogeiyk voor arbeidskracht iets anders te lezen dan: de arbeiders. Wy laten die voorstelling van per-se-en-altyd-strydige belangen tusschen werkgevers en werknemers voor rekening van De Standaard. Zy is even min nieuw als juist. Ieder weet, dat patroons en werklieden samen als voortbrengers één groot belang vormen tegenover de verbruikers. En of het nu logisch is voor dit belang der producenten een organisatie in het leven te roepen, scbynt ons geen vraag meer. Eenige maanden later werd het er met beter op; twee en een halve kolom van het orgaan moest er aan te pas komen om op allerlei fouten te wgzen. Zoo was aan De Standaard duidelgk gebleken dat de Regeering voor de vergaderingen der Kamers van Arbeid „biyk- baar" zocht naar het „doode punt"...l Zoo werd het stelselmatig vooropnoemen van de patroons „niet in den haak" genoemd. Aan deze antecedenten sluit zich nu waar dig de beschouwing over de „stuitende" caco graphie aan. Of intus8cheD de kiezers, voor zoover zy niet zweren by bet woord van dr. Kuyper, om dieDs critiek op een door den heer Pyt tersen geprezen ontwerp geestdriftig zullen meegaan met „den nieuwen koers", is een vraag op zichzelf. Maar één ding staat vast; wanneer de toe Een machtige Vrouw. 2) Toen Kö38em als dienstmaagd in den harem zyner moeder kwam, was de sultan ipas vier-en-twintig jaar oud. Nochtans was hy al een afgeleefd man; de regeeringszaken liet hy aan den grootvizier en zyD groot moeder over. Op zekeren avond leed Achmed, als zoo dik wyls, aan slapeloosheid, en in een despotische gril joeg hy zgn omgeving uit zyn vertrekken, zich geheel en al aan zyn zwaarmoedige overpeinzingen overgevend. Toen bracht de sultane-valideh de vyftienjarige Kössetn by hem, opdat zy den sultan door luitspel, gezang en vertellingen den tyd zou vordry ven. Gemeiyk hoorde de sultan luitspel en gezang van het meisje aan; maar toen zy begon te vertellen de oude legenden van het Grieksche vaderland, toen werd de sultan aandachtig, en uren lang luisterde hg naar de vertellingen van Kö3sem, totdat hg in slaap viel. In den harem van sultan Achmed fluisteren de vrouwen en slavinnen elkander een geheim in 't oor: de sultan moet betooverd zyn, de ellendige Grieksche, Köseem, moet hem een geheimen minnedrank gegeven hebben, want zy heerscht alleen in den harem, en zelfs in den raad der ministers, in den diwan. Zelfs haar vroegere meesteres, de sultaue Walideb, durft haar nog slechts deemoedig naderen. Achmed beeft Kössem tot zyn vrouw ge maakt. Tevergeefs heeft de sultane, hebben de favorites in den hsrem gehoopt, dat Kössems heerschappy van slechts korten duur zou zyn. Maar weken zyn voorbygegaan maanden van onbeperkte gunst zyn voor Kössem gevolgd. Zy is moeder geworden van een knaap, di9 evenwel niet tot troonopvolger bestemd is, want hy is niet de eerstgeborene. De sultan heeft reeds van een andere vrouw een twee jaar ouderen joDgen, die eens het zwaard van den khalief omgorden en den troon beklimmen zal. Ofschoon Kössems kind dus slechts zyn tweede zoon is, bemint de sultan dezen toch meer dan den troonopvolger. De provincie Damascus schenkt hy aan de gelukkige moeder, de zestienjarige Kössem. Met edelgesteenten, met paarlen overstelpt hy de geliefde vrouw; Kössem beheerscht hem geheel. De sultan bemint in haar niet alleen zyn vrouw, maar ook de wyze raad geefster, en nog nooit heeft een vrouw hem zóó goed weten te behandelen en te leiden als Kössem. Toen Achmed I stierf, bleef Kössem als moeder van twee zonen achter. Er waren voor den troon twee candidaten, die meer aanspraak hadden: Osman, de eerstgeborene van den sultan, en Moeetapha, de broeder van Achmed, een bekrompen maD, die geheel onder den Invloed van Kössem stond. De ministers waren gewoon, de bevelen van den sultan uit Kössems handen te ontvangen. Zy gehoorzaamden haar ook, toen zy door ge schenken en bedreigingen wist te bewerken, dat de onnoozele Moestapha op den troon kwam. Zg wilde liever dezen man, die slechts het werktuig van haar wil was, tot sultan laten uitroepen dan den knaap Osman, voor wien zyn moeder, de vroegere mededingster naar de gunst van Achmed I, de heerschappy zou hebben gevoerd. Doch haar heerschappy was van korten duur. Weinige maanden later weerklonken ge schreeuw en alarmkreten door het serail van Stamboel. Er was een opstand uitgebroken; Moestapha werd van den troon gestooten en Osman, de eerstgeborene van Achmed, nog een kind, beklom onder het regentsohap zyner moeder den troon. Kössem was gevallen. Maar zoo machtig was haar invloed zelfs nu nog, dat de sultane Walideh het niet waagde, de mededingster te laten dooden. Men vreesde, dat de janits- jaren, door groote geschenken van Kössem omgekocht, te haren gunste zouden optreden. Kössem werd met haar beide zonen in een versterkt slot in de nabyheid van Stamboel gebracht. De jonge sultan had haar dit slot naar het heette gegeven, maar in werkeiyk- heid was zy een gevangene. Al behandelde men haar ook met al de eer, die der vroegere vrouw van den sultan en deT moeder van twee prinsen toekwam, mocht zy toch geen stap buiten de muren van het slot doen. Nog echter had Kö38em haar rol niet uit gespeeld, noch dacht zy er niet aan, van het tooneel te verdwynen. Zy hoopte veel van de toekomst, zy wachtte geduldig tot haar aan hangers haar uit den kerker zouden halen. Sultan Osman regeerde geheel in den geest der oude khaliefen. Even jong als hy was, even verstandig waren zyn maatregelen, en hy beloofde een groot veldheer te worden. Het volk had groote verwachtingen van hem; maar de jamtsjaren, de keizerlyke ïyfwacht, waren verbitterd op den sultan, die hun eiken dag meer van hun voorrechten ontnam. Zoo gingen v\jf jaren voorby. Nu zag Kos sem haar tarwe rypen. Haar zoon Moerad was nu tien jaar oud geworden en had daar mede het recht gekregen, om te regeeren De tyd van geduldig wachten was voorby, de dag van handelend optreden gekomen. Omgekochte boodschappers van Kössem hadden den janitsjaren de mare doen toe komen, dat Osman in den volgenden nacht moordenaars zou uitzenden, die Kö9sem met haar beide zonen zouden ombrengen. Hy vreesde, heette het, Kössems invloed nog altyd; hy vreesde deze wyze en nog altyd schoone vrouw, omdat hg wist, datdejanits jaren haar vrienden waren. De sultan was, zooals bekend was, een vyand der janitsjaren als Kossem viel, zou er voor de janitsjaren een bange tyd aanbreken. Na een ophitsing van vier-en-twintig uren breekt de opstand uit. De janitsjaren keeren hun veldketels om, en daar deze veldketels hetzelfde betoekenen als by andere troepen de vlaggon, wil dit zeggen: de janitsjaren werpen het bestaande recht omver en maken zich meester van de macht. Een deel der janitsjaren snelt naar het eenzame slot aan den Bosporus, om Kössem met haar beide zoons te bovryden. Een ander deel dringt in het paleis van den sultao, en onder hun slagen valt Osman, de jonge heerscher. Das avonds vao denzelfden dag roepen de janitsjaren Moerad, den zoon van Kössem, tot beheerscher der geloovigen uit. De tot nu toe in eenzame opsluiting bewaarde weduwe van Achmod ie weer de eerste vrouw in den staat, zy is sultane Walideh en regentes voor den tienjarigen Moerad. Moerad ]V wist na eeriige jaren, ondanks zyn jeugd, de zege weer aan het vaandel vaD den profeet te boeien. Nog nooit stond het Turksche ryk zou hoog als onder hem, en de eerste plaats m den staat nam zyn moeder, naai Kossem in Zy liet aan den zoon, die op twintigjarigen leoftyd een be roemd veldheer was, alleen den oorlog over. Zy zelve regeerde het landvoor haar mach tigen wil boog zich een groot deel van Europa en Aziè Als Moerad niet in den oorlog was, zorgde Kössem er voor, dat haar zoon door allerlei verstrooiingen van de regeering af bleef. Hy was een der populairste sultans, ofschoon hy reeds op drie-en-twintig-jarigon leeftyd, Da een regeering van dertien jaren, stierf. Wie moest zyn opvolger wordon? Zyn broeder Ibrahim was er nog, maar deze was simpel. In het land was men de despotische heerschappy van Kössem moede. De grooten aan het hof te Stamboel weigerden, den be krompen Ibrahim tot opvolger van zyn broeder Moerad te maken (Sot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5