MENGELWERK.
der Nod. Hegoering op het landbouw-
congres te Buda-Pesth, acht het Utrechtsch
Dagblad ongegrond.
De Hongaarsche regeering, zegt het blad,
heeft aan de Europeosche gouvernementen
verzocht gedelegeerden naar Buda-Pesth te
zenden, doch zich tevens voorbehouden tal van
pereoneD, die met den landbouw in betrekking
staan, tot het congres uit te noodigen. In
de tot den heer Bauduin gerichte uitnoodiging
ligt derhalve in de verte geen zydelingsche
afkeuring der Hongaarsche regeering van
eene daad der onze.
Verder meent het U. D., dat het den heer
Bultman schijnt te zijn ontgaan, dat prof.
d'Aulnis in 1891 een levendig aandeel heeft
genomen aan het internationaal landbouw-
congres te 's-Gravenhage, en in 1894 president
was van een landbouwcongres te Utrecht, en
eindelijk, dat prof. d'Aulnis een der prae-
ad?iaeurs is voor eene eerstdaags te houden
vergadering der Vereeniging van Staathuis
houdkunde en Statistiek, alwaar de „ver
betering van het pachtcontract" wordt be
handeld.
Het wil het blad toeschijnen, dat een hoog
leraar in de staathuishoudkunde aan een
onzer universiteiten meer dan menig „land
bouwer" den tijd en de gelegenheid heeft,
om zich van alles, wat op staatkundig gebied
bfl dergelijke vragen een rol speelt, op de
hoogte te stellen en dat de heer BultmaD,
nu hij zoo verwonderd is over de keuze onzer
Regeering, zijne onbekendheid verraadt met
de studiën onzer professoren.
INGEZONDEN.
Mijnheer de Eedacteurl
Naar aanleiding van het in uw blad voor
komende couranten-bericht van 11. Dinsdag of
Maandag en de daarop gevolgde stukken van
X. en onzen goeden ouden Gijs, meende ik,
als u zoo goed wilt zijn dit te plaatseD,
eenige toelichting in het midden te moeten
brengen.
„Voel geschrijf verwekt gekijf." Dit is ook
in deze waar, want wat is eigenlijk de strek
king van uw bericht?
X. schrijft, met het oog op het rondventen
van aardappelen, dat de lage prijzen gepaard
gaan met een slechte maat en daardoor
laag zijn.
Gijs strijdt voor zijn aardappelenmeterseer,
dak hij leder het zijne weet te geven.
Uw bericht luidt, dat de prijzen zeer laag
zijn en noemt daarbij cijfers, dio wel wat
twijfelachtig zijn en ook de groote zoovel
als de kleine verkoopers bemoeilijken. De
aardappelen, die in den laatsten tijd in de
stad zijn uitgevent door eenige meters, waren
goed, dat weg moest voor dik of voor dun.
Wel zijn de prijzen, die nu weer iets s! ij ver
zijn, laag geweest, maar een gewone goede
aardappel zonder kwaad was zelfs voor don
prijs, diön men u had genoemd, voor een
verkooper niet to koop.
Wanneer u D.L. (2kop) goede en
*/4 D.L. kwaad krijgt voor 6 ets., dan kost
D.L. aardappelen geen 6, maar 12 ets.
Ook zijn er nog duurdere soorten dan waar
van hier sprake is. Daarbij genomen de
■tijgende markt, wat moet er dan worden
lis men hooger prijzen vraagt, bjjv. 26 ets.
voor l8te qual. puike graafjes? Er zijn altijd
twee uiterstenmaar voor hen, die uw be
richt hebben gelezen, staan deze al erg ver
van elkander.
U dankende voor do verleende plaatsruimte,
Uw dienaar
Z.
Mijnheer de Redacteur!
Zondag-avond de Kalverstraat! (to Leiden)
doorgaande, was daaT een drukte van belang.
Wat was do oorzaak? Welnu, dat kwam ik
spoedig te weten, toen ik een gesprek aan
knoopte met een der omstanders, van wien
ik ongeveer het volgende hoorde:
„Ja, mijnheer, het is een treurige geschie
denis, die voorviel hier in de Kalverstraat.
De vader van een gezin alhier was mooten
opkomen onder de wapens, en nu vandaag
thuis zijnde, was hy zeer onder den invloed
▼an den sterken drank, evenals zijne vrouw,
die het ten kost© gedaan had van de centen,
die hare zoontjes al bedelend hadden bijeen
vergaard, waarvan één zoo'n stumperd is, dat
hij op krukjes moet rondspringen. Nu hadden
die ouders twist gekregen en waren, verhit
door den st-.rken drank, spoedig handgemeen
geworden, en toen een der buren hen wilde
scheiden, werd hem de brandende lamp naar
het hoofd geslingerd! Eindelijk was de zaak
beslecht, en de vrouw vluchtte met een bebloed
gelaat hot Plantsoen op, achtervolgd door
baren man."
Nu is het mij niet te doen om de ge
schiedenis dier ouders uwen lezers mede te
deelen, maar wel om te wijzen op het lot
dier kindereD, die, zonder kousen of schoenen
aan, nauwelijks bedekt, huilend in den stort
regen bun bivak opsloegen tegen de steenen
glooiing van den Oranjemolen. Arme stum-
perd8l Wat moet er van u worden?
Wilt gij eens met hen kennis maken,
geachte lezers en lezeressen? Welnu, als
uwe wandeling zich uitstrekt tot don Oranje
molen op het Plantsoen, zult u daar die twee
stumperds ontmoeten, u vriendelijk om eene
aalmoes verzoekende.
Nu, Mijnheer de Redacteur, bij voorbaat
mijn dank, verblijve ik:
Hoogachtend,
Lkidkn, Uw abonné
Sept. 1896. X.
Een dronken man.
't Is Zondagnamiddag. Ik zit te blader.n
in Ada Negri's „Noodlot." Juist lec-s ik die
diepgevoelde strophen in den „Straatjongen":
Als ik hem hoor'met zijn klinkenden lach,
Arme disteKder maatschappij,
En denk, dat zyn moeder hard werkt, en achl
Wellicht de vader gevangen zij,
Dan grijpt my angst voor hem aan en ik zeg:
Wat moet van u worden, kind,
Gy, die maar verdorven en dom volgt uw weg
En geen leider door 't leven vindt?
Daar hoor ik hem, en niet alleen lachen,
ook schreeuwen, tieren, vloeken.
Omringd door een troep menschen, klein
en groot, zie ik een jongen man vuil en
beslikt neerliggen, willoos, weeenloos, vaal
bleek, de lippen loodblauw.
Ik hoor een vrouw uit de volksklasse mee
warig vragen: „Een ongeluk?" waarop een
ander: „Weineen, dronken, smoordronken,
dat beest I"
Daar krygt hy een schop, nog een.
Hy kreunt, de machtelooz9, en draait akelig
met zgn matwitte oogen.
Een heer met glacé en een dame, dragende
een kerkboek met gouden slot, nadereo, keeren
zich verachtelyk om.... en kiezen een ande
ren weg.
Daar komen uit een schuin tegenoverstaande
kroeg twee mannen met roodo, door den drank
verhitte gezichten op hun kameraad toe en
grypen hem aan.
De dronkenmansgeestlgheid daarby ten beste
gegeven, schenkt ge my, nietwaar?
De vracht is te zwaar. De macbtelooze smakt
togen de harde keien. Dit gebeurt nog eens en
nog eens. Een lauwe bloedstroom valt op de
straat.
Weer wordt hy opgericht. De twee half
dronken mannen sukkelen met de heel dronken
vracht verder, gevolgd door een gillenden tro p.
Een oogenblik later is alles stil op straat
voor myn venster.
Maar myn Zondagsstemming is bedorven.
Ik denk aan de moeder, die haar zoon, of
de jonge vrouw, want de man kan ge
trouwd zyn die haar echtgenoot thuis
krygt in zulk een toestand.
Ik denk aan anderen, aan de vele soortgelijke
tooneelen, die worden afgespeeld in dit uur.
Want, lezer, ieder uur wordt in ons land
alleen aan den drank uitgegeven meer dan
9000 gulden. Welk een nasleep van namelooze
ellende is aan de uitgave van deze som ver
bonden.
Ik kan by het zien van dergelyke tooneelen
niet met een verachtelyk „ba!" my omkeeren
en myn weg gaan.
Ik denk aan Ada Negri's:
Gy, die maar verdorven en dom volgt uw weg
Eq geen leider door 't leven vindt,
en ik vo-1 een zware verplichting nederdalen
op myne schouders.
En gy, lezer?
Leiden, Sept. 1896. K. Sytsma.
HELEINTE.
Uit het Fransch van LOUIS F ARAN.
Haar moeder gaf Fransche les en haar
vader was klerk op een groot kantoor. Heel
jong waren beiden getrouwd en arm als ze
waren en bleven, was hun leven een lange
ïydensweg geweest.
En in deze sombere omgeving, waar zorg
en nypend geldgebrek de eenige gasten waren,
was Hólène opgegroeid tot een lang, bleek
meisje, veel te ernstig voor haar leeftyd.
Geen stuk speelgoed was als kind ooit haar
eigondoui geweest, een versnapering had zij
nooit genoten, geen lintje of strikje had ooit
haar eenvoudige jurkjes .versierd, te vroeg
reeds had zy geleerd dat dit alles niet voor
haar was. En als een verstandig klein vrouwtje
had zy 't begrepen en er zich zonder morren
in geschikt.
Zonder afgunst zag zy in parken en lanen
kindereD van haar leeftyd spelen en ravotten
geen oogenblik kwam 't in haar op, dat ook
zy recht had op ten minste eenigo genoegens,
die in haar vreugdelooze jeugd geheel ont
braken. Reeds toen bleek het wat haar rol
in 't loven zou zynmet het geluk van anderen
in aanraking te komen, zoDder er deel aan
te hebben, zich te moeten tevreden stellen
met een eenzelvig bestaan, waarin geen enkele
zonnestraal den eentonig gryzen hemel kwam
verhelderen. Kalm nam ze de moeielyke rol
op zichze wist immers dat zy niet behoorde
tot die vrouwen, over wie de fortuin gunstig
had beschikt.
Op den leeftyd waarop kinderen gewoonlijk
zich nog niet met zulke ernstige waarheden
bezighouden, had zy voor zich dat alles reeds
lang uitgemaakt. Ze wist dat zy lessen zou
moeten geven, zooals haar moeder haar ge-
heele leven had gedaan, en met moed werkte
ze voor haar examens. Heel jong nog slaagde
zy en aangemoedigd door haar succes, besloot
ze door te studeeren en zich zoodoende verder
te ontwikkelen.
Haar moeder maakte haar echter vriende-
lyk opmerkzaam dat ze beginnen moest met
een plaats te zoeken; ze kon nu in haar
eigen onderhoud voorzien.
En haar schoonen droom van een oogen
blik latende varen, trachtte ze leerlingen te
krijgen.
Voor het genot van een ongelooflyk klein
salaris, begon Hélène nu haar dagelijksche
tochten door Parys. Van het eene einde naar
het andere begaf ze zich met dezelfde gela
tenheid, waarmede ze haar eersten wonsch
had opgegeven.
Onder haar leerlingen waren er van eiken
leeftyd: kinderen die zy lezen leerde, bak-
vischjes met wie ze nog eens alles repeteerde,
en jonge meisjes van haar leeftyd die reeds
uitgingen en 's morgens vervuld waren van
de conquóte8 den vorigen avond op het bal
gemaakt. Sommigen verloofden zich met den
man hunner keuze en met verstrooiden blik,
uiteriyk beleefd toeluisterend, hoorde Hólène,
met een onverschillig hart, de opgetogen
verhalen aan. 't Kwam niet in haar op te
denken dat ook zy eerst twintig jaar was.
Noch mooi, noch bepaald leeiyk was ze een
dier meisjes, die onopgemerkt door 't leven
gaan.
En toch had zy slechts wat geluk noodig
gehad en de fijne trekken waren schoon ge
weest, evenals de groote, donkere oogen, die
nu alle uitdrukking misten.
Jaren verliepen. Hélène verloor haar moeder
en haar vader leed aan een slepende ziekte,'
die den stryd om het bestaan nog veel zwaarder
maakte.
Ze gaf nog altyd lessen; de kinderen die
zy lézen had geleerd, waren nu op hun beurt
jonge meisjes geworden en terwyi zy hun
stille, bleeke ondorwyzeres van hun toekomst-
droomen vertelde, voelde deze zich droefgeestig
go8temd door het bewustzyn dat voor haar
nooit eenig geluk was weggelegd. "Wat ze op
haar twintigste jaar onverschillig besefte, gaf
haar, nu zy byna dertig was, een pynlyk
gevoel van onvoldaanheid. Hartstochtelyk be
treurde ze nu haar voorbygegane jeugd, die
zo nooit had mogen genieten.
Vroeger had Hélönes moeder in zeer goede
betrekking gestaan tot een zekere mevrouw
Roselle, directrice van een jongedames-kost
school. Het was den echtgenoot dier dame
te beurt gevallen te worden benoemd tot
ridder van het Legioen van Eer en om nu
aan dit vorblydend feit wat meer luister by
te zetten, had 't echtpaar Roselle besloten,
de ouders en kennissen der leerlingen te
inviteeren. Ook Hólène ontving een uitnoodi
ging en haar eerste gedachte was aan een
bedankje, maar zich bedenkend vond ze 't toch
maar beter die aan te nemen mevrouw Roselle
had haar enkele lessen bezorgd, wie weet of
die nog niet door meerdere zouden gevolgd
worden.
Hoowel op de kaart stond: „twee uren
precies", trad Hélène eerst om over drieën
het salon der Roselles binnen. De leerlingen
vermaakten zich met het opvoeren van too-
neelstukjes en het was zóó vol in de groote
zaal, dat de gastvrouw tevergeefs naar een
plaatsje voor de bedeesde Hélène zocht.
Gelukkig stond een heer met een beleefde
buiging zyn plaats af en haastig stelde
mevrouw Roselle beiden aan elkaar voor:
„Mynheer Paul Hornu, juffrouw Tlouvre."
Het was niet de eerste keer dat ze elkaar
ontmoetten.
Reeds eenigen tyd had Hélène in het Quar-
tier du Luxembourg een lang, blond jong-
mensch opgemerkt, gekleed in een verkleurde,
dunne demisaison. Do treurige blik uit zyn
verstandige oogen en zyn vermoeide gaüg
hadden baar aandacht getrokken.
Ook hy had het bleeke meisje herkond en
tegelykertyd staken ze elkaar glimlachcnd
de hand toe. Terwyl de comediestukjes werden
opgevoerd en later onder het dansen, bleven
ze met elkaar praten.
Hy was 29 jaren en opgevoed in Nevers,
waar zyn ouders woonden. Na zyns vaders
dood was hy naar Parys gekomen en nu gaf
by les overdag, terwijl hy 's avonds werkte
voor zyn doctoraal-examen. Ook voor hem
was het leven hard geweest, ovenals voor
zyn ouders.
En Hólène vertelde hem van haar eentonige
wandelingen door Parys, door weer en wind,
van het afmattend lesgeven, wat zo nu tien
jaren lang deed, zonder een enkelen rusttyd.
Het was als voelden beiden zich nauw ver
want daar tusschen al die vreemden, wier
levensomstandigheden zoo geheel verschillend
waren van de hunne. Het was hun een
troost, te midden dier uitbundige vroolykbeid,
over 's levens droevige ondervindingen te
spreken.
Een paar maal in de week ontmoetten
Paul en Hélène elkaar, als ze het Quartier
du Luxembourg passeerden. Eerst wisselden
ze slechts even enkele woorden, maar toen
het zomer werd en zy beiden wat meer tyd
hadden, zetten ze zich op een bank neer en
bleven daar wat praten.
Het was de eenige vreugde die Hélène in
haar loven kende, de gesprekken met haar
nieuwen vriend.
Over alles praatten zy. over hun ouders,
over zichzelven, hun dageiykschen arbeid, hun
teleurstellingen, doch nooit over hun liefde.
Op een warmen zomerdag, toen Paul Hornu
weder zich had verdiept in al het jammerlijke
van hun bostaan, vervolgde hy tot Hélène:
„Gy begrypt dat ik met myn ongelukkige
verdiensten geen vrouw durf vragen de myne
te willen worden. Ik kan haar toch niet voor
haar eigen onderhoud laten zorgen. Zoudt gy
kunnen leven van wat myn leésen opbrengen
Zou het geen onvergeeflyke dwaasheid zyn
uw lot aan het myne te verbinden, Hélène?
Hoe lief men elkaar ook heeft, men moet
toch loven. Zonder geld komt men nu een
maal niet terecht."
Met zyu mooie oogen zag hy haar angstig,
vragend aan.
Langzaam wendde ze het hoofd af.
Ja, ze had hem lief met haar geheele hart,
maar ze wist ook dat een huweiyk tusschen
hen een onmogelykheid was.
Als ze tien jaar jonger was geweest, en
dus moediger, als ze niet zoo akelig ver
standig redeneerde zooals ze nü deed, niet
voorzag ziekten die komen konden, sukkelen
met kinderen die ze ongetwyfeld dezelfde
vreugdelooze jeugd zou moeten laten door
maken, welke zy had gehad, fatsoeniy k armoede
ïyden, waaronder haar ouders gebukt waren
gegaan dan had zy vertrouwend haar
hand in de zyne kunnen leggen. Doch met
den blik, waarmede ze het leven en de wereld
nu beschouwde, zou dit een leugenachtige
daad zyn geweest, waarvan ze de verantwoor-
deiykheid niet voor haar rekening kon of
wilde nemen.
Zy wist dat het alleen in romans bostond
dat men trouwde zonder een cent, armoede
le9d met man en kindoren en toch nog razend
gelukkig was.
Ook haar ouders waren in 't huweiyk ge
treden, beiden doodarm, en vol moed, steunend
en vertrouwend op elkaar, waren ze do toe
komst tegengegaan, doch hoe geheel anders
was alles geloopen dan zy ooit hadden ge
dacht. Met iederen nieuwen dag, die aanbrak,
was ook hun lyden verzwaard, do nypende
ellende toegenomen.
Neen, aan zulk een toekomst, die ze wist
dat z9ker wachtte, wildo ze zichzelve noch
Paul Hornu wagen.
Op zachten toon drong haar vriend om
antwoord
„Is het onmogelyk, Hélène, wat denkt gy?
Zou 'tniet gaan?"
Het was haar onmogelyk een woord te
uiten, ze was doodsbleek geworden, groote
tranen rolden over haar wangen.
Hy begreep alles.
Onbeweeglyk bleven zo enkele minuten
zitten om eindelijk, voelend dat ze elkaar
niets moer te zeggen hadden, langzaam op
te staan.
„Vaarwel I" fluisterde zy terwyl ze hem
de bevende hand reikte en hem aanzag met
een blik, waarin al haar liefde te lezen was:
„vaarwel!"
Onder de gelende bladoren der oude kastanje-
boomen giügen zy langzaam voort, ieder hun
eigen weg.
Nooit meer zette Hélène een voet in 't
Quartier du Luxembourg.
Geen van beiden zochten ze elkander weer
te zien, zoodat jaren verliepen en ze niets
meer van elkander hoorden.
Mile. Tlouvro gaf nog steeds lessen en haar
eentonig, afgebakend levenspad scheen uiter
iyk niets veranderd.
Op een kouden morgen, toen zo op het
gewone uur een mooi blondje de grammaire
wilde overhooren, nam deze vrooiyk haar
magere handen.
„Vandaag werken we niet, lieve juffrouw
Tlouvre; ik heb u een groot nieuwtje te ver-
tellen: ik ben geëngageerd."
En egoïstisch in haar geluk ging ze opge
wonden voort: „Ik ben zoo gelukkig! Gisteren
is 't er doorgegaan."
Uit beleefdheid vroeg Hólène met gemaakte
belangstelling naar den naam van den uit
verkorene.
„O, hy is zoo knap en doctor in de lette-
r n. Ik geloof niet dat u hem kent: hy heet
P.ul Hornu."
In den Jardin du Luxembourg, op dezelfde
bank waar zy nu zes jaar geleden zat met
Paul en waar zy weigerde zyn vrouw te
worden, wrong Hólène in doffe smart de
handen. Boven haar strekten de kale takken
van den ouden, knosstigen kastanjeboom zich
als in wanhoopsgebaar, naar den gryzen,
vochtigen winterhemel.
Gemengd Nieuws.
De commissaris van politie in de
6de sectie (bureel Oude Brugsteeg) te Amster
dam, verzoekt opsporing en by ontdekking
bericht van S. C. L., weduwe van Th. v. L.,
56 jaren, en haar zoon H. J. v. L., 22 jaren.
Zy hebben op 30 Augustus 11. hunne woning
aldaar verlaten met achterlating van een met
hunne namen onderteekend briefje van den
volgenden inhoud:
„Amsterdam, 30 Aug. 1896.
Wegens de tegenspoeden der laatste tyd
nemen wy hoden afscheid van dit aardsche
tranendal, do groeto aan alle bekende."
Vier kinderen uitdePolanenstraat
te Amsterdam, wier moeder voor 4 weken
overleden was en die eergisteren door hun
vader onverzorgd waren achtergelaten, zyn in
het stads-bestedelingenhuis opgenomen. Tegen
den vader is proces-verbaal opgemaakt.
In de 2de Wittenburgerdwars-
straat te Amsterdam is een kind van 4 jaren
onder zonderlinge verschynselen, vermoeoelyk
vergiftiging, gestorven. De kist, waarin hot
lykje gelegd is, is verzegeld en tol onderzoek
overgebracht naar het Wilhelmina Gasthuis.
Door het uit gl yd en van oen trap,
waarop een vrouw to Schiedam- stond to
werken, viel zy in den kelder harer woning.
Zy bekwam daarby een schedelbreuk.
Een 11-jarige knaap is by het
klimmen op de achterdeur van de garnizo.-ns-
iu firmer ie te Haarlem met een yzer, waaraan
hy zich vastgreep, daarvan afgevallen, met
dit gevolg, dat hy een half uur daarna
overleed.
Op 9 Septembes j. 1. is uit een
\sinkel in de Lange Leidsche Dwarsstraat 13,
te Amsterdam, ontvreemd een zwart houten
étui met glazen bedekking, waarin 30 a 40
gouden ringen, meest damesringen met parel
tjes en granaatjos. Er bevinden zich onder die
ringen o. a. een heerenring met dïamantm
roos, aan de zyden grof gegraveerd nut
ornamentjes; 2 bollo heerenringen, ieder met
een diamant, en 1 grove gedraaide ring met
namaak-diamant.
De commissaris van politie in de 3ie sectie
te Amsterdam verzoekt opsporing, aanhouding
en bericht.
In de afgeloopen week heeft te
Oosterhout een groote brand gewoed. Een
landbouwerawoning en 2 groote schuren wer
den verwoest. Met groote moeite werd eene
ziekelyke 79-jarigo vrouw gered, die een
gedeelte van het huis bewoonde. Thans is ze
overleden, waarschynlyk ten gevolge van den
doorgestanen aDgst. Een massa menschen
waren naar den brand gaan kyken. Hiervan
werd geprofiteerd door een paar dieven, die
uit eene woning in de buurt, waarvan de
bewoners allen uit waren, voor ongeveer f 100
aan geld en gouden en zilveren voorwerpen
stalen. Tot nog toe is geen spoor van de
daders ontdekt.
In het noorden van de provincie
Groningen moet ook eergisteren op verschil
lende plaatsen een hevig onweer hebben ge
woed. In den Andel moet een paard zyn
getroffen, terwyl in Winsum twee koeion en
eenige schapen moeten zyn gedood. Uit
Weiwerd verneemt men, dat daar een koren-
hok in asch is gelegd.
Een inbreker gearresteerd.
Te Appelscha zyn brutale inbraken, gepaard
met diefstal gepleegd by de weduwe Pypstra en
den arbeider A. Betten.
Verdacht van deze misdry ven is gearresteerd
de 32-jarige veenarbeider T. E. B.
Met hoeveel brutaliteit de diefstallen gepleegd
werden, blykt uit het volgende: B. was naar
Duitschland getogen om werk te zoeken, wat
hem niet gelukte, waarom hy verl. Vry dag terug
keerde. Des nachts te 12 uren was hy by de
woning van de wed. P.; hy nam het raam uit
den kelder en kroop zoo naar binnen.
De weduwe had licht by zich op de bedde-
plank; B. nam dit weg (zonder dat de slapende
vrouw dit bemerkte), deed de beddedeuren
dicht en zette er eenige stoalen voor. Toen
nam by een schaar van de tafel, brak het
kabinet daarmede open en nam daaruit f 55 aan
contanten weg.
Hy verliet nu do woning en brak in by den
arbeider A. Betten. Hier brak hy een kastje
open, dat in de. kamer stond, stak een lucifer
aan, om alles goed te kunnen nazien, en nam
daaruit f 1.20 weg.
Betten en zyne vrouw hoorden den dief wel,
maar durfden uit angst het bed niet verlaten.
Den volgenden dag ging B. naar Assen, kocht
er een nieuwe jas, horlogeketting, portemon-
naie, enz., terwyl hy ruim f 4 aan Bacchus
offerde. Toen hy bemerkte, dat de marechausseo
naar hem zocht, verschool hy zich des nachts
in een schuur by familieleden.
Maandag jl. werd hy gearresteerd. Hy heeft
reeds bekend.
Eenige weken geleden word de
bekende leider der Ieren, Whiteboard, ont
slagen. Hy heeft wegens hoogverraad 12 a 13
jaar gevangen gezeten. Nu is hy echter krank
zinnig. Hy verborg zich en niemand wist
waar hy was. Soms zag men hem in de velden,
maar hy vluchtte voor iedereen weg als een
wild dier. Nu is by te Cork aangetroffen aan
de haven, van waar hy naar Amerika wilde
gaan. Door de politie is hy toevertrouwd aan
de zorg van de „Amnesty Association."
In het Fransche departement
Dordogne is dezer dagen een voorhistorisch
hol ontdekt. De ontdekker, de anthropoloog
Rivière, is 127 M. ver in het hol doorgedron
gen. De wanden er van bevatten eene menigte
afbeeldingen van dieren, die diep in het steen
gegrift zyn. Een onweerlegbaar bewys voor
de oudheid dier afbeeldingen acht de heer
Rivière, dat sommigen onder stalagmieten ver
borgen zyn.
„Jack the Ripper"? De te Ips
wich verschynende „Evening Star" behelst
een merkwaardig verhaal, haar verteld door
eenen Brame, die met zekeren Anderson aan
boord was geweest van een kolen- en salpeter-
boot, varende tusschen Shields en Iquique
(P=ru). Op reis werden beiden ziek, en te
Iquique gingen zy in het gasthuis. Toen zy
daar naast elkander te bed lagen, deelde
Anderson het ■chrikkelyke geheim mode, dat
hy de man was, dien men zocht, naar aan
leiding van de afgryselyke moorden in het
Oosteinde van Londen. Hy glimlachte met
voldoening, toen Brame hem zeido, dat hy
ovoral verschrikking had verbreid. Gevraagd
naar de beweegredenen voor zyne daden,'
zeide hy eens bestolen te zyn door zekere
vrouw, met wie by aan den wal in kennid
gekomen was, en hy daarom besloten had
weerwraak te oefenon. „Zy hebben my waar
genomen," zeide hy, „en ik heb hen waar
genomen." Hy was toen kok aan boord van
een der „wekelyksche booten tusschen Londen
en Rotterdam en beging de moorden in de
weinige dagen tussohen de aankomst en het
vertrek der boot."
Anderson zeide Brame, dat hy altyd een
medeplichtige had, dien hy geheel kon ver
trouwen, en die hem opwachtte met een zak
met een groote slagersjas, welke zyne met
bloed bevlekte kleederen geheel bedekte. In
zulk een vermomming had hy geen moeite
om zich onopgemerkt uit de voeten te maken.
Brame vroeg hem, waar hy geweest was,
toen bloedhonden op zyn spoor waren uitge
zonden en hy bekende, lachende, toen een
borrel gedronken te hebben in een herberg
by de kerk van "Whitechapel. Na zyno bo-,
kentenis stierf Anderson.