MENGELWERK. der Nod. Hegoering op het landbouw- congres te Buda-Pesth, acht het Utrechtsch Dagblad ongegrond. De Hongaarsche regeering, zegt het blad, heeft aan de Europeosche gouvernementen verzocht gedelegeerden naar Buda-Pesth te zenden, doch zich tevens voorbehouden tal van pereoneD, die met den landbouw in betrekking staan, tot het congres uit te noodigen. In de tot den heer Bauduin gerichte uitnoodiging ligt derhalve in de verte geen zydelingsche afkeuring der Hongaarsche regeering van eene daad der onze. Verder meent het U. D., dat het den heer Bultman schijnt te zijn ontgaan, dat prof. d'Aulnis in 1891 een levendig aandeel heeft genomen aan het internationaal landbouw- congres te 's-Gravenhage, en in 1894 president was van een landbouwcongres te Utrecht, en eindelijk, dat prof. d'Aulnis een der prae- ad?iaeurs is voor eene eerstdaags te houden vergadering der Vereeniging van Staathuis houdkunde en Statistiek, alwaar de „ver betering van het pachtcontract" wordt be handeld. Het wil het blad toeschijnen, dat een hoog leraar in de staathuishoudkunde aan een onzer universiteiten meer dan menig „land bouwer" den tijd en de gelegenheid heeft, om zich van alles, wat op staatkundig gebied bfl dergelijke vragen een rol speelt, op de hoogte te stellen en dat de heer BultmaD, nu hij zoo verwonderd is over de keuze onzer Regeering, zijne onbekendheid verraadt met de studiën onzer professoren. INGEZONDEN. Mijnheer de Eedacteurl Naar aanleiding van het in uw blad voor komende couranten-bericht van 11. Dinsdag of Maandag en de daarop gevolgde stukken van X. en onzen goeden ouden Gijs, meende ik, als u zoo goed wilt zijn dit te plaatseD, eenige toelichting in het midden te moeten brengen. „Voel geschrijf verwekt gekijf." Dit is ook in deze waar, want wat is eigenlijk de strek king van uw bericht? X. schrijft, met het oog op het rondventen van aardappelen, dat de lage prijzen gepaard gaan met een slechte maat en daardoor laag zijn. Gijs strijdt voor zijn aardappelenmeterseer, dak hij leder het zijne weet te geven. Uw bericht luidt, dat de prijzen zeer laag zijn en noemt daarbij cijfers, dio wel wat twijfelachtig zijn en ook de groote zoovel als de kleine verkoopers bemoeilijken. De aardappelen, die in den laatsten tijd in de stad zijn uitgevent door eenige meters, waren goed, dat weg moest voor dik of voor dun. Wel zijn de prijzen, die nu weer iets s! ij ver zijn, laag geweest, maar een gewone goede aardappel zonder kwaad was zelfs voor don prijs, diön men u had genoemd, voor een verkooper niet to koop. Wanneer u D.L. (2kop) goede en */4 D.L. kwaad krijgt voor 6 ets., dan kost D.L. aardappelen geen 6, maar 12 ets. Ook zijn er nog duurdere soorten dan waar van hier sprake is. Daarbij genomen de ■tijgende markt, wat moet er dan worden lis men hooger prijzen vraagt, bjjv. 26 ets. voor l8te qual. puike graafjes? Er zijn altijd twee uiterstenmaar voor hen, die uw be richt hebben gelezen, staan deze al erg ver van elkander. U dankende voor do verleende plaatsruimte, Uw dienaar Z. Mijnheer de Redacteur! Zondag-avond de Kalverstraat! (to Leiden) doorgaande, was daaT een drukte van belang. Wat was do oorzaak? Welnu, dat kwam ik spoedig te weten, toen ik een gesprek aan knoopte met een der omstanders, van wien ik ongeveer het volgende hoorde: „Ja, mijnheer, het is een treurige geschie denis, die voorviel hier in de Kalverstraat. De vader van een gezin alhier was mooten opkomen onder de wapens, en nu vandaag thuis zijnde, was hy zeer onder den invloed ▼an den sterken drank, evenals zijne vrouw, die het ten kost© gedaan had van de centen, die hare zoontjes al bedelend hadden bijeen vergaard, waarvan één zoo'n stumperd is, dat hij op krukjes moet rondspringen. Nu hadden die ouders twist gekregen en waren, verhit door den st-.rken drank, spoedig handgemeen geworden, en toen een der buren hen wilde scheiden, werd hem de brandende lamp naar het hoofd geslingerd! Eindelijk was de zaak beslecht, en de vrouw vluchtte met een bebloed gelaat hot Plantsoen op, achtervolgd door baren man." Nu is het mij niet te doen om de ge schiedenis dier ouders uwen lezers mede te deelen, maar wel om te wijzen op het lot dier kindereD, die, zonder kousen of schoenen aan, nauwelijks bedekt, huilend in den stort regen bun bivak opsloegen tegen de steenen glooiing van den Oranjemolen. Arme stum- perd8l Wat moet er van u worden? Wilt gij eens met hen kennis maken, geachte lezers en lezeressen? Welnu, als uwe wandeling zich uitstrekt tot don Oranje molen op het Plantsoen, zult u daar die twee stumperds ontmoeten, u vriendelijk om eene aalmoes verzoekende. Nu, Mijnheer de Redacteur, bij voorbaat mijn dank, verblijve ik: Hoogachtend, Lkidkn, Uw abonné Sept. 1896. X. Een dronken man. 't Is Zondagnamiddag. Ik zit te blader.n in Ada Negri's „Noodlot." Juist lec-s ik die diepgevoelde strophen in den „Straatjongen": Als ik hem hoor'met zijn klinkenden lach, Arme disteKder maatschappij, En denk, dat zyn moeder hard werkt, en achl Wellicht de vader gevangen zij, Dan grijpt my angst voor hem aan en ik zeg: Wat moet van u worden, kind, Gy, die maar verdorven en dom volgt uw weg En geen leider door 't leven vindt? Daar hoor ik hem, en niet alleen lachen, ook schreeuwen, tieren, vloeken. Omringd door een troep menschen, klein en groot, zie ik een jongen man vuil en beslikt neerliggen, willoos, weeenloos, vaal bleek, de lippen loodblauw. Ik hoor een vrouw uit de volksklasse mee warig vragen: „Een ongeluk?" waarop een ander: „Weineen, dronken, smoordronken, dat beest I" Daar krygt hy een schop, nog een. Hy kreunt, de machtelooz9, en draait akelig met zgn matwitte oogen. Een heer met glacé en een dame, dragende een kerkboek met gouden slot, nadereo, keeren zich verachtelyk om.... en kiezen een ande ren weg. Daar komen uit een schuin tegenoverstaande kroeg twee mannen met roodo, door den drank verhitte gezichten op hun kameraad toe en grypen hem aan. De dronkenmansgeestlgheid daarby ten beste gegeven, schenkt ge my, nietwaar? De vracht is te zwaar. De macbtelooze smakt togen de harde keien. Dit gebeurt nog eens en nog eens. Een lauwe bloedstroom valt op de straat. Weer wordt hy opgericht. De twee half dronken mannen sukkelen met de heel dronken vracht verder, gevolgd door een gillenden tro p. Een oogenblik later is alles stil op straat voor myn venster. Maar myn Zondagsstemming is bedorven. Ik denk aan de moeder, die haar zoon, of de jonge vrouw, want de man kan ge trouwd zyn die haar echtgenoot thuis krygt in zulk een toestand. Ik denk aan anderen, aan de vele soortgelijke tooneelen, die worden afgespeeld in dit uur. Want, lezer, ieder uur wordt in ons land alleen aan den drank uitgegeven meer dan 9000 gulden. Welk een nasleep van namelooze ellende is aan de uitgave van deze som ver bonden. Ik kan by het zien van dergelyke tooneelen niet met een verachtelyk „ba!" my omkeeren en myn weg gaan. Ik denk aan Ada Negri's: Gy, die maar verdorven en dom volgt uw weg Eq geen leider door 't leven vindt, en ik vo-1 een zware verplichting nederdalen op myne schouders. En gy, lezer? Leiden, Sept. 1896. K. Sytsma. HELEINTE. Uit het Fransch van LOUIS F ARAN. Haar moeder gaf Fransche les en haar vader was klerk op een groot kantoor. Heel jong waren beiden getrouwd en arm als ze waren en bleven, was hun leven een lange ïydensweg geweest. En in deze sombere omgeving, waar zorg en nypend geldgebrek de eenige gasten waren, was Hólène opgegroeid tot een lang, bleek meisje, veel te ernstig voor haar leeftyd. Geen stuk speelgoed was als kind ooit haar eigondoui geweest, een versnapering had zij nooit genoten, geen lintje of strikje had ooit haar eenvoudige jurkjes .versierd, te vroeg reeds had zy geleerd dat dit alles niet voor haar was. En als een verstandig klein vrouwtje had zy 't begrepen en er zich zonder morren in geschikt. Zonder afgunst zag zy in parken en lanen kindereD van haar leeftyd spelen en ravotten geen oogenblik kwam 't in haar op, dat ook zy recht had op ten minste eenigo genoegens, die in haar vreugdelooze jeugd geheel ont braken. Reeds toen bleek het wat haar rol in 't loven zou zynmet het geluk van anderen in aanraking te komen, zoDder er deel aan te hebben, zich te moeten tevreden stellen met een eenzelvig bestaan, waarin geen enkele zonnestraal den eentonig gryzen hemel kwam verhelderen. Kalm nam ze de moeielyke rol op zichze wist immers dat zy niet behoorde tot die vrouwen, over wie de fortuin gunstig had beschikt. Op den leeftyd waarop kinderen gewoonlijk zich nog niet met zulke ernstige waarheden bezighouden, had zy voor zich dat alles reeds lang uitgemaakt. Ze wist dat zy lessen zou moeten geven, zooals haar moeder haar ge- heele leven had gedaan, en met moed werkte ze voor haar examens. Heel jong nog slaagde zy en aangemoedigd door haar succes, besloot ze door te studeeren en zich zoodoende verder te ontwikkelen. Haar moeder maakte haar echter vriende- lyk opmerkzaam dat ze beginnen moest met een plaats te zoeken; ze kon nu in haar eigen onderhoud voorzien. En haar schoonen droom van een oogen blik latende varen, trachtte ze leerlingen te krijgen. Voor het genot van een ongelooflyk klein salaris, begon Hélène nu haar dagelijksche tochten door Parys. Van het eene einde naar het andere begaf ze zich met dezelfde gela tenheid, waarmede ze haar eersten wonsch had opgegeven. Onder haar leerlingen waren er van eiken leeftyd: kinderen die zy lezen leerde, bak- vischjes met wie ze nog eens alles repeteerde, en jonge meisjes van haar leeftyd die reeds uitgingen en 's morgens vervuld waren van de conquóte8 den vorigen avond op het bal gemaakt. Sommigen verloofden zich met den man hunner keuze en met verstrooiden blik, uiteriyk beleefd toeluisterend, hoorde Hólène, met een onverschillig hart, de opgetogen verhalen aan. 't Kwam niet in haar op te denken dat ook zy eerst twintig jaar was. Noch mooi, noch bepaald leeiyk was ze een dier meisjes, die onopgemerkt door 't leven gaan. En toch had zy slechts wat geluk noodig gehad en de fijne trekken waren schoon ge weest, evenals de groote, donkere oogen, die nu alle uitdrukking misten. Jaren verliepen. Hélène verloor haar moeder en haar vader leed aan een slepende ziekte,' die den stryd om het bestaan nog veel zwaarder maakte. Ze gaf nog altyd lessen; de kinderen die zy lézen had geleerd, waren nu op hun beurt jonge meisjes geworden en terwyi zy hun stille, bleeke ondorwyzeres van hun toekomst- droomen vertelde, voelde deze zich droefgeestig go8temd door het bewustzyn dat voor haar nooit eenig geluk was weggelegd. "Wat ze op haar twintigste jaar onverschillig besefte, gaf haar, nu zy byna dertig was, een pynlyk gevoel van onvoldaanheid. Hartstochtelyk be treurde ze nu haar voorbygegane jeugd, die zo nooit had mogen genieten. Vroeger had Hélönes moeder in zeer goede betrekking gestaan tot een zekere mevrouw Roselle, directrice van een jongedames-kost school. Het was den echtgenoot dier dame te beurt gevallen te worden benoemd tot ridder van het Legioen van Eer en om nu aan dit vorblydend feit wat meer luister by te zetten, had 't echtpaar Roselle besloten, de ouders en kennissen der leerlingen te inviteeren. Ook Hólène ontving een uitnoodi ging en haar eerste gedachte was aan een bedankje, maar zich bedenkend vond ze 't toch maar beter die aan te nemen mevrouw Roselle had haar enkele lessen bezorgd, wie weet of die nog niet door meerdere zouden gevolgd worden. Hoowel op de kaart stond: „twee uren precies", trad Hélène eerst om over drieën het salon der Roselles binnen. De leerlingen vermaakten zich met het opvoeren van too- neelstukjes en het was zóó vol in de groote zaal, dat de gastvrouw tevergeefs naar een plaatsje voor de bedeesde Hélène zocht. Gelukkig stond een heer met een beleefde buiging zyn plaats af en haastig stelde mevrouw Roselle beiden aan elkaar voor: „Mynheer Paul Hornu, juffrouw Tlouvre." Het was niet de eerste keer dat ze elkaar ontmoetten. Reeds eenigen tyd had Hélène in het Quar- tier du Luxembourg een lang, blond jong- mensch opgemerkt, gekleed in een verkleurde, dunne demisaison. Do treurige blik uit zyn verstandige oogen en zyn vermoeide gaüg hadden baar aandacht getrokken. Ook hy had het bleeke meisje herkond en tegelykertyd staken ze elkaar glimlachcnd de hand toe. Terwyl de comediestukjes werden opgevoerd en later onder het dansen, bleven ze met elkaar praten. Hy was 29 jaren en opgevoed in Nevers, waar zyn ouders woonden. Na zyns vaders dood was hy naar Parys gekomen en nu gaf by les overdag, terwijl hy 's avonds werkte voor zyn doctoraal-examen. Ook voor hem was het leven hard geweest, ovenals voor zyn ouders. En Hólène vertelde hem van haar eentonige wandelingen door Parys, door weer en wind, van het afmattend lesgeven, wat zo nu tien jaren lang deed, zonder een enkelen rusttyd. Het was als voelden beiden zich nauw ver want daar tusschen al die vreemden, wier levensomstandigheden zoo geheel verschillend waren van de hunne. Het was hun een troost, te midden dier uitbundige vroolykbeid, over 's levens droevige ondervindingen te spreken. Een paar maal in de week ontmoetten Paul en Hélène elkaar, als ze het Quartier du Luxembourg passeerden. Eerst wisselden ze slechts even enkele woorden, maar toen het zomer werd en zy beiden wat meer tyd hadden, zetten ze zich op een bank neer en bleven daar wat praten. Het was de eenige vreugde die Hélène in haar loven kende, de gesprekken met haar nieuwen vriend. Over alles praatten zy. over hun ouders, over zichzelven, hun dageiykschen arbeid, hun teleurstellingen, doch nooit over hun liefde. Op een warmen zomerdag, toen Paul Hornu weder zich had verdiept in al het jammerlijke van hun bostaan, vervolgde hy tot Hélène: „Gy begrypt dat ik met myn ongelukkige verdiensten geen vrouw durf vragen de myne te willen worden. Ik kan haar toch niet voor haar eigen onderhoud laten zorgen. Zoudt gy kunnen leven van wat myn leésen opbrengen Zou het geen onvergeeflyke dwaasheid zyn uw lot aan het myne te verbinden, Hélène? Hoe lief men elkaar ook heeft, men moet toch loven. Zonder geld komt men nu een maal niet terecht." Met zyu mooie oogen zag hy haar angstig, vragend aan. Langzaam wendde ze het hoofd af. Ja, ze had hem lief met haar geheele hart, maar ze wist ook dat een huweiyk tusschen hen een onmogelykheid was. Als ze tien jaar jonger was geweest, en dus moediger, als ze niet zoo akelig ver standig redeneerde zooals ze nü deed, niet voorzag ziekten die komen konden, sukkelen met kinderen die ze ongetwyfeld dezelfde vreugdelooze jeugd zou moeten laten door maken, welke zy had gehad, fatsoeniy k armoede ïyden, waaronder haar ouders gebukt waren gegaan dan had zy vertrouwend haar hand in de zyne kunnen leggen. Doch met den blik, waarmede ze het leven en de wereld nu beschouwde, zou dit een leugenachtige daad zyn geweest, waarvan ze de verantwoor- deiykheid niet voor haar rekening kon of wilde nemen. Zy wist dat het alleen in romans bostond dat men trouwde zonder een cent, armoede le9d met man en kindoren en toch nog razend gelukkig was. Ook haar ouders waren in 't huweiyk ge treden, beiden doodarm, en vol moed, steunend en vertrouwend op elkaar, waren ze do toe komst tegengegaan, doch hoe geheel anders was alles geloopen dan zy ooit hadden ge dacht. Met iederen nieuwen dag, die aanbrak, was ook hun lyden verzwaard, do nypende ellende toegenomen. Neen, aan zulk een toekomst, die ze wist dat z9ker wachtte, wildo ze zichzelve noch Paul Hornu wagen. Op zachten toon drong haar vriend om antwoord „Is het onmogelyk, Hélène, wat denkt gy? Zou 'tniet gaan?" Het was haar onmogelyk een woord te uiten, ze was doodsbleek geworden, groote tranen rolden over haar wangen. Hy begreep alles. Onbeweeglyk bleven zo enkele minuten zitten om eindelijk, voelend dat ze elkaar niets moer te zeggen hadden, langzaam op te staan. „Vaarwel I" fluisterde zy terwyl ze hem de bevende hand reikte en hem aanzag met een blik, waarin al haar liefde te lezen was: „vaarwel!" Onder de gelende bladoren der oude kastanje- boomen giügen zy langzaam voort, ieder hun eigen weg. Nooit meer zette Hélène een voet in 't Quartier du Luxembourg. Geen van beiden zochten ze elkander weer te zien, zoodat jaren verliepen en ze niets meer van elkander hoorden. Mile. Tlouvro gaf nog steeds lessen en haar eentonig, afgebakend levenspad scheen uiter iyk niets veranderd. Op een kouden morgen, toen zo op het gewone uur een mooi blondje de grammaire wilde overhooren, nam deze vrooiyk haar magere handen. „Vandaag werken we niet, lieve juffrouw Tlouvre; ik heb u een groot nieuwtje te ver- tellen: ik ben geëngageerd." En egoïstisch in haar geluk ging ze opge wonden voort: „Ik ben zoo gelukkig! Gisteren is 't er doorgegaan." Uit beleefdheid vroeg Hólène met gemaakte belangstelling naar den naam van den uit verkorene. „O, hy is zoo knap en doctor in de lette- r n. Ik geloof niet dat u hem kent: hy heet P.ul Hornu." In den Jardin du Luxembourg, op dezelfde bank waar zy nu zes jaar geleden zat met Paul en waar zy weigerde zyn vrouw te worden, wrong Hólène in doffe smart de handen. Boven haar strekten de kale takken van den ouden, knosstigen kastanjeboom zich als in wanhoopsgebaar, naar den gryzen, vochtigen winterhemel. Gemengd Nieuws. De commissaris van politie in de 6de sectie (bureel Oude Brugsteeg) te Amster dam, verzoekt opsporing en by ontdekking bericht van S. C. L., weduwe van Th. v. L., 56 jaren, en haar zoon H. J. v. L., 22 jaren. Zy hebben op 30 Augustus 11. hunne woning aldaar verlaten met achterlating van een met hunne namen onderteekend briefje van den volgenden inhoud: „Amsterdam, 30 Aug. 1896. Wegens de tegenspoeden der laatste tyd nemen wy hoden afscheid van dit aardsche tranendal, do groeto aan alle bekende." Vier kinderen uitdePolanenstraat te Amsterdam, wier moeder voor 4 weken overleden was en die eergisteren door hun vader onverzorgd waren achtergelaten, zyn in het stads-bestedelingenhuis opgenomen. Tegen den vader is proces-verbaal opgemaakt. In de 2de Wittenburgerdwars- straat te Amsterdam is een kind van 4 jaren onder zonderlinge verschynselen, vermoeoelyk vergiftiging, gestorven. De kist, waarin hot lykje gelegd is, is verzegeld en tol onderzoek overgebracht naar het Wilhelmina Gasthuis. Door het uit gl yd en van oen trap, waarop een vrouw to Schiedam- stond to werken, viel zy in den kelder harer woning. Zy bekwam daarby een schedelbreuk. Een 11-jarige knaap is by het klimmen op de achterdeur van de garnizo.-ns- iu firmer ie te Haarlem met een yzer, waaraan hy zich vastgreep, daarvan afgevallen, met dit gevolg, dat hy een half uur daarna overleed. Op 9 Septembes j. 1. is uit een \sinkel in de Lange Leidsche Dwarsstraat 13, te Amsterdam, ontvreemd een zwart houten étui met glazen bedekking, waarin 30 a 40 gouden ringen, meest damesringen met parel tjes en granaatjos. Er bevinden zich onder die ringen o. a. een heerenring met dïamantm roos, aan de zyden grof gegraveerd nut ornamentjes; 2 bollo heerenringen, ieder met een diamant, en 1 grove gedraaide ring met namaak-diamant. De commissaris van politie in de 3ie sectie te Amsterdam verzoekt opsporing, aanhouding en bericht. In de afgeloopen week heeft te Oosterhout een groote brand gewoed. Een landbouwerawoning en 2 groote schuren wer den verwoest. Met groote moeite werd eene ziekelyke 79-jarigo vrouw gered, die een gedeelte van het huis bewoonde. Thans is ze overleden, waarschynlyk ten gevolge van den doorgestanen aDgst. Een massa menschen waren naar den brand gaan kyken. Hiervan werd geprofiteerd door een paar dieven, die uit eene woning in de buurt, waarvan de bewoners allen uit waren, voor ongeveer f 100 aan geld en gouden en zilveren voorwerpen stalen. Tot nog toe is geen spoor van de daders ontdekt. In het noorden van de provincie Groningen moet ook eergisteren op verschil lende plaatsen een hevig onweer hebben ge woed. In den Andel moet een paard zyn getroffen, terwyl in Winsum twee koeion en eenige schapen moeten zyn gedood. Uit Weiwerd verneemt men, dat daar een koren- hok in asch is gelegd. Een inbreker gearresteerd. Te Appelscha zyn brutale inbraken, gepaard met diefstal gepleegd by de weduwe Pypstra en den arbeider A. Betten. Verdacht van deze misdry ven is gearresteerd de 32-jarige veenarbeider T. E. B. Met hoeveel brutaliteit de diefstallen gepleegd werden, blykt uit het volgende: B. was naar Duitschland getogen om werk te zoeken, wat hem niet gelukte, waarom hy verl. Vry dag terug keerde. Des nachts te 12 uren was hy by de woning van de wed. P.; hy nam het raam uit den kelder en kroop zoo naar binnen. De weduwe had licht by zich op de bedde- plank; B. nam dit weg (zonder dat de slapende vrouw dit bemerkte), deed de beddedeuren dicht en zette er eenige stoalen voor. Toen nam by een schaar van de tafel, brak het kabinet daarmede open en nam daaruit f 55 aan contanten weg. Hy verliet nu do woning en brak in by den arbeider A. Betten. Hier brak hy een kastje open, dat in de. kamer stond, stak een lucifer aan, om alles goed te kunnen nazien, en nam daaruit f 1.20 weg. Betten en zyne vrouw hoorden den dief wel, maar durfden uit angst het bed niet verlaten. Den volgenden dag ging B. naar Assen, kocht er een nieuwe jas, horlogeketting, portemon- naie, enz., terwyl hy ruim f 4 aan Bacchus offerde. Toen hy bemerkte, dat de marechausseo naar hem zocht, verschool hy zich des nachts in een schuur by familieleden. Maandag jl. werd hy gearresteerd. Hy heeft reeds bekend. Eenige weken geleden word de bekende leider der Ieren, Whiteboard, ont slagen. Hy heeft wegens hoogverraad 12 a 13 jaar gevangen gezeten. Nu is hy echter krank zinnig. Hy verborg zich en niemand wist waar hy was. Soms zag men hem in de velden, maar hy vluchtte voor iedereen weg als een wild dier. Nu is by te Cork aangetroffen aan de haven, van waar hy naar Amerika wilde gaan. Door de politie is hy toevertrouwd aan de zorg van de „Amnesty Association." In het Fransche departement Dordogne is dezer dagen een voorhistorisch hol ontdekt. De ontdekker, de anthropoloog Rivière, is 127 M. ver in het hol doorgedron gen. De wanden er van bevatten eene menigte afbeeldingen van dieren, die diep in het steen gegrift zyn. Een onweerlegbaar bewys voor de oudheid dier afbeeldingen acht de heer Rivière, dat sommigen onder stalagmieten ver borgen zyn. „Jack the Ripper"? De te Ips wich verschynende „Evening Star" behelst een merkwaardig verhaal, haar verteld door eenen Brame, die met zekeren Anderson aan boord was geweest van een kolen- en salpeter- boot, varende tusschen Shields en Iquique (P=ru). Op reis werden beiden ziek, en te Iquique gingen zy in het gasthuis. Toen zy daar naast elkander te bed lagen, deelde Anderson het ■chrikkelyke geheim mode, dat hy de man was, dien men zocht, naar aan leiding van de afgryselyke moorden in het Oosteinde van Londen. Hy glimlachte met voldoening, toen Brame hem zeido, dat hy ovoral verschrikking had verbreid. Gevraagd naar de beweegredenen voor zyne daden,' zeide hy eens bestolen te zyn door zekere vrouw, met wie by aan den wal in kennid gekomen was, en hy daarom besloten had weerwraak te oefenon. „Zy hebben my waar genomen," zeide hy, „en ik heb hen waar genomen." Hy was toen kok aan boord van een der „wekelyksche booten tusschen Londen en Rotterdam en beging de moorden in de weinige dagen tussohen de aankomst en het vertrek der boot." Anderson zeide Brame, dat hy altyd een medeplichtige had, dien hy geheel kon ver trouwen, en die hem opwachtte met een zak met een groote slagersjas, welke zyne met bloed bevlekte kleederen geheel bedekte. In zulk een vermomming had hy geen moeite om zich onopgemerkt uit de voeten te maken. Brame vroeg hem, waar hy geweest was, toen bloedhonden op zyn spoor waren uitge zonden en hy bekende, lachende, toen een borrel gedronken te hebben in een herberg by de kerk van "Whitechapel. Na zyno bo-, kentenis stierf Anderson.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 6