N°. 11213
Maandag 14 September,
A0.1393
(§eze jouraat wordt dagelijks, met uitsondering
van §pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
MAN EN VROUW.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER CODaAI'IT:
Voor Lsidon per 3 maanden. f l.io.
Franco per post. i j I lA0-
Afzondorlpko Nommer»0.05.
FRXJS BSL2, ADT2HTENTIË2T2
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17L Grotere
letters naar plaatsruimte. Voor liet incassoeren bulten de st.J
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad,
In Vragen des Tyjds komt een zeer lezens
waardig artikel voor van den heer C. Otter, over
ïierhalingsonderwys. Wy ontleenen
daaraan, hoe, naar zyn meening, goed her-
halingsonderwys moet ingericht zijn.
„Op de herhalingsschool wordt geleerd of
Voortgezet het schreven van brieven, een
mededeeling, een verzoek, een bestelling of
een aanbieding behelzende. De leerlingen lezen
eikaars brieven en beantwoorden ze. De be
stelbrieven lokken uit tot het schrijven van
rekeningen en quitanties. Het rekenonderwijs
zorge er voor, dat duidelijk uitkomt, dat, wie
dadelijk betaalt, gewoonlijk voordeeliger koopt
'©n dat het noodig is een ontvangen nota na
'te rekenen. De waarde van een eenvoudige
boeking van ontvangsten en uitgaven kan
aanschouwelijk worden geleerd door modellen
Tan huishoudboekjes samen te stellen. Verder
vraagt het rekenonderwijs aandacht voor de
inrichting van spaarbanken, levensverzekering,
zieken- en begrafenisfondsen, de voordeelen
van coöperatie, belastingwetten, assurantie,
enz. Dit in het algemeen. Hoeveel onderwijs
kan hieraan worden toegevoegd, wanneer wij
dit deel der volksopvoeding nog gaan let-
:ten op de omgeving en den aanstaanden
Werkkring der leerlingen. In groote plaat
sen kon met het oog op het laatste een
igroepen verdeeling worden gemaakt.De leer
lingen worden bekend gemaakt met hetgeen
löe maatschappij hun aanbiedt, maar ook wat
(zij van hen vraagt Gelezen worden goed
^geschreven verhalen, die aller aandacht span-
itten en den lust tot voorlezen in den huise-
|H)ken kring bevorderen, benevens populaire
lectuur over algemeene kennis of die van
'het gekozen vak, opdat later uit deze bron
'meer geput zal worden tot nut of vermaak.—
Eenvoudig, maar niettemin duidelijk, kan de
'geschiedkundige ontwikkeling van ons volk
'©n onze staatsinstellingen behandeld worden;
men bedenke vooral den ontwikkelingsgang
der instellingen en van de beschaving. —Het
'eenvoudigste uit de gezondheidsleer naar aan-
leiding van de behandeling van betmensche-
UJk lichaam is practische kennis voor ieder
een; vorder bepale hier voornamelijk het be-
drjjf, wat voor leerstof in aanmerking kan
komen. Yoor meisjes worde het handwerk-
onderwys niet vergeten, evenmin als het tee
kenen voor de knapen, die by een bouwambacht
Zijn geplaatst. Alzoo leerstof in overvloed".
Aan het slot van zijn artikel zegt de Schr.
"gbe maatschappij heeft de inrichting der
huisgezinnen gaandeweg geheel gewijzigd,
on de strijd om het bestaan heeft niet alleen
beslag gelegd op het grootste deel van den
arbeidsdag van den man, maar zelfs van
menige vrouw. Bovendien is het nationaal
.Terkeer zoodanig toegenomen, dat uitwisseling
van gedachten in woord en geschrift onop
houdelijk plaats heeft. De concurrentie om
een baantje te krijgen is zóó sterk geworden,
dat er bij de begeving niet alleen gevraagd
wordt naar technische kennis, maar ook naar
de algemeene ontwikkeling. Daar komt nog
bij, dat, om menige technische bekwaamheid
te verwerven, niet alleen handigheid en vaar
digheid noodig is, maar ook een zekere hoeveel
heid kennis. Waar voor het bedrijf of de
bezigheid nog do meest gewone ontwikke
ling gemist zou kunnen worden, eischt de
tegenwoordige toestand der maatschappij,
waarin nu eenmaal ledereen moet leven, meer
kennis dan waarmee men geboren wordt, of
die men spelend, zelfs begaafd met de beste
zintuigen en vermogens, kan opdoen. Of
staat hy, die deze alledaagache kennis mist,
niet aan meer bedrog bloot; is hy niet af
hankelijker, derft hy geen genoegens, oen
voorsprong in het maatschappelijk leven;
onwetendheid doet acbterbiyven en zoo is
ontwikkeling van het verstand noodzakelijk
voor iedereen, ook voor den laagst geplaatsten
burger. De minder ontwikkelden zien d?t
belang niet altyd even duideiyk in. Het is
de plicht van de meer ontwikkelden zich dan
te gedragen als de oudere broeder, die op
treedt voor de rechten van zyn jongeren
broeder. Dat bedenke elk, ook met het oog
op de herhalingsschool."
De Gemeentestem bevat een artikel, waarin
onder het opschrift „De gemeenteiyke
autonomie in gevaar?" de vrees wordt
te kennen gegeven, dat de bepalingen, die het
gemeentewezen hl de laatste halve teuw
beheerscben, geen voldoende waarborgen meer
opleveren voor de vryheid van beweging van
de gemeentebesturen.
De aanleiding tot het maken van deze
opmerkingen was in de eerste plaats het
besluit van Gedep. Staten van O verijs d,
waar'oy goedkeuring onthouden werd aan het
besluit van den gemeenteraad van Kampen,
om aan den pachter van een der erven op
het Kamporeiland over een tydvak van 10
jaren een schadevergoeding van ongeveer
f 1800 uit te keeren, omdat het gepachte erf
niet de grootte bleek te hebben, zooals die in
de pachtboekje8# was omschreven.
De minister van binnenlandsche zaken heeft
voorts by do beantwoording van het verslag
der Eerste Kamer over de kieswet van de
„zeer ruime" bevoegdheden van het booger
gezag gesprokenjuist die woorden maken
De Gemeentestem in verband met het Kamper
geval, waarby verder wordt gegaan dan de
wetgever bedoeld heeft, eenigszins beducht
voor de toekomst.
Naar aanleiding van het artikel in de Arn
hemsche Courant over „het versleten wetje"
(de Zon dagswet) waaromtrent ook in
ons Overzicht is melding gemaakt treffen
we in Het Nieuwsblad voor het kanton Ooster-
hout volgende beschouwingen aan
Wat zyn onze liberalen tegenwoordig tam
en ordenteiyk tegenover de kerkelijken, ver
geleken by vroeger 1 Toen klonk bet smalend
„clericalon" voor en „ultramontanen" na. Toen
waren alleD, die het liberalisme niet huldig
den, dompers, en de Katholieken waren het,
natuurlyk, in den hoogsten graad. Z(j hadden
geen aanspraak op den naam Nederlanders;
zij hadden hun vaderland over de bergen, en
al dien verderen rimram meer. Incénwoorl,
de liberalen keken geweldig uit de hoogte op
die stumperds van clericalen neer en achtten
zichzelven van een veel beter, veel ver
lichter ras.
Het is tegenwoordig heel anders. De libe
ralen zyn in den grond van hun hart dezelf
den gebleven, maar zy durven zoo'n hoogen
toon niet meer aanslaan en de Christenen
niet meer als paria's behandelen. Dat komt
bier vandaan, dat de liberalen in de laatste
tien jaren, niet alleen in ons Land, maar in
geheel Eurqpa, ontzagiyk terrein hebben ver
loren. Onr<er de breede massa's van het volk,
dat zich eenigen tijd door hun mooie voor
spiegelingen van verlichting, vryheid en wel
vaart heeft laten verschalken, zyn 29 hun
krediet totaal kwyt. Over de geheele linie
zjjn zij door de eorialbten overvleugeld.
Nergens is dit sterker gebleken dan ln
België, waar de geest verwanten van Fière-
Orban jarer.lang oppermachtig zyn geweest
en nu haast niet meer meetellen, en in Duilsch-
land, wa;r de nationaal liberalen in Bismarcks
goede dagen den baas speelden en thans in
getalsterkte in den Rykedag ver voor de
socialist n moeten onderdoen.
Da ontzettende to:neming in macht der
socialisten heeft den liberalen don schrik op
het 1-yf g<-jiagd. Het volk ztfn Christendom
en zijn God ontnemen, wilbn de liberale
heeren wel, maar mc-t het volk den inhoud
v«n hun brandkast deelen, daar bedanken
zy vo.r
Het eigenbelang maakt scherpzinnig, en
nu hebben de liberalen ingezien, dat de zoo
gesmade clericalen toch nog wel erg-ns goed
voor zyn: om als bewakers te dienen van
bun bran<ikv=t. De clericalen houden het volk
voor, dat diefstal zonde is voor Gods oog, en
al hebben de liberalen het geloof aan God
voor een fabel verklaard, de cl9ricale leer
komt bun in de practyk ten bate van hun
eigen zak goed te pas.
Hieraan gelooven wy het te moeten toe
schrijven, dat de liberalen ten opzichte der
kerkelijken thans een heel anderen toon aan
sl lan dan vroeger. Zonder de clericalen waren
zy hun geld rl lang kwyt, en al verfo ien
zy de kerkelijke „bijgeloovigheden" r.ög zoo,
hun beurs weegt by hen het zwaarst.
Juist omdat de liberale pers ten onzent in
don Jaatsten tyd haar krenkenden en kwet-
sendc-n toon tegen de Christenen Het varen,
valt het te meer op, dat een der liberale
bladen, de Arnhcmsche Courantmet groote
heftigheid tegen het Christendom te velde
trekt. Moeten wy aan den komkommei tyi
denken, of is het anti-clericalisme, dat de
Arnhemsche Courant altyd diep in het bloed
zat, haar dezen keer weer eens te machtig
geweest? Een vos verliest wel zijn haren,
maar niet zyn streken.
Hoe dit zij, het Arnhemsche blad heeft
het over de bestaande Zondagswet, een
antiquiteit van het jaar 1815, waaraan, „ge
lukkig", niet streng do hand wordt gehouden.
Maar onmiddellijk daarop laat het blad volgen,
dat het eigeniyk te betreuren valt, dat zy,
di9 geroepen zyn de wet te handhaveD, dit
met „de meeste clementie" doen.
Naar de meening van de Arnh. Ct. zou
het veel beter zyn, indien de wet in al haar
gestrengheid werd toegepast; indien elk ver-
gryp daartegen werd gestraft. Wat een brave
krant! zal men zeggen; boe bezorgd, dat de
dag des Heeren worde ontheiligd!
Pas op, onz9 brave Arnhemsche heeft daar
heel iets anders mee op het oog. Zy gelooft
nl., dat, indien bovenstaando geschiedde, „er
kans zou bestaan op een vruchtbare alge
meene oppositie tegen de antiquiteit, en een
Regeering wei do gelegenheid zou vinden, er
wat beters voor in de plaats te geven."
Waarin dat beters bestaat, zullen wy aan
stonds zien. Wy moeten het eerst nog oven
hebben over wat het Arnhemsche blad zoo
geestig een antiquiteit noemt. „De groote fout
van bet versleten wetje" verkondigt het
orakel „i3dat het op een onjuist beginsel
berust; het behartigt geen maatscbappeiyk,
maar een kerkeiyk belang." Verder acht het
blad het mogelijk, dat men in 1815 het recht
meende te hebben te dwingen tot „plichtmatige
viering van den dag des Heeren en aDdere
dagen, den openbaren cbristelyken godsdienst
toegewijd", thans i3 dit anders. „Geen
Regeering zou thans daartoe de bevoegdheid
gevoelen, geen Vertegenwoordiging zou zich
daarmede kunnen vereenigen. Wie den dag
des Heeren wil vieren, bebbe daartoe de
vryheid, doch dezelfde vryheid zy gegund
aan hem, die daartoe geen roeping koestert."
Hier hoeren wy weer den echten, onver-
valsch'en anii clericaal, die, evenals de socia-
listoD, den godsdienst een private zaak noemt
Maar wèl boud i3 het blad, als het beweert,
dat goen Regeering thans de bevoegdheid
zou gevoelen, tot plichtmatigo viering van
den dag de9 Heeren te noodzaken. Met zoo
iets te zeggen, bewyst het eenvoudig, dat
hét niet op de hoogte is van de wetgeving
op de Zondagsviering, die in België, Duitsch-
land en andere landen van kracht ls.
Zien wy nu, waarin het „beters" bestaat,
waardoor de Arnh. Crt. „het versleten wetje",
die „ant'quiteit", wil vervangen. Want een
voudig afschaffing der Zondagswet, zonder
daar iets voor in de plaats te stellen hoewel
dit Z'ker het eenvoudigste zou zyn gaat
nu eenmaal niet, zelfs naar de meening van
bot Arnbemscho vooruitstrevende blad.
Van Zondageheiliging of Zondagsviering
kan, natuurlyk, geen sprake zyn; Zondags
rust is het eenige, waarvoor de Staat heeft
te zorgen.
„Een mensch", vreest het Arnhemsche
orakel, „is geen machine, die dag aan dag
zijn arbeid kan verrichten. Er moet nn en
dan eens gerust en uitgeblazen kunnen wor
den, om nieuwe krachten op te doen; en als
h9t tiykt, dat niet ieder zich daartoe devry
h9id kan veroorloven, dan is het plicht der
Overheid, hem do noodig9 rust by wetteiyken
maatregel te verzekeren."
Nu lacht de Arnh. Crt. het denkbeeld wel
toe, dat de Regeering aan allen, die by haar
in dienstbetrekking zyn, een wekeiykschen
rustdag den Zondag zou verzekeren,
en het verder aan de particulieren zou over
laten, dat voorbeeld te volgen. Het blad noemt
dit „in overeenstemming met het beginsel
der individueele vryheid en met dat vaD
staatsonthouding op zedeiyk gebied." Maar
het vreest, dat dan de werkman dikwyisniet
aan zyn rustdag zou kunnen komen.
Er moet dus een wet komen, een „betere'
wet immers! Welnu, naar de gedachte van
de Arnh. Cl. zou zy kunnen bepaleD, „dat
stellen wy, om niet te overvragen, ten minste
ééns in de veertien dagen den werkmar
een rusttyd van 24 uur wordt gegeven."
Dit is nu het beterein plaats van eer
rustdag om de zeven, zal de werkman eer
rustdag krygen om de veertien dagen. Wal
een lumineus idee, en wat moet dat „versle
ten wetje", die „antiquiteit", spoedig word9D
opgeruimd! Maar of de werklieden met dat
„betere" ingenomen zouden zyn, wagen wy
toch te betwyfelen.
„Memor" maakt in het Haagsche Dagblad
eenige opmerkingen naar aanleiding van de
invoering van opschriften op regi
mentsvaandels.
Hy wyst er op de tegeustrydigheid, dat
hetgeen voor een vredesleger doelmatig wordt
geacht, achterwege blyft by het Atjebsche,
hetwelk voortdurend nieuwe bladzyden aan
zyn geschiedenis toevoegt;
„dat men niet reeds sedert lang zich tot
do groote veldtochten en expoditiën bepalende
opschriften als „Veldtocht op Java", „Expe
ditie tegen Bali", „Expeditie in Bandjermas-
sing" „Veldtocht in Atjeh", „Expeditie tegen
Lombok" ziet prijken o. a. op de vaandels
onzer Indische bataljons, welke aan één of
meer dezer veldtochten en expedities hebber
deelgenomen;
„dat aan de bedoelde zóó zonderlinge tegep
atrydigheid spoedig een einde kome".
Ten slotte zegt de schryver:
„Niet alleen de officieren, maar ook de
onderofficieren, korporaals en manschappen
wier „moed, beleid en trouw" op voor eeD
ieder zichtbare wyze werd beloond, dienen io
de herinnering van hot corps, waarby zQ
dienden, voort te leven; óók hier te lander
nadat zy by het Indische leger zyn overgegaan
of daarny worden gedetacheerd.
„Evenzeer dient by zoodanig corps het aan*
denken in geheugmis te blijven vao hen, die
in den stryd voor Koningin en Vaderland zyn
gevallen of ten gevolge van de daarin beko
men wondan zyn bezweken.
„Zulks kan op de meest geschikte wyze
geschieden door het plaatsen van eereborden,
waarop met gulden lettoren de namen, enz.
van beide categorieën woroen vereeuwigd, in
de bibliotheek of in de cantine van het corps,
eu in de inrichtingen, waar jonge militairen
worden opgeleid".
De opmerkingen, door den heer Bultman
ln het Landbouw-Weekblad zie ons vorig
Overzicht gemaakt naar aanleiding der
benoeming van prof. d'A u 1 n i s de
Bourouill tot vertegenwoordiger
20)
Konden we geen rytuig mee laten gaan
tn afwisselend by Amalia in de koets gaan
Bitten?"
Mevrouw Ragnhild keek hem aan meteen
verwonderden blik. Gö3ta las in haar oogen,
dat deze voorzorg, zeer natuurlyk als het
een liefhebbend echtpaar gold, haar vreemd
en geaffecteerd toescheen. En er werd niet
Terder over gesproken.
's Morgens, op de stoep van Halleborg, zou
bet afscheid plaats vinden. De onrust en
I menige vreemde gedachte had dien nacht
den slaap verre van Amalia gehouden, en zy
was by de afreis zeer zwak. Gösta's gelaat
*wa3 bleek en ernstig. Zou hy haar ooit
•weerzien? Waarschyniyk niet. Welnu, dat
Was misschien maar het beste; toch bleef het
treffend en treurig en het kostte hem moeite
eyn kalmte te bewaren. Amalia keek hem
Verwonderd aan met haar groote, blauwe,
door het ïyden van dien nacht ongewoon
fecherpe oogen.
Wat scheelt er aan? Ben jij ook ziek?"
Een byna bittere glimlach gleed over zyn
gelaat.
Amalia I Denk je dan, dat ik ook geen
InëDsch ben met menscheiyke gevoelens en
ëen hart in de borst?"
Het schitterde in haar oogen, zacht drukte
xy zyn hand en fluisterde:
Vergeef mei"
Daar stonden zy beiden op het bordes. Zy,
machteloos, doodsbleek, vermoeid, alleen opge-
boudeu door zyn sterken arm. Hy, krachtig,
schoon, ryzig en jong. Welk een tegenstelling!
Welk een pyniyke huwelyksparodie! Maar
die was nu immers voorby
Vaarwel, Göstal"
Vaarwel, God zegen je!"
Daar stonden haar moeder, haar vader, de
broers en zusters en verscheiden der be
dienden. Zyn trots verzotte er zich tegen,
nog op het laatste oogenblik te toonen, hoe
de band was, die hen verbond. En met een
druk van den arm, die als het ware om
vergiffenis vroeg, boog hy zich tot haar over
en kuste haarop den mond.
Zy sloot do oogen en hing willoos in zyn
arm. Maar by sidderde even. Het was niet
de koude, kracbtelooze mond, dien hy ver
wachtte to voelen. Het was een paar in al
hun bleekheid en dunheid toch warme vrou
wenlippen, die zyn kus beantwoordden.
Vaarwel l"
Vaarwel t Moge God
Vooruit, Jansenl"
IX.
De ploeg ging door de zwarte, vette aarde
van Halleborgs akkers, de zon scheen, de natuur
was weer tot nieuw leven ontwaakt, overal
was vreugde, levenslust en bedryvigheid.
Maar in zyn studeerkamer, voor zyn schryf-
tafel zat de majoraatsheer van Halleborg in
vertwyfeling. Keer op keer legde hy de pen
in wanhoop neer, nam haar weer op, schreef
een paar woorden, om vervolgens het papier
met een ongeduldigen uitroep in zijn linker
vuist te verfrommelen en in de papiermand
te gooien. Eindelyk stond hy driftig op en
ging voor het raam staan, dat vóór uitzag.
Toen kwam hij op de gedachte, dat de kamer
meid het papier kon ontdekken en'de twee
woorden lezen; daarom zocht hy de papieren
weer by elkaar, scheurde ze in kleine SDippers
en ging weer voor zyn lessenaar zitten.
Baron Gö9ta zou den eersten brief aan zyn
vrouw schry ven, en dat was een moeilyk werk.
Beminde Amalia l" Was hy stapelgek
geworden? Dat paste toch het allerminst.
„Dieibare AmaliaI" Maar ze was hem niet
dierbaar! „Myn lief vrouwtjeI" Neen Och,
wat was by toch dom 1 Wat had zy zelf boven
de regels gezet, die ze den koetsier uit Jön-
köpmg had meegegeven? IJverig doorzocht hy
een la en vond het kleine biljet. „Beste Göstal"
Dus:
„Beste Amalia!
Het spyt my erg, uit het briefje, dat je
Jansen hebt meegegeven, te zieD, dat de reis
je zoo heeft aangegrepen en dat je gedurende
den ganschen rit zooveel hebt moeten ïyden.
Ik hoop, dat je niet tot hen behoort, die last
van zeeziekte hebben, en dat de zeereis je
goed heeft gedaan. Ik ben zeer verlangend
te vernemen, dat je daarginds behouden bent
aangekomen.
Heb je al eens gehoord van de nieuwe
wegen, die men nu al een jaar of zes in
Engeland bezig is aan te leggen, en die, als
ik my niet bedrieg, ook reeds in België zyn,
die eigenaardige wegen met twee evenwijdig
loopende yzeren sporen, waarover de wagens
op uitgeholde wielen door een rydenden stoom
ketel worden voortgedreven? Het moeten
wagens zyn als huizen en heelemaal gesloten,
zoodat je daarin een bed zoudt kunnen hebben
als in een kamer. Maar er moet aan dat
vervoermiddel nog wel wat gevaar zijn ver
bonden en de wagens hebben styve veeren,
zoodat ze nogal schudden, zoodat men het
met mooi weer op zee nog beter heeft."
Ziezoo, anderhalf kantje vol! Maar hot is
nog niet genoeg, en hy moest toch ook
schryven, hoe hot thuis ging, nietwaar? In
zyn plannen omtrent Halleborg was zy immerB
niet ingewyd, voor het volk was zy een
vreemde. Maar voor Lindenasi Papa en de
kinderen. Dat ging beter. En zoo bracht hy
het tot op het vierde kantje. Toen legde hy
de pen neer, trotsch en tevreden, ale een
dichter, die een gedicht voltooid heeft, dat zyn
naam voorgoed zal vestigen.
Eerst in het begin van Juni kwam het
antwoord, geschreven door mevrouw Ragnhild.
Amalia was byna stervende; de zeereis had
haar vreeseiyk aangepakt en tusschen de regels
door kon hy de klacht lezen, dat ze de verre
reis maar niet hadden moeten ondernemen.
Vryi Was het mogeiyk? Was de bevrijding
nu reeds gekomen? Zou de band tusschen de
wereld en het arme, lydende schepsel, dat zyn
egoïsme had gebruikt om zich het bezit van
Halleborg te verzekeren, daarginds reeds zyn
doorgesneden, zonder dat hy van haar laatste
oogenblikken getuige behoefde te wezen?
Het was of al de betere instincten in
Gösta's hart werden teruggedrongen door het
ruwe egoïsme; hy was niet in staat, zich
met een andere gedachto bezig te houden.
Maar de vader en de anderen moesten toch
wat van dezen brief hooren! Ey opende h«f
raam en riep om zyn rypaarJ.
Sterke spieren en fris-icho longen! Hy
ademde met welbehagen do verkwikkende,
heerlyke lucht in, die hem tegenwoei van
over het meer, waarlangs zyn weg hem
voerde. Het was hem een genoegen het
krachtige, lenige dier tusschen zyn knieën te
voelen. Vooruit, myn jongen, snuif de frissche
lucht maar op met opongesporde neusgaten;
laat het witte schuim maar vliegen, dat het
blinkende tuig er door bedekt wordt! Ziezoo,
daar hebben we Lindenas.
De jonker was ln den veestal, de kinderen
waren verspreid op den voorhof en in den
tuin, de lessen waren juist afgeloopen.
Berichten van mama en Amalia!"
Maar toen zy den brief gelezen hadden,
de oude gryze vader het hoofd in de handen
liet zinken, de ellebogen gesteund op de tafel
in de groote kamer, tranen over Hanna's
frissche wangen stroomden, en zes kleine
monden zenuwachtig begonnen te trekken,
toen sneed het Gösta door de ziel en verweet
hy zich bitter zyn egoïsme. Hy legde deel
nemend de hand op den schouder van den
ouden man en zei:
Het is Datuuriyk, dat de reis haar erg
vermoeid heeft, haar, die al zoo zwak was,
maar ze zal er wel weer van opkomen, onder
den invloed der warmere zon van hot zuiden
misschien is ze op dit oogenblik wel sterker dan
ze in jaren geweest is." (Wordt vervolgd.)