N°. 11213 Maandag 14 September, A0.1393 (§eze jouraat wordt dagelijks, met uitsondering van §pn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. MAN EN VROUW. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER CODaAI'IT: Voor Lsidon per 3 maanden. f l.io. Franco per post. i j I lA0- Afzondorlpko Nommer»0.05. FRXJS BSL2, ADT2HTENTIË2T2 Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17L Grotere letters naar plaatsruimte. Voor liet incassoeren bulten de st.J wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad, In Vragen des Tyjds komt een zeer lezens waardig artikel voor van den heer C. Otter, over ïierhalingsonderwys. Wy ontleenen daaraan, hoe, naar zyn meening, goed her- halingsonderwys moet ingericht zijn. „Op de herhalingsschool wordt geleerd of Voortgezet het schreven van brieven, een mededeeling, een verzoek, een bestelling of een aanbieding behelzende. De leerlingen lezen eikaars brieven en beantwoorden ze. De be stelbrieven lokken uit tot het schrijven van rekeningen en quitanties. Het rekenonderwijs zorge er voor, dat duidelijk uitkomt, dat, wie dadelijk betaalt, gewoonlijk voordeeliger koopt '©n dat het noodig is een ontvangen nota na 'te rekenen. De waarde van een eenvoudige boeking van ontvangsten en uitgaven kan aanschouwelijk worden geleerd door modellen Tan huishoudboekjes samen te stellen. Verder vraagt het rekenonderwijs aandacht voor de inrichting van spaarbanken, levensverzekering, zieken- en begrafenisfondsen, de voordeelen van coöperatie, belastingwetten, assurantie, enz. Dit in het algemeen. Hoeveel onderwijs kan hieraan worden toegevoegd, wanneer wij dit deel der volksopvoeding nog gaan let- :ten op de omgeving en den aanstaanden Werkkring der leerlingen. In groote plaat sen kon met het oog op het laatste een igroepen verdeeling worden gemaakt.De leer lingen worden bekend gemaakt met hetgeen löe maatschappij hun aanbiedt, maar ook wat (zij van hen vraagt Gelezen worden goed ^geschreven verhalen, die aller aandacht span- itten en den lust tot voorlezen in den huise- |H)ken kring bevorderen, benevens populaire lectuur over algemeene kennis of die van 'het gekozen vak, opdat later uit deze bron 'meer geput zal worden tot nut of vermaak.— Eenvoudig, maar niettemin duidelijk, kan de 'geschiedkundige ontwikkeling van ons volk '©n onze staatsinstellingen behandeld worden; men bedenke vooral den ontwikkelingsgang der instellingen en van de beschaving. —Het 'eenvoudigste uit de gezondheidsleer naar aan- leiding van de behandeling van betmensche- UJk lichaam is practische kennis voor ieder een; vorder bepale hier voornamelijk het be- drjjf, wat voor leerstof in aanmerking kan komen. Yoor meisjes worde het handwerk- onderwys niet vergeten, evenmin als het tee kenen voor de knapen, die by een bouwambacht Zijn geplaatst. Alzoo leerstof in overvloed". Aan het slot van zijn artikel zegt de Schr. "gbe maatschappij heeft de inrichting der huisgezinnen gaandeweg geheel gewijzigd, on de strijd om het bestaan heeft niet alleen beslag gelegd op het grootste deel van den arbeidsdag van den man, maar zelfs van menige vrouw. Bovendien is het nationaal .Terkeer zoodanig toegenomen, dat uitwisseling van gedachten in woord en geschrift onop houdelijk plaats heeft. De concurrentie om een baantje te krijgen is zóó sterk geworden, dat er bij de begeving niet alleen gevraagd wordt naar technische kennis, maar ook naar de algemeene ontwikkeling. Daar komt nog bij, dat, om menige technische bekwaamheid te verwerven, niet alleen handigheid en vaar digheid noodig is, maar ook een zekere hoeveel heid kennis. Waar voor het bedrijf of de bezigheid nog do meest gewone ontwikke ling gemist zou kunnen worden, eischt de tegenwoordige toestand der maatschappij, waarin nu eenmaal ledereen moet leven, meer kennis dan waarmee men geboren wordt, of die men spelend, zelfs begaafd met de beste zintuigen en vermogens, kan opdoen. Of staat hy, die deze alledaagache kennis mist, niet aan meer bedrog bloot; is hy niet af hankelijker, derft hy geen genoegens, oen voorsprong in het maatschappelijk leven; onwetendheid doet acbterbiyven en zoo is ontwikkeling van het verstand noodzakelijk voor iedereen, ook voor den laagst geplaatsten burger. De minder ontwikkelden zien d?t belang niet altyd even duideiyk in. Het is de plicht van de meer ontwikkelden zich dan te gedragen als de oudere broeder, die op treedt voor de rechten van zyn jongeren broeder. Dat bedenke elk, ook met het oog op de herhalingsschool." De Gemeentestem bevat een artikel, waarin onder het opschrift „De gemeenteiyke autonomie in gevaar?" de vrees wordt te kennen gegeven, dat de bepalingen, die het gemeentewezen hl de laatste halve teuw beheerscben, geen voldoende waarborgen meer opleveren voor de vryheid van beweging van de gemeentebesturen. De aanleiding tot het maken van deze opmerkingen was in de eerste plaats het besluit van Gedep. Staten van O verijs d, waar'oy goedkeuring onthouden werd aan het besluit van den gemeenteraad van Kampen, om aan den pachter van een der erven op het Kamporeiland over een tydvak van 10 jaren een schadevergoeding van ongeveer f 1800 uit te keeren, omdat het gepachte erf niet de grootte bleek te hebben, zooals die in de pachtboekje8# was omschreven. De minister van binnenlandsche zaken heeft voorts by do beantwoording van het verslag der Eerste Kamer over de kieswet van de „zeer ruime" bevoegdheden van het booger gezag gesprokenjuist die woorden maken De Gemeentestem in verband met het Kamper geval, waarby verder wordt gegaan dan de wetgever bedoeld heeft, eenigszins beducht voor de toekomst. Naar aanleiding van het artikel in de Arn hemsche Courant over „het versleten wetje" (de Zon dagswet) waaromtrent ook in ons Overzicht is melding gemaakt treffen we in Het Nieuwsblad voor het kanton Ooster- hout volgende beschouwingen aan Wat zyn onze liberalen tegenwoordig tam en ordenteiyk tegenover de kerkelijken, ver geleken by vroeger 1 Toen klonk bet smalend „clericalon" voor en „ultramontanen" na. Toen waren alleD, die het liberalisme niet huldig den, dompers, en de Katholieken waren het, natuurlyk, in den hoogsten graad. Z(j hadden geen aanspraak op den naam Nederlanders; zij hadden hun vaderland over de bergen, en al dien verderen rimram meer. Incénwoorl, de liberalen keken geweldig uit de hoogte op die stumperds van clericalen neer en achtten zichzelven van een veel beter, veel ver lichter ras. Het is tegenwoordig heel anders. De libe ralen zyn in den grond van hun hart dezelf den gebleven, maar zy durven zoo'n hoogen toon niet meer aanslaan en de Christenen niet meer als paria's behandelen. Dat komt bier vandaan, dat de liberalen in de laatste tien jaren, niet alleen in ons Land, maar in geheel Eurqpa, ontzagiyk terrein hebben ver loren. Onr<er de breede massa's van het volk, dat zich eenigen tijd door hun mooie voor spiegelingen van verlichting, vryheid en wel vaart heeft laten verschalken, zyn 29 hun krediet totaal kwyt. Over de geheele linie zjjn zij door de eorialbten overvleugeld. Nergens is dit sterker gebleken dan ln België, waar de geest verwanten van Fière- Orban jarer.lang oppermachtig zyn geweest en nu haast niet meer meetellen, en in Duilsch- land, wa;r de nationaal liberalen in Bismarcks goede dagen den baas speelden en thans in getalsterkte in den Rykedag ver voor de socialist n moeten onderdoen. Da ontzettende to:neming in macht der socialisten heeft den liberalen don schrik op het 1-yf g<-jiagd. Het volk ztfn Christendom en zijn God ontnemen, wilbn de liberale heeren wel, maar mc-t het volk den inhoud v«n hun brandkast deelen, daar bedanken zy vo.r Het eigenbelang maakt scherpzinnig, en nu hebben de liberalen ingezien, dat de zoo gesmade clericalen toch nog wel erg-ns goed voor zyn: om als bewakers te dienen van bun bran<ikv=t. De clericalen houden het volk voor, dat diefstal zonde is voor Gods oog, en al hebben de liberalen het geloof aan God voor een fabel verklaard, de cl9ricale leer komt bun in de practyk ten bate van hun eigen zak goed te pas. Hieraan gelooven wy het te moeten toe schrijven, dat de liberalen ten opzichte der kerkelijken thans een heel anderen toon aan sl lan dan vroeger. Zonder de clericalen waren zy hun geld rl lang kwyt, en al verfo ien zy de kerkelijke „bijgeloovigheden" r.ög zoo, hun beurs weegt by hen het zwaarst. Juist omdat de liberale pers ten onzent in don Jaatsten tyd haar krenkenden en kwet- sendc-n toon tegen de Christenen Het varen, valt het te meer op, dat een der liberale bladen, de Arnhcmsche Courantmet groote heftigheid tegen het Christendom te velde trekt. Moeten wy aan den komkommei tyi denken, of is het anti-clericalisme, dat de Arnhemsche Courant altyd diep in het bloed zat, haar dezen keer weer eens te machtig geweest? Een vos verliest wel zijn haren, maar niet zyn streken. Hoe dit zij, het Arnhemsche blad heeft het over de bestaande Zondagswet, een antiquiteit van het jaar 1815, waaraan, „ge lukkig", niet streng do hand wordt gehouden. Maar onmiddellijk daarop laat het blad volgen, dat het eigeniyk te betreuren valt, dat zy, di9 geroepen zyn de wet te handhaveD, dit met „de meeste clementie" doen. Naar de meening van de Arnh. Ct. zou het veel beter zyn, indien de wet in al haar gestrengheid werd toegepast; indien elk ver- gryp daartegen werd gestraft. Wat een brave krant! zal men zeggen; boe bezorgd, dat de dag des Heeren worde ontheiligd! Pas op, onz9 brave Arnhemsche heeft daar heel iets anders mee op het oog. Zy gelooft nl., dat, indien bovenstaando geschiedde, „er kans zou bestaan op een vruchtbare alge meene oppositie tegen de antiquiteit, en een Regeering wei do gelegenheid zou vinden, er wat beters voor in de plaats te geven." Waarin dat beters bestaat, zullen wy aan stonds zien. Wy moeten het eerst nog oven hebben over wat het Arnhemsche blad zoo geestig een antiquiteit noemt. „De groote fout van bet versleten wetje" verkondigt het orakel „i3dat het op een onjuist beginsel berust; het behartigt geen maatscbappeiyk, maar een kerkeiyk belang." Verder acht het blad het mogelijk, dat men in 1815 het recht meende te hebben te dwingen tot „plichtmatige viering van den dag des Heeren en aDdere dagen, den openbaren cbristelyken godsdienst toegewijd", thans i3 dit anders. „Geen Regeering zou thans daartoe de bevoegdheid gevoelen, geen Vertegenwoordiging zou zich daarmede kunnen vereenigen. Wie den dag des Heeren wil vieren, bebbe daartoe de vryheid, doch dezelfde vryheid zy gegund aan hem, die daartoe geen roeping koestert." Hier hoeren wy weer den echten, onver- valsch'en anii clericaal, die, evenals de socia- listoD, den godsdienst een private zaak noemt Maar wèl boud i3 het blad, als het beweert, dat goen Regeering thans de bevoegdheid zou gevoelen, tot plichtmatigo viering van den dag de9 Heeren te noodzaken. Met zoo iets te zeggen, bewyst het eenvoudig, dat hét niet op de hoogte is van de wetgeving op de Zondagsviering, die in België, Duitsch- land en andere landen van kracht ls. Zien wy nu, waarin het „beters" bestaat, waardoor de Arnh. Crt. „het versleten wetje", die „ant'quiteit", wil vervangen. Want een voudig afschaffing der Zondagswet, zonder daar iets voor in de plaats te stellen hoewel dit Z'ker het eenvoudigste zou zyn gaat nu eenmaal niet, zelfs naar de meening van bot Arnbemscho vooruitstrevende blad. Van Zondageheiliging of Zondagsviering kan, natuurlyk, geen sprake zyn; Zondags rust is het eenige, waarvoor de Staat heeft te zorgen. „Een mensch", vreest het Arnhemsche orakel, „is geen machine, die dag aan dag zijn arbeid kan verrichten. Er moet nn en dan eens gerust en uitgeblazen kunnen wor den, om nieuwe krachten op te doen; en als h9t tiykt, dat niet ieder zich daartoe devry h9id kan veroorloven, dan is het plicht der Overheid, hem do noodig9 rust by wetteiyken maatregel te verzekeren." Nu lacht de Arnh. Crt. het denkbeeld wel toe, dat de Regeering aan allen, die by haar in dienstbetrekking zyn, een wekeiykschen rustdag den Zondag zou verzekeren, en het verder aan de particulieren zou over laten, dat voorbeeld te volgen. Het blad noemt dit „in overeenstemming met het beginsel der individueele vryheid en met dat vaD staatsonthouding op zedeiyk gebied." Maar het vreest, dat dan de werkman dikwyisniet aan zyn rustdag zou kunnen komen. Er moet dus een wet komen, een „betere' wet immers! Welnu, naar de gedachte van de Arnh. Cl. zou zy kunnen bepaleD, „dat stellen wy, om niet te overvragen, ten minste ééns in de veertien dagen den werkmar een rusttyd van 24 uur wordt gegeven." Dit is nu het beterein plaats van eer rustdag om de zeven, zal de werkman eer rustdag krygen om de veertien dagen. Wal een lumineus idee, en wat moet dat „versle ten wetje", die „antiquiteit", spoedig word9D opgeruimd! Maar of de werklieden met dat „betere" ingenomen zouden zyn, wagen wy toch te betwyfelen. „Memor" maakt in het Haagsche Dagblad eenige opmerkingen naar aanleiding van de invoering van opschriften op regi mentsvaandels. Hy wyst er op de tegeustrydigheid, dat hetgeen voor een vredesleger doelmatig wordt geacht, achterwege blyft by het Atjebsche, hetwelk voortdurend nieuwe bladzyden aan zyn geschiedenis toevoegt; „dat men niet reeds sedert lang zich tot do groote veldtochten en expoditiën bepalende opschriften als „Veldtocht op Java", „Expe ditie tegen Bali", „Expeditie in Bandjermas- sing" „Veldtocht in Atjeh", „Expeditie tegen Lombok" ziet prijken o. a. op de vaandels onzer Indische bataljons, welke aan één of meer dezer veldtochten en expedities hebber deelgenomen; „dat aan de bedoelde zóó zonderlinge tegep atrydigheid spoedig een einde kome". Ten slotte zegt de schryver: „Niet alleen de officieren, maar ook de onderofficieren, korporaals en manschappen wier „moed, beleid en trouw" op voor eeD ieder zichtbare wyze werd beloond, dienen io de herinnering van hot corps, waarby zQ dienden, voort te leven; óók hier te lander nadat zy by het Indische leger zyn overgegaan of daarny worden gedetacheerd. „Evenzeer dient by zoodanig corps het aan* denken in geheugmis te blijven vao hen, die in den stryd voor Koningin en Vaderland zyn gevallen of ten gevolge van de daarin beko men wondan zyn bezweken. „Zulks kan op de meest geschikte wyze geschieden door het plaatsen van eereborden, waarop met gulden lettoren de namen, enz. van beide categorieën woroen vereeuwigd, in de bibliotheek of in de cantine van het corps, eu in de inrichtingen, waar jonge militairen worden opgeleid". De opmerkingen, door den heer Bultman ln het Landbouw-Weekblad zie ons vorig Overzicht gemaakt naar aanleiding der benoeming van prof. d'A u 1 n i s de Bourouill tot vertegenwoordiger 20) Konden we geen rytuig mee laten gaan tn afwisselend by Amalia in de koets gaan Bitten?" Mevrouw Ragnhild keek hem aan meteen verwonderden blik. Gö3ta las in haar oogen, dat deze voorzorg, zeer natuurlyk als het een liefhebbend echtpaar gold, haar vreemd en geaffecteerd toescheen. En er werd niet Terder over gesproken. 's Morgens, op de stoep van Halleborg, zou bet afscheid plaats vinden. De onrust en I menige vreemde gedachte had dien nacht den slaap verre van Amalia gehouden, en zy was by de afreis zeer zwak. Gösta's gelaat *wa3 bleek en ernstig. Zou hy haar ooit •weerzien? Waarschyniyk niet. Welnu, dat Was misschien maar het beste; toch bleef het treffend en treurig en het kostte hem moeite eyn kalmte te bewaren. Amalia keek hem Verwonderd aan met haar groote, blauwe, door het ïyden van dien nacht ongewoon fecherpe oogen. Wat scheelt er aan? Ben jij ook ziek?" Een byna bittere glimlach gleed over zyn gelaat. Amalia I Denk je dan, dat ik ook geen InëDsch ben met menscheiyke gevoelens en ëen hart in de borst?" Het schitterde in haar oogen, zacht drukte xy zyn hand en fluisterde: Vergeef mei" Daar stonden zy beiden op het bordes. Zy, machteloos, doodsbleek, vermoeid, alleen opge- boudeu door zyn sterken arm. Hy, krachtig, schoon, ryzig en jong. Welk een tegenstelling! Welk een pyniyke huwelyksparodie! Maar die was nu immers voorby Vaarwel, Göstal" Vaarwel, God zegen je!" Daar stonden haar moeder, haar vader, de broers en zusters en verscheiden der be dienden. Zyn trots verzotte er zich tegen, nog op het laatste oogenblik te toonen, hoe de band was, die hen verbond. En met een druk van den arm, die als het ware om vergiffenis vroeg, boog hy zich tot haar over en kuste haarop den mond. Zy sloot do oogen en hing willoos in zyn arm. Maar by sidderde even. Het was niet de koude, kracbtelooze mond, dien hy ver wachtte to voelen. Het was een paar in al hun bleekheid en dunheid toch warme vrou wenlippen, die zyn kus beantwoordden. Vaarwel l" Vaarwel t Moge God Vooruit, Jansenl" IX. De ploeg ging door de zwarte, vette aarde van Halleborgs akkers, de zon scheen, de natuur was weer tot nieuw leven ontwaakt, overal was vreugde, levenslust en bedryvigheid. Maar in zyn studeerkamer, voor zyn schryf- tafel zat de majoraatsheer van Halleborg in vertwyfeling. Keer op keer legde hy de pen in wanhoop neer, nam haar weer op, schreef een paar woorden, om vervolgens het papier met een ongeduldigen uitroep in zijn linker vuist te verfrommelen en in de papiermand te gooien. Eindelyk stond hy driftig op en ging voor het raam staan, dat vóór uitzag. Toen kwam hij op de gedachte, dat de kamer meid het papier kon ontdekken en'de twee woorden lezen; daarom zocht hy de papieren weer by elkaar, scheurde ze in kleine SDippers en ging weer voor zyn lessenaar zitten. Baron Gö9ta zou den eersten brief aan zyn vrouw schry ven, en dat was een moeilyk werk. Beminde Amalia l" Was hy stapelgek geworden? Dat paste toch het allerminst. „Dieibare AmaliaI" Maar ze was hem niet dierbaar! „Myn lief vrouwtjeI" Neen Och, wat was by toch dom 1 Wat had zy zelf boven de regels gezet, die ze den koetsier uit Jön- köpmg had meegegeven? IJverig doorzocht hy een la en vond het kleine biljet. „Beste Göstal" Dus: „Beste Amalia! Het spyt my erg, uit het briefje, dat je Jansen hebt meegegeven, te zieD, dat de reis je zoo heeft aangegrepen en dat je gedurende den ganschen rit zooveel hebt moeten ïyden. Ik hoop, dat je niet tot hen behoort, die last van zeeziekte hebben, en dat de zeereis je goed heeft gedaan. Ik ben zeer verlangend te vernemen, dat je daarginds behouden bent aangekomen. Heb je al eens gehoord van de nieuwe wegen, die men nu al een jaar of zes in Engeland bezig is aan te leggen, en die, als ik my niet bedrieg, ook reeds in België zyn, die eigenaardige wegen met twee evenwijdig loopende yzeren sporen, waarover de wagens op uitgeholde wielen door een rydenden stoom ketel worden voortgedreven? Het moeten wagens zyn als huizen en heelemaal gesloten, zoodat je daarin een bed zoudt kunnen hebben als in een kamer. Maar er moet aan dat vervoermiddel nog wel wat gevaar zijn ver bonden en de wagens hebben styve veeren, zoodat ze nogal schudden, zoodat men het met mooi weer op zee nog beter heeft." Ziezoo, anderhalf kantje vol! Maar hot is nog niet genoeg, en hy moest toch ook schryven, hoe hot thuis ging, nietwaar? In zyn plannen omtrent Halleborg was zy immerB niet ingewyd, voor het volk was zy een vreemde. Maar voor Lindenasi Papa en de kinderen. Dat ging beter. En zoo bracht hy het tot op het vierde kantje. Toen legde hy de pen neer, trotsch en tevreden, ale een dichter, die een gedicht voltooid heeft, dat zyn naam voorgoed zal vestigen. Eerst in het begin van Juni kwam het antwoord, geschreven door mevrouw Ragnhild. Amalia was byna stervende; de zeereis had haar vreeseiyk aangepakt en tusschen de regels door kon hy de klacht lezen, dat ze de verre reis maar niet hadden moeten ondernemen. Vryi Was het mogeiyk? Was de bevrijding nu reeds gekomen? Zou de band tusschen de wereld en het arme, lydende schepsel, dat zyn egoïsme had gebruikt om zich het bezit van Halleborg te verzekeren, daarginds reeds zyn doorgesneden, zonder dat hy van haar laatste oogenblikken getuige behoefde te wezen? Het was of al de betere instincten in Gösta's hart werden teruggedrongen door het ruwe egoïsme; hy was niet in staat, zich met een andere gedachto bezig te houden. Maar de vader en de anderen moesten toch wat van dezen brief hooren! Ey opende h«f raam en riep om zyn rypaarJ. Sterke spieren en fris-icho longen! Hy ademde met welbehagen do verkwikkende, heerlyke lucht in, die hem tegenwoei van over het meer, waarlangs zyn weg hem voerde. Het was hem een genoegen het krachtige, lenige dier tusschen zyn knieën te voelen. Vooruit, myn jongen, snuif de frissche lucht maar op met opongesporde neusgaten; laat het witte schuim maar vliegen, dat het blinkende tuig er door bedekt wordt! Ziezoo, daar hebben we Lindenas. De jonker was ln den veestal, de kinderen waren verspreid op den voorhof en in den tuin, de lessen waren juist afgeloopen. Berichten van mama en Amalia!" Maar toen zy den brief gelezen hadden, de oude gryze vader het hoofd in de handen liet zinken, de ellebogen gesteund op de tafel in de groote kamer, tranen over Hanna's frissche wangen stroomden, en zes kleine monden zenuwachtig begonnen te trekken, toen sneed het Gösta door de ziel en verweet hy zich bitter zyn egoïsme. Hy legde deel nemend de hand op den schouder van den ouden man en zei: Het is Datuuriyk, dat de reis haar erg vermoeid heeft, haar, die al zoo zwak was, maar ze zal er wel weer van opkomen, onder den invloed der warmere zon van hot zuiden misschien is ze op dit oogenblik wel sterker dan ze in jaren geweest is." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5