N°. 11201
Maandaa: 31 Ausustu^.
A0.1396
i§eze dSourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en (feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
IETS VERDACHTS.
IDSCH
DA&BLA
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10.
Franco per posti j 1.40.
Afzonderlijke Nommergo.05.
FBUS DEE ADVEETEfl TJLËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedero regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Olüciëele Eennisgeringen.
Inschrijving voor de Nationale Militie.
WAARSCHUWING.
Burgemeester en Wethouders van Leiden
herinneren by deze de ingezetenen, dat, uit
kracht van de wet van 4 April 1892 (Staats
blad No. 56), het register van inschrijving
voor do Nationale Militie den 31stcn Augustus
aanstaande, des middags te vier uren, voor
goed wordt gesloten, en roepen mitsdien de
militieplichtigen, die in het jaar 1877 zijn
geboren en zich nog niet hebben laten in
schrijven, op, om de aangifte daartoe nog
vóór dat tijdstip te doen, ten einde de nadeelige
gevolgen, die uit verzuim ten deze voor hen
zouden ontstaan, te voorkomen, ook al mochten
z(J tengevolge eener vergissing omtrent het
juiste jaar hunner geboorte, in de meening
hebben verkeerd, dat zy nog niet tot de
aangifte ter inschrijving gehouden waren.
Zjj noodigen daarom belanghebbenden, die
18 of 19 jaren oud zjjn, uit, zich zoo noodig
spoedig omtrent het jaar waarin zij geboren
zijn, te vergewissen, en zich, zoo dit jaar
1877 is, alsnog onverwijld aan te melden ter
Secretarie dezer gemeente (Afd. Nationale
Militie en Schutterij), op de werkdagen tus-
schen des voormiddags halftlen en des
namiddags drie uren, tot 31 Augustus 1896.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
F. WAS, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, 22 Augustus 1896.
De heer Arnold Spoel, concertzanger en
leeraar in den zang aan de Koninklijke Muziek
school te 's-Gravenhage, schrijft in De Kam
pioen een stukje over w i e 1 r y d e n en
zingen.
Hij zegt daarin, dat beweging voor elkeen
van 't hoogste belang is voor zangers en
zangeressen in 't bijzonder hetzelfde is het
natuurlijk met de inademing van versche,
goede lucht
Dit op zichzelf is reeds een aanbeveling
om het wielrjjden nog meer ingang te doen
vinden. Voor een zanger is de basis van zijn
geheele kunnen de zoogenaamde diepe adem
haling, en op het stalen ros gezeten, moet
men diep ademen, anders is men spoedig ge
heel buiten adem, zóó vermoeid, dat men
moet afstappen om uit te rusten. Zeer zeker
kan 't onmogelijk goed zijn voor de stem om
'op stoffige wegen diep te ademen dat zou
't eenige bezwaar zijn, dat er m. i. tegen 't
wielrijden bestaat, en dat is ook nog te voor
komen, als men maar niet achter een rijtuig
blijft rijden of achter andere wielrijders.
Overigens is de schrijver er ten volle van
overtuigd, dat wielrijden voor zangers (en
zangeressen) uitstekend is. De beginnelingen
hebben echter altijd moeite om door den neus
te ademen, dat moet echter bepaald gedaan
worden anders is 't wielrijden niet alleen
voor zangers en zangeressen, maar voor elkeen
schadelijk.
Het is de ademhaling, waarop alles aan
komt en als een zanger ook bü verre toch
ten door den neus kan ademen, dan zal 't
wielrijden zeer bevorderlijk kunnen zijn voor
de stem. Direct vóór 't zingen is een groote
tocht niet aan te bevelen.
Zij echter, die zwakke longen hebben of
niet goed ademen, moeten eerst diep leeren
ademen, daarna 't rijwiel bestijgen in de over
tuiging, dat door het wielrijden de adem ver
sterkt wordt, en men dus zijn gezondheid
bevordert, meer bevordert dan door langen
tijd in een badplaats te verwijlen.
Dat sommige doctoren 't fietsen voor een
vrouw afkeuren aldus eindigt de heer
Spoel - is zeer begrijpelijk, maar hun argu
menten hebben geen betrekking op de adem
haling, wel echter op de nog altijd wel te
verbeteren zadels.
De schrijver der „Brieven aan een Vriend"
in Het Familieblad bespreekt de plannen voor
de kroningsfeesten van 189 8. Die
bewoging vindt hjj zoo sympathiek en ver
blijdend mogelijk, maar waarop hij de aan
dacht -wil vestigen, is, dat bij de aanvaarding
van het bewind door de Koningin twee
Vorstinnen behooren gehuldigd te worden.
De sobryver schetst de regeeringsperiode
van de Koningin Regentes en doet uitkomen,
met welke moeilijkheden de uitoefening van
het koninklijk gezag gepaard gaat.
„Hoeveel lijden er door onze Regentes is
gelenigd; hoeveel smart vorzacht; hoeveel
nobel en nuttig streven krachtdadig bevor
derd, daarvan zal hij, die eenmaal de ge
schiedenis van dit Regentschap zal hebben
te schrijven, vele bladzijden kunnen vullen 1
„In onze huidige verhouding tot de mach
tigste en meest toonaangevende vorston reeds
ligt het bewijs, welk eene buitengewone
Vorstin Nederland het voorrecht had, van
1890 af aan het roer van Staat te zien.
„En wanneer straks zal blijken, hoe hare
dochter, de jonge Koningin, die taak waardig
en met evenveel heerlijke toewijding gaat
opvatten, komt daarvan dan niet een aan
zienlijk doel op rekening van de opvoedster,
de moeder, de liefdevolle leidsvrouw 1"
De gevoelens van eerbied en erkentelijkheid
voor de Regentes-Moedor zijn, zegt de schrijver,
in Nederland onverdeeld. Een nationale hulde
zou z. i. allerwegen instemming vinden en de
vijanden van orde en gezag zouden tevergeefs
naar argumenten zoeken, om deze strooming,
waar zy eenmaal in gang zal wezen, te stuiten.
Het Nieuwsblad v. h. kanton Oosterhout
bespreekt een plan tot verzekering voor
de bijzondere scholen als volgt:
WU zeiden reeds, dat, daar in October a. s.
geen examen wordt afgenomen, aan verster
king dor onderwijzerskrachten vóór April niet
behoeft te worden gedacht. Komt er dus een
vacature aan schooi A, dan kan daarin enkel
worden voorzien door een onderwijzer te
ontnemen aan school B, C of D, die dan op
haar beurt voor do moeilijkheid staat, de open
plaats aan te vullen.
Dit kwaad zal hoe langer zoo ernstiger
afmetingen aannemen. Stel, dat school A door
het heengaan van een onderwijzer op het
punt staat haar geheele subsidie, zeg 2000
groot, te verliezen Nu spreekt het vanzelf,
dat zij er heelwat voor over zal hebben, om
die vacature aan te vullen. Ze zal, als het
moet, 900 of 1000 uitloven, om een onder
wijzer te krijgen.
Een onderwijzer aan school B, door het
hooge traktement verlokt, wil er naar sollici-
teeren. Hot schoolbestuur, dat door z|jn ver
trek de subsidie in gevaar ziet gebracht, smeekt
hem om te biyven, en biedt tegen school A
op. Of de onderwijzer gaat, en dan staat
school B voor de moeilijkheid in de vacature
te voorzien, op straffe van de Rijks-bijdrage
te verliezen, óf hij blijft, wat school B
200 a ƒ300 kan kosten, terwijl school A
dan weer elders naar een onderwijzer moet
gaan hengelen, dien zy hooit kan krijgen,
zonder een andere school in groote ongelegen
heid te brengen.
Deze overwegingen hebben er het Mode-
ramen van den Schoolraad voor de Scholen
met den Bijbel toe gebracht, het denkboeld
uit te werken van een hulpfonds, waaruit
de scholen, die buiten haar schuld verstoken
worden van de Rijks-bijdrage, konden worden
te gemoet gekomen.
Niettegenstaande de laatstelijk aangebrachte
wijziging der Schoolwet, heet het in de
toelichting van het voorstel, aan de besturen
der Scholen met den Bijbel gezonden mag
het als zeker worden aangenomen, dat som
mige scholen, ook geheeL buiten schuld van
baar besturen, van de Rijks-bedrage zullen
verstoken worden. Daar het gemis der sub
sidie voor de scholen een ramp zou zijn, is
het èn billijk èn verstandig, deze, die ieder
op haar beurt kan treffen, gezamenlijk te
dragen. Billijk, omdat alle scholen een ge
meenschappelijke zaak beoogen; verstandig,
omdat, zoo niet met eikaars belangen wordt
gerekend, elke school bet slachtoffer kan
worden van onredelijke handelingen.
Het voorstel gaat uit van het beginsel van
elke verzekering, dat de nadoelen van oen
ramp, die allen kau treffen, door allen ge
dragen worden, die zich daartoe vooraf ver
binden. Hoe ruimer de onderlinge deelneming
is, hoe lichter de last valt.
Het Moderamen nu stelt voor, dat elke
school, die recht wil doen gelden op vergoe
ding in geval van verlies der subsidie zonder
haar schuld, zich verbindt, telken jare een
bedrag van ten hoogste drie gulden per onder
wijzer bi) te dragen.
Nadat alle verzoeken om vergoeding bij
het Moderamen zijn ingekomen, wordt het
bedrag, dat noodig is om aan alle ingewilligde
verzooken te voldoen, plus de allernoodzake
lijkste uitgaven voor correspondentie en der
gelijke, omgeslagen over alle scholen, die
hebben deelgenomen, doch voor geen hooger
bedrag dan ƒ3. Het Moderamen keert dan
het ontvangen bedrag pondspondsgewijze aan
de rechthebbende schoolbesturen uit.
Een voorbeeld zal dit duidelijk maken. Thans
reeds hebben 100 scholen met 150 onder
wijzers zich bi) dit voorstel aangesloten. Zy
brengen dus, tegen 3 per onderwijzer ge
rekend, te zamen 450 bijeen, waarvan maar
2 afgaat voor bureaukosten, zoodat 448
te verdoelen valt.
Stel, dat aan vier scholen, buiten haar
schuld, de subsidie over 1896 is geweigerd
van MOO, ƒ150, ƒ200 en ƒ250, te zamen
700, dan krijgt elk van de 448 respec
tievelijk f 64, 128 en ISO.
Zou slechts aan óón school de subsidie
zijn geweigerd, zeg van 250, dan behoefde
de bijdrage maar 166 t9 bedragen. Werd
m een jaar aan geen enkele school de sub
sidie geweigerd, dan zou voor dat jaar ook
geen bijdrage van de toegetreden besturen
gevorderd worden.
Ziehier in hoofdzaak het denkbeeld van
het Moderamen van den Schoolraad voor de
Scholen met den Bijbel. Naar onze meening
verdient het ook de gezette overweging der
katholieke schoolbesturen en van allen, die
in den bloei van het katholiek onderwijs
waarmee de geldquaestie nu eenmaal onaf
scheidelijk verbonden is - belang stellen.
In het Handelsblad van 22 Aug. heeft jhr.
P. Yan Foreest, dijkgraaf van de Hondsbos-
sche zeewering en duinen tot Petten, de
aandacht gevestigd op het gevaar, dat bij
den tegen woorden stand der zeeweringen
voor Noord-Holland dreigt. Het Haagsche
Dagblad betuigt instemming mot het schrijven
van „een man, die èn door zijn ambt èn
bovenjien om een speciaal onderzoek zonder
twijfel met groote kennis van zaken een
oordeel uitspreekt."
Hot Dagblad deelt zijn lezers oen en ander
uit het artikel des hoeren Foreest mede en
betreurt het, dat onze Hollandacho keel eerst
het dreigende mes der noodzakelijkheid moet
voelen, wil zy geen woorden doorlaten, waar
door oneemgheid wordt gezaaid onder hen
(in casu de autoriteiten), die tot helpen ge
roepen zijn. Op bijna ieder gebied der Staats-,
provinciale of gomeeDtezorg kan men bewijzen
vinden tot staving daarvan. Hoe dikwijls werd
niet door langdurige onderhandelingen over
de by quaestios de oplossing van het hoofd
vraagstuk veel moeilijker, ja soms zelfs on
mogelijk gemaakt.
Door het schrijven van den heer Foreest
acht het Dagblad de autoriteiten dus opnieuw
gewaarschuwd, tijdig - nog voor de storm-
maanden weder aanbreken. Men wachte nu
toch eens niet totdat een ramp of belangrijke
matoriöele schade onmiddellijk ingrijpen nood
zakelijk maken!
In het Exportblad wordt door den heer
O. Kamerlingh Onnes betoogd, dat de t e 1 e-
p h o o n in de kleinere steden van Nederland,
hoezeer in enkele plaatsen bijzonder gunstig
ontwikkeld, over het geheel nog te langzaam
terrein wint. Schrijver betreurt dat zeer, w[I
juist voor den handel in kleine stuotti do
telephoon een hulpmiddel van buitengewone
waarde is. Uitvoerig zet hij uiteen, waarom
de telephoon in dit opzicht boven de telegraaf
is te verkiezen.
„De particuliere industrie in Nederland op
dit gebied werkzaam, dus meent de heer
O. K. O., heeft herhaaldelijk het bewijs geleverd
er op bedacht te zjjn de aansluiting van
lokale netten uit te breiden, de handelsbelangen
van ons land te behartigen, daar, waar zij
eonige medewerking vond. Op grond van ons
vroeger onderzoek achten wjj den normaalprys
van 40 voor kleinere gemeenten een cijfer,
dat de vergelijking met buitenlandsche tarieven
met glans kan doorstaan.
Trouwens, wi) treden hier niet in bijzonder
heden omtrent eenige guldens meer of minder,
welke met het karakter eener plaats samen
hangen (grootere of kleinere afstandeD, minder
of meerdere kosten van aanleg dus; bouw
van de gemeente, minder of meerdere eischen
van gemeentewege ook), wat wij in het licht
wilden stellen, is, dat de telephonie in Neder
land, in de kleinere gemeenten vooral, eene
krachtigere ontwikkeling behoeft om onze
groote koopsteden in gesprekverbinding to
brengen werkelijk met het geheele land;
nijverheid en handel, ook in de geïsoleerde
hoekjes van ons land, de gelegenheid te geven
van geene offerte door tijdverlies verloren te
zien gaan naar het buitenland.
Wi) zouden willen, dat er nu ook geene
plaats met fabrieks- of handelsbelangen in
Nederland kon worden aangewezen zonder
telephoon, d. i. in onzen tijd zonder oorzaak
afgesloten van de buitenwereld, opzettelijk
geïsoleerd.
Vooral waar de internationale aansluiting
met Antwerpen en Bremen tot stand kwam,
die met Londen voor de deur staat, daar
dringt de tijd voor de kleine Nederlandsche
gemeenten, wier fabrieks- en handelsbelangen
door struisvogel-politiek te gronde zouden gaan,
om de telephoon voor te staaD, uit eigenbelang
mede te werken, dat in Nederland het geheele
land van Noord tot Zuid aangesloten, tot een
geheel aaneengesloten, in zaken krachtig kan
optreden naast, zoo noodig tegenover, het
buiteoland.
Nog altijd hebben we de Zondagswet
van 1815, onder den naam van „wet, houdende
voorschriften ter viering der dagen, aan den
openbaren Christelijken godsdienst toegewijd"
Z|j wordt allesbehalve streng gehandhaafd
Maar uit het feit, dat onlangs in de hoofd
stad door den burgemeester vergunning is
geweigerd op Zondag wielerwedstrijden te
houden en dat men toen het verbod ontdoken
heoft door de plaats der concoursen tot sociö-
teit te promoveeren, neemt de Arnhemsche
Courant aanleiding, op een betere Zondags
wet aan te dringen. De Tweede Kamer, waar
indertijd dikwerf daarop aangedrongen werd,
heeft den strijd opgegeveD, en zij, die geroe
pen zijn de wet te handhaven, doen dit nu
met de meeste clementie. Op die wijze is
het tot een soort van wapenstilstand gekc-
3)
Ik was werkelijk rekeningeD gaan nazieD;
gelukkig was er geen haast bij, want het
wilde niet vlotten. In plaats van kolommen
cijfers, zag ik tusschen de regels en boomen
van het bosch en daaronder, met de voeten
in 't nat en den regen op 't hoofd, Emilie,
vlug doorloopend met haar vasten, veer
krachtigen tredWaar was ze heen ge
weest en waarom wilde ze't mij niet zeggen?
't "Was éón uur, mijn lamp dreigde uit to
gaan. Ik moest dus mijn vrouw wel opzoeken.
Ze sliep met den eenen arm onder 't hoofd,
omgeven door lange blonde vlechten, donkorder
schijnend in 't ODzekere licht van de neer-
gedraaide lamp; haar ademhaling was kalm
en geregeld, haar linkerhand lag op mijn
kussen alsof ze onder 't inslapen de armen
naar me had uitgestrekt; myn gemoed
schoot vol, ik voelde mijn oogen zich mot
tranen vullen. Ze was zoo onschuldig in haar
kinderlijke sluimering lIk naderde met een
zekere wroeging het bed; ik verweet me
haar ook zelfs maar door een twijfel beleedigd
te hebben; ik verlangde haar wakker te
maken om haar de geschiedenis van dien
pijnlijken dag te vertellen, toen ik een stuk
papier uit een laatje van haar toiletdoos zag
steken. Daar legde ze nooit papier in; wat
kon dat zfin? Ik trok voorzichtig de lade uit,
vouwde het stukje papier open en las:
„Mevrouw, daar u zoo goed wil zijn een eind
aan m\jn lijden te maken, zal ik u Donderdag
en Vrijdag op de Cormerie wachten. Zaterdag
zal over mijn lot beslissen. Dank voor zoo
veel goedheid, waarop ik niet had durven
hopen." Was geteekend: M.
De Cormerie was een pachthoeve op een
kwart-rayi afstands midden in het bosch ge
legen. Donderdag, dat was gisteren, heeft ze
mij naar de stad gestuurd; Vrijdag, vandaag,
ia ze uitgegaan; Zaterdagdat is morgenl
Vernietigd zonk ik op een 'sofa neer, het
leven deed Emilie half ontwaken, zacht
lispelde ze mijn naam. Ik hield den adem
in, uit angst haar aandacht te trekken. Als
ik haar had moeten antwoorden, geloof ik,
dat ik krankzinnig zou zijn geworden van
woede en smart.
Dus die engel, mijn Emilie, de vrouw, die
ik het vorige jaar in mijn woning had binnen
geleid, verleende rendez-vous, braveerde daar
voor 't afschuwelijkste weer, en Zaterdag
wat wilde zo Zaterdag doen? Vluchten
misschien?
„"Wel, laat ze beengaan l" zeide ik wan
hopig, „laat ze heengaan uit dit huis, waar
ze vrede en vreugde gebracht heeft en waar
ze droefheid en schande zal achterlaten I Laat
ze heengaan, ik zal alleen blijven om mijn
leven lang den dag te betreuren, waarop ik
haar heb liefgekregen, haar, zoo leugen
achtig en valschl"
De dageraad vond me nog op de canapé.
Emilie had zich niot meer bewogen; het
daglicht, ditmaal zoo helder als ooit, riep me
andere gevoelens te binnen, die ik in de
eerste opwelling van smart had vergeten.
„Haar kan ik beweenen," zeide ik, „maar
er is iemand, dien ik eerst moet dooden;
om zijn naam te leeren kennen, nog een
beetje geduld 1
De woede schonk me nieuwe krachten;
ik dacht er niet meer aan, dat ik den heelen
nacht niet naar bed geweest was; ik ging
even op den rand van het ledikant zitten,
cm Emilie te doen denken, dat ik op mijn
gewone plaats had gelegen, en duwde mijn
elleboog in 't kussen, om er den indruk van
mijn hoofd te maken. „Ik ook," dacht ik
met een bitteren glimlach, „kan liegen en
bedriegenik, die gisteren nog zoo vol ver
trouwen, nog zoo innig gelukkig was
Tante Caroline had gelijkze kende de vrouw,
die mijn naam draagt I"
Gedurende die mijmeringen vermeed ik
het Emilie aan te zien; ik voelde, dat
ik dan in tranen zou uitbarsten. Ik ging
naar mijn kleedkamer en na me verkleed en
verfrischt te hebben, nam ik mijn geweer en
ging uit.
't Was heerlik frisch, een beetje kool zelfs,
do zon was juist op. 't Kon zoowat halfzes
zijn. Nooit had ik mooier morgen gezien.
Hoog in de lucht zongen de leeuweriken
Ik weet niet waarom de fabel van La Fon
taine: „L'alouette et ses petits" over „le Maïtre
d'un champ" me plotseling te binnen schoot.
Die landelijke poèzie drong zich al3 't ware
aan me op; de regels kwamen me achter
eenvolgens in 't geheugenik wilde aan iets
anders denken en kon me niet losmaken van
het bekende:
Les alouettes font leur nid
Dans les blés, quand ils sont en herbe.
De regen van den vorigen dag blonk in
groote plassen op de weinig bezochte wegen,
de greppels stonden boordevol water, van t(jd
tot tyd sprong er met geraas een groene
kikvorsch inDeze kant van mijn grond
bezit bracht me niets droevigs te binnen, van
lieverlede vervlogen mijn zwarte gedachten
in den koesterenden zonneschijn, by de geuren
der wilde kruiden, die de weide omzoomden,
en een zeker medeiyden maakte zich van my
meester. „Arme Emilie," zeide ik, „ze had
me lief. Ze heeft moeten lyden, stryden, om
tot zoo iets te komenEensklaps herin
nerde ik me den ondeugenden glimlach,
waarmee ze me den vorigen dag gezegd had
„Niet?" Een vermetele uitdaging, waarvan
ik de beteekenis niet had begrepen en die
me by 't herdenken met walging en afschuw
vervulde.
„O, ik zal zo beiden dooden 1" riep ik. En
vastberaden sloeg ik den weg in naar de
Cormerie.
De scherpe geur van het vochtige hout
gaf me myn oude doortastendheid van
'8 morgens terug en ik kwam op de pacht
hoeve aan met hot stellige voornemen alles
te weten te komen, myn medeminnaar te
ontmoeten, hem uit te dagen en hem op
staanden voet neer te schieten, zoo hy weigerde
te vechten. Ik ging het erf op, de knechts
waren al naar het land, de boerin zat op den
drempel van den stal een koe te melken in
een grooten koperen emmerde eenden plasten
mat vrooiyk gekwaak rond in een poel, ont
staan door don regen van den vorigen dag
De boerin groette me.
„U bent al vroeg op 't pad, mynheer. Wil
u een glas warme melk?"
Eerst weigerde ik; maar 't volgende oogen-
blik herinnerde myn maag, verlokt door
't gezicht der schuimende melk, my or aan,
dat ik den vorigen middag maar half genoeg
had gegeten en dat per slot van rekening
een mensch altyd een mensch blyft.
„Ik kan hem even goed na het ontbyt
dooden," zeide ik by mezelf, en toen hardop
tot de pachtersvrouw: „Wel, heb je in lang
logés gehad?"
fLogé3? Noon, mynheer Ferdinand. Enkel
een zieke dame, die hier een paar dagen is
komen uitrusten."
Een dame? Dat bracht me van de wys.
„Bahl" dacht ik, „die vrouw is omgekocht
om te zwygen; als ik haar vroeg me dio
zieke dame te laten zien, zou ze er leeiyk
mee inzitten."
Ik was op het punt haar te vragen of myo.
vrouw gisteren bij haar geweest was.
„Neen," dacht ik, „voor 't oog van de
wereld zal ik zoolang mogelyk haar oer
ophouden. Ik wil haar niet tot schande maken."
Ik bedankte de boerin en nam langzamer
hand den terugweg aan. Die dame op d&
Cormerie spookte me toch door 't hoofd, en
ik maakte een grooten omweg om thuis te
komen.
(Slot ulgt.)