PLEIN IS Inmaakpotten. 'sGRAVENHAGE N°. 11186. Donderdag 13 Augustus, A0.1898 (Beze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van $pn- en feestdagen, uitgegeven PERSOVERZICHT. IV atuurboter, Allerfijnste versche Tafelboter, Zuiver versche EIEREN, J. DeWilde,Hoogewocrd66. De Gracieuse, Pry's per kwartaal ÏQ MAGAZIJN lie Stad fatriclit, Haarlemmerstraat 130, Bruine Jacoba en Blauwe Keulscke H. O. HUS, Huis-Inrichtingen. G EBRs.REINKE. (jirootste Magaziju fijne en goedkoope [f H. F. HOOSEMANS, eene partij buiten dienst gestelde Wollen en andere Goederen. Itttl. Bul znlTeraar i A. C. HOPPENBROUWER, TE HUUR: LEIDSCH i r_ BA&BLAB. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leidon per 3 maandenf 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke NommersA PRIJS DEB AD VERTEN TIEN Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.17J. Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad De Nieuwe Rotter damsche Courant noemt het yoorstel-Bablmann „een zonder lingen inval". Nu, gelijk men weet, binnon korten tijd een wetsontwerp van de Regeering te verwachten is tot regeling der gemeentelijke financiën, waarbij natuurlijk de verhouding tusscken Rijks- en gemoentefinanciën ter sprake komt, acht de heer Bahlmann het tijdstip gunstig, om voor te stellen de kosten voor de dienst doende schutterijen van de gemeenten op het Rijk over te brengen I Tevergeefs zoekt men in de Memorie van Toelichting eenige verklaring van de indiening van dit voorstel op dit oogenblik. Dat er sedert jaren reikhalzend wordt uitgezien naar een verbetering van den financiéelen toestand der gemeenten de reden, die de voorsteller aan geeft, - had wellicht voor hem een aanlei ding kunnen zijn om sedert jaren het thans ingediende voorstel te doen, maar zeker niet om thans daarmede aan te komen, nu de quaestie der gemeentelijke financiën in haar geheelen omvang binnenkort staat behandeld te worden. Daar het voorstel dus als een doodgeboren vrucht kan beschouwd worden, komt het ons overbodig voor, er verder op in te gaan. Anders zou er o. a. op gewezen kunnen wor den, dat door eenvoudig gelijk de heer Bahlmann voorstelt in de schutterijwet te bepalen, dat de kosten van de dienstdoende schutterijen in het vervolg zullen gevonden worden uit een toelage uit 's Rijks kas in plaats van, gelijk thans, uit een toelage uit de gemeentekas, wel een beginsel uitgespro ken wordt, maar de zaak daarmede niet in haar geheel geregeld is. En eveneens zou men kunnen opmerken, dat, waar de voor steller de wetswijziging ook voorstelt om daardoor te kunnen komen tot het verleenen van een schadeloosstelling aan hen, die door het verplichte bijwonen der schutterij oefenin gen schade lijden in hun beurs, dit door zijn voorstel niet bereikt wordt. Maar, gelijk ge zegd, w\j onthouden ons van een critiek over een voorstel, dat toch ten doode is opge schreven. Onlangs kwam Be Residentiebode weer eens aan met het denkbeeld, om den miliciens tn Nederland gedurende hun diensttijd ver goeding te geven. De heer Truyen drong daar in December 1895 op aan. De Minister vreesde, dat er te veel oDkosten uit zulk een stelsel zouden voortvloeien. De Residentiebode meende, dat de lasten, uit die kosten voortvloeiende, niet zoo zwaar te dragen zouden zijn, omdat het geld geheel terugkeert in de zakken van het belasting betalende volk. En van dezen maatregel zou, volgens het blad, het gevolg zijn, dat loting en militaire dienst minder impopulair werden. Hij zou ook by antimilitairisten steun vinden. De heer L. Htffmans schrijft nu in het Venloosch Weekblad het volgende: Terecht is De Residentiebode van oordeel, dat, indien daarvan iets zal komen, het thans de tijd is om er op aan te dringen. Immejp, de begrootingen zijn om dozen tijd in de maak en nu is de vraag: Zal er door den minister op de begrooting van Oorlog een post gebracht worden, om die schadevergoe ding te vorleenon, ja dan neen? Nieuwe posten hebben altijd groote moeite er op te komen en zonder sterken aandrang gaat dat niet. Die aandrang moet van de pers komen. Alleen wanneer een groot deel der pers den minister verzoekt aan uien eisch van rechtvaardigheid toe te geven, bestaat er kans dat het gebeurt. Van de pers hangt alles af. Wel is waar kan ook de Kamer bij de be handeling der begrooting een nieuwen post er in brengen, maar dit is uiterst moeielijk. Zal er In 1897 aan miliciens schadeloosstelling gegeven worden, dan moet de pers zich doen gelden en wel terstond. Op, collega's I sluit U aan bh De Residentiebode. Hier hebben wy de grootste verongelijking van minvermogenden, die zich denken laat. En die wordt gepleegd door den Staat, in de eerste plaats geroepen aan particulieren een goed voorbeeld te geven, 't Is geen zaak van partybelang, neen, van sociaal belang. Wie een hart heeft voor den kleinen man (en wie heeft dat in dezen tyd niet?) kan en moet daartoe medewerken. Het zou een schande wezen, indien Neder land in dit opzicht by België nog langer ten achter bleef. Sedert moer dan 20 jaren wordt daar aan den milicien, wiens ouders minder dan 50 franken belasting betalen, eene schade vergoeding van 10 franken per maand uitbe taald. Hoewel dit den Staat 3 millioen per jaar kostte, heeft de regeering vóór de laatste verkiezingen er niet tegen opgezien, in plaats van 10 franken 30 franken per maand te geven, zoodat de Staat in plaats van 3, nu 9 millioen '8 jaars zal uitkeeren. Zoo zeker was hy, daar mee een volkswensch te bevredigen I Bedtnk eens! Om de kiezers te winnen, verhoogde de Belgische regeering de uitgaven en dus ook de belastingen. Sterker bewhs dat het doel algemeen hoog gewaardeerd wordt, bestaat er niet. Moge onze Regeering dit ad notamnemen! Dezer dagen werd aan de Indische bladen de mededoeling ontleend, dat door den minister van koloniën was bevolen, de kostbaarste der kleinoodiën, op Lombok buit gemaakt, naar Nederland te zenden. In verband daarmee lezen wjj thans in de „Haagsche Kroniek" der Nieuwe Groninger Courant: Maanden geleden werd mh door iemand, die uit den aard van zyn ambt op de hoogte kon zyn, verteld, dat de Regeering naar Indië had geschreven, om de op Lombok buit gemaakte sieraden en edelgesteenten naar Nederland op te zenden en dat het plan bestond daarvan een schitterend voorwerp te doen vervaardigen, dat, ter gelegenheid van de troonsbeklimming van koningin Wilhelmina aan haar of, dat wist m(jn zegsman niet volkomen zeker of aan de Koningin-Regentes zou worden aangeboden, als een herinnering aan de schitterende heldenfeiten, in Indië onder haar regeering voorgekomen. Oprecht gesproken, hechtte ik aan dit ver haal, hoe vertrouwbaar overigens de bron scheen, weinig waarde; maar nu ik uit de dezer dagen ontvangen dagbladen uit Indië bevestigd vond, dat de minister van koloniën werkelijk bevolen heeft de kostbaarste kleinoodiën naar Nederland te zenden, meen ik het medegedeelde niet onder mi) te moeten laten. Mocht intusschen werkelijk zulk een plan bestaan, dan zou ik dat oprecht betreuren. Ik kan me voorstellen, dat men deprecieuse steenen gebruikt om eeresabels te versieren voor de dapperen, die in verre gewesten voor 's lands eer en vlag strijden, maar voor een huldeblijk aan onze Vorstinnen acht ik ze minder geschikt; buit gemaakte schatten hebben alleen uit een militair oogpunt waarde, Wie aan een vereerd vorstin een blijk van verknochtheid en dankbaarheid wil geven, moet 't doen uit eigen beurs. Maar van zoo iets hoort men nog niet. Regeering noch vertegenwoordiging hebben er blijkbaar nog over nagedacht, welk blijvend teeken van nationale vereering men Koningin Emma kan schenken, wanneer zi) het gezag overgeeft aan haar dochter. En toch wordt h9t tijd daaraan eens eenige aandacht te wijden, opdat men in 1898 niet behoeft te volstaan met het meedeelen van een besluit, waarvan de uitvoering later wel eens Diet volgt. We hebben in dat opzicht een leelyk voorbeeld in het „Palei8 der natie," dat nog altijd, als herinnering aan 't zilveren regeerings-jubilé van wijlen koning Willem III, op papier, in het Staatsblad prykt. Een oud-hoofdofficier van het Indisch leger schrijft aan de Amsterdamsche Courant: De pretendent-sultan gevluchtl Op den 7den Augustus jl. seinde de gou verneur-generaal moeten wij aannemen of anders de militaire commandant van Atjeh en Onderhoorigheden aan den minister van koloniën o. a., dat de pretendent-sultan naar mesjdid (den tempel van) Indrapoeri was gevlucht en dat op 5 Augustus t. v. het bendehoofd Nja Qedong uit de IX Moekims was verdreven geworden. Beide raededeelingen maken op een ieder, die de toestanden op Atjeh een weinig van naby kent, een ongun8tigen indruk. Wat toch is inderdaad het geval? Een pretendent-sultan, die enkele dagen geleden te Pieng zat en nu naar missigit Indrapoeri teruggaat, isgeen vluch teling, zooals wy, Europeanen, dat verstaan; bedoeld heer, om ons ditmaal eens van de militaire terminologie te bedienen, heeft een voudig zijn hoofdkwartier een uurtje loopens naar achteren verplaatst, daarin navolgende een iegelijk zijner onderdanen, die, als de soldaten der Companie het hun al te lastig beginnen te maken, naar een voor hen meer veilig terrein op den loop gaan. Bedenkt men nog daarbij, hoe zoo'n hoofd kwartier van een pretendent-sultan er uit iet een armzalig zootje gewapende Atjehers met wat mondvoorraad bij zich voor een paar dagen, dan kunnen wij te minder goedkeuren, om aan het Nederlandsche volk kond te doen, dat.de sultan in spe ge vlucht is. Die vlucht heeft in politieken zin eenvou dig geen de minste beteekenis. Toen jal generaal Van Swieten don kraton berende en de sultan zfin palladium verliet en naar Pager-Ajer vluchtte, toen had die vlucht eene hooge politieke beteekenis maar deze is van geen belang. Doch meer beteekenis heeft, helaas! de meteen gedane mededeeling, dat uit de XXV Moekims, die de vorige week zoo rustig heetten, een bendehoofd moest verdreven worden, een ons vjjandig hoofd, die zich daar nestelde, zonder door de bevolking zelve van daar te worden weggejaagd. Dat feit teekent en bewijst o. i., dat de politieke toestand in het algemeen op Groot- Atjeh nog vry ongunstig is, dat nl. de be volking, die naby onze geconcentreerde linie huist, niet eens brani is of er geen lust toe gevoelt zich tegen de ons hostiele party te weer te stellen. Dit feit zegt duidely'k, dat wy ook buiten Toekoe Oemar's gebied nog geen enkel punt buiten onze fortenlinie rustig het onze kunnen noemen en dat de oorlogsparty trots haar verliezen er den brui van geeft het zwaard te laten rusten. Omtrent dit laatste punt trouwens hebben wy ons reeds voorlang geen de minste illusie gemaakt, al erkennen wy meteen gaarne, dat het huidige oorlogs-systeem nu en dan uitrukken om den Atjeher slaag te geven ook naar onze meening het eenige middel is om op don duur er den schrik onder te houden. Dit evenwel verder ter zyde latende, wilden wy alleen protesteeren tegen rose-telegram- men, die thans ook van officiëele zyde gaan overwaaien aangezien deze den Nederlander zand in de oogen strooien en verwachtingen doen ontstaan, dio toch weer na een paar dagen overboord dienen te worden geworpen. De heer J. P. Vergouwen heeft een corps- lied gedicht voorde Christeiyke onder wijzers, en de bekende musicus, J. C. De Puy, heeft het op muziek gezet. De vier coupletten luiden als volgt: Eén van hart, van ziel, van zinnen, Saamgesnoerd door éénen band, Werken wy, één doel voor oogen, Tot geluk van 't Vaderland. Hooger liefde bindt ons samen; Hooger wysheid licht ons voor; '8 Heeren Geest vervult ons 't harte; 's Heeren Woord wyst ons het spoor. 't Kroost der vaderen te wijzen Op don Heer, die allen noodt, Die Zyn liefde, Zyn genade Vriendlyk biedt aan klein en groot, Is onze arbeid, onze roeping, En van onzen plicht bewust, Brengen wy de Biyde Boodschap Eiken dag met nieuwon lust. 't Jong geslacht steeds in te prenten Christenzin en Christendeugd: 't Hoofd te ontwikkelen, 't hart te leiden Der ontvankeiyke jeugd Is ons leven, ons genieten I Blyde, vroolyk werken wy, Vragend om de hulp des Heeren, Dat Hy ons genadig zij. Komt dan, broeders, saamgestreden l En door hooger Macht geleid, Saam gebeden, saam geleden Tot des Heeren heerlijkheid! Op de bergen is er hulpe: Daar schynt ons het hemelsch licht. Voorwaarts in den Naam des Heeren, Met den blik omhoog gericht! Het Christelijk Schoolblad begroet dit aan geboden corpslied met de volgende, nogal sympathieke, beoordeeling; „Het lied is voor de christeiyke onderwy- zers vervaardigd. Het is door hun geest gedreven, het is de toon van hun hart. De woorden, de taal, versmaat, enz. zyn onbe- ri3peiyk. Zing het alleen, het zal u gorden, zingt het samen, het zal u aanvuren tot werken en stryden. Ook de componist ver dient onzen lof. Daar zit gang in het stuk; de componist kon het dan ook wel andes heeft den dichter verstaan, en op de vleu gelen der muziek draagt hy het wo)r.l van den dichter in uw hart. Straks ve^hi ogt hy den indruk van dat woord op uw i gin ziel en die van anderen, vooral ook door welgekozen tempo en maat. Zy hebben eerst gedaan, wat zy konden en den Chr. onderwyzers een bondslied, hunner waardig, aangeboden, en nu moet hun lied „voor de Chr. onderwyzers" dank baar door deze aanvaard en het lied van de Chr. onderwyzers worden. Of anderen misschien nog niet wat andera, wat beters geven konden? Misschien wel, doch laten ze het vooralsnog niet doen. „Le meilleur est l'ennemie du bien" en wy dwe pen nu eenmaal met één zang, één lied voor ons allen, vooral in dozen tyd, waar zooveel ons verdeelt. Dat anderen, die het beter kunnen, ons niet de illusie rooven, dat we één lied zingen. Als we lauw en koud zyn, het zal ons aanvuren. Als de hartstochten en driften ons zoeken te ver doelen, het zal ons, waar we het gezamen- ïyk aanheffen, herinneren, neen, doen gevoe len, waartoe we ons verbonden en dat deze band geen twist of tweedracht duldt. Laat het ons wyden tot onze onderlinge samen komsten in afdeelingen en hoofdvereeniging, telkens en telkens weder, opdat het er inkomo by ons, en kracht bewyze. In de eerste tyden moet er geen samenkomst van Chr. onderwyzers zijn, waarin het niet staande en met ontblooten hoofde, „forsch en vlug in marsch-tempo" aangeheven wordt en de besturen onzer samenkomsten stellen zich tot een heiligen eisch het door gebruik te propagoeren. Het worde in engeren zin het Volkslied van de Chr. onderwyzers." Vervolg der Advertcntiën. 5406 19 fijn en onvervalscht, f 1.4-0 p. K.G. ƒ1.30 per K.G. 5360 11 4, 41/, en LEIDEN. 6873 20 Voorhandenalle soorten 5356 10 Nieuwe Rijn 55. Gouden en Zilveren Elf VAN MEUBELEN, l Tapijten, GordJjnen i 233 29 eerlijke "JWelzeep is. ©f lift A. Zeepfabriek de Lelie" ^G.J.C.REDCL£ GindhoveM. De LËLIEXEEP is gegarandeerd Chemisch Zuiver, malsch en zacht van schuim, fijn geparfumeerd: onovertrefbare Hinderzeep, net en zeer eenvoudig verpakt en is minstens 30 a 50 pCt. goedkooper dan andere prima Zeepen. 155 Cents per stuk. Per doos ii 3 stulis 40 Cts. Uitsluitende allcénverkoop voor Leiden en Omstreken: 3314 26 Brccstraat 103. Op Woensdag 19 Augustus S£90, des middags te 12 uren, zal door den Kapi tein-Kwartiermeester, toegevoegd aan den Toeziende-Chef over het Garnizoens-Kleeding magazyn te Leiden, in dat magazyn op de Doelengracht in bet openbaar, by inschryving, worden verkocht: De goederen liggen van af den 17den te voren van 's morgens 9 tot 's namiddags 3 uren ter bezichtiging in gemeld magazyn, waar ook de voorwaarden, volgens welko de verkoop zal plaats hebben, ter lezing liggen. 5947 16 O. XÏTTJS, Nieuwe Rijn 55. Ruime keuze in: 5355 10 Geheimhouding verzekerd. ADRES: 4649 7 Haarlemmerstraat 299, Leiden. een ruim onaangenaam ingericht MEEREE-- Hn§, gelegen a/d. Nieuwen Ryn, No. 103, bevattende: 8 groote en kleinere Kamc-rs, voorzien van Gas- en Waterleiding en verdere gemakken. Te bevragen byN. ONDER WATER, Groenesteeg No. 102. 5868

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5