N®. 11177
Maandag 3» Augustus
A0.1895
<§eze fêourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven
PERSOVERZICHT.
Femlleton.
Een Itomeinsclie Schoone.
LEIDSCH
BA&BLAB.
PRIJS DEZER COÜHAjMT:
Voor Leidon per 3 maanden. 1.10.
Franco por post1.40.
Afzonderlijk© Nommerg0.05.
PRUS DER ADVERTENTEËN:
Van 1 6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17J. Grootere
lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Door De Residentiebode wordt de schade
vergoeding aan miliciens ter sprake
gebracht. Wat er mee bedoeld wordt, omschrift
het blad aldus:
„Reeds ruim 20 jaren wordt in Belgié aan
den milicien, die door het lot aangewezen is
om te dienen, en wiens ouders minder dan
een zeker bedrag (50 franken) in de belasting
betalen, een schadevergoeding uitgekeerd van
10 franken per maand.
Men is op die wijze tegemoet gekomen aan
de betrekkingen van den jongen man, die
voor hen, zoo niet geheel, dan toch grooten-
deels, de kostwinner is. Hek stelsel heeft tot
nu toe uitstekend gewerkt en hoewel het 3
millioen per jaar kostte, nooit tot critiek
aanleiding gegeven. Integendeel, eenparig was
men steeds van gevoelen, dat men zich niet
tot dezen eersten stap op den goeden weg
moest bepalen. Sinds jaren is aangedrongen
op verhooging der schadevergoeding en kort
voor de jongste verkiezingen gaf de Belgische
Regeering, onder toejuiching van het geheele
volk, aan dien drang toe. Do schadevergoe
ding, b(j de wet van 6 April 1875 op 10
franken bepaald, werd verhoogd tot 30 fran
ken per maand of pl. m. f 180 per jaar. Het
valt niet te ontkennen, dat een dergelijke
vergoeding van f 3.50 per week naast en
behalve natuurlijk kost en kleeding voor den
milicien aan de persoonlijke lasten den
druk ontneemt".
De groote verdiensten van dezen maatregel
acht De Residentiebode hierin gelegen, dat hij
de lasten gelijkelijk verdeelt:
„Wat gebeurt thans? Van twee werklieden,
wier zonen èn om de verdiensten, die zij
inbrengen, èn om het verlies van hun be
trekking, dat van het vervullen van den mili
tie-plicht het gevolg is, niet gemist kunnen
worden, loot de een vrij en heeft daardoor
niets te doen ter verdediging van het vader
land, en moet de ander maanden onder de
wapenen verblijven, zonder eenige vergoeding".
Het blad herinnert dan hoe de heer Truyen
verleden jaar op het nemen van dezen maat
regel aandrong, en hoe de Minister zei, de
zaak niet in overweging te kunnen nemen,
wijl het al zoo moeilijk was het hoognoodige
voor oorlog los te krijgen.
De Residentiebode betoogt dan in antwoord
op des Ministers uitspraak, dat de bedoelde
maatregel geen nieuwe lasten ten gevolge
zal hebben; alleen verplaatsing van lasten
brengt b(j mee.
„Het geld, hiervoor gevorderd, k6ert, zonder
korting en zonder dat een cent naar het bui
tenland gaat, terug in de zakken van het
belastingbetalende volk, dat het opbracht. De
eenige verandering is, dat om ons aan het
Belgische cijfer te houden de belasting van
ƒ180 per jaar, die do mingegoede milicien
thans door gemis van loon betaalt, voortaan
wordt gelegd op meerdere en meer draag
kracht bezittende schouders. Indien de Minis
ter een dergelijke verplaatsing van lasten ge
lijk stelt met nieuwe lasten, dan kunnen wij
met gelijk recht de vermogensbelasting en de
bedrijfsbelasting als een nieuwen last van 12
millioen beschouwen".
De minister van oorlog zal er zijn geld niet
moeilijker, maar wel gemakkelijker door krij
gen, want onder hen, die dezen maatregel
verlangen ingevoerd te zien, behooren in de
eerste plaats anti-militaristen.
„Indien de Minister dan ook vreest, dat
het voorstellen van een dergeljjken maat
regel het voor hem wellicht moeilijk zou
maken, voor andere noodzakelijke uitgaven
geld te kragen, dan durven wij hem ant
woorden: integendeel, indien de maatregel een
gevolg heeft, dan zal het zijn, dat hij de
loting en den militairen dienst minder impo
pulair zal maken bij het gro3 van het volk,
en daardoor de Staten-Generaal bereidvaar
diger zal maken, voor dat leger geld te
geven".
Het blad hoopt, dat reeds bi) de eerstvol
gende begrooting de Minister zelf een post
voor deze zaak op de begrooting brengen zal
öf dat de heer Truyen zijn pogingen zal her
nieuwen, om den gewenschten maatregel hier
in te voeren.
De Haagsche Courant bevatte een artikel
over ziekenverpleging en wijst op de
groote verandering ten goede in de volksopinie
over de verpleging in ziekenhuizen. Vroeger
was het ziekenhuis gevreesd en wie zijn
dienstbode naar esn ziekenhuis zond, werd
een halve barbaar geacht, maar daarin is een
belangrijke omkeering ten goede gekomen.
De inrichting der ziekenhuizen is in de tweede
helft dezer eeuw belangrijk verbeterd. In plaats
van sombere gevangenissen, zijn ze nu met
de uiterste zorg ingerichto tehuizen, waar een
doorgaans voortreffelijk beheer, ter zijde gestaan
door met toewijding bezield hulppersoneel,
zei len of nooit om flnanciëele redenen een
maatregel behoeft na te laten, die ter wille
van de zieken weDscheiyk wordt geacht. Ook
de vooruitgang der geneeskunde is verbazend,
vooral op chirurgisch gebied. Maar nog belang
rijker misschien is de vooruitgang uit een
hygiënisch oogpunt, in zooverre als de genees
heer een dieper en ruimer inzicht heeft ge
kregen in de groote beteekenis van gezonde
levensomstandigheden, zoowel ter genezing
van kwalen als ter afwending van levens
gevaar. En met dat alles hebben do zieken
huizen gelijken tred gehouden.
Hiertegenover staat de toeneming der poli
klinieken. Deze toeneming houdt onmiddeliyk
verband met den vooruitgang der geneeskunde.
Niet enkel, omdat 't gemakkelijker en voor-
de6liger voor den geneesheer is, splitst de
medische praktijk zich meer en meer in
specialiteiten, maar ook wegens de onmogelijk
heid om de geneeskunde en den vollen omvang,
dien zij in de latere jaren verkregen heeft,
grondig te kennen.
Door den ontzaglijken omvang, dien de
medische wetenschap in deze eeuw heeft
verkregen, is de specialiteit een onvermijde
lijke, logische noodzakelijkheid geworden naast
den huisdokter, wiens zeker niet gemakkelijker
werkzaamheid hy kwam aanvullen en ver
lichten door gereed te staan om in moeilijke
gevallen, waarin meer dan gewone dótailkennis
en vaardigheid worden vereischt, de taak over
te nemen. Ds schaduwzijde is echter niet gering
te schatten.
Deze is, dat zy, die meenen iets te mankeeren,
ineens naar dezen, dan naar genen speciaal
arts loopen, en dan aan afwisselende methoden
worden onderworpen, die soms een minder
gewenschten invloed op het „ensemble" van
het zieke corpus uitoefenen. Maar er is meer.
Misschien is 't te kras uitgedrukt, dat de
meeste ziekten grootendeels te genezen zyn
door rust, zindeiykheid en stipte hygiënische
behandeling; maar dat er vele kwalen zyn,
die uit het ontbreken van al die zaken voort
vloeien of althans daardoor voortwoekeren,
dat is oen waarheid, die door geen man van
het vak wordt betwist. Integendeel, de doctoren
in de eerste plaats weten, beter dan iemand
anders, welk een noodlottigen invloed de
anti-hygiënische toestanden in particuliere
woningen vooral van den „kleinen man"
op ziekten en kwalen uitoefenen. Daarmede
hebben zy soms meer te worstelen dan met
de kwalen zeiven. En daarnevens dan nog
met de schadeiyke gevolgen van ongeregelde
of onvolledige naleving van hun voorschriften
met eigenzinnigheid en betwetery, met geknoei
op eigen hand, met onvoorzichtigheden en
roekeloosheden. Allemaal feiten, die by ver
pleging in een ziekenhuis ten eenenmale voor
komen worden die er gewoon onmogeiyk
zyn. Nu wordt de verpleging in ziekenhuizen
door de poliklinieken tegengewerkt. En zoo
wordt de kwaal met groote vakkennis be
streden maar de algemeene hygiënische zorg
voor het gestel wordt nog minder. Nu de
ziekenhuizen zoo voortreffelyk mogelyk worden
gemaakt, zegt de Raagschc Courantmoet
ook alles worden gedaan, wat kan om de
bevolking, hoog en laag, meer en meer te
doordringen van de overtuiging, dat een ernstige
zieke nergens beter behandeld kan worden
dan in een gasthuis, en nergens, zelfs onder
de liefderykste verwanten, die zorgen en nauw
gezette oppassing vinden kan, die (in alle
opzichten) wenscheiyk is voor een volledige
genezing. Een werkeiyk zieke behoort in een
ziekenhuis: die waarheid moet meer en
meer doordringen. En vooral in de kringen
der mindorvermogenden, waar uit den aard
der zaak zoovele huiseiyke omstandigheden
de genezing tegenwerken of vertragen.
Aan een Duitsch blad ontleent de Arnhem-
sche Courant de volgende vermakelyke be-
schryving van het vangen, temmen en
dresseeren van den m anI
Het nuttigste huisdier, aldus heet het in
deze curieuze beschryving, het nuttigste
huisdier, dat voor de vrouwenwereld van
groote beteekenis is, blyft in zyn geaccli-
matiseerden toestand de man, „homo sapiens
masculinus." In wilden toestand heet hy vry-
gezel; in gevangen staat, getemd en gedres
seerd, noemt men hern echtgenoot.
In den wilden staat, waarin hem nog de
boeien der natuur, gewooniyk buweiyksjuk
genaamd, onbekend zyn, leeft hij meeren-
deels in kudden, die gewooniyk 's avonds
uitgaan om. te drinken.
Deze drinkplaatsen zyn zyn lievelingsver-
biyf, en daar drinkt hy by voorkeur bier.
Zy zyn gemakkeiyk te herkennen aan de
rose kleur van den neus.
Men heeft hier evenwel niet te doen met
oen afzonderlyke soort, doch slechts met
een kleurenvarieteit. Bovendien verdryven deze
individuen ook den tyd met allerlei kortswijl,
waarbij zy een groot volhardingsvermogen
aan den dag leggen. Hun lievelingsbezigheid
is het kaart-, kegeldobbel- of biljartspel.
Daarby maken zy dikwyis veel getier en
blazen rookwolken uit, zoodat het plafond
en de gordynen van hun huis zich kleuren.
Een groote belangstelling leggen zy aan
den dag voor de vrouwtjesdieren (vulgo:
jongedames), doch zy toonen grooten afkeer
en angst, zoodra bun oude dieren te na komen,
die de jonge vrouwelyke exemplaren geleiden
(vulgo: oudere dames en schoonmoeders).
Hun gedrag ten opzichte der oude dieren
is verschillend en hangt af van het betreffende
exemplaar.
Tegenover de jonge vrouwtjes doen zy,
door een innerlijken draDg gedreven en met
de bedoeling, nadere aansluiting te verkry-
geD, hun best om zich zoo gunstig mogelyk
voor te doen.
Heeft hy zyn doel bereikt of gelooft hy
zyn doel bereikt te hebben, dan worden er
meerdere deugden in hem merkbaar. Dan
komt de zoogenaamde natuurlyko aanleg
boven en hij apporteert voorwerpen, die men
vallen laat, draagt zonder morren mantels en
parapluies en betoont zich in elk opzicht een
getrouw en aanhankeiyk beschermer. In by-
zonder hardnekkige gevallen dweept hy plot
seling m6t bloemen en treedt weldra de
geschikte tyd in om hem te vangen. Nu moet
de toekomstige meesteres beproeveD, hot
diertje door al haro verleidingskunstgrepen
met een geleideiyk sterker wordenden band
aan zich te binden en als hy goed gekne
veld is, kan hem als teeken zyner tamheid
oen ring aan den vinger worden gestoken.
Hoewel de man het in zyn gevangenschap
goed maakt, komt het toch voor, dat hy
even verwildeit, dat wil zeggen: de dressuur
gaat achteruit, zoodra de gebiedster hem
buiten haar oogen laat gaan. Dit stadium
tusschen wildheid en tamheid is ongetwyfeld
het belangwekkendste.
Wanneer de parforce-dressuur goed was
en duurzaam, dan moet een enkele blik vol
doende zyn om bem gedwee te mak6n.
Hiertoe behoort evenzeer veel bedrevenheid,
want juist op het beslissende oogenblik
weet hy dikwyis weer te ontsnappen. Er zyn
echter gevallen, dat deze mannelyke mensch
zich zóó goed laat temmen, dat hy op com
mando onder de tafel kruipt, mooi gaat zitten
en den pantoffel vree8t.
Hiertoe is het uiterlyk der vrouw reeds
voldoende.
Wanneer verschillende mannen door een
vrouweiyk exemplaar zyn aangelokt, dan
ontstaan er vaak gevechten onder hen. Dik
wyis vangt men hen met goeden, krachtigen
kost en door eten op hun weg te strooien.
Maar de beste manier, waarop men hen
vangt, is met dryfjachten, ook wel partytjes,
kransjes of bals genoemd. By getemde man
netjes is lichameiyke tuchtiging zelden goed;
daardoor worden zy licht schuw. Een goed
woord is dan ook veel beter en, zooals reeds
gezegd, de beste resultaten verkrygt men door
goed voer en eene zachte behandeling.
Wanneer een exemplaar echter tot den
wilden staat is teruggekeerd, dan ia alle
moeite om het weer te vangen vergeef.-?, wat
vooral by de ouden goed is waar te nemen:
jonge zyn over het algemeen beter te vangen
en te temmen.
Zeer eigenaardig is de omstandigheid, dat
men, in tegenstelling met alle ander wild,
by den z. g. manneiyken mensch den leeftyd
gemakkelijk kan herkennen.
By den getemden „homo sapiens mascu
linus" is de haarverwisseling een zeer in het
oog vallende aanwyzing omtrent den ouder
dom van het exemplaar.
Vóór 400 jaren en nu. In een oud
hoekje zegt het Zondagsblad der Amster-
datnsche Courant getiteld „Narrenscbiff"
(Zottenschip) van zekeren Sebastiaan Brandt,
dat vier eeuwen geleden, in het jaar 1494,
gedrukt en in den handel gebracht werd, staat
het volgende klaaglied te lezen, waarmede
voorzeker ook nu nog menigeen van ganscher
harte zal instemmen:
„Geen ambacht heeft zyn waarde meer,
Alle vakken zyn overladen en gedrukt I
Iedere knecht wil baas worden,
Daarom zyn er thans zooveel ambachten
[op de wereld,
Menigeen geeft zich voor baas uit,
Die nooit een vak heeft geleerd.
Als er een niet goedkoop wil leveren,
Dan komen er dadelijk twee of drie,
Die zeggen, dat zy het er wel voor kunnen
[doen,
Maar dan is bet werk niet zooals het behoort;
Men flinst zyn waren haastig saam,
Om ze goedkoop te kunnen leveren,
En zoo boort men het ambacht in den grond."
Men heeft moeite, dit alles lezende, zegt
De Volksbode, niet aan een drukfout te denken
en 1494 in 1896 te veranderen. Het is of de
oude Sebastiaan Brandt eens is komen kyken
naar onze- nogentieude-eeuwsche huizen vol
gens den revolutiebouw, naar onze confectie
winkels, naar onze boekon op goedkoop pipier,
in goedkoopo banden en gevuld door
goedkoops schryvers, en naar meer van
die dingen.
„Biyvende bezuinigingen", zoo klaagt
de Haagsche Courant„vereenvoudigin
gen in bestaande organisaties, worden maar
uiterst zelden aangebracht, terwyl daarentegen
wel de administratie meestal slaagt in haar
streven eigen aan alle ambtelgke krin
gen om zich uit te zetten en, zoowel per-
soonlyk als stoffeiyk, haren omvang te doen
toenemen."
8)
Het verbaasde bem, dat zyn vader hem niet
de groeten had meegegeven voor dien vriend
zyner jsugd. Wel is waar waren hun levens-
scheepjes door de politieke stormen zeer gauw
van elkaar afgeslingerd en 't zou niet voor
de eerste maal zyn, dat de idealen der jeugd
werden opgeofford aan den 6tryd om 't bestaan.
„Advocaat" stond op het kaartje, dat Ugo
Ghibello hem had gegeven, en het stemde
hem treurig, dat de man, van wiens helder
hoofd zyn vader hem zoo dikwyis had ge
sproken, klaarblykelyk in zeer bekrompen
omstandigheden verkeerde^ Hy nam het
besluit zyn bezoök by UgÖ Ghibello niet op
de lange baan te schuiven; voor zoover hy
zyn vader kende, twyfelde by er niet aan
of die zou Ghibello wel helpen als het noodig
was; en hy kon het doen, want hem had de
fortuin begunstigd.
Erailio stond in de schaduw van een breed-
gekroonden eik hem op te wachten.
Een wapenbroeder van je vader, naar
ik hoor," zei hy en voegde er op sarcastischen
toon by: „Ook een martelaar der vryheid,
niet? Je hadt je beurs niet zoo stevig dicht
moeten houden, beste vriend; nu zul je er
later des te dieper in moeten tasten. We
kennen dat."
En daardoor zou slechts een zeer klein
deel der verplichting afgedaan worden, die
myn vader aan dien man heeft," antwoordde
Bilfredo, terwyl hy zyn voorhoofd fronste.
Emilio haalde zyn schouders op. Daarop
keek by op zyn horloge en vroeg of Bilfredo
nu lang genoeg gezwelgd had in de herinne
ringen der Romeinscbe republiek? In dat ge
val wilde by voorstellen om naar de stad
terug te keeren. Bilfredo was het volkomen
met hem eens en Emilio voerde hem laDgs
den kortsten weg naar den ingang der villa.
Ik was toen pas acht jaar," zei hy onder
weg, „en ik herinner my er niet veel meer
van. Maar als ik je een goeden raad mag
geven: bind het niet te veel aan met dien
nieuwen kennis! Ik twyfel er niet aan of de
dag zal komen, waarop voor al die martelaars
der vryheid standbeelden zullen worden op
gericht. Maar op het oogenblik staan zy nog
in geen goeden naam en je kunt niet ver
wachten, dat ze tegen jou, Italiaansch officier,
zeer welwillend zullen zyn. Hoor naar myP'
Bilfredo bedankte hem voor zyn raad en
riep zyn koetsier toe, terwyl zy instapten:
Naar Nazarri op het Spaansche plein."
Ugo Ghibello woonde in de Via dellaLun-
garetta, die van de S. Maria naar de Ponte
Rotte loopt. Die straat is niet broed en er
wordt van den vroegen morgen tot den laten
avond hard gewerkt, gepraat, gelachen, ge
kibbeld en gehuild. Het huis, waarin Ghibello
woonde, was hoog en smal en de muren er
van waren bruin van ouderdom. Om zyn
woning te bereiken moest Ghibello drie trappen
beklimmen, waarvan de treden door tal van
generaties waren uitgesleten, op de deur van
zyn woning zat een gebarsten porseleinen
naambordje met een metalen rand er omheen.
De woning bestond uit een groote kamer met
twee ramen, waarnaast een kleinere kamer
was; achter de groote kamer was de keuken.
Er stonden in de kamer alleen de allernoodigste
meubelen, maar zy zag er zoo netjes en
helder uit, als men 't maar in weinig Italiaan-
sche huiskamers aantreft.
De advocaat was de trap zoo vlug opge
klommen, dat hy geheel buiten adem was
toen hy de kamer binnentrad, waar op den
vloer geen kleed lag. Voor de ramen echter
hingen spierwitte gordynen, en in de kozynen
stonden potten met geraniums, reseda en
Indische kers. Voor elk raam stond een ruw
houten tafeltje. Aan de groote inktvlekken, die
er op zaten, en den inktkoker, die er op stond,
kon men dadeiyk zien, dat do eene tafel als
scbryftafel fungeerde. Achter het andere
tafeltje zat een jonge vrouw, in het zwart
gekleed, bezig met het maken van kunst
bloemen. Toen Ghibello binnentrad, hief zy
haar hoofd op; 't jonge, ongewoon-emstlge
gezicht werd door een glimlachje verhelderd,
terwyl zy zei: „U loopt zoo hard, papa, alsof
u Mercuriu8' vleugels hadtl U hebt zeker fcet
proces gewonnen, dat de herbergier Parodi
tegen zyn wynleverancier voert?"
Neen, kindlief, dat is nog altyd hangende
en zal nog wel lang hangende biyven, onze
rechtbanken zfin zoo vlug", zei de vader,
terwyl by diep ademhaalde. „Maar ik heb wel
een aangename ontmoeting gehad, dat is waar."
Het gezicht van het meisje drukte groote
nieuwsgierigheid uit. Ghibello, die intusschen
zyn hoed en zyn jas had afgedaan, zei:
Eerst de zaken l Ik heb je werk wegge
bracht, ik moet Zondag om het geld komen.
Er waren een paar voorname dames in den
winkel, toen de patroon de doos open maakte.
Zy waren verrukt over je bloemen en een
van baar, een allerliefste blondine, wilde er
dadeiyk van koopen. Dat zul je zeker wel
prettig vinden, niet?"
Ja, vader, dat vind ik erg prettig," ant
woordde zy, opstaande. „Maar wat is er nu
gebeurd Dat zult u my zeker onder het eten
vertellen I"
Zy gingen samen naar de keuken, die tege-
lykertyd eetkamer was en waar de tafel al
gedekt was. Het tafellaken was van heel grof
goed, maar het zag helder wit; de borden
waren van gewoon faience, maar de randen
waren gaafde messen, vorken en lepels waren
van tin. De dochter had nauweiyks de schotels
met sla en dampende maccaroni binnenge
bracht, toen Ghibello begon te vertellen.
Raad eens, Camilla, wien ik ontmoet heb?
Je kunt het niet raden. Ikzelf vertrouwde
myn oogen eerst niet. 't Was de geest van
Cesar, ik hoop ten minste, dat de geest van
zyn vader in hem herleeft. In het kort: het
was de zoon van myn besten vriend, Agostino
Rosati."
Camilla gaf een gilletje van verbazing. Hoe
dikwyis had haar vader haar niet van dien
vriend verteld I
Hy vertelde nu, dat hy, aangelokt door het
mooie voorjaarsweer, een wandeling was gaan
maken in het park der villa Pamfili en dat
hy daar den jongen Rosati had ontmoet. „Ik
zou hem wel dadeiyk hebben meegebracht,'»
ging hy voort, „maar hy was niet alleen, hy
liep met een van die modegekken, die meer
tyd verdoen aan het in den spiegel dan in
een boek kyken."
Maar de jonge Rosati zal my komen opzoe
ken; dat heeft hy my beloofd. Ik herkende
hem dadeiyk. Men zou hem trouwens niet in
vrouwenkleeren kunnen steken, zooals wy
indertijd met Agostino hebben gedaan, om hem
de stad uit te smokkelen. Hy was een aller
liefst meisje; wat hadden wy er een pret om,
je grootmoeder en ik 1 Verbeeld je, die lummel
dreef de onbeschaamdheid zoo ver, dat hy
met de soldaten ging staan coqu9iteeren ter
wyl hun aanvoerder zyn pas inzag, die moe
der had weten machtig te worden. Wat doet
men toch 'n dolle dingen als men jong is!"
Camilla had haar vader nog nooit zo 3 vroo-
ïyk, zoo opgewonden gezien; om het mooie,
trotsche mondje gleed een glimlachje.
Maar hoe komt het toch, dat u elkaar
in al die jaren niet hebt geschreven?" vroeg
zy na een oogenblik van stilte.
Dat is heel eenvoudig," antwoordde haar
vader, terwijl hy zyn bord wegschoof. „Waar
heen had ik myn brieven moeten sturen?
Na de verovering van Rome is hy blyven
rondzwerven als Aeneas na den val van Troje,
door Zwitserland, Engeland, Amerika, weet
ik waar nog meer? En by wist, dat zyn
brieven aan my onderschept zouden worden.
Wordt vervolgd.)