N°. 11185 Maandag SO Juli. A0.1895 feze <§Qura.at wordt dagelijks, met uitzondering van fan- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. BRANT ADAMS, de Keizer der Detectives. PRIJS DEZER CODEIETT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DSE AJtVERTEKTIËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera letters naar plaatsruimte. "Voor het incasseeren bulten de stad ■wordt f 0.05 berekeud. Ticeede Blad. Iq De Residentiebode kwam de volgende klacht voor- „Beleefd verzoek ik u, een klein plaatsje in uw veelgelezen katholiek dagblad te wil len inruimen, ten einde de aandacht te doen vestigen op een zaak, die ieder Christen (ka tholiek of protestant) mot verontwaardiging moet vervullen. Ik bedoel het e r g e r 1 y k Bchreeuwen der kooplui op Zon dag, bij het ten verkoop aanbieden van hunne waar; vooral in dezeu tijd der vruchten moet meD, helaas, zien en hooren, dat èn Israëlie ten èn Christenen, des Zondags om 't hardst hun waren aanbevelen. „En dan vindt men nog zeer veel menscben, die deze ergernis bestendigen en bevorderen door op Zondag aan de deur te koopen. „In het belang van de Zondag-heili ging zou het toch wenschelijk zijn, als men van gemeentewege (het blad verschijnt in Den Haag) flink voor den dag kwam en op boete verbood, des Zondags op deze wijze langs de huizen te venten". De Hollanderdeze klacht overnemende, vraagt: „Zou daartegen door het gemeente bestuur niets kunnen gedaan worden En de Zondagswet "Wij "merken, aldus De Standaardnaar aan leiding van deze vraag op, dat dezelfde quaestie öns, Arasterdammers, bezig houdt. Tegen het venten van kleine eetwaren is met de Zon dagswet niets te doen, die dit toestaatmaar de vraag isKan het luide uitroepen by ven ten op Zondag ook worden tegengegaan? Zooals men weet, heeft prof. Fabius in den Amsterdamschen Raad voorgesteld, dat luide uitroepen op Zondag te verbieden, en is deze dus van meening, dat het verbod kan uitge vaardigd en gehandhaafd worden. De Amsterdam8che Burgemeester meent, dat het niet kan. De quaestie is nog aan de orde, daar door de ziekte van prof. Fabius zyn voorstel in den Raad nog niot kon worden behandeld. Het Centrum schrijft, onder het hoofd „Scher per toezicht", het volgende: Do verhoogde opbrengst der Invoerrechten ten bedrage van 11 ton in een half jaar tyds is een verschijnsel, dat zeker veler aandacht zal trekken. Men heeft dit voordeel niet te danken aan meerderen invoer, maar schier uitsluitend aan de resultaten van het verbeterd toezicht op de juistheid der aangiften. Daarmede is tevens in niet geringe mate de eerlyke handel gebaat. Indien nu eens naar denzelfden maatstaf ook hc-t toezicht op de inDing der accynzen zou worden verbeterd, vrage: met hoeveel tonnen gouds zou ook daardoor de schatkist kunnen worden gestyfd en boeveel beterschap zou de eerlyke industrie er van kunnen onder vinden? De Middelburgsche Courant gaf een inte ressant byvoegsel. Het is een voortreffeiyke teekening van Braakensiek. Op den achtergrond ziet men het visschers- dorpje Philippine, dat met zyn onbruik baar geworden haven al oven vast ten doode schynt opgeschreven als Sckeveningen met zyn onbruikbaar strand, en dat voor zyn dringende beden om verbetering in Den Haag nog maar geen gehoor hoeft kunnen viud9n. Op den voorgrond staan de Ministers van Financiën en van Waterstaat in gesprek met twee visschers, een grootvader en zyn klein zoon. Volgens het byschrift van de plaat voeren zij de volgende conversatie: Oude visscher. Is dat voor een kanaal, dat ze ginder in 't schorre aan 't meten zyn, hoeren? Minister van Financiën. Neen, man, die schorgronden moeten binnenkort ingedykt worden. Dat zal weer een mooi buitenkansje voor de schatkist zyn, na al de tonnen, die wy er reeds aan verdiend hebben. Oude visscher. Nu schiet er zeker ook wel een goeie ton over voor een kanaaltje? Minister van Waterstaat. Zou jullie niet kunnen verhuizen? Oude visscher. Verhuizen! Ik geloof niet, dat de boeren goed op de hoogte zijn van den toestand hier, anders zouden zy zoo niet spreken. Jonge visscher. Zwijg maar, groot vader, ik zal myn kost wel vinden. Als het binnenkort niet verandert, ga ik naar Amerika. Oude visscher. Helpt ons toch, heeren, of het is gedaan mot de visschery van Phi lippine. Minister van Financiën. Dat zou my spyten, dan zullen myn mosselbanken voor een appel en een ei verpacht worden. In Het Centrum (Zondagsblad) vonden wy den volgenden „Brief van een een\oudig man," die onderteekent als „Uw vriend Manus": Weled. Heer l U zult wel gedacht hebben, waarom zou Manus niet ert-is schrijven. Dat zal ik u zeggen. Myn liefhebberij was er toch al wat af, en toen heeft, myn zwager myn hoofd heelemaal op hol gebracht. „Manus", zei hij, „je bent veel te fatsoeniyk, om ja met de politiek te ben oeien. Wat heb je met die vuiligheid noodig? Dat is werk voor de heeren". Nu moeten zo me niet aan myn fatsoen komen. Voor ons, meneer, is het in het tydoiyke: eer verloreD, alles vorloren. Dat is nu by de deftige lui zoo niet; die hebben dan nog hun centen. En daarom moeten wy zoo op ons fatsoen passen, ziet u. En toen myn zwager dat zoo zei, dacht ik: het is ook zoo. Laat ik my er buiten houden, want waar je mee verkeert, daar wordt je mee geëerd. Daarom heb ik ze het Personeel maar laten veranderen, zonder or boe of ba van te zeggen. Wat geeft het? Er zullen genoeg Kamerleden wezen, die myne brieven niet eens lezen; en als zy ze lezen, wat geeft het dan nog? „Laat Manus maar zeuren," deDken ze dan; „wat weet zoo'n man er vanl Het zyn niet allen koks, die lange messan drageD, maar wij weten zelf best, hoe we roeren moeten in de politiekesoep; en boertjes als Manus krijgen alles opgewarmd en gaar op tafel, we wenschen ze: smakelijk eten, en nog zyn zulke lui onvoldaan." De menschen denken dan, dat we zoo moeilyk tevreden te stellen zyn. En het is toch net recht contrarie. Hoe vaak, meneer, zyn we al niet bly geweest met een doode muschl Ja zelfs, als we maar kans hebben, eens wat naar onzen zin te krygen, „op een nader te bepalen tydstip", dan zyn we al in onzon schik, en dan neuriën we al onder het mest kruien door„Wat is het vooruitzicht schoon l" Hoe het met den nieuwen Personeel-boel gaan zal, begryp ik niet. En met dat „tydstip" ïyken ze ook nogal raar te willen doen. Myn zwager dacht eerst, dat het St.-Juttemis worden zou. Enfin, het is bepaald, dat staat er by. Maar nu willen ze hot nog nader bepalen. Wat gaat toch alles precies, meneer Het moet er met zoo'n stip toch maar erg nauw op aan komen l Nu wil ik u ook nog eens vertellen, meneer, waarom ik de pen weer opgenomen heb. En dat in den zomerdag, nu er zooveel drukte op het land is en de inkt allemaal be schimmelt. Dat is wegens de Kieswet. Dat dacht u zeker wel. Maar het is toch anders dan u dacht. Het is niet, omdat ik zoo erg bly ben, dat ik nu ook kans heb kiezer te worden, als ze h9t niet te lang uitsmeren; neen, het is heelwat anders. Het is do schrik. Verbeeld u, daar komt mfin buurman Zondag-avond by me inloopen, met een ver bouwereerd gezicht. Hy komt wel ereis meer zelf de krant brengen, maar nu had hy 'em heelemaal verfrommeld in zyn broekzak. Ik zag wel, dat hy „verschoten" was. „Ga zitten, buur," zeg ik, en hy liet hem flappen. „Wat is er, wilden ze je aan randen „Nog niet," zei hy. „Maar er moet wat met ons gebeuren. Het staat in de krant, en het is wat raars. Wat het is, mag Joost woten, maar vast niet veel goeds, en het komt door de Kieswet." „Wat willen ze ons nou weer doen?" vroeg ik, want els je buurman er zoo bot mee aankomt, dan frisch je lang niet op. „Als ik maar wist, wat het was," zei hy, „maar het staat duideiyk in de krant, nu we kiezer worden, willen ze ons o r g a n i- seeren." U kunt begrypen, meneer, dat myne vrouw ook verschrikte, toen ze dat rare woord hoorde. „We bennen nog nooit georgani seerd," zei ze, „en dan nu door die kies wet; ik dacht wel, dat het nooit goed afko men zou." „In welke krant staat het?" vroeg ik. „In Het Centrumzegt hy, „op het eerste blad." En toen was ik gerust, meneer. „Ik weet ook niet, wat het is," zei ik, „maar als die krant het van ons hebben wil, dan zal het wel goed wezenik weet sekuur, dat ik niet georganiseerd ben. Maar als het moer, dan moet het." Nu, verder kenden wy er toen niet mee komen, omdat we niet wisten wat het was. Later hoorden we, dat we lid mochten worden van de kiesvereeniging, en wie zyn contributie betaalde, mocht dan zeggon, dat hij goed vond wat het bestuur deed. Eii_wie het niet goed vond, mocht het ook zeggen, maar dan moet de president met een hamer op de tafel slaan. Dat noemen ze dan„buiten de orde", en dan moet je weer stil zitten. Het zal voor ons, meneer, een heele toer worden, om al die kunsten te leeren. Ik wil het wel eerlyk zeggen, maar om op zyn tyd te stampen, te kloppen en te fluiten, dat moet je toch ailemaal maar weten. Den eersten keer mag ik met den ondermeester mee; ik moet dan maar naar hem kyken, zegt hy. 'k Zal bly wezen, als ik eerst maar goed en wel georganiseerd ben; dan zal de rest wel komen Dat kiezen zal wel gaan; om witte plekken zwart te maken, is niet zoo'n kunst; dit beet nu eigeniyk de tel-proef, want je moet toch maar weten, de hoeveelste plek ol je hebben moet. Maar dat zullen ze ons wel vooruit zeggen, als de tyd daar is. Toen we dat alles wisten, waren we weer gerust, en myne vrouw ook. En nu de schrik weer zoowat uit de leden is, dacht ik, 'k moet mynheer toch eens schrijven, wat we uitge staan hebben, om dat woord, daar we maar niets van begrepen. Maar met schade en schande wordt men wys; en de schade is nog niet zoo erg geweest en de schande nu, laten de menschen er maar om lachen. Toen zij nog geen kiezer waren, wisten ze het ook niet. En nu neem ik afscheid, meneer, met myn pen, maar niet met myn hart, en de groeten van myne vrouw en van Japie." Nu de nieuwe troebelen op Atjeh het ver voer van zooveel meer gewonden en zieken na zich slopen, dan in gewone omstandig heden reeds het geval is, wflst „Sie Pandjang" in Het Rieuws van den Dag op de manier, waarop die gewonden en zieken vervoerd worden. „Op zyn zachtst uitgedrukt," zegt hy, „mag het verwondering wekken, dat eene mogend heid, die zulke uitgebreide koloniën bezit als Nederland en daarby hardnekkig oorlog te voeren heeft met Atjeh en berri-berri, niet beschikt over schepen, die speciaal ingericht zyn voor het transport van ronde en zieke militairen, maar tl ods by particulieren tegen zeer hoogo pryzen vaartuigen daarvoor huurt. „De Atjeh-krijg heeft lang genoeg geduurd, om het bewys te leveren, dat de bouw van een paar schepen, als waarop hier gedoeld wordt, niet alleen geen luxe, maar voor de ongelukkige slachtoffers van dien ellendigen guerilla-oorlog een weldaad zou zyn. Boven dien heeft hy geld genoeg gekost, om niet heen te stappen over de kleinigheid, ia ver gelijking van andere Atjeh-uitgaven die de bouw van e9n paar ziekonschepen met zich zou brengen. „Tegenwoordig geschiedt het vervoer n gewonde en zieke militairen, die van Aijeh naar Padang worden gezonden, met schepen van de Paketvaart Maatschappy de „Reael" en de „Maetsuycker". Deze vaartuigen zyn werkelyk fraai en uitstekend ingericht voor gezonde menschen, ook over de voedmg valt niet te klagen, maarhet zyn geen zie- kenschepen". Uitvoerig zet de schrijver uiteen, welke bezwaren er voor het vervoer van lyders aan de gebezigde schepen verbonden zijn, zelfs al duurt de reis van Oleh-leh naar Padang slecht3 twee dagen. „Mocht", zegt hy ten slotte, „de Regeering er toe willen overgaan een paar schepen te willen bouwen, speciaal ingericht voor het vervoer van zieken en gewonden, zooals o. a. in de Fransche en Engelsche koloniën gebruikt worden, dan zou ze een weldaad bewyzon aan hen, die hun leven op Atjeh in de waagschaal stelden of er hun gezondheid achterlieten". In een Brief uit de Hoofdstad aan de Prov. Drentsche en Asser Courant heet het o. m. Het begint in Amsterdam vervelend te worden. Goede hemel, wat missen wy met dit mooie weer onze zoozeer verguisde tentoon stelling van verleden jaar! Stel js voor, dat we nu eens in „Den Braven Dorus" yskouden moezelwyn konden gaan dri aon of boven op het dek van do mailboot ter neer zitten, om te luisteren naar de vroolyke tonen van Wedemeyers kapel! Wy zitten nu met ver velende gezichten bier te drinken voor do groote cafó's, waar geen aardige bloemen meisjes u Flora's kinderen aanbieden, maar de een of andere slampamper van een kerel, de „Toevlucht" van het Leger des Heils ontloopen. Katcben, en de kleine Mario, Annie en la belle Jeanne brengen ons niet meer met lachend oog, terwyl zy haar witte tanden, echt of niet echt, lieten schitteren, in hun fantaisie-koatumes met heldere witte sehorto.i den gouden wyn, gewassen op de heuvelen van Moezel en Ryn, of het yskoude heul ap van koning Cambrinus, maar wol transpii te rende zomerkellner8, die nydig zien als ze geen dubbeltje fooi erlangen. Er is maar één plek in Amsterdam, waar het goed is te zitten, en wel aan het Tolhuis, aan de overzyde van het IJ gelegen. Dit is een reusachtig groou, schaduwryke tuiD, die zich tot de boorden van het IJ uitstrekt, en wanneer men daar des avonds aan den oever is gezeten en de schaduwen des nachts bo- ginnen te vallen, dan ziet men langzamerhand de groote stad getooid worden met duizenden gaslichten en booglampen, terwyl het IJ rustig als een vyver daar ligt, waarin zich al die lichten weerspiegelen. Het dof gredruisch van de groote stad komt tot u ov*r, nu en dan plotseling overstemd door het schril gefluit van het monster op drie paar raderen, dat daar voortsnelt over de viaducten, welke 10) „Ze moet uit den weg geruimd worden." „En de vriend, die haar zaak in handen hoeft genomen?" „Moot eveneens ontdekt en uit den weg geruimd worden." „Hy ageert in donker; hoe moeten we hem dus uitvinden?" „Ik heb een punt van uitgang," zeide Griggs; „die oude vrouw heeft zich weer vertoond en die moet eerst onschadelyk ge maakt worden." „Laten we eerst liever zien te weten te komen wat zy weet." „Wy moeten die oude vrouw hierheen zien te lokkenze zal dezen weg nog wel eens uit komen. Als we haar eenmaal onder dit dak heb ben, zal ze er niet licht weer vandaan komen." „En als ge dan de heele bende eens hier kondet krygen?" „Dan zou ik de kelders onder dit huis Vullen met hun ïyken." James Twyford keek den spreker met ver bazing aan. De advocaat bekleedde een hooge plaats in de maatschappy en zyn gezin had zyn kennissen onder de leden der eerste families. Zy wisten echter niet, dat ze op zulk een grooten voet konden leven, doordat hun man en vader door allerlei schurken- manieren aan het benoodigde geld er voor kwam. „Maar hoe krygen we de oude vrouw hier „Door uw dochter." „En wanneer wilt ge daartoe een poging wagen „Morgen I" Nog urenlang bleven de mannen praten over de beste wyze, om tot hun doel te geraken. „Ik geloof, dat zy het oude vrouwtje heel geuiakkelyk in hot steenen huis zullen kry gen," mompelde Brant Adams. Den volgenden morgen verliet de oude juffrouw het hotel, om een wandeling to gaan maken; natuurlijk kwam ze de gewaande Helen Twyford tegen, die juist een wandel ritje deed. „Goeden morgen I" riep het oudje. „Goeden morgen I" „Hebt ge al oen boodschap van Helen Twyford?" Do amazone bracht den vinger aan haar lippen, alsof ze bang was beluisterd te zullen worden, en zeide toen zeer zacht: „Zyt ge werkelyk een vriendin van Helen Twyford?" „Dat ben ik." „Zoudt gy die jongedame dan een dienst willen bewyzen?" „Heel gaarne zelfs." „Helen Twyford kan u niet spreken." „En waarom niet?" „Omdat ze gevangen zit in het steenen huis." „Wie durft dat doen?" „Dat zult ge later hooren; zeg pay eerst, of ge my wilt helpen haar te bevryden?" Daar de detective de plannen der slechtaards wist, was hy zeer voorzichtig met zyn antwoord. XI. De zaak was, dat de detective vreesde te toonen, hoe gaarne hy eigeniyk in het steenen huis zou binnendringen. „Hoe kan zoo'n oudo vrouw als ik u helpen in de vlucht van een jongedame?" „O genoeg, geloof my, we waardeeren zeer uw hulp." „Maar als ik wèl ingelicht ben, is de jonge dame in het steenen huis gevangen." „De geheimzinnigheid zal ter bestemder tyd worden opgeheven." „In welke betrekking staat ge tot de jonge dame in quaestie?" De amazone antwoordde niet dadelyk; ze voelde, dat ze op gevaariyk terrein was. Wie weet met welke doeleinden de oude vrouw bezig was haar uit te vragen I" „Ik durf het haast niet zeggen." „Watt Gy noemt u haar vriendin en nu durft ge er niet voor uitkomen 1" „Wy waren schoolkennissen en zyn steeds goede vrienden gebleven." „Wie houdt haar gevangen?" „Dat zal ze u zelf mededeeleD, nadat ge haar gered hebt." „Ik heb weinig lust om Helen ter hulp te komen." „Waarom?" „Omdat ik verraad vrees." „Van wie?" „Van dezelfde personen, die zich verraderiyk jegens haar gedragen hebben. Ik zie niet in, dat ik, oude, zwakke vrouw, het meisje van veel nut kan zyn. Het eenige was, dat ik de zaak aangaf by de politie." „Doe dat in geen gevall" „Toch zou het de beste manier zyn, om de zaak tot een spoedig en. gewenscht einde te brengen." „Maar Helen zou het niet helpen." „En waarom niet, als ik vragen mag?" „Het zou menschen, die zy liefheeft, in gevaar kunnen brengen." „Ik weet heusch niet, wat my te doen staat." „Ons uw hulp bieden." „Dat wil ik." „En wilt ge dan Helen helpen te ont vluchten?" „Ja, zeg my maar wat ik doen moet." „Kom vannacht naar het steenen huis." „Hoe laat?" „Omstreeks middernacht; wacht dan in het tuinhuisje tot ik by u kom." „Ik zal er zyn." Op dit oogenblik hoorde men het geratel van wielen en de jongedame haastte zich weg, na de oude vrouw nog te hebben toegeroepen: „Denk aan de afspraak I" In den namiddag stapte Griggs het hotel binnen. Hy vroeg naar de oude dame, die er gelogeerd was, daar hy gaarne een onderhoud met haar wilde hebben. Mevrouw Bradbury werd verzocht in het salon te komen. Geli kkig was de detective in zyn eigen vertrek, toen de boodschap kwam, en nu maakte hy zich nog eens extra netjes met nieuwe, glanzige krullen, een keurige zwart zyden japon: het type van een coquet oud dametje. Met een buiging en een behaagziek lachje kwam ze de kamer binnen. „Het verheugt my, mevrouw," begon Griggs, „dat go het my vergunt uw kennis te maken." „Dank u, mynheer, ik wilde uw verzoek niet weigeren, hoewel ik moet bekennen uw naam nooit meer gehoord te hebben." „Noen, ik geloof niet u ooit meer ontmoot te hebben." „Is u hier een vreemdeling?" „Ja.J „En u komt zeker hier de een of andere heeriykheid koopen?" „Neen, mynheer." „O, dus maar een pleizierreisjeja, dit is een allerliefste streek om wat te vertoeven." „Ik ben niet voor myn genoegen op reis, mynheer." „Niet? Dan zeker voor zaken?" „Misschien wel." „U moet myn nieuwsgierigheid veront schuldigen, mevrouw, maar ik ben zeer be nieuwd wat u toch hierheen voert." „Ik ben hier gekomen met het doel een schurk to ontmaskeren." Do advocaat kon een kreet van verbazing niet onderdrukken. De oude dame keek hem door baar bril aan; een vreemde trek rustte op haar ge rimpeld gezicht. „En wie kan die schurk zyn, mevrouw? „Ik ken hem zelf ni£," Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5