Woensdag 13 MeL A0.1896 i§eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Eon- en feestdagen, uitgegeven. tl». 11109. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1-10. Franco per post1.40. Afzonderlijko Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1-6 regels L05. Iedere regel meer f 0.17£. - Grootore letters naar plaatsruin-te. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekenu- Wegens «Jen IBeaaelFaarisriag zal deze Courant a, s. Donderdag niet worden uitgegeven. Ofüciëole Kennisgeying en. Do Bnrgomec-etor der gomeeoto Voorschoten brengt ter keunia van do iDgezetenon dier gemeonte, dat do zitting van den beer Bijkaont vaoger in plaata van Donderdag 11 Moi a. e. (Hemelvaartsdag) zal ■wordt n gehouden Dondordag 21 Moi d. a. v., op dezelfde uren. De annexatie. Naar wjj reeds meldden, bevatte het „Vad." gisteren een warm pleidooi voor de annexatie van gedeelten van Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude bjj Leiden. Het blad deed dit in een artikel, tot opschrift voerend„Nogmaals een gemeentelijke annexa tie", en schreef daarin o. a. het volgende: Men weet, dat eindelijk het gezond verstand hoeft gezegevierd en de overgroote meerder heid der Tweede Kamer het historisch óén gewordene ook rechtens als één geheel be schouwd wil zien. Voor de hoofdstad en Utrecht is de zaak beslist, thans is Leiden aan de beurt. Al is het beginsel aangenomen, vereischt toch ieder voorstel, dat zich toepas sing daarvan noemt, zelfstandig onderzoek en kan niet op stilzwijgend consent rekenen. "Wij wenschen het Regeeringsvoorstol omtrent Leiden, nadat het in officiëele stukken van alle zijden besproken is, onzerzijds, wat de hoofdzaak betreft, kortelijk toe te lichten. Allereerst is dit de vraag: Kan Leiden zich naar eenige zijde op eigen territoir uitbrei den? Het antwoord hierop is niet twijfelach tig. Aan alle zijden in haar Singels opgesloten, is haar elke aanbouw en uitbreiding volstrekt onmogelijk. Volgt de vraag: Bestaat aan die uitbreiding behoefte? En het antwoord moet wel luiden: zeer zeker; immers, er is geen enkel bouw terrein binnen do grenzen beschikbaar. Plaats voor G6nige inrichting van openbaar nut aller eerst is niet te vinden; tweemaal moest de 6tad, ten einde raad, scholen eerst op den wal van een gracht, later midden in een straat bouwentwee andere moesten op Rijksgrond worden opgericht. Een abattoir is onmogelijk gemaakt, de oefeningen der schutterij moeten te Katwijk plaats hebben, de ambachtsschool, een zuiver Leidsche, zij 't ook geen gemeente lijke instelling, moest buiten de grenzen wor den gesticht, de stedelyke gasfabriek ligt evenzoo ten deele daarbuiten, do begraafplaat sen zullen, gaat de aanbouw voort, alras binnen een bebouwde wijk liggen, zonder mogelijk heid van verplaatsing. Van Rijksgebouwen zijn de werkinrichting voor vrouwen, hot gar- nizóenshospitaal en meer dan één academisch gebouw buiten Leiden gevestigd. Hiertegen is ingebracht, dat het Rijk zijn inrichtingen bekostigt en ze plaatst, waar het dit verkiest, en deze te Oegstgeest bijv. evengoed op hun plaats zijn als te Leiden. Maar hierbij wordt uit het oog verloren, dat die inrichtingen wel plaatselijk buiten Leiden, maar niet financieel buiten Leiden zijn opgericht. Het gebouw der werkinrichting is eigen dom der stad, het bestuur is ook te Leiden gevestigd; het hospitaal is allereerst voor het Leidsche garnizoen bestemd en dit is gehuis vest in gebouwen, door de stad afgestaan, en eindelijk de academische gebouwen l Men heeft gezegd, dat Loiden op haar Hoogeschool met annexen een historisch recht zou hebben, maar op zichzelf klemt dit betoog niet, het gelgkt te veel op een phrase. De nadruk worde er op gelegd, dat dat historisch recht niet zoozeer gebaseerd is op do heldhaftige ver dediging kort vóór de oprichting, maar op de groote opofferingen, die Leiden zich in den loop der tijdon by voortduring daarvoor getroostte. Het waren stedelijke gebouwen, die by do oprichting daarvoor in gebruik werdtn afgestaan, stedelijke grond, waarop de Hortus, het groote Ziekenhuis, het Observa torium, de laboratoria aan het Rapenburg zijn aangolegd. Ter wille der Hoogeschool ontdeed Lei Jen zich van de beschikking over het eenige groote bouwterrein, dat zij in de Ruïne nog bezat. Vóór 1808 was de Academie een zelfstandige organisatie, met bepaalde fondsen, maar feitelijk kon men het eer een stads- dan wel een Landsinstelling noemen de curatoren vergaderden ten Raadhuize, en verschillende uitgaven werden uit de stadskas bestreden. Voor nieuwe woonhuizen is evenmin te Lei den plaats te vinden. Zelfs voor kleinere huis jes zoekt de „Vereeniging tot verbetering van den woningtoestand" tevergeefs naar beschik bare lapjes grond. Er is gezegd: Leiden is geen stad van handel en nijverheid, zg is een academiestad, die in zichzelve geen krachtige impuls van ontwikkeling heeft. Wie Leiden kent, weet wel beter. De stad moge prgs stellen op haar Universiteit; zg is waarlgk geen „ville morte" zonder deze. Als hoofdplaats van Rgnland is zy voor haar omgeving in ruimen kring de aangewezen marktplaats en de tex tielindustrie moge niet bloeien als in de 18de eeuw, zy is allerminst onbeduidend. Leiden streeft wel degelyk naar ontwikkeling uit zichzelve. Dat te Leiden geen bouwterrein zou zgn, is tegéngesproken met de bewering, dat de stad in oude tyden wel 100,000 inwoners zou hebben geteld. Dit sprookje is maar al te vaak den geschiedschrijver Orlers naverteld. In 1622 bedroeg de bevolking omstreeks 45,000 en het is byna zeker, dat zij nooit veel grooter is geweest. Het is hier de plaats niet dit toe te lichten; alleen dit, dat het cijfer van 100,000 blijkbaar berust op het getal perceelen, dat 9000 a 10,000 bedroeg. Thans is het aantal bewoners per perceel vijf, zeker niet erg weinig, en in onzen tijd van hygiëne ls het toch wel geen argument, te vei klaren, dat Leiden geen uitbreiding behoeft, omdat de bevolking zich dan maar moet ophoopen. Zij, die dat fictieve cijfer van 100,000 noemen, mochten wel eens kennis nemen van de met-fictieve cijfers van sterfte aan de epidemieën der 17de eeuw. Onbevoor oordeeld kan men, dunkt ons, niet tegen spreken, dat voor Leiden de toestand onhoud baar is geworden. Niet de ergernis over het absurde, dat o. a. het station buiten Leiden ligt, of de grenslijn door een at-neengebouwde straat loopt, doet het sinds jaar en dag met kracht op verbetering aandringen, evenmin bejag van financieel profijt door do belasting bedragen der Singelbowoners. De uitbreiding is voor Leiden minder een voordeel dan wel een noodzakelijkheid, een levensvoorwaarde. Wordt deze stad tegen zichzelve in be scherming gènomen, door haar te voorspellen, dat die door baar gowenschte uitbreiding haar financieöle ondergang, althans achteruitgang zal zgn, dan ligt de vraag voor de hand, waarom dat betwist terrein dan geen schade post is voor do betrokken plattelandsge meenten, immers zg beweren, dat de afstand voor haar een verlies is. Een antwoord is mogelijk, maar dit veroordeelt de bewering, dat do Singelbewoners geen Leidenaars zouden zijn. Tegenover den al of niet gegronden eisch van Leiden staat thans de vraag: welke be langen worden door het voldoen daaraan ge krenkt? Vóórdat dit is besproken, kan in dit pleidooi geen beslissing worden genomen. Allereerst is de bewering in het geding gebracht, dat de bebouwing van het betwiste ttrrein een uitbreiding der dorpsgemeenten zou zyn. Ten deze ligt evenwel de opmerking voor de hand, dat het toch wel wat vreemd toevallig is, dat die eigen entwikkeling quasi buiten verband met Leiden by alle drie juist aan do Singels dier stad plaats heeft en niet naar een andere zjjde uit, evenmin aan do bebouwde kom, die bg Zoeterwoude 3/4 uur gaans van de Singelhuizen af ligt. Het zou nu echter kunnen zgn, dat een deel Vr-n deze gemeenten, vanouds een afzonder lyke buurtschap z. t. z. een tweedo bebouwde kom vormden, en deze het is, die zich heeft uitgebreid. Maar dit is stellig niet het geval. Blykens een bestaande groote kaart van Leiden en naaste omstreken, uit het jaar 1850, lagen destyds aan de Singels'slèchls zeer enkelo Mee kersen en buitenplaatsjes; uit latere bg werking van die kaart blykt, dat de groote aanbouw tusscben 1880 en 1S90 plaats had. En wat de bewoners betreft, van het aantal kiezers in de bedoelde gedeelten van Zoeterwoude, Oegstgeest en Leiderdorp, bedragende resp. 414, 216 en 195, z\jn resp. slechts 37,15 en 19 in die gemeenten geboren (te Leiden resp. 143, 79 en 70.) Er is dus hier geen autochtbone bevolking, op wior belangen de uitbreiding der naburige stad inbreuk zou maken. Wy hebben een nieuwe vestiging voor ons en wel een, waarvan geconstateerd kan worden, dat de aard der bevolking een steöelgk, geen plattelandska rakter heeft, uit stedelingen, niet uit boeren bestaat en dus niet homogeen is met de over groote meerderheid van haar mede-gemeente- naron. Dit is van belang met het oog op den eisch, dat een gemeente zjj een vereeniging tot bevrediging van gemeenschappelyke plaatse lijke belangen. Evtnwel, nog een redelyk bezwaar kan worden opgeworpen. Is de nieuwe buurtschap ten slotte een zelfstandig geheel geworden, in welks behoeften in allen deele voorzien wordt door de gemeente, waartoe zy behoort; die dus zou blijven bestaan als Leiden te gronde ging, dan komen twee, in aard gelijke groot heden met elkaar in botsing en. wolk hot belang van Leiden ook moge zgn, zou verzat tegen de vereeniging alleszins gewettigd wezen. Maar dit is juist de reden om niet langer te dralen, dat thans de toestand nog niet aldus is. Overal geïsoleerde of kleine blokken van huizen, wier bewoners geheel afhankelijk van Leiden zgn, ter vervulling van hun materiëele en intel- lcctuoele behoeften. Van een stadsgedeelte van Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude kan men op djt oogenblik op verre na nog niet spreken. Men heeft beweerd, dat aan die drie gemeen ten haar voornaamste gedeelte zou ontnomen worden. Maar wat haar oppervlakte betreft, zg bedraagt tbans resp. 1414, 1695 cn 3248 H. A. en daarvan zouden zy resp. 84, 87 en 193 H. A. moeten derven. Acht men deze ge deelten juist de meest florissante en de levens vatbaarheid van hot overige door afsnyding daarvan ernstig geschaad, dan ligt het ant woord voor do hand, dat die gemeenten een voudig worden teruggebracht tot den toestand, waarin zij, vóór de feitelyke uitbreiding van Leidon, verkeerden, toen zg toch ook niet tot do noodlglenoe behoorden. Die betwiste ge deelten zgn juist een vreemdsoortig aanhang sel, een uitwas, welks amputatie slechts schijn baar eon Jeed is, maar in werkelykheid het wegnemen van een belemmering van eigen, gezonde, natuurlyke ontwikkeling. En de belangen der Singelbewoners! Over hen kunnen wg kort zyn. "Was Leiden er niet, zg zouden dit plekje van Rgnland zeker niet tot woonplaats hebben gekozen. Zy zyn feite- lyk Leidenaars en hebben dus met hun feite- lgke stadgenooten lusten en lasten te deeleni Hun parasitisch bestaan heeft geen recht op bestendigheid. Zg mogen ook dit bedenken. Eenorzyds verschaft de annexatie hun betere verkeerswegen, brandweor, enz., en voor de kleinen onder hen minder personeele belas ting; anderzyds zal by verwerping van het wetsvoorstel Leiden tot zelfbehoud genood zaakt zgn tot maatregelen, die, nog zonder vexatoir te zijn, het voordeel van hun wonen buiten Leidon sterk verminderen zullen. Ten slotte nog iets, waarmede veel gesold wordt: het algemeen belang! Ook dit maakt o. i. de aanneming van het wetsontwerp wen- schelyk. Het zou te ver voeren in bgzonder- heden toe te lichten, hoe de toepassing der Rgkswetten daardoor vergemakkelgkt en ver zekerd wordt, maar in 't algemeen is dit toch zeker wel de taak van het Staatsbestuur, de hinderpalen voor de ontwikkeling van individu en gemeenschap uit den weg to ruimen. Leiden, 12 Mei. Heden ontvingen wg van de „Vereeniging tot verzorging van kleine kinderen te Leiden" het verslag over hot jaar 1895. Dat verslag vermeldt ook ditmaal slechts weinige belangryko gebeurtenissen. Dit iigt trouwens in den aard der zaak: de Vtreeniging gaat stil haar weg, trachtend het goeae te doen voor zooveel dat in haar vermogen is, zonder dat daarvan veel naar buiten dringt. Gaarne zou zg meer verrichten, doch steeds blgft dit, ten gevolge van de beperktheid harer geldmiddelen, tot de vrome wenschen bshoo- ren. Te meer doet dit leed, omdat de V r eeniging in 1895 haar tienjarig bestaan moent herdenken; immers, November 1885 werd de crèche voor het eerst geopend. Zoo gaarne zouden bestuurderessen, by voldoende midde len, eon nieuwe periode met uitgebreideron werkkring zgn ingegaan. In stede echter van op vermeerdering van belangstelling te kunnen wijzen, is het tegendeel het geval geweest. Het totaal toch der jaarlyksche bydragen, over 1894 f 1094.50 bedragende, daalde over 1895 tot f 1037.70, en het getal der leden van 317 tot 312 Ook het bedrag der verpleeg- gelden verminderde aanmerkelyk, f 613.75 in 1894, f 563.92B in 1895 ten gevolge van ach teruitgang in het getal der verpleegde kinde ren. Wel konden dientengevolge ook enkele bezuinigingen worden aangebracht, maar er zyn verscheidene uitgaven, waarvan het bedrag niet afhankelyk is van het getal aer kinderen, die dan zwaarder drukken bg een gering dan by een talryk bezoek. Bestuurderessen zagen zich dan ook dit jaar weder genoodzaakt het saldo in kas aan te spreken, dat van ƒ706.75 in 1894 tot f 637.56 op uit0. 1895 gedaald is. Tegenover deze ongunstige verschijnselen vermelden zy echter met groote dankbaar heid het bewys van belangstelling van het Studenten-gezelschap „Sempre Crescendo." Op verzoek toch besloot het bestuur daarvan de opbrengst van het zoogenaamde Armenconcert in 1895 aan de Vereeniging toe te wyzen; zg verkreeg daardoor een som van f 170.30, die by haar kapitaal gevoegd is. Enkele stad- genooten gaven blyken van belangstelling door geschenken in speelgoed, die der crèche steeds zeer welkom zyD. Met aandrang be velen bestuurderessen dus ook in het vervolg de Vtreeniging in de welwillendheid onzer stadgenooten aan. Tevens vestigen zg bunn aandacht nogmaals op de gelegenheid om kaarten te verkrggen tegen 10 Cts. per stuk, waarop een kind voor den geheeleo dag ver zorging in de crèche wordt gegeven. Daardoor is de gelegenheid geopenJ op nuttige wyze aan moeders, die buitenshuis werkzaam zyn, een weldaad te bewgzen, door hare kinderen goed te doen verzorgen. De kaarten zgn te bekomen by de penning- meesteresse mej. L. S. F. .Hubrecht, Breo- straat 117. Zooals reeds vermeld is, was htt getal der in de Bewaarplaats verpleegde kinderen weder niet on'oelangryk minder dan in het vorige jaar. Er werden toch in 1895 opgenomen 4539 kinderen voor den geheelen dag en 2350 voor den halven dag, te zamen 6889, tegen 7654 in 1894, 9250 in 1S93, 8115 in 1892. Hot gemiddelde aantal per dag in de ver schillende maanden was aldus: Januari 14, Februari 12, Maart 20, April 36, Mei 30, Juni 26, Juli 24, Augustus 24, September 21, October 16, November 23 en December 20. Bestuurderessen brengen een woord van dank aan hen, die haar in haai wirkook'dit jaar ondersteunden, in het byzonler aan den heer H. F. C. Gerlings, die voortdurend met F®euilleton. lloe aai) Praktijk tc komen? 2) Joessoef Soliman even phantastisch ge kostumeerd als Sarastro in de Parysche opera, wanneer Mozarts „Zauberflöte" gegeven wordt scheen jonger te zyn dan zgn ver trouwde bediende, had echter eveneens een langen witten baard en hoofdhaar van dezelfde kleur. Op het eerwaardige hoofd droeg hg een roode fes, en op de tafel, waaraan hy zat, lag een tsjboek. Tot verwondering der proletariërs, die zyn raad kwamen vragen, spraitdeze Turksche dokter uitstekend Fransch. Hy vroeg nauwgezet, zg antwoordden; hg voelde den pols en bekeek de tonghg doed nog veel meer, wat ook andere genees kundigen doen, en schreef dan recepteD, die by „Joessoef Soliman, dr. med." onder- teekende. In de apotheken kon men tegen dezo recepten niets inbrengen, en de zieken, die bg den Turk hulp gezocht hadden, ver zekerden naar waarheid, dat de middelen goed geholpen hadden. Het was een uit stekend arts, een ware wonderdokter, die eerwaardige Turkl Dat was evenwel een praktyk, die geen geld opleverde. Doch eindelijk begon de zon des geluks te schgnen. Een livreibediende verscheen op zekeren dag bg hem en klaagde over verschrikkelgke maagpgn. Joessoef Soli man schreef hem een recept voor. De bezoeker daarvoor een frank neer, dien de Turksche arts terugschoof, terwyl hg kalmpjes zeide: „Gratis." „Dank u," antwoordde de jonge man en stak het geldstuk weer in den zak. „Bg wien zgt gy bediende, myn vriend?" „Bij den heer Janin." „Hoe, bg den heer Jules Janin, den beroem den schryver?" „Ja. Hg woont hier dicht bg, in het derde huis links." „Een uitstekend scbryverl Ik lees altgd mot bgzonder genoegen zgn geestige feuilletons en theatercritieken." „Wel, dokter, dat zal ik mgn meester bij gelegenheid toch eens mededeelen, dat hg ook ztlfs by de Turkon beroemd is. Dat zal hem stellig pleizier doen," "En daarna verwyderde Janins bediende zich. Het middel, dat hij in de naaste apotheek liet bereiden, hielp hem snel, en hg gevoelde zich dus zeer verplicht tegenover den Turk- schen dokter. Met zyn meester sprak hy voorloopig nog niet over den geleerden vreemdeling, en dat wel eenvoudig hierom niet, wyl hy het vergat. Eerst drie dagen later schoot het hem toe vallig te binnen. De dikke, levenslustige Jules Janin was destyds een echte bon-vivant. Evenwel, zgn middelen permitteerden hem zulk een weel derige leefwyze, want hy ontving enorm hooge salarissen voor zyn feuilletons en tooneelcritieken in het „Journal des Déöats." Nu had Janin weer eens al te rykelyk ge tafeld, en de gevolgen bleven niet uit. Hy gevoelde zich zoo ellendig, dat hy meende te sterven. Zyn maag wilde zich niet langer laten misbruiken. Hg kromde zich als een worm en jam merde hartverscheurend. „De koekoek hale allo truffelpastoien!" vloekte hg. „Ik ben ziek als een hond. En met twee uren moet ik naar de comedie, waar de eerste voorstelling van Victor Hugo's nieuwste drama „Ruy Bias" gegeven wordt; Maar ik kan mgn plicht als recensent onmogeiyk vervullen, als de truffelpastei mg ombrengt. O, m'n maag! Is daar dan geen hulp voor?" Hg schelde. Zgn bediende kwam binnen. Antoine, ik moet direct een dokter hebben Ik heb het verschnkkeiyk in de maag." „Hé, mynheer, zoo ongeveer, al was het ook niet zoo erg, ging het mg onlangs ook. Maaj; ik werd spoedig en radicaal geholpen." „Door wien?" „Door den ouden Turkschen dokter Joessoef Soliman. Hg schreef mg een poedertje voor, het werkte als een toovermiddel." „Alle drommels wat is dat voor een Turk?" „Eon geleerde wonderdokter, mynheer l Dat kan u op myn woord gelooven." „Waar woont hg?" „Hier heel dicht bg." „Goed, goedNoem deze vyf franken. Loop er heen, zeg hem, dat ik verscbrikkeiyke maagpgn heb ten gevolge van het eten van truffelpasteien; dan zal hy u wel helpen." „Gauw! Gauw! Ik ga doodl" Antoine liep op een drafje heen en keerde na korten tyd terug. „Hier zgn de poeders! Drie kleine pakjes in een doosje. Ik heb er zestig centimes voor betaald. En hier is de gebruiksaanwijzing." „Geef hier!" „Het middel werkte inderdaad uitstekend. Het waren namelyk braakpoeders. Weldra gevoelde Janin zich wèl en verlicht. Hg kon dus naar den schouwburg gaan en zyn plicht doen. „Je Turksche dokter is een voortreffelyk helper in den nood," zeide hij den volgenden dag tot zgn bediende. „Hoe ziet hy er eigeniyk uit?" „Als een eerwaardige grysaard," antwoordde Antoine. „Spreekt hg tamely k goed Fransch?" „Zeer vloeiend! Byna even goed als u, mgn heer. Ja, en dan leest hy met bgzonder genoegen uw feuillotons en tooneelcritieken." „Is het mogelgk?" „Dat heeft hg my onlangs zelf gezegd. Hy koestert de grootsto hoogachting voor u. Mg heeft het natuuriyk ook pleizier gedaan, te vernemen, dat myn meester zelfs by de Turken beroemd is, want dat zou ik vroeger niet geloofd hebben." „Ik ben er ook zeer verwonderd over," zeide Janin, die zich hoogeiyk gestreeld gevoelde. „Inderdaad, ik heb lust, dezen ouden wonderdokter een beleefdhoidsvisite te maken, om hem te danken. Hy is uitKonstantinopel?" „Ja. „Misschien kent hy persoonlyk de waardig heidsbekleders der Hooge Porto, mogoiyk zgn majesteit den sultan." „Dat denk ik wel." „Ha, inderdaad, dat zou my Imisscbien mettortgd een hooge Turksche orde kunnen bezorgen!" In verrukking over dit denkbeeld, besloot Janin, om Joessoef Soliman i og denzelfden dag te bezoeken. Des namiddags bracht hij zijn voornemen ten uitvoer. In de wachtkamer van den Turkschen dokter, waar toevallig niemand anders wachtte, werd hg ontvangen door All Moestapha. „Mgnheer Janin l" riep deze, zoodra hy don criticus zag. „Wat, kent gy my?" vroeg deze verrast. „Welke Paryzenaar zou den beroemden criticus Janin niet kennen." „Hoe heet gy, brave Muzelman?" „Ali Moestapha." „Gg zyt de bediende van den Turkschen dokter?" „Ja, mgnheer; ik heb de eer. En binnen kort wordt ik zyn schoonvader." „Dat is interessant en pikant! Een mooie stof voor een feuilleton! Het is heel zonder ling, maar gy komt mg bekend voor. Dit eerwaardig physionomie, deze gebaren, dezo schoone taal „Hebt gy al menigmaal gecritiseerd, myn heer Janin, en dat wel meestal op welwillende wyze. Ik ben nameiyk uw onderdanige dienaar Cólestin Girardet." „Haha, dat is erg amusant! Inderdaad, gy speelt hier uw rol met uw gewoon talent.'' Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 1