Woensdag 13 MeL
A0.1896
i§eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
tl». 11109.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. f 1-10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijko Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1-6 regels L05. Iedere regel meer f 0.17£. - Grootore
letters naar plaatsruin-te. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekenu-
Wegens «Jen IBeaaelFaarisriag zal
deze Courant a, s. Donderdag niet
worden uitgegeven.
Ofüciëole Kennisgeying en.
Do Bnrgomec-etor der gomeeoto Voorschoten brengt
ter keunia van do iDgezetenon dier gemeonte, dat
do zitting van den beer Bijkaont vaoger in plaata
van Donderdag 11 Moi a. e. (Hemelvaartsdag) zal
■wordt n gehouden Dondordag 21 Moi d. a. v., op
dezelfde uren.
De annexatie.
Naar wjj reeds meldden, bevatte het „Vad."
gisteren een warm pleidooi voor de annexatie
van gedeelten van Leiderdorp, Oegstgeest en
Zoeterwoude bjj Leiden.
Het blad deed dit in een artikel, tot opschrift
voerend„Nogmaals een gemeentelijke annexa
tie", en schreef daarin o. a. het volgende:
Men weet, dat eindelijk het gezond verstand
hoeft gezegevierd en de overgroote meerder
heid der Tweede Kamer het historisch óén
gewordene ook rechtens als één geheel be
schouwd wil zien. Voor de hoofdstad en
Utrecht is de zaak beslist, thans is Leiden
aan de beurt. Al is het beginsel aangenomen,
vereischt toch ieder voorstel, dat zich toepas
sing daarvan noemt, zelfstandig onderzoek en
kan niet op stilzwijgend consent rekenen.
"Wij wenschen het Regeeringsvoorstol omtrent
Leiden, nadat het in officiëele stukken van
alle zijden besproken is, onzerzijds, wat de
hoofdzaak betreft, kortelijk toe te lichten.
Allereerst is dit de vraag: Kan Leiden zich
naar eenige zijde op eigen territoir uitbrei
den? Het antwoord hierop is niet twijfelach
tig. Aan alle zijden in haar Singels opgesloten,
is haar elke aanbouw en uitbreiding volstrekt
onmogelijk.
Volgt de vraag: Bestaat aan die uitbreiding
behoefte? En het antwoord moet wel luiden:
zeer zeker; immers, er is geen enkel bouw
terrein binnen do grenzen beschikbaar. Plaats
voor G6nige inrichting van openbaar nut aller
eerst is niet te vinden; tweemaal moest de
6tad, ten einde raad, scholen eerst op den wal
van een gracht, later midden in een straat
bouwentwee andere moesten op Rijksgrond
worden opgericht. Een abattoir is onmogelijk
gemaakt, de oefeningen der schutterij moeten
te Katwijk plaats hebben, de ambachtsschool,
een zuiver Leidsche, zij 't ook geen gemeente
lijke instelling, moest buiten de grenzen wor
den gesticht, de stedelyke gasfabriek ligt
evenzoo ten deele daarbuiten, do begraafplaat
sen zullen, gaat de aanbouw voort, alras binnen
een bebouwde wijk liggen, zonder mogelijk
heid van verplaatsing. Van Rijksgebouwen
zijn de werkinrichting voor vrouwen, hot gar-
nizóenshospitaal en meer dan één academisch
gebouw buiten Leiden gevestigd. Hiertegen
is ingebracht, dat het Rijk zijn inrichtingen
bekostigt en ze plaatst, waar het dit verkiest,
en deze te Oegstgeest bijv. evengoed op hun
plaats zijn als te Leiden. Maar hierbij wordt
uit het oog verloren, dat die inrichtingen wel
plaatselijk buiten Leiden, maar niet financieel
buiten Leiden zijn opgericht.
Het gebouw der werkinrichting is eigen
dom der stad, het bestuur is ook te Leiden
gevestigd; het hospitaal is allereerst voor het
Leidsche garnizoen bestemd en dit is gehuis
vest in gebouwen, door de stad afgestaan, en
eindelijk de academische gebouwen l Men heeft
gezegd, dat Loiden op haar Hoogeschool met
annexen een historisch recht zou hebben,
maar op zichzelf klemt dit betoog niet, het
gelgkt te veel op een phrase. De nadruk worde
er op gelegd, dat dat historisch recht niet
zoozeer gebaseerd is op do heldhaftige ver
dediging kort vóór de oprichting, maar op
de groote opofferingen, die Leiden zich in
den loop der tijdon by voortduring daarvoor
getroostte. Het waren stedelijke gebouwen,
die by do oprichting daarvoor in gebruik
werdtn afgestaan, stedelijke grond, waarop de
Hortus, het groote Ziekenhuis, het Observa
torium, de laboratoria aan het Rapenburg
zijn aangolegd. Ter wille der Hoogeschool
ontdeed Lei Jen zich van de beschikking over
het eenige groote bouwterrein, dat zij in de
Ruïne nog bezat. Vóór 1808 was de Academie
een zelfstandige organisatie, met bepaalde
fondsen, maar feitelijk kon men het eer een
stads- dan wel een Landsinstelling noemen
de curatoren vergaderden ten Raadhuize, en
verschillende uitgaven werden uit de stadskas
bestreden.
Voor nieuwe woonhuizen is evenmin te Lei
den plaats te vinden. Zelfs voor kleinere huis
jes zoekt de „Vereeniging tot verbetering van
den woningtoestand" tevergeefs naar beschik
bare lapjes grond. Er is gezegd: Leiden is
geen stad van handel en nijverheid, zg is een
academiestad, die in zichzelve geen krachtige
impuls van ontwikkeling heeft. Wie Leiden
kent, weet wel beter. De stad moge prgs
stellen op haar Universiteit; zg is waarlgk geen
„ville morte" zonder deze. Als hoofdplaats van
Rgnland is zy voor haar omgeving in ruimen
kring de aangewezen marktplaats en de tex
tielindustrie moge niet bloeien als in de 18de
eeuw, zy is allerminst onbeduidend. Leiden
streeft wel degelyk naar ontwikkeling uit
zichzelve.
Dat te Leiden geen bouwterrein zou zgn,
is tegéngesproken met de bewering, dat de
stad in oude tyden wel 100,000 inwoners zou
hebben geteld. Dit sprookje is maar al te vaak
den geschiedschrijver Orlers naverteld. In
1622 bedroeg de bevolking omstreeks 45,000
en het is byna zeker, dat zij nooit veel
grooter is geweest. Het is hier de plaats
niet dit toe te lichten; alleen dit, dat het
cijfer van 100,000 blijkbaar berust op het
getal perceelen, dat 9000 a 10,000 bedroeg.
Thans is het aantal bewoners per perceel vijf,
zeker niet erg weinig, en in onzen tijd van
hygiëne ls het toch wel geen argument, te
vei klaren, dat Leiden geen uitbreiding behoeft,
omdat de bevolking zich dan maar moet
ophoopen. Zij, die dat fictieve cijfer van
100,000 noemen, mochten wel eens kennis
nemen van de met-fictieve cijfers van sterfte
aan de epidemieën der 17de eeuw. Onbevoor
oordeeld kan men, dunkt ons, niet tegen
spreken, dat voor Leiden de toestand onhoud
baar is geworden. Niet de ergernis over het
absurde, dat o. a. het station buiten Leiden
ligt, of de grenslijn door een at-neengebouwde
straat loopt, doet het sinds jaar en dag met
kracht op verbetering aandringen, evenmin
bejag van financieel profijt door do belasting
bedragen der Singelbowoners. De uitbreiding
is voor Leiden minder een voordeel dan wel
een noodzakelijkheid, een levensvoorwaarde.
Wordt deze stad tegen zichzelve in be
scherming gènomen, door haar te voorspellen,
dat die door baar gowenschte uitbreiding haar
financieöle ondergang, althans achteruitgang
zal zgn, dan ligt de vraag voor de hand,
waarom dat betwist terrein dan geen schade
post is voor do betrokken plattelandsge
meenten, immers zg beweren, dat de afstand
voor haar een verlies is. Een antwoord is
mogelijk, maar dit veroordeelt de bewering,
dat do Singelbewoners geen Leidenaars
zouden zijn.
Tegenover den al of niet gegronden eisch
van Leiden staat thans de vraag: welke be
langen worden door het voldoen daaraan ge
krenkt? Vóórdat dit is besproken, kan in
dit pleidooi geen beslissing worden genomen.
Allereerst is de bewering in het geding
gebracht, dat de bebouwing van het betwiste
ttrrein een uitbreiding der dorpsgemeenten
zou zyn. Ten deze ligt evenwel de opmerking
voor de hand, dat het toch wel wat vreemd
toevallig is, dat die eigen entwikkeling quasi
buiten verband met Leiden by alle drie juist
aan do Singels dier stad plaats heeft en niet
naar een andere zjjde uit, evenmin aan do
bebouwde kom, die bg Zoeterwoude 3/4 uur
gaans van de Singelhuizen af ligt.
Het zou nu echter kunnen zgn, dat een deel
Vr-n deze gemeenten, vanouds een afzonder
lyke buurtschap z. t. z. een tweedo bebouwde
kom vormden, en deze het is, die zich heeft
uitgebreid. Maar dit is stellig niet het geval.
Blykens een bestaande groote kaart van Leiden
en naaste omstreken, uit het jaar 1850, lagen
destyds aan de Singels'slèchls zeer enkelo Mee
kersen en buitenplaatsjes; uit latere bg werking
van die kaart blykt, dat de groote aanbouw
tusscben 1880 en 1S90 plaats had. En wat
de bewoners betreft, van het aantal kiezers
in de bedoelde gedeelten van Zoeterwoude,
Oegstgeest en Leiderdorp, bedragende resp.
414, 216 en 195, z\jn resp. slechts 37,15 en
19 in die gemeenten geboren (te Leiden resp.
143, 79 en 70.)
Er is dus hier geen autochtbone bevolking,
op wior belangen de uitbreiding der naburige
stad inbreuk zou maken. Wy hebben een
nieuwe vestiging voor ons en wel een, waarvan
geconstateerd kan worden, dat de aard der
bevolking een steöelgk, geen plattelandska
rakter heeft, uit stedelingen, niet uit boeren
bestaat en dus niet homogeen is met de over
groote meerderheid van haar mede-gemeente-
naron. Dit is van belang met het oog op den
eisch, dat een gemeente zjj een vereeniging tot
bevrediging van gemeenschappelyke plaatse
lijke belangen.
Evtnwel, nog een redelyk bezwaar kan
worden opgeworpen. Is de nieuwe buurtschap
ten slotte een zelfstandig geheel geworden, in
welks behoeften in allen deele voorzien wordt
door de gemeente, waartoe zy behoort; die
dus zou blijven bestaan als Leiden te gronde
ging, dan komen twee, in aard gelijke groot
heden met elkaar in botsing en. wolk hot belang
van Leiden ook moge zgn, zou verzat tegen
de vereeniging alleszins gewettigd wezen. Maar
dit is juist de reden om niet langer te dralen,
dat thans de toestand nog niet aldus is. Overal
geïsoleerde of kleine blokken van huizen, wier
bewoners geheel afhankelijk van Leiden zgn,
ter vervulling van hun materiëele en intel-
lcctuoele behoeften. Van een stadsgedeelte
van Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude kan
men op djt oogenblik op verre na nog niet
spreken.
Men heeft beweerd, dat aan die drie gemeen
ten haar voornaamste gedeelte zou ontnomen
worden. Maar wat haar oppervlakte betreft,
zg bedraagt tbans resp. 1414, 1695 cn 3248
H. A. en daarvan zouden zy resp. 84, 87 en
193 H. A. moeten derven. Acht men deze ge
deelten juist de meest florissante en de levens
vatbaarheid van hot overige door afsnyding
daarvan ernstig geschaad, dan ligt het ant
woord voor do hand, dat die gemeenten een
voudig worden teruggebracht tot den toestand,
waarin zij, vóór de feitelyke uitbreiding van
Leidon, verkeerden, toen zg toch ook niet tot
do noodlglenoe behoorden. Die betwiste ge
deelten zgn juist een vreemdsoortig aanhang
sel, een uitwas, welks amputatie slechts schijn
baar eon Jeed is, maar in werkelykheid het
wegnemen van een belemmering van eigen,
gezonde, natuurlyke ontwikkeling.
En de belangen der Singelbewoners! Over
hen kunnen wg kort zyn. "Was Leiden er niet,
zg zouden dit plekje van Rgnland zeker niet
tot woonplaats hebben gekozen. Zy zyn feite-
lyk Leidenaars en hebben dus met hun feite-
lgke stadgenooten lusten en lasten te deeleni
Hun parasitisch bestaan heeft geen recht op
bestendigheid. Zg mogen ook dit bedenken.
Eenorzyds verschaft de annexatie hun betere
verkeerswegen, brandweor, enz., en voor de
kleinen onder hen minder personeele belas
ting; anderzyds zal by verwerping van het
wetsvoorstel Leiden tot zelfbehoud genood
zaakt zgn tot maatregelen, die, nog zonder
vexatoir te zijn, het voordeel van hun wonen
buiten Leidon sterk verminderen zullen.
Ten slotte nog iets, waarmede veel gesold
wordt: het algemeen belang! Ook dit maakt
o. i. de aanneming van het wetsontwerp wen-
schelyk. Het zou te ver voeren in bgzonder-
heden toe te lichten, hoe de toepassing der
Rgkswetten daardoor vergemakkelgkt en ver
zekerd wordt, maar in 't algemeen is dit toch
zeker wel de taak van het Staatsbestuur, de
hinderpalen voor de ontwikkeling van individu
en gemeenschap uit den weg to ruimen.
Leiden, 12 Mei.
Heden ontvingen wg van de „Vereeniging
tot verzorging van kleine kinderen te Leiden"
het verslag over hot jaar 1895.
Dat verslag vermeldt ook ditmaal slechts
weinige belangryko gebeurtenissen. Dit iigt
trouwens in den aard der zaak: de Vtreeniging
gaat stil haar weg, trachtend het goeae te
doen voor zooveel dat in haar vermogen is,
zonder dat daarvan veel naar buiten dringt.
Gaarne zou zg meer verrichten, doch steeds
blgft dit, ten gevolge van de beperktheid harer
geldmiddelen, tot de vrome wenschen bshoo-
ren. Te meer doet dit leed, omdat de V r
eeniging in 1895 haar tienjarig bestaan moent
herdenken; immers, November 1885 werd de
crèche voor het eerst geopend. Zoo gaarne
zouden bestuurderessen, by voldoende midde
len, eon nieuwe periode met uitgebreideron
werkkring zgn ingegaan. In stede echter van
op vermeerdering van belangstelling te kunnen
wijzen, is het tegendeel het geval geweest. Het
totaal toch der jaarlyksche bydragen, over
1894 f 1094.50 bedragende, daalde over 1895
tot f 1037.70, en het getal der leden van
317 tot 312 Ook het bedrag der verpleeg-
gelden verminderde aanmerkelyk, f 613.75 in
1894, f 563.92B in 1895 ten gevolge van ach
teruitgang in het getal der verpleegde kinde
ren. Wel konden dientengevolge ook enkele
bezuinigingen worden aangebracht, maar er
zyn verscheidene uitgaven, waarvan het bedrag
niet afhankelyk is van het getal aer kinderen,
die dan zwaarder drukken bg een gering dan
by een talryk bezoek. Bestuurderessen zagen
zich dan ook dit jaar weder genoodzaakt het
saldo in kas aan te spreken, dat van ƒ706.75
in 1894 tot f 637.56 op uit0. 1895 gedaald is.
Tegenover deze ongunstige verschijnselen
vermelden zy echter met groote dankbaar
heid het bewys van belangstelling van het
Studenten-gezelschap „Sempre Crescendo." Op
verzoek toch besloot het bestuur daarvan de
opbrengst van het zoogenaamde Armenconcert
in 1895 aan de Vereeniging toe te wyzen;
zg verkreeg daardoor een som van f 170.30,
die by haar kapitaal gevoegd is. Enkele stad-
genooten gaven blyken van belangstelling
door geschenken in speelgoed, die der crèche
steeds zeer welkom zyD. Met aandrang be
velen bestuurderessen dus ook in het vervolg
de Vtreeniging in de welwillendheid onzer
stadgenooten aan. Tevens vestigen zg bunn
aandacht nogmaals op de gelegenheid om
kaarten te verkrggen tegen 10 Cts. per stuk,
waarop een kind voor den geheeleo dag ver
zorging in de crèche wordt gegeven. Daardoor
is de gelegenheid geopenJ op nuttige wyze
aan moeders, die buitenshuis werkzaam zyn,
een weldaad te bewgzen, door hare kinderen
goed te doen verzorgen.
De kaarten zgn te bekomen by de penning-
meesteresse mej. L. S. F. .Hubrecht, Breo-
straat 117.
Zooals reeds vermeld is, was htt getal der
in de Bewaarplaats verpleegde kinderen weder
niet on'oelangryk minder dan in het vorige jaar.
Er werden toch in 1895 opgenomen 4539
kinderen voor den geheelen dag en 2350 voor
den halven dag, te zamen 6889, tegen 7654
in 1894, 9250 in 1S93, 8115 in 1892.
Hot gemiddelde aantal per dag in de ver
schillende maanden was aldus: Januari 14,
Februari 12, Maart 20, April 36, Mei 30,
Juni 26, Juli 24, Augustus 24, September 21,
October 16, November 23 en December 20.
Bestuurderessen brengen een woord van
dank aan hen, die haar in haai wirkook'dit
jaar ondersteunden, in het byzonler aan den
heer H. F. C. Gerlings, die voortdurend met
F®euilleton.
lloe aai) Praktijk tc komen?
2)
Joessoef Soliman even phantastisch ge
kostumeerd als Sarastro in de Parysche
opera, wanneer Mozarts „Zauberflöte" gegeven
wordt scheen jonger te zyn dan zgn ver
trouwde bediende, had echter eveneens een
langen witten baard en hoofdhaar van dezelfde
kleur. Op het eerwaardige hoofd droeg hg
een roode fes, en op de tafel, waaraan hy
zat, lag een tsjboek. Tot verwondering der
proletariërs, die zyn raad kwamen vragen,
spraitdeze Turksche dokter uitstekend Fransch.
Hy vroeg nauwgezet, zg antwoordden; hg
voelde den pols en bekeek de tonghg doed
nog veel meer, wat ook andere genees
kundigen doen, en schreef dan recepteD, die
by „Joessoef Soliman, dr. med." onder-
teekende. In de apotheken kon men tegen
dezo recepten niets inbrengen, en de zieken,
die bg den Turk hulp gezocht hadden, ver
zekerden naar waarheid, dat de middelen
goed geholpen hadden. Het was een uit
stekend arts, een ware wonderdokter, die
eerwaardige Turkl
Dat was evenwel een praktyk, die geen
geld opleverde. Doch eindelijk begon de zon
des geluks te schgnen. Een livreibediende
verscheen op zekeren dag bg hem en klaagde
over verschrikkelgke maagpgn. Joessoef Soli
man schreef hem een recept voor. De bezoeker
daarvoor een frank neer, dien de
Turksche arts terugschoof, terwyl hg kalmpjes
zeide: „Gratis."
„Dank u," antwoordde de jonge man en
stak het geldstuk weer in den zak.
„Bg wien zgt gy bediende, myn vriend?"
„Bij den heer Janin."
„Hoe, bg den heer Jules Janin, den beroem
den schryver?"
„Ja. Hg woont hier dicht bg, in het derde
huis links."
„Een uitstekend scbryverl Ik lees altgd
mot bgzonder genoegen zgn geestige feuilletons
en theatercritieken."
„Wel, dokter, dat zal ik mgn meester bij
gelegenheid toch eens mededeelen, dat hg ook
ztlfs by de Turkon beroemd is. Dat zal hem
stellig pleizier doen,"
"En daarna verwyderde Janins bediende zich.
Het middel, dat hij in de naaste apotheek
liet bereiden, hielp hem snel, en hg gevoelde
zich dus zeer verplicht tegenover den Turk-
schen dokter.
Met zyn meester sprak hy voorloopig nog
niet over den geleerden vreemdeling, en dat
wel eenvoudig hierom niet, wyl hy het vergat.
Eerst drie dagen later schoot het hem toe
vallig te binnen.
De dikke, levenslustige Jules Janin was
destyds een echte bon-vivant. Evenwel, zgn
middelen permitteerden hem zulk een weel
derige leefwyze, want hy ontving enorm
hooge salarissen voor zyn feuilletons en
tooneelcritieken in het „Journal des Déöats."
Nu had Janin weer eens al te rykelyk ge
tafeld, en de gevolgen bleven niet uit. Hy
gevoelde zich zoo ellendig, dat hy meende
te sterven. Zyn maag wilde zich niet langer
laten misbruiken.
Hg kromde zich als een worm en jam
merde hartverscheurend.
„De koekoek hale allo truffelpastoien!"
vloekte hg. „Ik ben ziek als een hond. En
met twee uren moet ik naar de comedie,
waar de eerste voorstelling van Victor Hugo's
nieuwste drama „Ruy Bias" gegeven wordt;
Maar ik kan mgn plicht als recensent
onmogeiyk vervullen, als de truffelpastei
mg ombrengt. O, m'n maag! Is daar dan
geen hulp voor?"
Hg schelde. Zgn bediende kwam binnen.
Antoine, ik moet direct een dokter hebben
Ik heb het verschnkkeiyk in de maag."
„Hé, mynheer, zoo ongeveer, al was het
ook niet zoo erg, ging het mg onlangs ook.
Maaj; ik werd spoedig en radicaal geholpen."
„Door wien?"
„Door den ouden Turkschen dokter Joessoef
Soliman. Hg schreef mg een poedertje voor,
het werkte als een toovermiddel."
„Alle drommels wat is dat voor een
Turk?"
„Eon geleerde wonderdokter, mynheer l Dat
kan u op myn woord gelooven."
„Waar woont hg?"
„Hier heel dicht bg."
„Goed, goedNoem deze vyf franken. Loop
er heen, zeg hem, dat ik verscbrikkeiyke
maagpgn heb ten gevolge van het eten van
truffelpasteien; dan zal hy u wel helpen."
„Gauw! Gauw! Ik ga doodl"
Antoine liep op een drafje heen en keerde
na korten tyd terug.
„Hier zgn de poeders! Drie kleine pakjes
in een doosje. Ik heb er zestig centimes voor
betaald. En hier is de gebruiksaanwijzing."
„Geef hier!"
„Het middel werkte inderdaad uitstekend.
Het waren namelyk braakpoeders. Weldra
gevoelde Janin zich wèl en verlicht. Hg kon
dus naar den schouwburg gaan en zyn
plicht doen.
„Je Turksche dokter is een voortreffelyk
helper in den nood," zeide hij den volgenden
dag tot zgn bediende. „Hoe ziet hy er
eigeniyk uit?"
„Als een eerwaardige grysaard," antwoordde
Antoine.
„Spreekt hg tamely k goed Fransch?"
„Zeer vloeiend! Byna even goed als u, mgn
heer. Ja, en dan leest hy met bgzonder
genoegen uw feuillotons en tooneelcritieken."
„Is het mogelgk?"
„Dat heeft hg my onlangs zelf gezegd. Hy
koestert de grootsto hoogachting voor u. Mg
heeft het natuuriyk ook pleizier gedaan,
te vernemen, dat myn meester zelfs by de
Turken beroemd is, want dat zou ik vroeger
niet geloofd hebben."
„Ik ben er ook zeer verwonderd over,"
zeide Janin, die zich hoogeiyk gestreeld
gevoelde. „Inderdaad, ik heb lust, dezen ouden
wonderdokter een beleefdhoidsvisite te maken,
om hem te danken. Hy is uitKonstantinopel?"
„Ja.
„Misschien kent hy persoonlyk de waardig
heidsbekleders der Hooge Porto, mogoiyk
zgn majesteit den sultan."
„Dat denk ik wel."
„Ha, inderdaad, dat zou my Imisscbien
mettortgd een hooge Turksche orde kunnen
bezorgen!"
In verrukking over dit denkbeeld, besloot
Janin, om Joessoef Soliman i og denzelfden
dag te bezoeken.
Des namiddags bracht hij zijn voornemen
ten uitvoer. In de wachtkamer van den
Turkschen dokter, waar toevallig niemand
anders wachtte, werd hg ontvangen door
All Moestapha.
„Mgnheer Janin l" riep deze, zoodra hy don
criticus zag.
„Wat, kent gy my?" vroeg deze verrast.
„Welke Paryzenaar zou den beroemden
criticus Janin niet kennen."
„Hoe heet gy, brave Muzelman?"
„Ali Moestapha."
„Gg zyt de bediende van den Turkschen
dokter?"
„Ja, mgnheer; ik heb de eer. En binnen
kort wordt ik zyn schoonvader."
„Dat is interessant en pikant! Een mooie
stof voor een feuilleton! Het is heel zonder
ling, maar gy komt mg bekend voor. Dit
eerwaardig physionomie, deze gebaren, dezo
schoone taal
„Hebt gy al menigmaal gecritiseerd, myn
heer Janin, en dat wel meestal op welwillende
wyze. Ik ben nameiyk uw onderdanige dienaar
Cólestin Girardet."
„Haha, dat is erg amusant! Inderdaad,
gy speelt hier uw rol met uw gewoon talent.''
Slot volgt.)