N°. 11078 §eze fCourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. "EP ouLille-fcon. HET OPONTHOUD. Dinsdag 7 April. A°. 1898 LEI DSC II PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. i f 1.10. Franco per post. r, 1.40. Alzonderlyke Nommors 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTËN; Van 1 G regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. „Aan de Amsterdamsche vrouwen" wordt door mevr. C. v. A. in liet Nieuws van den Dag het volgende gezegd, dat wg den Leid- echen vrouwen niet wenschen te onthouden en het daarom hier laten volgen: Zoo langzamerhand naakt de tijd weer, waarop de groote wisseling in het vrouwe- lgke personeel der huishouding plaats grüpt. Een ellendige tijd, want met vrees ontvangt men de nieuwe huisgenoote. Zou z\j nu eens eene zyn, die tevredenheid wekt? Eene, die niet alleen over rechten spreekt, maar die minstens even dikwijls aan haar plichten denkt? Zoo menigmaal toch wordt bewaarheid, dat in de wisseling van het vrouwelijke personeel alle verandering geen verbetering is. Ea toch moet er zoo vaak veranderd. De ergerlijke brutaliteit, het grove plichtsverzuim, waaraan zoovelen onder het thans dienende geslacht zich schuldig maken, zijn tekortkomingen, die men niet kan voorbijzien. Yalt er nu aan deze klacht van allerwegen niet iets te veranderen? Ik geloof van ja, en wel op de volgende wijze. Natuurlijk stel ik voorop, dat de meesterosse zich als zoodanig niets te verwijten heeft en dus de dienstbode geen gegronde reden tot klagen kan hebben. Ook richt ik mij niet tot die vrouwen, die niet boven, maar bene den haar dienstboden staanof tot dezulken, die verplicht zijn het stilzwijgen der dienstboden te koopen door eigen stilzwijgendheid. Alleen tot vrouwen met een gezond hoofd en een gezonde ziel en die zijn er nog velen in onze hoofdstad spreek ik. Viouwen, die weten welke verplichtingen zij hebben tegenover hun dienstboden en die verplichtingen vol brengend op humane wijze, ook van hun ondergeschikten het volbrengen van hun ver plichtingen kunnen vorderen. Aan die vrouwen dan zou ik den raad wil len geven meer gestreng te zijn in het geven en nemen van getuigenissen. Vooral het geven van getuigenis dient mot veel meer ernst en oprechtheid te geschieden. Waarom het te verbloemen of te vorkleinen, als een dienst bode zedeloos is, of brutaal, of oneerlijk? In het belang van de huisgezinnen niet alleen, maar ook in het waarachtige belang van den dienstbaren stand zeiven zou het zijn, wanneer moer naar waarheid getuige nis gegeven werd. Nog doeltreffender zou het echter zijn, indien den dienstboden een getuigschrift of getuigen- boekje gegeven werd, zooals dit in sommige landen vanwege de burgerlijke overheid ge schiedt. Daarin moesten dan de goede eigenschappen biet alleen, maar ook de ver keerde naar waarheid worden neergeschreven. Het blijvend karakter van ongunstige getui genissen zou dan degene, die het aanging, vermoedelijk wel spoedig leeren inzien, dat zij niet op den goeden weg was. Bovendien zou onder meer andere voordeelen door gestrengelijk naar dat boekje of geschrift te vragen en zonder dit geen dienstbode in het gezin toe te laten, de beteekenis er van door haar al zeer spoedig begrepen en op de juiste waarde gesteld worden. Tegen bodrog zou gemakkelijk een middel te vinden zijn. Voor de huismoeders zou het een groot voordeel zijn to kunnen oordeelen over een grooter stuk van het verleden der dienstbode. Want de plaats, die zg' in een gezin, en vooral in een gezin met kindoren, inneemt, is er wel oono, die noopt om met de aller grootste omzichtigheid te werk te gaan. Kon men door eendrachtige samenwerking, of althans door samenwerking van velen, ertoe komen om bovenstaande raadgeving in prac- tijk te brengen, dan maak ik mij sterk, dat dit van gunstigen invloed zal zijn op het gehalte van onze dienstboden en ook op den vrede in onze gezinnen. Maar dan ook energiek begonnen, want de ondervinding heeft het geleerddoor den tijd alleen belooft de toestand niet beter te worden. Aan de Arnhcmsche Courant wordt ge schreven „Alweder heeft devélocipèdisterij een slachtoffer gemaakt in den lands-advocaat, mr. Thorbecke, die ten gevolge van een val in een der vélocipèdistenscholen (of hoe ze heeten) den voet en enkel zoodanig bezeerde, dat hij eenige weken plat te bed moet liggen. Een verstokt liberaal-conservatief uit onze vooruitstrevende Hofstad zei, toon hij het vernam. „Dat zou zijn vader niet overkomen zijn". Volkomen waar; het kost zelfs eenige moeite zich den minister Thorbecke als cyclist voor te stellen. Maar andere tijden, andere zeden! Wie honderd jaren geledon met de trekschuit reisde, zou tegenwoordig per spoor gaan, wie twintig jaren geleden per pedes apostolorum voortging en den ganschen Haag op zijn gemak in een klein uur om wandelde, moet nu wel van kunstmiddelen gebruik maken, nu do tijd zoo kostbaar en de afstanden zooveel grooter geworden zjjn. Wat mij betreft, ik benijd do vélocipèdisten, zelfs denkende aan hunne gevaren, want ettelijke mijner stadgonooten zgn al met kneuzingen en beenbreuken van het wiel getuimeld. Wanneer 't zoo nog wat doorgaat, krijgen de instrumentmakers en de Yereeniging-De Stuers, die de belanghebbenden van kunst ledematen voorziet, nog de handen vol werk. Er loopen in de stad een paar kerels met dergelijke kunstbeenen, die hun, blijkens het gemak, waarmede zij zich voortbewegen, het gemis der natuurlijke extremiteiten vergoeden, maar bovendien hot voordeel medebrengen van oneindig meer productief te z\jn dan de beenen, waarmede de mensch pleegt ter wereld te komen. De kunstledematen worden namelijk als bedelmateriaal gebezigd, en met goed succes. In de bedoeling van den maker dez^r hulpmiddelen heeft het zonder twijfel gelegen het gebruik daarvan voor den ge wonen voorbijganger even onmerkbaar te maken als het bezit van pruik of valsch gebit. Een van de twee bedelaars, die ik bedoel, ten minste, loopt op twee beenen, eindigende in nette houten schoenen en waarvan de ijzeren tibia, die het been vormen, bestemd zijn om door de broek aan het oog te worden onttrokken. Maar dit zou in 't geheel niet strooken met de belangen van den bedelaar, die de broek integendeel zoo hoog opgeslagen draagt, dat men met recht door de beenen heen kan zien, eene toepassing van Röntgens stralen, toen niemand er nog aan dacht. De onderste ledematen van den tweeden lief hebber, die pas kort de Haagsche straten onveilig maakt, zyn van een hooger bewerkt organisme, dat almede door het hoog opstroopen van de beenbekleeding ob nummos voor de voorbij gangers wordt ten toon gesteld. Ziet men dezen vriend in de verte aankomen, dan schijnt het alsof hij met bloote beenen loopt. Nabij gekomen, ziet men dat hier alweder kunst de natuur is te gemoet gekomen. Ik vind dergelijke vertooningen, niet alleen omdat ik hot bedelen haat, walglijk en zou der vereeni- ging of den particulieren, die er hun werk van maken beenlooze of armlooze heden van kunstledematen te voorzien, wel in over weging geven dat ze eenig toezicht op deze begenadigden uitoefenden, en ze onverbiddelijk straften met terugneming (zonder bloedige operatie, gelukkig) van de beenen of armen, waarvan gebruik werd gomaakt „ten fine van bedelarij," zooals de heeren op de stadhuizen schrijvenen ook wol eens spreken." Het allernieuwste ontworpen program der Liberale Unie heeft nogal wat critiek uitgelokt. Het Vaderlanddaarvan een over zicht gevend, meent dat deze de ontwerpers volkomen koud kan laten. „Zg hebben gestreefd naar pen zoo beknopt mogelijke aanwijzing van Be wegen, die moeten worden ingeslagen opelk gebied der Staatswerkzaamheid. Van voorschrijven van een bepaalde taak aan een toekomstige Re geering is daarbij geen sprake. De ontwerpers willen aan de Regeering zelve de volle keus laten, welke onderworpen van wetgeving het eerst aan de orde behooren te komen, maar zij zouden er met toe kunnon overgaan eenige Regeoring te steunen, die voor de aangewezen hervormingen niets gevoelde en niet zou toonen ernstig werkzaam te willen zijn in de aangegeven richting. En wat nu de quaestie betreft, dat geen algemeen beginsel op den voorgrond is gesteld, waarvan al deze her vormingen uitgaan, in de kunst om alles op het veelzijdige gebied der Staatswerkzaamheid binnen een stelsel van eenige formules samen te persen, z\jn de ontwerpers misschien niet zoo ervaren, als sommige publicisten, die specialiteiten in groote beginselen zijn, maar tooh ontbreken de beginselen niet zoo geheel, als men wel zou willen doen gelooven. Men vergeet eenvoudig weer, dat de algemeene vergadering van den afgeloopen zomer, het bestuur de opdracht gevende een program samen te stellen, tegelgk, op voorstel van het bestuur, do richting daartoe aangaf in deze termen: „dat bovenal de sociale vraag stukken de aandacht vorderen, opdat ook in de wetgeving do belangen van den arbeid en den arbeider ten volle tot hun recht komen, elke bevoorrechting van het kapitaal ophoude en, in het algemeen, voor zoover de wet geving invloed uitoefent op de verdeeliog der maatschappelijke goederen, meer rechtvaardig heid worde betracht." „Aan hetgeen de eiscben zgn eener voor uitstrevende politiek hebben de ontwerpers gepoogd practi8chen vorm te geven. Dat hun concept voor verbetering niet vatbaar is, zullen zij zelf niet beweren, maar z\j hebben recht te verlangen, dat het worde beschouwd in het licht der historie, worde getoetst aan het besluit van de algemeene vergadering der Unie, dat allen, die zich met de daar uit gesproken beginselen solidair verklaren, niet in afbreken van het voorgestelde, maar in mede-opbouwen kracht zosken." Eene nabetrachting geeft de Prov. Groninger Crt. op de rede, de vorige week door prof. Druckerte Groningen gehouden. De hoogleeraar stolde de volgende vragen: Wat werd, sedert het ministerie-Rösll zgn intrede deed, tot stand gebracht in 's lands belang? Wat is nog te verwachten van dit kabinet? Waar moet het in de toekomst heen? Daaraan had hg, meent het blad, een vierde kunnen toevoegenIs er menscheiyker- wgs kans, dat mgn hervormingsprogram in de eerste tien of twintig jaren in zgne volheid tot uitvoering kan geraken? Had de spreker ook deze vraag nog ge trokken binnen het gebied, dat hg zich had afgebakend, hg zou wellicht niet zóó krachtig gehamerd hebben op de ontbinding voorgoed van de liberale partg, als hg heeft gedaan. Veel in de rede des heeren Drucker vond weerklank by de P. G. C., o. a. waar hfi de dooding der kieswet-Tak ongelukkig noemde en der R9geering verweet dat zg een tgdperk van stilstand in wetgeving en hervorming heeft ingewgd en bestendigd. Het uitstel van het nieuwe Personeel vindt bfi het blad even eens toejuiching. En wat het ontwerp-kies- recht betreft, erkent het Gromngsche blad, dat daardoor een finale regeling Diet ver kregen wordt. Maar of dat nu een reden is om met zooveel beslistheid de scheiding in de liberale partg te prediken als de hoog leeraar deed, betwgfelt het blad zeer. Voorop plaatste hg de regeling van de administratieve rechtspraak en de afschaffing der dienstvervanging. Welnu: op deze beide punten is de „oude" liberale partg homogeen. En waar hg als taak bg uitnemendheid der vooruitstrevende partg toekende de verheffing der arbeiderstoestanden, daar heeft hg in de aanduiding der maatregelen, die daartoe kun nen leiden, oen aantal genoemd, die de in stemming hebben van alle fraction der liberale partg. Niet door vaststelling van programma's voor de eeuwigheid, maar door een werkpro gram te nemon voor vier jaren, dat hereenigt in plaats van te scheiden, ziet het blad heil. De onmogeigkheid daarvan heeft de spreker niet aangetoond. En als men dan zegt: het verschil tusschen liberaal en liberaal te willen wegdoezelen, is niet in 's lands belang! dan stelt het blad daartegenover dat het nog veel minder in 's lands belang is, die groote groep van mannen uit de liberale ge'ederen te verdrfivon, die met de „vooruitstrevenden" veel meer punten van aanraking gemeen hebben dan deze bg andere fractiên kunnen aantreffen; fraction, die hare geschenken geenszins om niet komen aandragen en van wier uitgangspunt de „vooruitstrevenden" door een afgrond gescheiden zgn. Aan de Aliddelburgsche Courant wordt van geachte zyde opgemerkt, dat het verzet tegen bet in ons land bestaande stelsel van burge meesters-benoemingen sedert jaren van denzelfden kant komt en altgd op de zelfde redenen rust. Ook de heer Van Kerkwyk, zegt do scbr., was er, in den tgd, toen hg meer van zich hooren liet dan tegenwoordig, sterk in. Het zgn altgd de kleine, de plattelandsgemeenten, waarover men spreekt, alsof die zooveel boter gediend zouden zgn met eene verplichte be- nosming uit de ingezetenen en de Raadsleden. De schrgver gelooft, dat er in dat. geval staaltjes van partgzucht, van machtsmisbruik, kliekgeest en verwarring zouden voorkomen, waarmede, vergeleken de tegenwoordig hier en daar gebeurende dom- en onhandigheden der „jonge manneD, van buitenaf gezonden, die op een postje wachten," kinderwerk zouden zgn. Als een der 6taaltj9s van de goede werking van ons stelsel wordt o. m. het volgende opgemerkt: Toen er t9 Rotterdam indertgd, na het aftreden van Joost Van Vollenhovon, een nieuw man komen moest, staande buiton eenig verband met de op dat tgdstip te Rotter dam bestaande kringen en klieken, mocht men het als een gelukkige beschikking be schouwen, dat de Regeering het in haar macht had Vening Meinesz, een Amsterdam mer nog wel, tot hoofd der groote, op hare zelfstandigheid nagveriga stad aan de Mias te plaatsen. En omgekeerd, toen eenige jaren later Amsterdam dringend behoefte had aan een krachtig bestuurdor, vreemd aan alle plaatselgk politioke banden, kon aan dien zelfden Amsterdammer het bestuur over zgno geboortestad in handen gegeven worden, niet tegenstaande hem gedurende zgn verbigf aan do Maas specifiek-Rotterdamsche opvattingen eigen konden zgn geworden, die in schrille tegenspraak waren met hetgeen men in de hoofdstad gewoon was te denken en te doen. Tot op den huidigen oogenblik is er niemand te Rotterdam, noch te Amsterdam, die de benoemingen van Vening Meinesz niet als eene weldaad voor beide steden beschouwt. Is het geoorloofd, vraagt het Volksdagblad dat men, nu de gerechteigke ver- koopingen der inboedels gewoonigk mislukken, don patroon aanspreekt, bg wien de werkman in dienst is, en dien dwingt de belastingsom van het weekloon van dea arbeider af te trekken? De fiscus heeft zegt het blad niet hot recht om van den patroon te eischen het geld, dat 09n bg hem in dienst zgnd werkman 3) De beschuldigde, die deze getuigenis in geer.en deele tegensprak, hierop gevraagd zgode, hoe ng het van zich had kunnen ver- krggen, dergeigke uitdrukkingen omtrent een oude vrouw te bezigen, wier schuldenaar hg was en aan wie hg dus eenigszins verplichting had, antwoordde, dat hg niet ontkennen wilde, zich ten haren aanzien wat te sterk te hebben uitgelatenmaar dat hg toch niets meer dan de waarheid gesproken had, daar de weduwe M. (zoo heette de vermoorde vrouw) alge meen genoeg voor een boosaardige, gierige vrouw bekend stond, die nooit dan uit enkel winzucht geld borgde en dan nog altgd aan lieden, geigk hg, beschuldigde, die uit nood tegen een hoogen interest geld moesten opnemen. Do tiende getuige was een oude dagloonster uit L., di9 voorheen bg de weduwe M. had schoongemaakt en nu en dan, tot het ver richten van boodschappen en ander dienstwerk, bg haar overhuis was geweest. Deze vrouw verklaarde, dat zg, na het verschrikkeigk voorval van den moord over de zaak nadenkende, zich herinnerd had, hoe zg eens, het mocht een half jaar geledon zgn, mot den thans gedetineerden veearts Van V. zich ten huizo der weduwe bevonden had, terwgi de vrouw des huizes afwezig was, en dat alstoen Van V.. in gesprek met haar over den rgkdom van vrouw M., op het kabinet van deze wgzende, tot haar gezegd had: „GeertruidI hadden wy den aap eens, die daar zit, dan mocht vriend Hein de oude halen." Dat deze uitdrukking haar, getuige, toenmaals zeer onverschillig, maar naderhand uiterst opmerkelgk was voorgekomen. Ook deze verklaringen beantwoordde de beschul digde met dezelfde woorden als die van de vorige drie getuigen. De elfde getuige was de voormalige hospes of huiswaard van don gevangene, een schoenmaker binnen A. Deze man had zich in het publiek zeer onvoorzichtig omtrent Van V. uitgelaten. Zgn woorden werden het gerecht overgebracht. Men deed den man ontbieden en hem vrageD, wat hg ten aanzien van den gevangen genomen Van V. en betrekkelfik diens lot wist op te geven. Nu had hg wel gaarne zich aan het onderzoek onttrokken, maar vond zich, toen hg tot het afleggen van den eed verplicht werd, toch genoodzaakt zgn verklaring uit te brengen. Deze kwam hierop neder: dat de gevangene, vóór deze zich op reis begeven had, door hem zeer nadrukkelgk om de reeds verschuldigde huur- en kost- penningen aangesproken zynde, hem op die dringende aanmaning onder anderen gezegd had, dat hg' zeer zeker gedurende zgn afwezig heid een aanzienigken stuiver gelds verdienen zou en dat hy in alle gevallen hem by zgn terugkomst zou betalen, al moest hy het geld daartoe van onder den rook der hel weghalen. Toen deze verklaring den gevangene voorgehouden werd, wederlegde hg ze enkel door aan to merken, dat schoone beloften de gewone uitvlucht van arme schuldenaars zgn. Tot hiertoe heb ik de bezwaren mede gedeeld, welke elf getuigen tegen den ge vangen Van V. inbrachten. Thans zgn wy tot den twaalfdon getuigen gevorderd, wiens verklaring ik hier opzetteiyk het laatst ver melden wilde, omdat zg in dit rechtsgeding, van den kant des openbaren aanklagers, als de bevestiging van al dé overige verklaringen en derhalve als de meest gewichtige in deze rechtzaak beschouwd werd. De twaalfde getuige was een Israëlietisch slachter uit L., een dorp, omtrent drie en een half uur van het dorp L., waar de moord gepleegd werd, wiens verklaring hoofdzakelgk luiddedat Van V. drie dagen vóór den moord by hem, getuige, wa9 gekomen en gevraagd had, of hy ni9t eenig geld had liggen; dat hg, Van V., wanneer hg een paar honderd gulden kon loskrygeD, daarvoor gaarne goven wilde al de} verdiensten, welke zgn praktgk gedurende zes jaren hem in dat L. zou opbrengen; dat hg, getuige, dit zonderling voorstel van de hand gewezen en den gevan gene gevraagd had: „Waarom gaat gy niet naar den pastoor te D., of naar de weduwe M., te L.? Die lieden zgn ryk en zullen u misschien helpen." Waarop de gevangene hem geantwoord had, dat die pastoor juist op reis was, en dat de weduwe M. het was, die hem in de engte dreef, daar hy haar reeds een goede som schuldig was; terwyi hy daar ten slotte had bggevoegd: „Het ga, hoe het wil; ik zeg u, baas Abraham! (zoo heette de slachter) ik moet geholpen worden." Dat Van V. daarna was vertrokken, maar hem, getuige, des ochtends vóór den moord wederom ontmoet was en er toen ze9r pein zend en bedrukt had uitgezien, evenals iemand, die met oen zwaar ontwerp rondliep; dat hg, den ongelukkige in dien toestand ziende, hem gevraagd had, waarover hy zoo mocht my- meren, waarop deze met een benauwden zucht was uitgebarsten en gezegd had„Dat weet God, Die alles weet." Dit had hy op een zóó wanhopigen toon uitgedrukt, dat hg, getuige, op het angst wekkend vermoeden was gekomen, dat de ongelukkige een opzet tot zelfmoord smeedde; dat, geen uur na deze ontmoeting, Van V. hem andermaal ontmoet was, maar er toen veel opgeruimder had uitgezien, waarom hg, getuige, tot hem gezegd had: „Wel, dokter! gy schynt nu wat vrooiyker te zgn?" en dat toen de gevangene hem zeer koeltjes tot bescheid had gegeven„Watvrooiyk of niet, ik vaar toch voor den duivell" welk ge zegde hem, getuige, na het verschrikkeigk voorval voor den geest komende, hem een onwillekeurige yzing had aangejaagd, zoodat hem sinds dat oogenblik de gansche ontmoe ting met den beschuldigde als lood op het hart gewogen had. Op de merkwaardige getuigenis van dezen man werd door den beschuldigde alleen aangemerkt, dat, wat zgn aangehaalde uitdrukkingen betrof, hy zich niet juist herin neren kon, wat hg op dien of dien tgd ge sproken had, maar dat hg zeer wel wist, toenmaals zeer angstvallig en zwaarmoedig geweest te zgn, welke neerslachtigheid by hem uit een oogonblikkelyke verlegenheid was geboren. Eg moest echter belgden, dat, toen hg do laatste maal den slachter ont moet was, hg juist een oogenblik te voren zich een roes gedronken had tot verstrooiing, waaraan hy gevolglyk de oorzaak van zgn onbezonnen uitdrukking toeschreef, aan welk? de getuige een zoo kwade uitlegging ge- gevon had. Zoo legden twaalf getuigen, allen lieden van bekende trouw en onbesproken braaf heid, die noch onderling tot elkander, nocb rechtstreeks tot den gevangene in een ver dachte betrekking konden staan, hun onder scheidene verklaringen af; verklaringen, welke met de hiervoren opgegeven geschiedenis van de bewuste akte in verband beschouwd, een samenhang van feiten opleverden, die den beschuldigde in het afschuweiykst licht stelde. Het publiek ministerie bg het gerechts hof, voor welks vierschaar deze zaak gebrach' werd, vond althans geen zwarigheid, om op grond van al de omstandigheden den be schuldigde Jan Willem Van V. „te houden voor schuldig aan opzetteiyken, in koelen bloede beganen moord, gegrond in het oog merk tot het plegen van diefstal, welk§ laatste, met vergezelling van wraak begonnen zonder dat zulks evenwel van den wil des daders had afgehangen, slechts ten deele uitgevoerd gebleven was." Opmerkelijk was het, dat van de twaat getuigen, die tegen hem waren opgetreden de beschuldigde juist de zes eerste, van wie» eenstemmig getuigenis zoo onberekenbaar vee», afhing, „volmondig", doch de overige „slecht! in kleinigheden" tegensprak. (Wordt vervolgd.) ÉSt DAGBLAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5