N«. 11073.
Maandag 30 Maart.
A0. 1898
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De Pruisische Luitenant.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
"Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommcrs
1.40.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter»
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseoren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
„Fidelio" bespreekt in een „Zaterdagavond
praatje" de positie van den winkel
stand in onze groote steden.
En al kiest hy daarby Haarlem tot veld
van beschouwing, elders zyn de toestanden
niet veel anders.
"Wy zullen hem maar weer zonder plicht
plegingen het woord geven:
„Niet lang geleden luisterde ik in den trein
naar een praatjs over alles en nog wat tus-
schen een pa3r Haarlemsche ingezetenen.
Natuuriyk werd Jameson daarby duchtig
onderhanden genomen, de personeele belas
ting besproken en eindeiyk kwamen de twee
op het onuitputteiyke onderwerp, dat by geen
gesprek ontbreken mag: „de slechte tijden".
De een klaagde zeer en gooide de schuld op
d3 tydsom8tandigheden, op de machines, op
do concurrentie, weet ik al; maar de ander
bekeek de zaak opgewekter en meende, dat
do toestand nog zoo slecht niet was
„Daar heb je nu", zeide hy, „de Haarlem
sche winkeliers. Ze bouwen in de laatste jaren
winkels, meneer, als paleizen en klagen daarby
nog over de belastingen En daarop volgden
de staaltjes, want de twee schenen volstrekt
niet beducht voor het noemen van namen in
den trein (een verkeerde gewoonte van velen)
die rentenierde, gene kocht maar huizen, een
derde liet zyn zoon studeeren, kortom: wan
neer men hem had mogen gelooven, moes
ten alle winkeliers in Haarlem millionnairs
zyn of de zekerheid hebben het to zullen
worden.
„Nu geloof Ik wel, dat er nog verschillende
flinke winkelzaken in Haarlem zyn, maar die
rentenieren of huizen koopen, zyn toch over
't algemeen geen jongere winkeliers. En wat
de mooie winkels aangaat, ik geloof niet, dat
die nu juist het bewys zyn, dat de winkelier
op zyn vyftigste jaar uit rentenieren zal
kunnen gaan en zyn zaak aan zyn zoon
cadeau goven.
„De manier van zaken doen is ook, wat de
winkelnering betreft, veranderd. Vroeger wer
den er tienduizenden omgezet en duizenden
verdiend, achter een toonbank van vurenhout,
dat nog geen meter lang was; er lag een
nietig klein uitstallinkje achter de kleine
ruitjes en de eigenaar zelf, wanneer hy eens
een luchtje wou scheppen, zette zyn pot op
en ging hangen over de onderdeur. In dezen
tyd willen de menschen ook van buiten wat
zienze verlangen allereerst een grooten
voorraad, om groote keus te hebben; vervol
gens willen ze sierlyke étalages en mooie
spiegelruiten, om die étalages te kunnen be-
kyken.
„Zoo zyn langzamerhand die winkelpaleizen
in de wereld gekomen. Dat ging des te ge-
makkelyker, omdat in den laatsten tyd de
kapitalisten met hun geld geen raad weten.
Het beleggen in land is al even onvoordelig
als de belegging in effecten, onder welke
laatste wel solide zyn, maar toevallig l die de
laagste rente geven. Een solide eerste hypo
theek was dus de aangewezen weg.
„Bewyst dit dan nu, dat de winkelstand
over 't algemeen overdreven winsten maakt en
ten onrechte klaagt over de drukkende las
ten? Immers neen! Do winkel mag groot zyn
geworden, maar het kapitaal, dat er in steekt,
wordt ook des te grooter, de eischen van het
publiek klimmen tevens en de zorgen van den
eigenaar vermeerderen in gelyke mate.
„Nooit meer dan in dezen tyd heeft men be
hoefte gehad aan groot kapitaal, om een win
kelzaak op te zetten en te dry ven. Het gesprek
van de twee medeburgers in den trein deed
my dan ook denkon aan een Latynsch-Hol
landscb rympje, dat met een kleine variant
voor de gelegenheid pasklaar kan worden
gemaakt:
Labor vincit omnia!
„Dat lieg je," zei Pecunia
„Waar ik, Pecunia, niet en bin,
„Daar kom jy, Labor, zelden in."
De Tielsche Courant waarschuwt voor de
gevolgen van sommige nalatigheden,
waaraan velen zich te goeder trouw schuldig
maken en die wel eens op schade en allerlei
onaangenaamheden kunnen uitloopen.
Het blad schryft ongeveer het volgende:
Het komt niet zelden voor, dat een huur
overeenkomst enkel mondeling, dikwyls
zonder tegenwoordigheid van getuigen, ge
sloten wordt. Zulk een overeenkomst heeft
natuuriyk weinig kracht en kan aanleiding
geven tot de grootste moeiiykheden Hoewel
het eigenlyk geheel overbodig is, hierover in
détails te treden, willen we toch eenige voor
beelden goven. We veronderstellen iemand,
(iie een huis gehuurd heeft.
Huisheer en huurder zyn mot elkander
overeengekomen, dat de huur zal loopen van
Mei tot Mei, dat het huis met anders dan
drie maanden vóór l Mei door den huurder
opgezegd kan worden, tenzy de betaling der
huurpenningen, die iedere week moet plaats
hebben, opgeschort wordt.
Zoo is er dus wel een onderhandsche over
eenkomst, doch van een contract, dat wetteiyk
bindt, is geen sprake.
De huurder betrekt de woning en betaalt
eenige weken getrouw de huishuur en is ook
voornemens, dat stipt te blyven doen.
Daar vervoegt zich iemand by den huisheer
met het verzoek hem de boven besproken
woning te verhuren, bereid zynde de huur
met meer dan de helft te verhoogen Den
eigenaar lacht dat voorstel toe en hy zegt
den tegenwoordigen bewoner de huur op en
hoe deze al by hoog en by laag beweert, dat
er overeengekomen is het huurjaar te doen
loopen van Mei tot Mei het baat niets.
„Bewys, wat ge zegt", voegt de huisheer
hem toe. Er is geen contract en de eigenaar
kan den huurder nooJzaken tot heengaan.
Zoo slecht de huisheer daar straks was,
kan ook een huurder zyn, door by v. te beweren
een huis gehuurd te hebben tegen een veel
l) Arbeid overwint allee.
Geld.
lagere huur, dan die, welke de huisheer
volgens gemaakte afspraak vergt.
En nu zyn die contracten jui3t niet ge-
wenscht met het oog op veler boosheid, neen,
ook en vooral met het oog op de gevolgen van
sterfgevallen.
Twee menschen, zoo eeriyk en zoo braaf
als het kan, sluiten mondeling een overeen
komst en jaar op jaar komen beiden hunne
verplichtingen g'etrouwelyk na. Daar komt de
verhuurder te overly den, de erfgenamen krygen
de rechten van den overledene en waar blyft
nu de huurder, die geen contract kan over
leggen, dat hem thans even vast zou doen
staan, als toen de overledene nog bestond?
Dat niet in een bezit zyn van een contract
is wel is waar dikwyls een govolg van ver
trouwen, maar toch in hoofdzaak komt het
voort uit nalatigheid, die zeer afkeurens
waardig is.
Dikwyls ook wordt by storting van grooter
of kleiner bedrag een quitantie over
bodig geachtook komt hot vaak voor,
dat afgegeven quitanties uit achteloosheid
verloren gaan.
Slordigheid in de boeken, sterfgoval, faillisse
menten kunnen nieuwe betaling vergen en
als er al is men er nog zoo zeker van, dat
de schuld, waarvoor men te boek staat, be
taald is - geen betalingsbewys overgelegd
kan worden, dan is er geen quaestie van of
er moet opnieuw betaald worden.
In de derde plaats wyst het blad op een
nalatigheid, waaraan velen zich schuldig
maken, m zake boedelscheidingen.
De juiste weg, die gevolgd moet worden,
wanneer kinderen als erfgenamen optreden
by overlyden van één of van beido ouders,
is, uit te maken, wat een ieder toekomt. Deze
weg wordt gewoonlyk nauwkeurig bewandeld,
wanneer één of meer der kinderen gehuwd
en buiten de ouderiyke woning gehuisvest
zyn. Het komt echter vaak voor, dat, zooals
men dat noemt: „de boêl in elkander blyft,"
hctzy omdat er nog minderjarige kinderen
zyn en de meerderjarigen ook allen nog thuis
zyn, waardoor dus het gezin blyft, zooals het
was, hetzy omdat allen meerderjarig en
ongehuwd zyn en voorloopig nog geen trouw
plannen hebben. De waarde van de nalaten
schap wordt getaxeerd, ten einde te kunnen
voldoen aan de successierechten, en voorts
blyft de geheele huishouding precies zooals
ze was, toen de ouders nog leefden.
Doet zich het geval voor, dat er een huwe-
ïyksplannen oppert, dan moet er scheiding
plaats hebben, die, zooals voor de hand ligt,
dan veel moeilyker is, dan wanneer er onmid
ddiyk na bet overlyden der ouders uitge
maakt was wat ieders rechtmatig deel was.
Ten platten lande, vooral by mindere burgers,
waar echter ook ieder kind recht heeft op
een deel van der ouders bezittingen, al zyn
die betrek kelyk van weinig waarde, maakt
men zich vaak schuldig aan die nalatigheid,
welke vaak oorzaak is, dat er tusschen broeders
en zusters, die voorheen in den volmaaktsten
vrede leefden, groote verwydering ontstaat.
Onder et hoofdje Etswerkera schryft
De Standaard in een driestar het volgends:
"We zyn thans gelukkig zóó ver, dat niemand
meer aan de Rotterdamsche ertswerkers het
recht betwist, om, nu één der firma's, die
erts aanvoeren, de bedingen, waarop gearbeid
^werd, gewyzigd heeft, te verklaren, dat zy
op die nieuwe bedingen van het aangeboden
werk afzien.
Vraagt men daarentegen, of de publieke
opinie ditmaal in hun weigering een biyk
van practi8chen en wyzen zin ziet, dan kan
het antwoord niet anders dan ontkennend
luiden.
Het verschil in de bedingen toch bestaat
ditmaal alleen hierin, dat voor een deel de
mannen kracht door m a c h i n e kracht zal
worden vervangen.
Het geldt hier alzoo hel algemeene vraag
stuk, of de machino, als vyandin van den
arbeidenden stand, moet teruggedrongen, dan
wel als hulpe voor den mensch moet inge
haald, in de hoop, dat krachtsvermeerdering
tot vermeerdering van actie zal leiden, en
zoo toch ten slotte aan den arbeidenden
stand eer ten goede zal komen, dan tot schade
gedyen.
Nu erkennen we bet allesovertreffende ge
wicht van dit vraagstuk voor den welstand
der klasse, die handenarbeid verricht. De
machine doet aan de spierkracht van den
man een zware concurrentie aan. En het
valt kwalyk te ontkennen, dat de verstoring
van veel geluk in den arbeidenden stand
voornameiyk aan het optreden van de machine
te wyten is.
Ook in het onderhavig geval beseft ieder,
wat ontroering het onder de ertswerkers
moest geven, toen een machine gereed kwam,
die drie op de twaalf man op stal zet.
Wordt het gebruik van de electrischo kra
nen algemeen, dan „beteekent dit, dat van
de 1500 man".- *votterdam 375 man naar
huis gaan.
De vraag, of door vermeerderden aanvoer
van erts deze 375 weer aan het werk zullen
komen, is niet voor 6tellige beantwoording
vatbaar.
Hier herhaalt zich dus de uiterst pyniyke
schade, die de invoering van de machine op
allerlei terrein, althans in den aanvang, aan
de arbeidende klasse berokkent.
Juist echtor het feit, dat men hier te doen
beeft met een verschynsel, dat niet op zichzelf
staat, maar geheel onze ny verheid, onzen land
bouw en handel al meer beheerscht, belet ons
in te zien, op wat gronden de ertswerkers
achten den stryd te zullen kunnen volhouden
tegen een vyandin, die overal elders reeds
oppermachtig heerscht.
Het zou verklaarbaar zyn, indien de arbei
dende stand den stryd tegen de machine i n
het generaal aanbond, al staat het te
bezien of dit verstandig zou zyn.
Maar een formeele stryd tegen de machine
op één enkel punt maakt op ons den
indruk van een worsteling der onnaden
kendheid, die tot geeu gewenscht resultaat
leiden kan.
In het Volksblad, het orgaan van „Volks-
onderwys", wordt de staf gebroken over het
voorstel van den minister Van Houten, tir
zake van de nadere regelin? vin de vrye-
en orde-oefeningen, in 1889 v^or de ver
plichte leervakkon in art. 2 der Onderwyswet
opgenomen. Het blad is van meening, dat de
minister met zyn voorstel zeer stellig inbreuk
maakt op een der grondslagen van de „paci
ficatie". En wat ziet men gebeuren? De voor
standers van 't byzonder onderwys steken
den minister, tegen wien zy nog niet lang
geloden by de begrooting zoo duchtig te
keer gingen, thans een veer op den hoed en
mr Haffmans noemt hem een minister naar
zyn hart.
Het Volksblad herinneit, dat krachtens de
wet vao 30 Dec. '92 het ty istip der verplichte
invoering van het onderwys in de Vrye- en
Orde-oefeningen voor de openbare en gesubsi
dieerde byzondere scholen werd uitgesteld tot
1 Januari 1897. De minister Van Houten wyst
er thans op, dat de bezwaren voornameiyk
berusten op de onmogeiykheid, om dit onder
wys by gemis aan een daarvoor geschikte
localiteit te doen geven zonder schade voor
de gezondheid der leerlingen. Een openbare
speelplaats ontbreekt en al is die er, dan laat
de weersgesteldheid niet altyd toe de oefe
ningen te doen plaats hebben. En tegen de
uitvoering van de oefeningen in het gewoon
schoollokaal bestaan insgelyks bedenkingen.
Deze bezwaren zyn van dien aard, dat zy ook
gelden tegen den verplichten invoer met 1 Jan.
1897. En vermits de wetgever by het ver
plicht stellen van het onderwys in vak j met
dat bezwaar blykbaar geen rekening had ge
houden, aangezien hy zich had voorgesteld,
dat het onderwys in de gewone schoollokalen,
of in de open lucht,-of op de speelplaats zou
kunnen worden gegeven, acht de Regeering
bet binyk, dat door wyzigüig -.-w«
nader worde voorzien. En die wyziging strekt,
dat voor het byzonder onderwys de verplich
ting om dit leervak te doen onderwyzen ge
heel wordt opgeheven, terwyi voor 't openbaar
onderwys door Gedeputeerde Staten telkens,
den schoolopziener gehoord, voor vyf jaren
ontheffing kan worden verleend.
Na op deze wyze do feiten in herinnering
te hebben gebracht, vorvolgt het blad:
„In dit voorstel betreuren wy zeer stellig
niet in de eerste plaats de inbreuk, welke
daardoor op de „pacificatie" van 1889 wordt
gemaakt; voor de zoogenaamde „rechts ;e-
lykheid," waarmede van anti revolutionnaire en
katholieke zyde zoo vaak geschermd wordt,
gevoelen wy zeer weinig en, tot de -uitorste
consequentie doorgovoerd, zouden wy ze zelfs
beslist in stryd achten met de Grondwet.
Bevoorrechting van het gesubsidieerd byzonder
boven het openbaar onderwys, gelyk de
minister Van Houten thans voorstelt, is naar
onze opvatting daarmede niettemin zeker uiet
minder moeiiyk te rflmen. Maar wat wy
bovenal in dit voorstel betreuren, het is, dat
de verbetering van het algemeen volksondor-
wys, van welker belang de Tweede Kamer
vóór nauwelyks zes jaren zoo diep door
drongen was, dat zy ze zonder hoofdelyke
5)
„Zorg vooral, dat ook by bet vertrek alles
behoorlyk toegaat. Weet je al, wanneer de
luitenant eD zijn manschappen vertrekken?"
„Ja, mevrouw. De ulanen vertrekken
morgen vroeg om vier uren, onder aanvoering
van den sergeant, naar Weinheim."
„En de luitenant?"
„Die schynt Diets byzonders voor te hebben.
Zooveel ik van zyn oppasser te weten kon
komeD, betreft het een geheime verkenning
over de grens. Als de luitenant daarby maar
niet gepakt wordtI"
„Hoezoo! Hoe kom je daarby?"
„De oppasser moet het paard van den
luitenant om tien uren van avond gereed
houden, en zelf met zyn eigen paard geheel
marscbvaardig hem wachten. Het tweede
paard van den luitenant neemt een der ulanen
mede naar Weinheim."
„Waaruit maakt gy op, dat de luitenant
over de grens wil ryden?"
„Over de grens wil hy niet. De oppasser
moet hem tot aan de grens vergezellen en
daar met de paarden wachten. Dat maak ik
hieruit op, dat de oppasser, waarschynlyk
in opdracht van zyn chef, my nauwkeurig
vroeg, of niet in de nabyheid van het voetpad
door het kreupelhout een hut of een berg
plaats is, waarin men twee paarden gedurende
(enige uren kan bewaren. Ik maakte hem
opmerkzaam op de arbeidorshut in het berken-
boscb. Hy ging naar zyn chef en heeft hem,
naar ik onderstel, myn opgave medegedeeld.
Toen kwam hy terug en vroeg, of niet meer
in de richting van Ch&teau Moran zulk een
hut op Duitsch grondgebied stond. Toen ik
ontkennend antwoordde, begaf hy zich weer
naar zyn chef en ik zag hem niet weer."
„Dan zal de luitenant zeker alleen langs
de grens willen verkennen. Zoo dom zal by
toch niet zyn, dat hy zich over de grens
waagt!"
„Ik geloof vao wel, mevrouw, want hy
heeft deD oppasser opgedragen, zyn jachtbuis
en zyn jachthoed uit den koffer te halen en
zoo mede te nemen, dat hy ze elk oogenblik
by de hand kan hebben. Misschien wil hy
beide aan de grens met de uniform verwis
selen, om, zonder herkend te worden, aan
gene zyde der grens te kunnen komen."
„Dat zou krankzinnig zyn. Tegenwoordig,
nu alle Fransche douaniers met het oog op
de Duit8che cavalerie-oefeningen dag en nacht
op hun post zyn, kan hy geen driehonderd
meter gaan, zonder op zulk een post te stooten
en naar zyn pas gevraagd te worden. Als
hy er geen heeft, wordt hy onmiddeliyk als
verdacht gearresteerd."
„Dat wordt hy stellig, mevrouw, en als
ze aan de overzy bovendien nog bemerken,
dat hy een Duitsch officier is, sturen zy hem,
verdacht vaD spionnage, naar Belfort, evenals
zy onlangs met de beide houthandelaars uit
Mühlhausen gedaan hebben, toen dezeD ver
dwaalden."
iDan moest men hem toch waarschuwen l"
„Mevrouw, daar komt men altyd slecht
by weg. Deze jonge heeren nemen geen raad
aan. Wie weet, of de luitenant niet een bevel
van hooger hand moet uitvoeren l Het is op-
merkeiyk genoeg, dat men ditmaal het zoo
dicht by de grens gelegen Waldhof met
inkwartiering bedacht hoeft."
„Ja, gy hebt gelyk, Jozef Wy zullen een
voudig onzen plicht doen en ons om niets
bekommeren, wat ons niet aangaat. Zorg
vooral, dat de ulanen vóór hun vertrek alles
krygen, wat zy moeten hebben. Goeden nacht l"
„Goeden nacht, mevrouw 1"
Mevrouw Richter kon haar ontroering
nauwelyks zoo lang bewingen, tot de koetsier
de kamer verlaten had. Hevige toorn had
zich van haar meester gemaakt. In gedachten
maakte zy haar zuster de bitterste verwyten.
„Dat is toch werkelyk te erg! Dat bad ik
waarlyk niet van haar gedacht I Hoe kon ik
vermoeden, dat zy in heur haat zóó ver zou
gaan! En hoe arglistig heeft zy het aan
gelegd! Dus naar Moran zelf wilde zy hem
lokken. Afschuwelyk l Zy weet even goed als
ik, dat elke weg, elke sloot tnsschen hier
en Moran sedert de nabyheid der Duitsche
cavalerie door de Fransche grensbeambten
bewaakt wordt. Hoe arglistig hoeft zy hem
in haar netten gevangen I Daarby ging zy
heel zeker, want zy rekende stellig op de
discretie van den luitenant, als hy gearresteerd
mocht worden. Ik ben vast overtuigd, dat
by haar met geen enkel woord gecompro
mitteerd zou hebben. Daarvoor is hy te veel
ridder.
„Wat te doen? Hoe hem te waarschuwen?
Als ik hem schryf, zou ik myn zustor bloot
stellen. Dat gaat ook niet. En naar hem
toe gaan? Nu, 's avonds om halfacht? Dat
gaat nog minder l En wat moest zy hem
zeggen, zonder een slecht licht op Amólie to
werpen? - Wat te doen? Halt, dat gaat!
Ja, ja, dat gaat!"
In een oogwenk nam zy uit een kast een
hoed, wierp een doek over den arm, verliet
de kamer en begaf zich naar de keuken.
Daar gaf zy eenige instructies, zeide, dat zy
een bezoek wilde brengen aan de vrouw van
den grenswachter Dollweg, ging naar het
voorplein, waar zy een grooten hond los
maakte, en wandelde nu, door het groote dier
vergezeld, het hek uit.
Binnen vyf minuten stond zy voor het huis,
dat door den Duitschen adelaar als ryks-
eigendom gekenschetst was. Hier woonden
eenige grens- en tolwachters. Mevrouw Richter
trad binnen, klopte aan de derde deur en
kwam op het antwoord „binnen" in een kamer,
waarin een jonge vrouw zat, die een klein
meisje te eten gaf.
„Goeden avond, vrouw Dollweg. O neen,
biyf maar zitten. Is uw man thuis?"
„Misschien is hy nog op het bureau. Hy
heeft van nacht dienst, maar wilde eer8t nog
een rapport schryven."
„Dan moet ik u toch storen. Geef my de
kleine Truitje maar, ik zal haar wel bry
geven. Intusschen kunt gy uw man zoeken.
Ik moet hem tot eiken prys spreken vóór
hy uitgaat."
Zonder plichtplegingen nam zy het kind,
nam op den door de vrouw verlaten stoel
plaats, zette het kleine wicht op den schoot
en voederde het. De grenswachtersvrouw ver
liet de kamer. Direct daarna keerde zy terug
en berichtte, dat haar man er nog was en
binnen weinige minuten zou komen. „Er is
toch niets gebeurd, mevrouw?"
„Neen, vrouw Dollweg. Gy zult alles
hooren."
Zonder zich verder om de vrouw te be
kommeren, voederde zy het kind, dat ongeveer
een half jaar oud was, en sloeg elke hulp der
moeder af.
Zoo vond haar de binnentredende beambte.
„Goeden avond, mevrouw I Wat is u weer
goed voor uw klein petekind. U komt altyd
als een goede geest tot ons. Waarmede zou
ik u kunnen dienen?"
„Dollweg, wilt ge my een buitengewonen
dienst bewyzen?"
„Hoe kan u dat nog vragen, mevrouw?
Aan u en uw onvermoeide verpleging dank
ik immers het leven van vrouw en kindl
Ik ben gelukkig, als ik u een dienst zou
kunnen bewyzen."
„Gy kunt het, Dollweg, en nog wel dezen
nacht."
„Mevrouw, ik ben ontroostbaar, maar ik
heb van nacht dienst."
„Dat schaadt niet. Het staat daarmede in
verband."
„U maakt my zeer nieuwsgierig. Mag ik
weten, wat het is?"
Slot volgt.)