feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
N°. 11070
Donderdag 26 Maart,
A". 1893
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers .v„ 0.05.
DAG-BLAD.
PRIJS DEE ADVERTENTIES:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
In het Handelsblad treffen we onder het
opschrift Annexation by Leiden het
volgende aan de Redactie gerichte artikel aan
„Al wordt tegenwoordig alles, wat op het
gebied van annexatiön wordt voorgesteld, met
vlag en wimpel geaccepteerd, al is het tegen
wil en dank van een der partijen, zoo neem
ik toch de vrijheid, om, vóór het te laat is,
nogmaals op bet ontwerp betreffende de
annexation by het grondgebied van Leiden
terug te komen.
Ik ten minste kan mij niet voorstellen hoe
het mogelijk is, dat Leiden noodig heeft zich
aan alle kanten uit te breiden, en nota bene
al de beste gedeelten van zijn naburen een
voudig moet tot zich nemen.
Het moet toch geen toekomstige havenstad
worden? Het heeft er nu toch allen schijn
van, alsof het een der grootste en rijkste
steden van Nederland moet gelden, als men
het ontwerp nagaat, en wij hebben slechts
met eene academiestad te doen.
Daarom, meen ik, dat men vooralsnog met
eene uitbreiding voor Leidon kan volstaan
alleen naar de zijde van Oegstgeest, tot en
met den straatweg van 's-Gravenhage naar
Amsterdam, en evenzeer den straatweg van
daar uit tot de Poelbrug en dan meer Noor
delijk, zooals nu is aangegeven.
Daaraan heeft Leiden vooreerst meer dan
genoeg. Leiden als academiestad en met eene
vlottende bevolking kan daarmede volstaan
en is dan geholpen overeenkomstig zijn aard
en roeping. "Willen anderen van het hooger
onderwijs profiteeren, zonder dóar te willen
of te kunnen wonen, men late dezen vrij
zonder ten behoeve van Leidens overige
bijzondere belangen in de belastingen to be
hoeven bi) te dragen, want voor bet genie
ten van dit onderwijs is het niet noodig, aan
Leiden te offeren, bot onderwijs gaat van het
Rijk uit en gas, duinwater, lager onderwijs,
enz., enz. betaalt men direct toch als men
in Zoeterwoude gaat wonen. De Hoogeschool
is hier zooveel als een markt; men profiteert
daarvan en gaat weer naar huis. Mij dunkt
daarom, dat de leden van de beide Kamers
niet kunnen, noch mogen medewerken om
dit ontwerp, zooals bet dd&r ligt, aan te nemen.
Leidon heeft voor z;jn uitbreiding niet noo
dig havens, vaarten of wat ook aan te leg
gen, als zoovele andere steden; Leiden is
geen koopstad, doch is uitsluitend een Rijks
academieplaats; dat is het eenige, wat het
aanbiedt.
De kosten van dat onderwijs worden reeds
door ons allen betaaldeen ieder moet daarom
daarvan op zijne wyze kunnen profiteeren,
'fc zy dat men in, 't zij dat men buiten Leiden
daartoo wil wonen. De bewoners van 's-Graven-
bage en zij, die nu uit Leiden te recht daarheen
zullen verhuizen, zullen de eenigen zijn, die
van deze annexatieplannen op den duur zullen
weten te profiteeren; de Leidsche winkel
stand het minst; of is deze door de ondervinding
nog niet wijzer geworden, of is hy van de
opgewondenheid gepakt, omdat nu „hun"
Leiden een „groote" stad van Nederland zal
worden, terwyi by anders steen en been
klaagde, dat de studenten hunne diners en
benoodigdheden byna geheel en al buiten
Leiden houden en ontvangen, of als een be
staande Gehoorzaal met stoelen, van elders
gekocht, moet verbouwd worden? Daarenboven
kan men nu dezer dagen in de couranten lezen,
dat op enkele lijnen van de Holl. IJzeren-
Spoorweg-Maatschappy, tusschen Leiden en
's-Gravenhage, de vrachton (al weder) be
langrijk zullen verlaagd worden. Of heeft dat
voor Leiden ook al geen beteekonis?
Nu weet ik wel, dat een ieder, die het met
deze Leidsche plannen niet eens is, daar be
schuldigd wordt, dat er onder zyn oordeel
partybelang schuilt, doch waarom zou iemand,
die zün naam, om dit te willen ontgaan, onder
dit stuk verzwygt, het met Leiden niet wèl
kunnen meenen?
De ondergeteekende is ten minste van
laatstgenoemd gevoelen uitgegaan. Dat is voor
hem genoeg. Men vergete nimmer, dat, zoowel
in zaken als ten deze, het beter is dat men
te klein dan te groot behuisd is.
En ik herhaal het, ik zou het, in elk geval,
voorzichtiger .en meer beleidvol vindeD, dat
Leiden zyn uitbreiding te zoeken krèeg eerst
alleen onder Oegstgeest en dat Zoeterwoude
vooral buiten de annexatie-plannen gehouden
werd, opdat een ieder, die, zonder in Leiden
te willen wonen, in de gelegenheid is in de
omgeving van Leiden van het hooger onderwys
te profiteeren, zonder aan Leidens belastingen
te behoeven by te dragen. Het komt my
inderdaad verstandiger voor, personen, die
ergens in de omgeving van Leiden begeeren
te wonen, daar met rust te laten, beter dan
om 's-Gravenhage dat voordeel mettertyd te
schenken."
Het stuk is geteekend met de letter X.
In do Nieuwe Rotterdamsche Courant werd
in een brief uit Amsterdam gewezen op
het dalen van het aantal studenten
te Amsterdam. Lieten zich ln 1893/94
nog 1039 studenten inschreven, het volgende
jaar meldden zich 91 minder aan en voor
den loopenden cursus zün er nog maar 876.
Naast de regeling van de betaling van college
gelden moet als oorzaak van dien teruggang
het besluit tot opheffing van het kerkelyk
hoogleeraarschap worden aangenomen.
Toch oordeelt de schryver van dezen brief
dat de Universiteitsvereeniging, die de zaak
besprak, terecht geene poging heeft gedaan,
om, wat het laatste punt betreft, den Gemeen
teraad tot een ander inzicht te brengen. „Tot
het besluit zoo zegt hy werkten velen
in den Raad mee omderwillo van het be
ginsel althans werd een beginsel voorop
gezet. En bovendien, gesteld de Gemeenteraad
ware te bewegen het besluit van Oct. 1893
in te trekken waarop weinig of geen kans
is met het oog op de tegenwoordige samen
stelling van het college hy zou toch aan
het besluit tot weder-bezoldiging van kerke-
ïyke hoogleeraren niet die stabiliteit kunnen
geven, welke noodig is om de theologische
faculteit tot bloei te doen geraken. De hand
having van het besluit zou immers steeds
afhangen van de strooming, die in den Raad
boven dry ft? "Waar de professoren te vinden
tenzy men de eersten de besten wilde nemen
die zich eene benoeming zouden laten wel
gevallen tot een zóó précair ambt? Of de
Synode hare onmisbare medewerking tot
terugkeer tot den vroegeren toestand zou
verleenen, mag dan ook worden betwyfeld.
Maar juist omdat in dit opzicht voor onze
Universiteit het verlorene niet weder zal zyn
terug te winnen, is hot zaak niet op andere
wyze, byv. door verhooging van collegegelden,
hare levens-, hare ontwikkelingsvoorwaarden
te schaden."
De Kerkelijke Courantdit overnemende,
voegt er aan toe:
„Tot zoover de bnefschryver, die vo komen
gelyk heeft, dat Amsterdam by de Kerk niet
weder behoeft aan te kloppen, en dat voor
een kerkeiyk professoraat aan de Universiteit
der hoofdstad zeker geen serieuse candidaten
te vinden zouden zyn.
„Men schenkt eenmaal gaarne en ten volle
crediet aan hoogstaande corporaties. Maar
blyken deze onbetrouwbaar te zyn, dan breekt
men de relaties af en stelt zich niet voor
een tweede maal aan eene onverdiende en
grievende bejegening bloot."
Men vertelt aan De Echo het volgende geval
Een recruut stond onder de directe orders
van een korporaal, die er van hield, zyn
ondergeschikten, wat men noemt, uit te
vloeken.
Byv. zoo: „Zal je (vlo3k) je poot beter
bytrekken, of ik zal je (vloek) straf laten
exerceeren, dat je de tong uit je (vloek)
mond hangt en je achter elkaar (vloek) twee
emmers water uitdrinkt (vloek) vóór je weer
by bent" (vloek).
De recruut vraagt heel bescheiden:
„Wat zegt u?"
„Wat ik zeg?" (vloek) en nu volgt een
opvolging van vloeken, die getuigenis afleggen
van 's mans talent in deze."
Weer vraagt de recruut bescheiden: „Wat
zegt u?"
En zoo gaat het gevalletje voort, totdat
de korporaal, buiten zichzelf van drift, rapport
gaat maken van den betrokken milicien, die
zich zou schuldig hebben gemaakt aan grove
insubordinatie tegenover zyn meerdere in
rang.
De milicien wordt voor zyn kapitein ge
roepen en deze, een beschaafd, ontwikkeld,
welwillend man, spreekt hem aldus toe:
„Zoo, zoo, heb je je aan insubordinatie
schuldig gemaakt? Doe je not, of je je meer
dere m rang niet verstaat?''
„Dat doe ik werkelyk niet, kapitein. De
taal, door den korporaal gosproken, heb ik
nooit geleerd, noch in huis, noch daar buiten."
„Wat voor taal sprak hy dan?"
„Godslasteriyke taal, kapitein.'*
„'t Is goed; je kunt gaan."
Niet de milicien werd gestraft, maar wel
de korporaal en nogal streng ook, en 't gevolg
hiervan was, dat meneer voortaaB, al kostte
't hem in 't eerst ook heelwat moeite, het
vloeken tegenover zyn manschappen naliet.
In het Nederlandsch Landbouw Weekblad
heeft eenigen tyd geleden dr. Ad. Mayer,
directeur der Rykslandbouwschool te Wage-
ningen, een scbryven aan mr C. J. Sickesz
gericht tot bestryding van de vrij
handelaars. Daarin sprak hy zyn ver
bazing uit, dat er nog menschen worden
gevonden, die over de tanofwetgeving nog
anders denken dan hy en zich laten terug
houden van do bekentenis zich vergist te
hebben.
In datzelfde weekblad van 14 Maart be
antwoordt jhr. Rocbusson die beweringen.
Hy wyst er op, dat dr. M. niet juist den
nood aan den man behoeft to brengen om
belanghebbenden „warm" te maken voor een
ingrypen der wet, waarvan zy voor zich
voordeeien verwachten.
„De nadeelige gevolgen, die het voor
anderen hebben kan, zyn dan in hun oogen
maar „kleinigheden"; daarvoor biyft men
koel. En blind voor de verdere gevolgen.
Mannen, wier oordeel vry wat meer te be-
teekenen heeft dan het myne, hebhen het
lang vóór my betoogd: de Staat, die ingrypt
om nu eens dit, dan weder dat belang of
dien tak van bedryf door middel der be
lastingwetgeving te beschermen, voert het
„socialisme A r o b o u r s" in, en recht-^
vaardigt in beginsel geheel de socialistische
dwang- en dwaalleer. Staatslieden en geleerden,
die toch zelfs in de oogen van dr. Mayer wel
geen scholieren zullen zyn, hebben my doen in
zien dat dezelfde geest waaruit het bescher
mend stelsel geboren werd, ook die jammer-
fyke dingen voortbrengt, welke de vloek zyn
van onze beschaving en een ramp in het
byzonder voor den landbouw; overdreven
militarisme, overmaat van belasting, buiten
sporige aanwas der staatsschuld en in boe
vele landen nietl rentelooze staatsschuld
als gedwongen betaalmiddel, oninwissolbaar
papior, dat slechtste van alle betaalmiddelen
en die duurste van alle staatsschulden.
„Dwalen die mannen, of hebben zy het by
't rechte einde? Dat is de quaestieen waar -
iyk, die quaestie ligt iets dieper dan de
schryver in het Landbouw-Weekblad, die de
argumenten zyner tegenstanders eerst zoo
„vulgair" dan zoo „oppervlakkig" vindt, schynt
te bevroeden."
Het is gemakkeiyk de quaestie op te lossen
door te wyzea op het voordeel, dat de pro
ducenten van hooge invoerrechten op hun
product kunnen hebben. Maar wie wat dieper
ziet, let ook op de terugwerking voor andere
economische belangen, die er door benadeeld
worden. Zoo gaf de bescherming, die in 1879
aan de Duitsche machinefabrikanten werd
verleend, aanleiding tot het vormen van een
ring, die voor het binnenland minimum-
pryzon vaststelde, daardoor don landbouw,
dien men ook beschermen wilde, a rebours
beschermde, d. i. beroofde. In Frankryk, dat
in 1882 ook zyn tarief verhoogde, is de op
brengst der spoorwegen gedaald en in 1894
nog lager geweest dan in 1881, ofschoon
voor 5 milliard m eer lynen waren aangelegd.
De belemmering van het handelsverkeer door
hooge invoerrechten is hierop van grooten
invloed geweest en de landbouw heeft er ook
den terugslag vau ondervonden. De uitstooting
van het zilver als algemeen betaalmiddel
heeft, zooals een bekwaam Duitscher voor
speld heeft, zoodoende tot beschermende
reenten geleid, zonder dat die gebaat hebben.
Dr. Mayer beweert wel het tegendeel, maar
de Pruisische minister van landbouw dr.
Lucius heeft erkend, dat met het recht van
3'/t mark (dat ook thans geldt) dat doel niet
is bereikt.
„De treurigste verschijnselen en toestanden
hebben zich sedert 1877 in steeds meer
verontrustende mate ten aanzien der land
bouwbelangen ontwikkeld, en enkele daarvan
duidt do heer Mayer zeer juist, doch vluchtig
en met den zeer onjuisten term van „desor
ganisatie" aan. In Duitschland is, in spyt van
alle bescherming, de toestand van don land
bouw zóó benard, dat tallooze belanghebbenden
thans nog slechts in het voorstel Kanitz
redding zien, en de ultraconservatieven voor
het meest socialistische voorstel, dat nog
ooit ergens te berde is gebracht, met alle
kracht yveren. Ik zou dat eer „desorganisatie"
willen noemen."
En de werkloosheid? Als dr. Mayer
hierop wyst, antwoordt jhr. Rochussen:
„Aanschouwt men misschien in Frankryk,
in weerwil èn van bescherming èn van Neo-
Malthusianiame, geen werkloosheid?
„Is aan dr. Mayer het op feiten en cyfers
rustend betoog van Do Molinari, dat in de
Yereenigde Staten de bescherming werkloos
heid heeft aangekweekt, geheel onbekend?
„Eq in Duitschland, is daar werkloosheid
onbekend? Was het te Beriyn of elders, dat
men, weinige jaren geleden, eene „Hunger-
revolte" te beteugelen had?
„In welk land aanschouwt men, om de
uitdrukkingen van onzen schryver te bezigen,
de werkloosheid op de grootste schaal?
Feiten en cyfers, om die en eenige vragen
van niet minder gewicht uit te maken, zou
den in het betoog van den heer Mayer meer
op hun plaats zyn geweest dan de verzuch
ting over „de persooniyke ydelheid, die niet
gaarne toegeeft, dat men zich vergist heeft."
„Als men zich ééns vergist en wie heeft
dat niet? vergist een verstandig man zich
niet gaarne nogmaals, en een weldenkend
staatsman vooral niet, waar het wel en wee
van milhoenen en millioenen zyner medemen-
8Cben zóózeer op het spel staat, als in deze
vraag: of de invoer van graan al dan niet
met beschermende rechten zal worden be
last?
„Meer dan eens heb ik het in 't openbaar
verklaard: gezonde ontwikkeling en duur-
zamen vooruitgang van het landbouwbedryf
acht ik voor den bloei van geheel het volks
leven van zóó overwegend belang, dat ik
bereid zou zyn zelfs over zeer gewichtige
bezwaren heen to stappen, word op deug-
deiyke gronden van het te dien einde aan
bevolen middel aangetoond, dat het noodig
was en doeltreffend zou worden bevonden.
„Waar echter vele Nederlandsche landbou
wers, zelfs uit het oogpunt der belangen van
hun bedryf zich stellig tegen beschermende
rechten verklaren, zoek ik in het advies van
den heer Mayer tevergeefs naar scbyn of
schaduw van bewys, dat daarmee de wel
dadige uitkomst verkregen en beschermd zou
worden, wat alleen bescherming verdient:
het algemeen belang."
De Nieuwe Rotterdamsche Courant bevatte
over het snelschryven als vrouwen
beroep een hoofdartikel, waaromtrent we
het volgende hier willen mededeelen:
Het snelschryven is als vrouwelyk bedryf
buiten Nederland in die mate reeds in zwang,
dat de in dergelyke gevallen gewone klacht
van overvulling der arbeidsmarkt niet uitblyft.
Daarover valt eon on ander te zeggen; voor
het oogenblik volsta de opmerking, dat aan
de vele vrouwen, voor wie het raadzaam is
zich oen zelfstandig middel van bestaan te
verzekeren, deze weg om daartoe te geraken
eenvoudig niet versperd kin worden. Het moet
aan don tyd en aan do zich ontwikkelende
behoeften overgelaten biyven, hier als elders,
do oeconomi8cbe moeiiykheden op te lossen,
die uit het optreden eener nieuwe arbeids
kracht geboren worden.
In welke omstandigheden en onder welko
voorwaarden de snelachryf kunst als beroep
door vrouwen uitgeoefend wordt, kunnen wy
leeren uit een te Beriyn, met medewerking
dor daar bestaande stenografenclubs, ingesteld
onderzoek.
De slotsom van het daaruit medegedeelde
is deze: Verre van afkeurenswaardig te zyn,
verdient het snelschryven als beroep voor
vrouwen m sommige opzichten aanbeveling
boven andere middelen om zelfstandig in haar
onderhoud te voorzien. Maar het worde, willen
er niet nieuwe verkeerdheden uit ontstaan,
die dan weder moeilyk te overwinnen zouden
zyn, met ernst ondernomen. Niet het ver
werven van een luttel loon voor het oogenblik,
maar het verzekeren der toekomst moet het
doel zyn. Wie zich de daartoe noodiye voor
bereiding eigen gemaakt, de weuschelyko
algemeene kundigheden verschaft heeft, die
Van Nicuw-ïork naar Londen.
8 Slot.)
Hoe veranderd was nu het beeld I Hoe veel
verbleekte glans kwam daar te voorschyn!
Daar hadden verscheidenen nog glacé hand
schoenen, sommigen droegen hooge hoeden,
oen zelfs een keizersmantel, enz.
Een passagier, die naast den kapitein
stond, gaf dezen zyn verwondering te kennen
dat deze zulke nederige diensten verrichtende
„cattlemen" er toch betrekkelyk élégant uit
zagen. De kapitein antwoordde medelydsnd
en schouderophalend: „Vergulde armoede."
En inderdaad 1 De meesten hadden betere
dagen gekend. Wat nationaliteit betreft, waren
er negen Duitschers, drie Ieren, een Fransch-
man, en Rus en een Bulgaar onder ons.
Eindelyk, na een reis van twaalf dagen,
legden wy te Londen aan de reusachtige vee
schuren van de „Foreigencattle market" aan.
Ons werd nu opgedragen, de reservevoorraden
nog in de schuiten over te laden, terwyl de
veedry vers de ossen losmaakten en met de
hulp der Londensche veedry vers ontscheepten.
Na verloop van een kwartier hadden de vee-
dryvera hun taak volbracht. Wy hadden
echter nog een vol uur werk, gedurende
welken tyd de veedry vers het schip verlieten
en zich naar alle richtingen verspreidden.
Toen wy na gedaan werk onze hut weer
betraden, wachtte ons nog een zeer onaan
gename verrassing. De schurken van vee-
dryvers hadden onze koffers opengebroken
en in de haast nog alles meegenomen, wat
zy het meenemen waard achtten, als wollen
dekens, pypen, kleedingstukken, stokken,
schoenen, parapluies, manchetknoopen enz. De
ellendelingen houden er rekening mede, dat
de in nood verkeerende bestolenen zoo spoedig
mogelyk naar hun vaderland vertrekken en
in 't geheel niet in staat zyn, aangifte te doen,
wyl zy de namen der dieven niet kennen.
Deze veedryvers berekenen hun leven naar
zulke reizen. By hun aankomst te Londen
of Liverpool krygen zy hun loon, 100 dollar,
uitbetaald, dat zy er meestal direct door
brengen. Daar zy een vrybiljet voor de terug
reis met een stoomboot der maatschappij
ontvangen, kunnen zy ook zonder geld weer
in Amerika komen.
Wy waren dus te Londen on wilden nu
onze 5 dollars in ontvangst nemen. Maar van
wien? Er was niemand, die ons had kunnon
uitbetalen. De kapitein wist nu niets, en ter
neer geslagen gingen wy de stad in. Onze 5
dollars kregen wy niet, dat zagen wy in.
Dat was eon zware slag voor ons, want
wy hadden gehoopt, met de verdiende 5
dollars naar Duitschland te kunnen reizen.
Maar nu? Het was om wanhopig te worden l
Wy besloten, by den Duitschon consul ona
beklag te doen.
Ten slotte kwamen wy in de beruchte wyk
Whitechapel, die na de geheimzinnige vrouwen-
moorden van „Jack the ripper" ook in het
buitenland bekend geworden is. Daar, in de
Leman8traat, zyn een aantal Doitsche logemen
ten, waarvan wy een binnentraden.
Wy ontmoeten er een menigte landgenooten,
allen Duitschers, die op dezelfde wyze als wy
van Amerika gekomen waren. Ook hun had
men de beloofde 5 dollars niet uitbetaald,
ofschoon ze hun stellig toegezegd waren. Men
vertelde ons nu ook nog, dat het onmogelyk
was, zonder geld naar het vasteland van
Europa te bomen. De consul zond niemand.
Er waren wel Duitsche vereenigingeD, die
arme lieden naar Duitschland lieten trans
porteeren, maar deze armen moesten minstons
twee jaar in Engeland geweest zyn.
Vele van deze „cattlemen" waren dan ook
al maanden lang io Londen en hun toestand
werd gaandeweg treuriger. Want werk krygt
een Duitscher, die de Engolsche taal niet
machtig is, to Londen, waar zelfs honderd
duizenden Engelschen zonder werk zyn, niet
zoo gemakkeiyk.
Met een paar anderen was ook ik in de
gelegenheid, my van bloedverwanten uit
Duitschland reisgeld te laten zenden, en dat
was myn redding.
Het schreit ten hemel, als men bedenkt,
dat jaariyks honderden knappe Duitschers,
die in hun vaderland stellig hun brood zouden
verdienen, te Londen levend te gronde gaan,
omdat zy de belacblyke kleine som van 15
shillings niet kunnen machtig worden, die
noodig is voor den overtocht naar Duitscbland.
De Engelsche liefdadigheidsvereeuigingen,
die door arme Duitschers overloopen worden,
hebben reeds voorstellen gedaan aan don
Duitschen consul, om aan dit euvel op de
eenvoudigste wyzo oen einde te maken. Of
het gebaat heeft, weet ik niet.
Het ryke Amerika, dat van eiken emigrant
het bezit van minstens 30 dollars aangetoond
wil hebben, schuift met de cattlesteamer elke
week 50 A 60 menschen zonder middelen
naar Engeland af. Dat behoeft Engeland zich
niet te laten welgevallen. Of aan den anderen
kant: als Engeland den ryken slachtvee-
handelaars de verplichting oplegde, den „catt
lemen" by hun aankomst de beloofde 5 dollars,
die toch eeriyk en moeilyk verdiend zyn, uit
te betalen, zouden niet jaariyks duizenden
arme menschen in Engeland blyven hangen,
maar in hun vaderland weer by de menache-
ïyke samenleving ingeiyfd kunnen worden.
In de eerste plaats dragen do Amerikaansche
gemeene agenten en hun niet minder geweten-
looze lastgevers de schuld. Hier is Staatstoe
zicht dringend gewenscht. Maar Engeland
heeft met de verschrikkeiyke ellende van zyn
proletariaat zóóveel te doen, dat het zich niet
ook nog om die der ©migreerende vreemdelingen
kan bekommeren.